| |
| |
| |
[Nummer 2]
Fred. von Eugen, circa 1923 [Collectie Kees von Eugen, Venlo]
| |
| |
| |
Document
‘De fluisterende bariton’
Autobiografische aantekeningen van Fred. von Eugen
Een vriend van mij, een acteur die ook amateurtoneel regisseerde, bevond zich eens in een moeilijke situatie. Een dag voor de jaarlijkse première van zijn belangrijkste groep kregen de prima donna en de jeune premier zo'n plankenkoorts dat ze ziek werden en niet meer bij machte waren hun rol te spelen. Mijn vriend vond ten einde raad een bekende professionele actrice, Marie Hamel, bereid om de vrouwelijke hoofdrol op zich te nemen. Hij vroeg mij als jeune premier. Ik zei hem dat ik absoluut niet wist hoe je moest acteren en dat ik zelfs nog nooit een voet op het toneel had gezet. Hij antwoordde dat ik niet hoefde te acteren, dat ik het ideale type was voor een jeune premier en dat ik alleen de tekst uit mijn hoofd moest leren en opzeggen. Ik ging akkoord en in een nacht en een halve dag leerde ik de rol. Er was geen tijd voor een repetitie omdat Marie Hamel niet voor zeven uur 's avonds kon komen. Ik was al eerder in het theater, heel zenuwachtig, en werd door de grimeur van de groep geschminkt. Een half uur voor aanvang kwam Marie eens kijken wie ik eigenlijk was. Ze was niet tevreden met mijn make-up en deed het helemaal opnieuw. Ik voelde me fantastisch. Ik vond het heerlijk hoe ze mijn gezicht streelde, ik vond haar leuk, wilde alles met haar en voor haar doen wat ik volgens mijn tekst moest doen. In tien minuten liet Marie me op het toneel zien welke bewegingen ik moest maken en toen luidde de bel. Het doek ging op. De voorstelling was een enorm succes en de beste première die de groep ooit gehad had. Natuurlijk voornamelijk dankzij Marie. Toen de avond voorbij was, vroeg ik haar of we samen zouden gaan dineren en ze accepteerde. We praatten en praatten en praatten. Na het diner vergezelde ik haar naar haar huis en nodigde mezelf uit voor een kop thee, omdat ik het gevoel had dat ik haar nog veel meer wilde vertellen dan ik tot dan toe al gedaan had. Na een thee en
een rum grog maakte Marie duidelijk dat ze moe was, dat ze naar bed moest. Ik had daar geen bezwaar tegen, maar aangezien ik haar nog een paar belangrijke dingen wilde zeggen, ging ik naast haar bed zitten en vertelde verder over mijn leven. Enige tijd later werd ik ook moe en vroeg haar of ze wat op wilde schuiven, zodat ik wat uit kon rusten. In bed voelde ik me niet meer moe en zij ook niet meer. Ik bleef er, niet in haar bed, maar in haar huis, ongeveer tien jaar lang. En na die tijd gingen we als heel goede vrienden uit elkaar. Tot haar dood
| |
| |
Alice von Eugen-van Nahuys [Letterkundig Museum]
bleven we bevriend, jaren na de Tweede Wereldoorlog. Dankzij onze relatie hechtte ik meer waarde aan de positieve en culturele kanten van het leven. Door haar leerde ik het leven kennen van de joodse wereld die zo karakteristiek was voor het Amsterdam van die jaren.
Marie had een vriendin, Alice van Nahuys, die de rechterhand was van de uitgever Emanuel Querido, die haar altijd voorstelde als zijn pleegdochter. Alice was zeer getalenteerd, had een nimmer falende neus voor kunst en literatuur, een talenknobbel, was mooi en heel sportief, kleedde zich goed, was energiek en vrouwelijk. Ze woonde bij Emanuel Querido en diens vrouw Jane Kozijn, en hun in 1901 geboren zoon Arie. Marie stelde mij aan haar voor en niet lang daarna raakten we bevriend. Ik bracht heel wat tijd bij hen thuis door en ontmoette er veel kunstenaars, schrijvers, schilders, ontwerpers en acteurs. Langzamerhand begon ik ook deel te nemen aan de discussies over boeken en over welke boeken er uitgegeven moesten worden. Van tijd tot tijd werd me gevraagd een manuscript te lezen en mijn oordeel te geven in verband met een mogelijke publicatie. Ik gaf mijn oordeel altijd op schrift en mijn tekst werd dan vaak gebruikt voor de prospectus van het boek. Twee keer in die jaren bood Querido mij een baan aan. Ik wilde echter mijn vriendschap niet op het spel zetten door een zakenrelatie aan te gaan. Hij respecteerde mijn argument. Maar op een gegeven moment werd Querido ziek, hij had een ernstige vorm van reumatiek. Hij kon en mocht van zijn dokter niet meer door het land reizen om de boekhandelaren te bezoeken en hen ertoe te verleiden zoveel mogelijk van zijn uitgaven aan te schaffen. Aangezien hij de enige in de zaak was die dat werk deed, was hij ten einde raad en wist niet wat hij moest doen. Toen
| |
| |
vroeg hij mij of ik voor hem in wilde vallen. Hij dacht dat ik de enige was die hij kende die het zou kunnen doen, alle anderen zouden louter handelsreizigers zijn. Hij herinnerde mij eraan dat ik twee keer had geweigerd vanwege onze vriendschap. Dit keer moest hij juist een beroep doen op die vriendschap en hoopte hij dat ik hem niet in de steek zou laten. Ik had dus geen keus en kort daarop zat ik op kantoor als professionele uitgever. De boekenbranche accepteerde me zonder problemen, waarschijnlijk dankzij de grootse aankondigingen van Querido, die zei dat ik al jaren voor zijn uitgeverij werkte, maar altijd op de achtergrond had willen blijven. Hij stelde me persoonlijk voor aan de belangrijkste mensen en verder moest ik mijn eigen weg maar gaan. We hadden het nooit over een salaris of de andere voorwaarden gehad, maar aan het eind van de maand konden we er niet meer omheen. Querido vroeg me wat ik wilde. Mijn antwoord was dat ik niet wist wat de firma kon betalen, zodat ik het beter aan hem over kon laten. Hij gaf me een bescheiden bedrag dat nauwelijks voldoende was om de kosten van mijn sigaren en mijn auto te dekken. Maar het maakte me niet uit. Ik verdiende bakken geld met mijn eigen commerciële activiteiten. Bovendien zei Querido dat ik in de toekomst een deel van zijn aandelen zou krijgen en dat zou belangrijker zijn. Het feit dat ik al snel nadat ik begonnen was een bijnaam had (de fluisterende bariton), was het bewijs dat ik succes had en de verkopen die ik wist te bewerkstelligen bewezen dat telkens opnieuw. Dit en het feit dat hij minder naar kantoor kwam, zorgde ervoor dat Querido uit Amsterdam weg wilde. Hij kocht een huis in Laren, een kunstenaarsdorp, en bracht de meeste tijd door met het schrijven van zijn autobiografische roman Het geslacht der Santeljano's, dat de uitgeverij in tien delen onder het pseudoniem Joost Mendes uitgaf.
De verhuizing van de Querido's naar Laren en het feit dat ik alleen in Amsterdam woonde sinds Marie Hamel en ik uit elkaar waren, waren de redenen dat Querido mij aanbood bij hen in Laren te komen wonen. Ik ging daar graag op in. We woonden daar een paar jaar harmonisch bij elkaar, natuurlijk vooral omdat we druk bezig waren met de boeken, maar ook met muziek en discussies met vrienden, die ons in Laren opzochten. Ik bracht soms een vriendin mee, maar niet te vaak omdat meestal noch Querido noch Alice het met mijn keuze eens was.
In 1933, nadat Hitler in Duitsland aan de macht gekomen was, kregen we Fritz Landshoff op bezoek, een uitgever die zijn firma (Kiepenheuer), zijn partner (een nazi) en zijn land had verlaten waar hij als jood niet meer kon en wilde leven. De financiële partner van Querido ging met het project akkoord en de Querido Verlag werd opgericht met Alice en Landshoff als uitvoerend directeuren. Landshoff was een zeer getalenteerde man met een charmant karakter en we raakten snel bevriend, wat we nog steeds zijn, en door zijn vriendschap
| |
| |
raakten we ook bevriend met Erika en Klaus Mann en vele anderen. In de toenmalige omstandigheden was het geen probleem om auteurs voor de nieuw opgerichte uitgeverij te vinden, omdat alle emigrerende schrijvers uitgegeven wilden worden. Landshoff kende hen allemaal en wist waar hij ze kon vinden. We braken het meest ons hoofd over het probleem hoe kopers voor de boeken te vinden. De Duitse markt was natuurlijk volledig voor ons afgesloten. We vonden een aantal boekhandelaren in Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Zwitserland, België, Zweden en in Nederland natuurlijk. Verder moesten we een kleine omzet in Engeland en Amerika zien te regelen. Het is duidelijk dat een distributie op wereldschaal van een niet zo populair fonds met een kleine oplage per titel geen basis vormde voor een florerende zaak. Maar we kregen meer dan alleen geld. Al in september 1933 begon de Querido Verlag met het uitgeven van het tijdschrift Die Sammlung, met in het comité van aanbeveling André Gide, Aldous Huxley en Heinrich Mann. Klaus Mann was de hoofdredacteur.
De hele geschiedenis van de Querido Verlag is heel spannend en beïnvloedde in zekere zin ook mijn leven, maar ik kan er hier niet op ingaan. Niettemin wil ik een paar uitzonderlijke ervaringen noemen, om te laten zien wat voor verrassende dingen er in die dagen konden gebeuren.
Zo ging ik op een gegeven moment naar Praag om een Tsjechische distributeur voor Die Sammlung te vinden. Ik was de enige bij Querido die zo'n reis kon ondernemen, omdat ik de enige goj was. Querido, Alice en landshoff waren allen joods. Alices vader was een niet-joodse marineofficier, maar haar
Emanuel Querido, 1936 [Letterkundig Museum]
Emanuel Querido, 1938 [Letterkundig Museum]
| |
| |
moeder, de beroemde soubrette Emilie Culp, was
Omslag van de eerste aflevering van Die Sammlung [Letterkundig Museum]
wel joods, zodat Alice volgens de joodse wetten joods was. Op weg naar Praag ging ik ook langs Berlijn en bezocht daar de uitgever Ullstein. Hij was heel zenuwachtig toen ik hem vertelde wat we in Amsterdam deden, en dat ik een verzoek aan hem had dat hem niet zou schaden en van belang was voor zijn auteurs. Hij onderbrak ons gesprek, hoewel we alleen waren, en zei dat hij mij in mijn hotel zou komen opzoeken. Daar dineerden we en hadden het over algemene zaken, tot hij mij voorstelde naar mijn kamer te gaan. Daar sprak hij openlijk en was bereid alles te doen wat hij kon voor zijn auteurs. Ik legde hem uit dat het heel belangrijk zou zijn dat hij ons zijn hele voorraad verboden boeken zou toesturen. Hij ging er zonder aarzelen mee akkoord. Hij zond ons wagonladingen boeken, om te beginnen alle boeken van Lion Feuchtwanger die in feite het plan had bedacht. In Praag nam ik contact op met de overheidsdienst voor de distributie van tijdschriften en ontmoette op mijn verzoek de directeur, die bereid was de distributie van Die Sammlung op zich te nemen.
Terwijl ik dit opschrijf, herinner ik me een andere gebeurtenis, veel later in Amsterdam, die ik hier denk ik zou moeten vertellen. Tijdens de bezetting van Nederland had de Amsterdamse politie het bevel gekregen de hele voorraad boeken van de Querido Verlag weg te halen en te vernietigen. Na de oorlog werden we opgebeld door het hoofdbureau van politie, met de mededeling dat ze een cel vol met onze boeken hadden liggen. Of we ze nog konden gebruiken. Het was het enige waarover we konden beschikken en ze brachten ze met ladingen tegelijk naar ons kantoor, dat helemaal leeg was. Daarmee konden we na de oorlog opnieuw van start gaan, toen er een enorme leeshonger bestond, maar er geen boeken waren.
Terug naar 1933. Door ons harmonieuze leventje in Laren met de prachtige omgeving van hei, bossen en meren, hadden we niet veel behoefte aan reizen in de zomervakantie. In plaats daarvan brachten we vanaf 1933 het grootste deel van februari in de Zwitserse Engadin door, de eerste keer in Samaden, daarna in Celerina en daarna in St. Moritz. Meestal gingen we met z'n drieën, Alice, Emanuel Querido en ik. Aangezien Querido niet skiede en niet schaatste en het klimaat zijn reumatiek niet erg ten goede kwam, besloten Alice en ik in 1936 alleen te gaan. We hadden een heerlijke tijd, zo fantastisch als alleen twee heel goede vrienden kan overkomen. We kwamen vol energie, bruin en in extase terug. Het was duidelijk dat we het 't jaar daarop over zouden moeten
| |
| |
doen. En dat deden we. We vertrokken in februari 1937. Op de vijftiende vierden we de veertigste verjaardag van Alice. Tegen al mijn verwachtingen in was ze niet in een erg goed humeur. Het was prachtig weer, we hadden lekker geskied, de sneeuw leek net poedersuiker. Wat kon eraan schelen? Ik vroeg het haar. Alice vond dat ze oud werd. Op haar leeftijd was ze nog altijd mejuffrouw Van Nahuys, ze vond dat het zo niet verder kon. Maar als je wilt trouwen, waarom doe je dat dan niet? Je hoeft alleen maar te kiezen: je kent zoveel mannen die je bewonderen. Je bent onafhankelijk, je bent mooi, je bent intelligent en je hebt humor, je bent sportief, goed gekleed, je hebt een onfeilbare smaak, wat houdt je in godsnaam tegen? Fred, zei Alice, je bent een optimist en dat weet je. Maar het is echt niet zo makkelijk op mijn leeftijd. Nou, doe dan je best en als je dan nog niemand vindt, nou, dan kun je altijd nog met mij trouwen, ik ben je beste vriend. Fred, dat meen je niet. Natuurlijk meen ik dat, ik meen altijd wat ik zeg en hou me eraan. Fred, dan is alles grandioos, en Alice kuste me op een manier zoals ze dat nog nooit gedaan had. Ik voelde me gevleid. Het was echt nooit in me opgekomen dat er ooit een andere relatie dan vriendschap tussen ons zou bestaan. Maar Alice leek vaak aan de mogelijkheid gedacht te hebben. Ze was altijd jaloers geweest op mijn vriendinnen die ze in de loop van de tijd ontmoet had. Tijdens de intieme momenten die nu volgden, vertelde Alice me veel meer dan ik ooit had kunnen dromen. Querido zorgde niet alleen voor haar toen ze uit België naar Nederland was gekomen als oorlogsvluchtelinge in 1914, 17 jaar oud, maar werd al snel haar minnaar en ook toen bleef hij haar als zijn pleegdochter voorstellen. Ze had van hem gehouden en had hem bewonderd. Haar bewondering was niet verdwenen, maar haar liefde wel, vooral nadat ik bij hen in Laren was komen wonen en de laatste jaren lukte het haar niet meer met hem
naar bed te gaan, wat vaak tot onverdraaglijke scènes leidde. Dit was een hele schok voor mij! Ik had nooit enige twijfel gekoesterd over de ideale relatie zoals die mij was voorgespiegeld. En op dat ogenblik veranderde mijn mening over Querido op slag. Hoe had ik zo naïef kunnen zijn, of was ik gewoon dom?
Tijdens de terugreis spraken we over de problemen die ons te wachten stonden. Alice wilde niet dat ik de situatie uit zou leggen. Ze drong erop aan dat zij eerst met Querido over onze plannen zou praten. Toen ze het hem uitlegde of liever gezegd, toen ze het hem probeerde uit te leggen, werd hij na een paar woorden gek van woede. Hij weigerde me te zien of zelfs maar te spreken. Hij zette me onaangekondigd uit de zaak. Alice had een verschrikkelijke tijd. Tenslotte gaf hij haar de helft van zijn aandelen van de zaak, wat 25% van het geheel betekende, de andere helft kreeg zijn zoon. Dit was waarschijnlijk zijn laatste poging om haar te binden. Maar Alice veranderde niet van gedachte. We trouwden op 7 april 1937. We verhuisden naar Amsterdam, waar we woonruimte hadden gevonden dankzij de arts Reintjo Rijkens die met Betsy Culp getrouwd was, een nicht van Alice. Alice ging dagelijks naar kantoor waar
| |
| |
Fred. von Eugen, circa 1978 [Collectie Kees von Eugen, Venlo]
ze altijd Querido tegenkwam, die ervoor zorgde dat dit contact bijzonder onprettig was. Ik werkte aan een plan om een eigen uitgeverij op te zetten, maar daarbij had ik een krachtige financiële partner nodig. Om de gewenste vrijheid te kunnen behouden en de financiële steun niet kwijt te raken, nam ik in dit plan de oprichting van een boekenclub op. Daartoe wendde ik mij tot De Arbeiderspers, de uitgeverij van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, die erg actief was in het verspreiden van literatuur onder de arbeiders. De Arbeiderspers was bijzonder geïnteresseerd en met de directeur, Y.G. van der Veen, kwam ik tot een overeenkomst. Hij had alleen nog toestemming nodig van de raad van bestuur, maar dat was een formaliteit. Inderdaad ontving ik een week later de bevestiging van onze overeenkomst met de zegen van de raad van bestuur. De brief eindigde met de curieuze opmerking dat men zich afvroeg waarom ik niet in overweging wilde nemen om bij hen als hoofd van de uitgeverij te komen werken, om die op een hoger peil te brengen. Ik bewonderde de originaliteit van het voorstel en het leek mij ineens een heel aantrekkelijk idee om de mogelijkheden van mijn uitgeverijplannen binnen zo'n grote organisatie uit te testen. Dit vertelde ik ook Van der Veen, toen ik hem tien minuten na ontvangst van zijn brief opbelde. Twee uur later waren we het eens over de voorwaarden van de baan die ik aannam.
| |
| |
Maar eerst zouden Alice en ik de maand juni van 1937 op vakantie gaan. We brachten die door in Locarno. Alice genoot van de zon, het meer en de afwezigheid van de spanningen en ik werkte voornamelijk de plannen voor mijn nieuwe baan uit; en dat deed ik tot in detail, zodat ik 1 juli meteen kon beginnen.
Het eerste boek dat ik zou uitgeven moest een spectaculair succes worden en de basis vormen voor mijn verdere plannen; alleen de toekomst was belangrijk. Daarom moest het een boek voor jonge mensen worden. Met de hulp van een paar bekende schrijvers en jeugdleiders stelde ik een boek van meer dan vijfhonderd bladzijden samen op groot formaat, rijk geïllustreerd, ingebonden en met een prachtige kaft. Ik wilde het verkopen voor iets onder de twee gulden (f 1,90 om precies te zijn). Dit was natuurlijk het moeilijke punt dat me de kop kon kosten. Maar ik was niet bang. Ik ging erg onconventioneel te werk en mijn berekeningen begonnen waar ze normaal eindigden. Hoeveel exemplaren moet ik drukken om de prijs nog acceptabel te houden? Volgens de berekeningen zouden er minimaal 100.000 exemplaren gedrukt moeten worden om het lucratief te maken. Ik wist dat ik een grote en niet al te dure verkooporganisatie op moest zetten om mijn doel te bereiken, en dat deed ik dan ook.
Op de een of andere manier was de directeur achter mijn activiteiten gekomen, ik had natuurlijk allerlei contacten met andere directieleden van de krant en de drukkerij, en hij vroeg me naar zijn kantoor te komen voor een gesprek. Hij vroeg me wat ik deed en of ik tevreden was. Ik zei hem dat het nog wat
| |
| |
vroeg was voor een antwoord, maar dat ik hem, als hij mij naar mijn kamer wilde volgen, nog eens iets zou laten zien. Ik liet hem trots de dummy van het Boek voor de jeugd zien. Hij vond het maar niks, hij zou het zelf nooit kopen. Dat maakt niet veel uit, zei ik, u krijgt hoe dan ook een presentie-exemplaar. Ik moest het boek aan andere mensen verkopen. Toen ik hem vertelde hoeveel het boek zou gaan kosten, vroeg hij zich af hoe ik een boek van dat formaat voor die prijs kon maken. De eerste druk is honderdduizend exemplaren. Op dat moment dacht hij en zei hij dat ik gek moest zijn en waarom ik hem niets gevraagd had voordat ik dit soort beslissingen nam. Mag ik u eraan herinneren, zei ik, dat de enige voorwaarde waaronder ik deze betrekking aanvaard heb, was dat ik onafhankelijk van wie dan ook in de directie kon werken, volgens mijn eigen ideeën. Daarom was het zo aantrekkelijk voor me. Maar als u vindt dat ik teveel risico neem, ben ik een gevaar voor uw organisatie en ben ik onmiddellijk bereid te vertrekken. Hij wist niet meer wat hij moest doen. Een paar dagen later werd ik gevraagd tijdens een personeelsvergadering mijn plannen voor de naaste toekomst uit te leggen. Dat deed ik graag en met overtuiging. Het hoofd van de advertentieafdeling zei bij die gelegenheid dat hij de paginagrote aankondigingen had gezien die ik voor dit boek had ontworpen voor de verkoopcampagne. Er stond teveel tekst in. Een moderne advertentie moest iets opvallends hebben dat in het oog springt, en hooguit enkele woorden. Mijn advertentie zou geen effect hebben. Ik antwoordde hem dat dit waar mocht zijn voor bepaalde producten. Niet voor mijn product daarentegen. Ik publiceerde voor lezers en mensen die niet geïnteresseerd waren in het lezen van de paar kolommen van mijn prachtige tekst, waren geen potentiële kopers van boeken. De meeste aanwezigen bewonderden mijn plan, maar niemand dacht dat het mogelijk zou zijn om het aantal
exemplaren te verkopen dat ik in gedachten had. Bijna iedereen was tegen het plan of twijfelde, voornamelijk omdat er in de organisatie met al hun boekwinkels en agenten, nooit een jeugdboek meer dan 10.000 exemplaren had verkocht.
Er was maar een uitzondering, en dat was Bert Veenstra. Hij was verantwoordelijk voor de verspreiding en de verkoop van alle kranten en tijdschriften van de organisatie. Het dagblad Het Volk was het grootste van het land. Met Veenstra had ik mijn plan besproken voor de manier waarop de verkoop van het boek georganiseerd moest worden: De Arbeiderspers beschikte over tweeduizend krantenbezorgers die dagelijks de kranten bij 300.000 abonnees in de bus gooiden en bij de meeste daarvan moesten ze ook elke week het geld ervoor ophalen. Deze mannen kenden hun abonnees. Zou het niet het eenvoudigst zijn en een ideale oplossing voor mijn probleem betekenen als we boekverkopers van hen zouden maken? En nu legde Veenstra de personeelsvergadering uit dat hij in mijn plan was gaan geloven, nadat hij gezien had hoe ik het land afreisde en iedere avond in een ander district een bijeenkomst met een groep van deze krantenbezorgers had om hen ertoe te bewegen de boeken
| |
| |
aan hun abonnees te verkopen, en dat mijn actie voor bijna 100% succesvol was. Maar Veenstra eindigde zijn praatje ermee dat het jammer was dat hij niet zelf of iemand anders van de organisatie ooit op zo'n fantastisch idee gekomen was. Mijn campagne, die maar een maand zou duren, ging de eerste augustus van start. Er kwamen dagelijks orders binnen, zowel via de advertenties in de krant als via mijn wandelende boekverkopers. Op de vijftiende waren er meer dan 50.000 van verkocht, aan het einde van de maand waren er meer dan 110.000 exemplaren verkocht en er kwamen nog steeds orders binnen. Kort daarna gaf de directeur gaf een feestje te mijner ere waarop alle personeelsleden uitgenodigd waren. De meesten zullen zeker niet alle opmerkingen die hij in zijn toespraak zei, even leuk gevonden hebben. Dat was dus mijn start in de nieuwe omgeving en ik bleef succesvol. Het is misschien genoeg als ik zeg dat de uitgeverij voor de eerste keer in de geschiedenis winst maakte en die steeg jaar na jaar. Ik kreeg meer en meer vrienden in de organisatie, maar Bert Veenstra was mijn grootste vriend daar.
Ondertussen was het leven van Alice erg moeilijk. Ze moest dag in dag uit met Emanuel Querido werken en er was elke dag na kantoortijd een scène als ze uit elkaar gingen, hij naar Laren en zij naar ons huis. Op een bepaald moment was de spanning te groot voor haar geworden. Een avond dat ze mij niet thuis verwachtte, kwam ik stomtoevallig toch thuis. En daar lag Alice, voor dood op bed, een glas water en een lege fles slaaptabletten naast haar. Ik schrok me kapot. Dokter Rijkens was niet thuis, maar ik kende een andere dokter in de buurt. Ik belde hem op. Hij kwam meteen. Binnen een paar minuten had hij zijn diagnose gesteld. Ze was niet dood, maar in een soort coma. Ze moest naar het ziekenhuis. Ik bleef bij haar en twee nachten en twee dagen later kwam ze weer bij kennis. Het eerste wat ze me vroeg was: ‘Waarom heb je me niet dood laten gaan?’ Ik legde haar uit dat je een goede vriend nooit dood laat gaan als je kunt helpen. En ik vroeg haar of ze wilde beloven dat ze het nooit meer zou proberen. Waarop Alice zei dat ze bereid was verder te leven, maar alleen als ik zeker wist dat ik haar nooit alleen zou laten. Dat beloofde ik haar.
A chaque malheur quelque chose est bonne. Alice's zelfmoordpoging was zo'n klap voor Querido dat hij verder geen scènes meer maakte. Toen Alice weer beter was, besloten we van Amsterdam naar Laren te verhuizen, in een ander deel van het dorp dan dat waar de Querido's nog steeds woonden. We hadden er vrienden, we hielden van het dorp en de omgeving en schiepen ook de mogelijkheid tot contact met de Querido's, voorzover Emanuel dat wilde. Alice had wat contact met hen, een treurig contact, maar zonder spanningen. Wat mij betreft: Querido weigerde me te zien, laat staan dat hij met me wilde praten. Tijdens de Duitse bezetting weigerde hij zelfs mijn hulp, wat mij bijzonder spijt; ik had mogelijk zijn leven kunnen redden, maar ik heb hem helemaal nooit meer teruggezien.
| |
| |
Klaus Mann (links) met Fritz Landshoff, Noordwijk [Letterkundig Museum]
Toen de oorlog in Nederland steeds dreigender werd, zat Fritz Landshoff net in Londen. Hij belde ons op en probeerde ons ervan te overtuigen dat we ook naar Londen moesten komen, waar hij alles voor ons in gereedheid gebracht had, en nog een paar dagen en zou het te laat zijn. We hoefden er echter niet over na te denken: het stond van tevoren al vast dat we zouden blijven waar we zaten, ook al zou het ergste gebeuren. Diep in mijn hart wist ik dat het vooral mijn beslissing was, minder dan die van Alice. Ik wist ook dat Alice me nooit alleen zou laten en dat ze geen duimbreed van mijn zijde zou wijken. Ik wist ook dat ik het mezelf nooit zou vergeven als ik het land in deze omstandigheden zou verlaten. Landshoff toonde zich een goede vriend. Hij
| |
| |
legde zich neer bij de beslissing en we spraken af dat hij niet terug zou komen, maar dat hij zou proberen het werk dat we hier begonnen waren, voort te zetten, in Engeland dan wel in de Verenigde Staten. We waren allemaal in tranen. Twee dagen later, de ochtend van de tiende mei 1940, dropten de Duitsers hun eerste soldaten en bommen. Vier dagen later moest Nederland capituleren en was de Duitse bezetting een feit. De dag na de invasie was zowel voor Alice als voor mij waarschijnlijk de zwaarste dag van ons leven. We gingen allebei naar kantoor, zij naar Querido op de Keizersgracht, ik naar De Arbeiderspers op het Hekelveld. Alice trof niemand bij Querido en verbrandde in haar eentje alle archieven in de haard van de centrale verwarming, de correspondentie en de administratie van Querido Verlag, om te voorkomen dat de Duitsers adressen en andere details met betrekking tot onze immigrantenauteurs zouden vinden. Toen ze me vertelde wat ze gedaan had, was ik het er niet mee eens omdat het een groot verlies aan feitenmateriaal voor de geschiedenis betekende, maar ik kon dat haar moeilijk verwijten. Mijn dag op kantoor was niet minder sensationeel. Toen ik aankwam, was bijna iedereen er al. Een paar uur later gaf Van der Veen iedereen opdracht naar huis te gaan en hij besloot dat het kantoor gesloten moest worden. Iedereen gehoorzaamde. Toen ik eens rondvroeg, merkte ik dat er vier mensen waren die aarzelden. Ik vroeg hen nog even te blijven en informeerde of er nog anderen in het gebouw waren gebleven. We vonden nog een technicus in de garage. Met z'n vijven zongen we daar de Internationale. Hoewel ik destijds niet eens lid was van de partij, was ik bijzonder geëmotioneerd.
Ik werd gekozen tot de leider van deze kleine groep en we vatten het plan op dat er dagelijks een krant moest uitkomen. We wisten nog niet hoe en in welke vorm, maar we gingen meteen aan het werk. De telex stopte, zodat we de hele ochtend niet over nieuws konden beschikken. Met mijn auto reed ik ondanks het luchtalarm naar het ANP, het officiële nieuwsagentschap. Ze waren erg achterdochtig. Ik toonde mijn papieren en vertelde dat onze telex niet meer werkte en dat ze me persoonlijk al het nieuws van die dag moesten geven. Ik keerde terug naar kantoor met stapels en stapels nieuws. Ondertussen werkte de telex weer. Sommige medewerkers, die gehoord hadden dat we aan het werk waren, kwamen terug, onder anderen mijn vriend Veenstra. Ik installeerde me in het kantoor van de hoofdredactie. Er werden mensen bij de telefoons gezet en het nieuws stroomde van alle kanten binnen. Met een paar anderen redigeerden we het nieuws, vertaalden wat nodig was, kneedden het naar ons inzicht, brachten het nieuws dat van de kant van de Duitsers kwam tot normale proporties terug omdat we wisten dat het toch niet klopte. Ik realiseerde me dat ik voor het eerst in mijn leven een krant aan het maken was. Ik was heel trots.
Er kwam een telefoontje voor mij vanuit Haarlem. Met wie? Het was Van der Veen, die benadrukte dat hij de krant gesloten had en nu verbood dat ik
| |
| |
Keizersgracht 333 waar Querido Verlag was gehuisvest, 1940 [Letterkundig Museum]
Uitgaven van Querido Verlag
[Letterkundig Museum]
met een aantal anderen het werk voortzette. Ik had mijn antwoord meteen klaar: u bent gevlucht en hebt iedereen en alles alleen achtergelaten. Ik ben het enige lid van de directie dat hier aanwezig is en daarom ben ik de enige die beslist wat er gebeurt. Bedenkt u wel dat u op dit moment geen enkele zeggenschap heeft. Ik heb besloten dat de krant vandaag verschijnt en die zal ook verschijnen, zelfs al moet ik hem met de hand schrijven en met een hectograaf kopiëren. Ondertussen had onze technicus de hele stad rondgereden en zoveel mogelijk typo's opgepikt en er waren nu genoeg zetters en drukkers om een krant te drukken die groot genoeg was om alles wat we geredigeerd hadden in op te nemen. In sommige gevallen moesten we zelfs hier en daar een artikel weglaten op last van onze eigen militaire autoriteiten. We hadden geen tijd of mogelijkheid om er iets anders voor in de plaats te zetten, zodat onze krant met een aantal lege kolommen verscheen. Ik zorgde ervoor dat tien exemplaren van de krant bij de openbare bibliotheek werden afgeleverd en ik hoop dat ze er nog zijn. Ik ben het nooit nagegaan.
| |
| |
Het wonderlijkste van de dag moest echter nog komen. De gewone bezorgers verschenen allemaal punctueel op de normale tijd met het geld dat zij geïnd hadden. Veenstra regelde alles met hen. 's Avonds kwam de nachtploeg van zetters en drukkers en de rest opdagen. Ik kon de productie van de avondeditie, die over het hele land verspreid werd, aan hen overlaten. Ik belde Alice op en vertelde haar wat er allemaal gebeurd was. We spraken af dat ik op kantoor zou blijven om alles te regelen en in de gaten te houden. Ze zou zelf niet meer naar de uitgeverij gaan. 's Nachts heb ik een paar uur in een oncomfortabele houding geslapen en met heel veel koffie. De volgende dag kwam de directeur uit Haarlem. De Arbeiderspers had daar een boekwinkel, waar hij op een bericht had gewacht over een mogelijke overtocht naar Engeland. Op de een of andere manier was het tot nu toe misgelopen, maar hij moest binnen een uur terug naar Haarlem. Ik legde uit dat ik hem op geen enkele manier wilde beïnvloeden, maar dat ik een reactie van hem wilde die we in de krant konden plaatsen. Hij verzette zich niet, maar wist niet wat hij moest zeggen. Hij leek wel verlamd. Ik dicteerde hem de tekst, met als inhoud dat de geruchten dat de leiding van De Arbeiderspers haar post had verlaten, vals waren. De krant zou verschijnen zoals gewoonlijk en dat gold voor al onze activiteiten. Hij schreef het op en tekende. We publiceerden het in de volgende editie van de krant.
Twee dagen later, één dag na de capitulatie, kwam de directeur opnieuw naar het Hekelveld. De geplande overtocht naar Engeland was niet doorgegaan en nu, na de capitulatie, zou het moeilijker dan ooit zijn om weg te komen. Het was een pijnlijk moment. Zonder afstand te doen van mijn machtspositie, belegde ik een noodvergadering voor de gehele leiding. Ik legde uit wat de situatie was met de conclusie dat we de verantwoordelijkheid in de huidige omstandigheden niet aan Van der Veen konden overlaten. Ik stelde voor dat de directeur twee leden van de leiding zou kiezen om met hemzelf een triumviraat te vormen dat de verantwoordelijkheid op zich zou nemen. Iedereen was het ermee eens. Ik was een van de twee die gekozen werden; de ander was het hoofd van de advertentieafdeling. Vanaf dat moment begonnen we met z'n drieën de dag met een vergadering van negen tot tien uur 's ochtends om de grote lijnen van de organisatie vast te stellen en de lopende problemen op te lossen. Het werkte vrij goed.
Van toen af aan leefden Alice en ik onder zware druk, niet in ons privéleven, mijn optimisme hield het pessimisme van Alice min of meer in evenwicht. Wat de Querido Verlag betreft: Emanuel Querido noch Alice ging nog naar kantoor, de vertegenwoordiger Geert van Oorschot handelde de lopende zaken af. Het was voor iedereen duidelijk dat het bedrijf niet toegestaan zou worden onafhankelijk verder te werken. Maar het personeel was, afgezien van Van Oorschot, joods. Om ze een mogelijkheid te geven om te overleven, hadden ze geld nodig. Hoe lang? In elk geval zette Alice met geld van de uitgeverij een fonds op, in de hoop dat er voldoende zou zijn. Zo lang als het ging wer- | |
| |
den de salarissen door de firma betaald. Alice zelf zat het grootste deel van haar tijd onder haar meisjesnaam te vertalen. In totaal vertaalde ze, daarbij inbegrepen de boeken tijdens de oorlogsjaren, ongeveer veertig boeken, meestal van hoog literair gehalte. Verder zorgde ze voor Emanuel Querido en zijn vrouw. Querido weigerde nog steeds elk contact met mij en weigerde ook hulp van mijn kant.
Zoals voorzien was de Querido Verlag de eerste uitgever die met een Duitse ‘Verwalter’ te maken kreeg, wat het leven er voor Van Oorschot bepaald niet prettiger op maakte. Deze ‘Verwalter’ was toevallig geen politiek fanaticus, hij plunderde de zaak alleen maar zo goed als hij kon. Langzamerhand raakte Alice aan de situatie gewend. Ze was veel ongeruster over mij en daar was al gauw alle reden toe.
Een van de eerste dagen van juni 1940, tegen sluitingstijd, bezette de SS De Arbeiderspers en sneed alle telefoonlijnen af. Iedereen kreeg bevel het gebouw te verlaten, behalve de leiding, die in hun kamers moesten blijven tot ze werden geroepen. De eerste anderhalf uur gebeurde er niets, maar toen moest ik naar de kamer van de directeur komen. Van der Veen zat in zijn normale stoel en naast hem drie mannen, allemaal Nederlandse nazi's. Een van hen sprak. Zijn naam was H.J. Kerkmeester. De Duitse bezettingsautoriteiten hadden besloten om De Arbeiderspers over te nemen en Kerkmeester was door de Reichskommissar Seyss-Inquart benoemd tot directeur. Hij zei mijn kwaliteiten als uitgever te kennen en vroeg me of ik loyaal mee zou willen werken. Mijn eerste reactie was dat de enige autoriteit in deze kamer Van der Veen was en dat ik niet wist of hij ermee akkoord ging dat ik wat dan ook met Kerkmeester en de zijnen zou bespreken. Van der Veen zei daarop dat hij het bijzonder zou waarderen als ik de vraag in overweging zou nemen. Toen wist ik dat hij gezwicht was.
Nou, mijnheer Kerkmeester, zei ik, ik ben bang dat uw vraag verkeerd gesteld is. Als u enig idee heeft van wat een uitgever werkelijk is, moet u weten dat hij alleen volgens zijn eigen inzichten en ideeën kan werken. Daarom moet u eigenlijk uzelf afvragen of u wel met mij wilt samenwerken. En voor zover ik geïnformeerd ben over nazi-ideeën, denk ik dat het antwoord duidelijk nee moet zijn. De conclusie moet zijn dat er voor mij maar één oplossing bestaat, en dat is dat ik mijn positie meteen opgeef. Kerkmeester zei mijn antwoord te bewonderen en er een duidelijk bewijs in te zien van mijn sterke karakter, precies de man die ze zochten. De Reichskommissar moest dus maar beslissen. Het is wel duidelijk, legde ik uit, dat ik in afwachting van die beslissing, geen enkel creatief werk zal verrichten, alleen naar kantoor kom om zo snel mogelijk de beslissing te vernemen. Hij antwoordde me dat hij geen enkele reden zag waarom ik niet op mijn spontane antwoord zou kunnen terugkomen en dat hij hoopte dat ik er nog eens rustig over na zou denken. Met de woorden: ‘Dat is zinloos,’ verliet ik de kamer.
| |
| |
Snel zocht ik de andere leden van de leiding op, bracht hen op de hoogte en maakte meteen een afspraak voor een vergadering voor die avond. We kwamen inderdaad bijeen. Er waren verschillende reacties. Niemand wilde echt blijven, maar het grootste deel wilde zijn baan niet opgeven in verband met zijn gezin of was van mening dat je beter kon blijven dan je positie opgeven ten gunste van een nazi. We gingen uiteen met de afspraak dat iedereen maar voor zichzelf moest uitmaken wat hij moest doen. Voor mensen die een beslissing moesten nemen aangaande hun toekomst, was het natuurlijk moeilijk om tot een besluit te komen, omdat ze niet wisten hoe de omstandigheden er in die toekomst uit zouden zien. Met andere woorden: hoe deze oorlog zou aflopen. Voor mij was het makkelijk. Nooit, maar dan ook nooit was het bij mij opgekomen dat er ook maar de geringste mogelijkheid bestond dat we de oorlog zouden verliezen, en als dat toch gebeurde, nou, dan was ik niet geïnteresseerd in een leven onder een nazi-regime. Wat maakte het dus uit? Niets kon mij ervan weerhouden mijn eigen leven te leiden volgens mijn eigen inzichten van wat een waardevol en waardig leven is. Terwijl de leden van de directie zaten te discussiëren over de houding die zij moesten aannemen, was Van der Veen alleen achtergebleven in het enorme gebouw, waarin hij zo lang gewerkt had en waar hij bijna als alleenheerser de leiding had gehad over de uitgebreide organisatie. Hij was heetgebakerd, hield er niet van tegengesproken te worden, zijn wil was wet naar men zei, sommigen gingen zelfs zover dat ze hem een dictator noemden. Die avond moet heel moeilijk voor hem geweest zijn, niemand weet wat er door zijn hoofd ging. Wat dacht hij, nu hij alleen was, over zijn overgave van die middag? Hij verhing zich in de douche op de bovenste verdieping, aan een touw van een zonnescherm dat hij uit zijn kamer had meegenomen. Hij liet geen boodschap achter. Veel later vroeg ik mij soms af, nu ik dit
schrijf bijvoorbeeld, of heb ik bijgedragen aan zijn dood? Er is geen antwoord op.
Alice was natuurlijk ongerust. Ze was niet bang om zichzelf, maar om mij. Ze voelde waarschijnlijk beter aan dan ik op dat moment kon overzien welke consequenties mijn opstelling zou kunnen hebben. We hadden er geen ruzie over. Alice had een gecompliceerd karakter, in feite was ze vrijwel haar hele leven bang, maar als er echt gevaar was, hield ze zich prima. Ook tijdens het normale leven, voor de oorlog, bewonderde ze vaak wat ik deed, maar op de een of andere manier vond ze altijd dat wat ik ondernam riskant was. Maar nu, in oorlogsomstandigheden en met het soort vijand waar we mee te maken hadden, was het serieuzer. Alice zei dat ze wist wat ik over het einde van de oorlog dacht, maar dat zij niet zo zeker was. Ze accepteerde echter mijn beslissingen en de gevolgen ervan volledig.
Het kostte de Reichskommissar vijf maanden om met mijn ontslag akkoord te gaan. Waarschijnlijk heeft hij zelf nooit van mijn bestaan afgewe-
| |
| |
Receptie bij vijftigjarig bestaan van Querido, Alice van Nahuys en Ellen Warmond (links) [Letterkundig Museum]
ten en gebruikte Kerkmeester alleen maar een leugen om tijd te winnen en te proberen mij te vermurwen. Hij probeerde allerlei trucs om me van gedachten te laten veranderen. De laatste was een voorstel om in Rotterdam, of all places, een parallelle Arbeiderspers aan die van Amsterdam op te zetten onder een neutrale naam. Hij garandeerde me dat ik over net zo veel geld en papier kon beschikken als ik maar wilde; ik mocht mijn eigen salaris vaststellen; mijn naam hoefde niet eens genoemd te worden, ik kon stromannen gebruiken. Nadat ik hem verteld had dat ik het pand niet via de voordeur wilde verlaten om via de achterdeur weer naar binnen te komen, begreep hij tenslotte dat hij zijn tijd verdeed en gaf op, maar dat was pas in november 1940.
Toen ik vertrok, vroeg hij me wat ik ging doen. Omdat ze er toch wel achter zouden komen, vertelde ik hem dat ik een kleine, onafhankelijke uitgeverij wilde beginnen, zonder enig politiek doel. Juist toen ik hem dit vertelde, moest ik weer denken aan een vennootschap die ik voor De Arbeiderspers had opgericht, maar onder een andere naam. Ik was er de directeur van en de aandelen waren in handen van De Arbeiderspers. De firma heette Amsterdamsche
| |
| |
Singel 262 waar thans uitgeverij Querido is gevestigd, 1940 [Letterkundig Museum]
Johan Winkler jr. [Letterkundig Museum; foto: Gordon Studio]
Boek- en Courantenmaatschappij (ABC). We wilden de naam gebruiken voor het geval we boeken zouden publiceren die de klanten, vooral de boekhandelaren, niet van De Arbeiderspers zouden verwachten, en die ze daarom niet zouden kopen. We waren nog niet aan dit experiment toegekomen, en daarom was het een ‘slapend’ bedrijf. Er waren geen baten en geen schulden. Ik vertelde Kerkmeester dat ik de aandelen wel wilde kopen tegen de nominale waarde, wat minder was dan de kosten die de oprichting van een nieuw bedrijf zouden vergen. Hij ging akkoord, misschien in de hoop dat dit een mogelijkheid vormde om me terug te krijgen, en ik verliet het kantoor als de eigenaar van een spiksplinternieuwe uitgeverij waarvan ik legaal directeur was. Kerkmeester wist waarschijnlijk niet hoe moeilijk het geweest zou zijn om een nieuwe uitgeverij op te zetten, met alle beperkende maatregelen die de bezettingsautoriteiten hadden afgekondigd. Na de oorlog toonde de nieuwe directeur van De Arbeiderspers me een kopie van een brief die Kerkmeester dezelfde dag aan de Sicherheitsdienst schreef, met de suggestie dat ik gearresteerd moest worden, net als een paar vrienden van mij, onder wie Lou Lichtveld, ‘allemaal heel gevaarlijke mensen’. De Sicherheitsdienst maakte geen haast uitvoering te geven aan de suggesties van de Nederlandse nazi's. In elk geval ging ik aan het werk.
Om te beginnen nodigde ik Bert Veenstra en Johan Winkler uit om toe te treden tot de nieuwe vennootschap. Dat deden ze, niet zonder aarzelen, maar ze deden het. Winkler was het hoofd van de technische redactie van
| |
| |
De Arbeiderspers. Ik vond kantoorruimte in het centrum van de stad, op Singel 262, waar ik de benedenverdieping huurde, zodat we altijd konden zien wat er op straat gebeurde, en die ook een onopvallende uitgang aan de achterkant had die op een klein steegje naar de Herengracht uitkwam. We hebben die nooit gebruikt, maar het gaf ons een veilig gevoel. We voelden ons er thuis met ons tweedehands meubilair en kantoormateriaal. We waren van plan om in stilte een aantal goede boeken uit te geven tot de oorlog voorbij was, wat snel zou zijn, en dan onze vleugels te spreiden. Het liep anders. Een van mijn eerste bezoekers was Andries Blitz, een vriend en collega-uitgever. Als hoofd van de uitgeverij van De Arbeiderspers, had ik met hem in een joint venture een serie pocketboeken gelanceerd tegen heel lage prijs, 35 cent. Het was een succes. De serie heette ABC-romans, niemand wist waarom, omdat we het nooit uitlegden, maar wij wisten dat het ‘Andries Blitz Collectie’ betekende, omdat het zijn initiatief was geweest. Nu was hij erg bezorgd, omdat hij een nazi als partner had gekregen en hij joods was. Ik moest een oplossing verzinnen, omdat hij niet wist wat hij moest doen. Mijn ervaring was dat meestal de eenvoudigste oplossing het beste werkte. Dus we kwamen overeen dat we De Arbeiderspers zouden meedelen dat het contract beëindigd werd en dat hij voor de voorraden zou betalen. Kerkmeester zou waarschijnlijk blij zijn dat hij op die manier van een partner afkwam die joods was, zonder dat het opzien baarde. Het liep allemaal op rolletjes en samen met Blitz zetten we de serie voort. Aangezien de naam van onze nieuwe uitgeverij eveneens ABC was, was niemand verbaasd en aangezien de winst op de serie ondanks de lage prijs aanzienlijk was, hoefde Blitz zich geen zorgen te maken over hoe hij zijn familie voorlopig moest onderhouden. Later werd Blitz door de Duitsers opgepakt en in de gevangenis gezet. Ik diende een verzoek in om hem te mogen
bezoeken op basis van het argument dat ik belangrijke zaken met hem te bespreken had. Ik werd toegelaten en smokkelde Andries' vrouw mee naar binnen. Het was de laatste keer dat zij hem zag.
Een ding dat mij direct aanging was dat mijn voormalige joodse medewerkers bij De Arbeiderspers ontslagen werden. Een voor een kwamen ze naar Singel 262. Natuurlijk namen we ze: we hadden geen keus, ook al wisten we dat onze positie gevaarlijker zou worden. Een van de eerste problemen die opgelost moesten worden, was hoe alle betrokken gezinnen onderhouden moesten worden. De opzet van onze onderneming was oorspronkelijk uiterst beperkt en we moesten onze productie en omzet flink vergroten. Ik vroeg onze papierfabriek, drukker en binder min of meer vrij krediet voor de productie van 100.000 boeken. Ze waren zo aardig om mij dat te geven, zonder enige garantie. Toen improviseerden we een boekenclub onder de naam ‘Muiderkring’ (naar de zeventiende-eeuwse dichterskring). De boekenclub zou vier boeken per jaar uitbrengen van heel goede auteurs, en ze zouden aan leden van de boekenclub tegen een speciale prijs verkocht worden. De oplage
| |
| |
zou van ieder boek 25.000 exemplaren zijn. Nu konden de voormalige medewerkers van De Arbeiderspers aan het werk. Bert Veenstra organiseerde de verkoop, zijn mannen werkten als colporteurs, maar bezorgden ook de boeken en incasseerden het geld. Veenstra vond ook mensen in grote bedrijven die als tussenpersoon optraden. En er kwam ook een mond-op-mond-reclamecampagne van de grond om de boekenclub te propageren als belangrijk voor het verzet, en dat zonder dat wij er iets mee te maken hadden, het gebeurde spontaan.
Een ander probleem was ingewikkelder. Ik wist natuurlijk van het begin af aan dat dit zo niet eeuwig door kon gaan. Onze medewerkers zouden snel nieuwe identiteitsbewijzen en andere papieren nodig hebben. Wat we tot nu toe gedaan hadden, was allemaal legaal. Maar wat we deden, zou weldra niet meer genoeg zijn, en wat we binnenkort moesten doen, zou zeker niet legaal zijn. Ik dacht lang na over de oplossing van dit probleem. Om te beginnen moesten de illegale activiteiten van de legale gescheiden worden. Daarom besloot ik in samenspraak met Winkler en Veenstra dat ik de Amsterdamsche boek- en Courantenmaatschappij officieel zou verlaten, zodat wat ik zou gaan doen op geen enkele manier onze legale activiteiten zou kunnen schaden. Lou Lichtveld nam me officieel als partner in een speelgoedhandel die hij op de een of andere manier leidde als gevolmachtigde van een joodse vriend die al ondergedoken zat. Het ging ook om kinderboeken, wat een goede reden vormde voor het feit dat ik actief was in zijn firma. Bovendien kocht Lichtveld de zaak ‘officieel’ van zijn vriend, zodat het bedrijf ‘arisch’ was. We zijn nooit gecontroleerd, wat maar goed was ook omdat Lichtveld een grote rol speelde in de leiding van het kunstenaarsverzet en ook ik zou in actie komen op een gebied dat nogal riskant was.
Dat ik na de oorlog een comfortabel leven voor de boeg had, was een illusie. Om te beginnen lagen de volgende taken als direct gevolg van de oorlog op me te wachten: lid van de hoge Adviesraad van het Verzet, die min of meer volgens het parlement functioneerde omdat er geen parlement was; lid van het tribunaal dat collaborateurs met de Duitse bezetter berechtte (een dag per week); lid van de raad die de Vereniging van Boekhandelaren en Uitgevers moest zuiveren; lid van de Omroepraad (5 jaar) en de afwikkeling van een aantal zaken die met mijn verzetsactiviteiten te maken hadden.
Persoonlijk kwam daar nog bij: het helpen van Alice bij het herbouwen van uitgeverij Querido; de bestendiging en opbouw van de Amsterdamsche Boeken Courantenmaatschappij; de oprichting en opbouw van Excerpta Medica; integratie in de ABC van een wetenschappelijke afdeling, die uitgroeide tot een zelfstandige uitgeverij; het plannen en publiceren van de eerste echte encyclopedie ter wereld.
|
|