ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
‘Een vat waaraan de helft van de bodem ontbreekt’
| |
[pagina 26]
| |
Na de jubileumviering in de Amsterdamse Bijenkorf hebben Angèle Manteau, haar lector en toenmalige partner Theo Oegema van der Wal, Jeroen Brouwers en zijn toenmalige echtgenote Nelleke Berns, Karel Jonckheere, Johan Daisne (ps. Herman Thiery) en zijn vrouw Marthe Thiery gedineerd in Restaurant Dorrius aan het Spui. [collectie van Jeroen Brouwers]
Fingerspitzengefühl. Naar verluidt wist Manteau feilloos echte artiesten te onderscheiden van amateurs en ware kunst van huisvlijt. Zelf vatte ze haar uitgavenbeleid graag samen onder het motto: ‘Literaire kwaliteit is de enige norm’. Uiteraard waren zowel Van Oorschot als Manteau maar wat blij met een onverbiddelijke bestseller. Als hun boeken niet werden verkocht, dan ging hun zaak op de fles: zo simpel was dat. Maar het stond niet chic en het paste evenmin bij hun zorgvuldig opgebouwde imago om zulks met zoveel woorden toe te geven. De fondslijst van uitgeverij Manteau toont aan dat de mooie woorden van de Grande Dame niet altijd overeenstemden met haar werkelijke beleid. Zo blijkt dat tal van de door haar uitgegeven werken niets of nauwelijks iets met literatuur hebben te maken, laat staan dat het label ‘literaire kwaliteit’ eraan toegekend zou kunnen worden. De naam Suzanne Dussart-Debèfve, bijvoorbeeld, zal men in literaire naslagwerken niet aantreffen. Maar deze dame prijkt wel met maar liefst twaalf publicaties, herdrukken inbegrepen, in de Fondslijst Uitgeverij A. Manteau/Editions Lumière 1938-1970;Ga naar eind3 dat zijn evenveel titels als Clem Schouwenaars en meer dan onder anderen Chris Yperman, Jan | |
[pagina 27]
| |
Walravens, Paul Snoek of de al eerder vermelde Jeroen Brouwers. Dussart-Debèfve schreef Duitse handboeken bestemd voor het Waalse onderwijs. Met name in de jaren zestig beschikte uitgeverij Manteau over een mooi uitgebouwd educatief fonds met in hoofdzaak niet-Nederlandse titels. Een kleine greep uit het aanbod: Progressive Course Technical English van L.M. Mauquoi (1962), Traité de sténographie commerciale van Jean Gérard & Walter Franquet (1962), La Dactylographie rationelle. Méthode aveugle des dix doigts van P. Fostroy & E. Delhaxe (1964). Het hoeft geenszins te verbazen dat de uitgeverij zelf weinig ruchtbaarheid gaf aan haar ‘nevenactiviteiten’, die niet helemaal pasten in het officiële plaatje. Haar imago was er immers niet bij gebaat. Op zich was het natuurlijk allesbehalve een schande schoolboeken uit te geven, maar ‘literaire kwaliteit’ was toch wat anders. In Jaar in jaar uit, een door Jeroen Brouwers speciaal ter gelegenheid van het dertigjarige jubileum samengestelde fondslijst, kwam dan ook alle aandacht te liggen op de literaire raspaardjes uit de Manteau-stal. Naar de vele schoolboeken was het in Jaar in jaar uit daarentegen met een lantaarntje zoeken, hoewel deze economisch gesproken van groot belang waren voor het bedrijf. | |
[pagina 28]
| |
Een mooie toekomst?De woorden van lof die Geert van Oorschot op 18 oktober 1968 tot Angèle Manteau richtte, hebben de uitgeefster ongetwijfeld doen stralen van trots. Zij had veel bewondering voor haar collega, in wie zij een zielsverwant meende te herkennen. In 1966 had zij hem nog gefeliciteerd met de uitgave van het tijdschrift Tirade, dat zij ‘voortreffelijk’ vond en waarop ze zich dan ook prompt had geabonneerd.Ga naar eind4 Bovendien was Van Oorschot een Nederlander. Niet alleen voor een Vlaamse auteur, ook voor een Vlaamse uitgever gold erkenning boven de grote rivieren toentertijd zowat als het hoogste goed. Manteau zal dus wel in haar nopjes zijn geweest over het feit dat ze zo fijn gehuldigd werd in Amsterdam, het onbetwiste centrum van de Nederlandse uitgeverswereld. Van Oorschot was trouwens niet de enige Nederlandse spreker op de jubileumviering. De schrijver-journalist Adriaan van der Veen, die al voor de Tweede Wereldoorlog met Manteau had samengewerkt en al die tijd vriendschappelijk contact met haar had onderhouden, stak een lofrede af waarin hij enkele hoogtepunten uit de geschiedenis van de uitgeverij besprak. En Chris Leeflang (1904-1993), medeoprichter van de bibliofiele boekenclub De Witte Roos en directeur van de Utrechtse boekhandel Broese, prees de fraaie typografische vormgeving van de Manteau-uitgaven. Zo groeide het feest in de Amsterdamse Bijenkorf uit tot de ultieme bevestiging dat Angèle Manteau het in Nederland had ‘gemaakt’. Een mooiere bekroning had ze zich niet kunnen dromen. De slottoespraak op de jubileumviering werd gehouden door Johan Daisne, fondsauteur van het eerste uur. Hij noemde de uitgeverij ‘een haard van bezieling’ en dankte de directrice in haar moedertaal voor al het goede dat ze over haar fondsauteurs had doen neerdalen: ‘Très, très chère Angèle, je te remercie de toute mon affection émue, au nom de nous tous. Nous te devons tout, sans toi nous ne serions pas’.Ga naar eind5 Na de emotionele speech van Daisne nam Angèle Manteau zelf het woord. In plaats van weemoedig achterom te kijken, verkoos de toen zevenenvijftigjarige uitgeefster, strijdvaardig als immer, vooruit te blikken: ‘Voor mij is het beste boek van Manteau het boek dat nog komen moet’.Ga naar eind6 De toekomst zag Manteau overigens vol vertrouwen tegemoet en daar had ze ook alle reden toe. In het revolutionair getinte jaar 1968 beleefde haar firma verscheidene successen. Maar liefst achtenvijftig boeken werden uitgegeven, waaronder nieuw werk van golden boys Jos Vandeloo (De coladrinkers) en Ward Ruyslinck (Het ledikant van Lady Cant). Van dezelfde auteurs, en voorts ook van Johan Daisne, Françoise Sagan en Maurice Roelants, verschenen herdrukken in de succesvolle Marnixpocketreeks. Jef Geeraerts vestigde definitief zijn naam met Gangreen I: Black Venus, een werk dat met zijn vele gewaagde passages flink wat stof deed opwaaien en Manteaus grootste bestseller werd. Klap | |
[pagina 29]
| |
op de vuurpijl was de lancering van de ‘Vijfde Meridiaan’, een ambitieuze paperbackserie die geredigeerd werd door de destijds gevreesde polemist Julien Weverbergh en waarin experimenteel werk van jonge, veelal debuterende Vlaamse en Nederlandse auteurs gepubliceerd werd. Kenmerkend voor de sfeer in het bedrijf op dat moment was het haast euforische verslag van adjunct-directeur Jos Vandeloo over de tweede RAI-boekenmarkt, die van 11 tot 20 oktober 1968 in Amsterdam had plaatsgevonden: Ik meen [...] te mogen zeggen dat wij tijdens deze wel bijzonder lange en vermoeiende dagen ons uiterste best hebben gedaan om onze firma in alle opzichten te dienen. [...] De verkoopsresultaten van de Belgische stand lagen om en nabij de 5000 fl., dus zowat 70000 fr. Er waren een tiental uitgevers uit ons land. Ik meen dat Manteau niet alleen veruit het meest verkocht heeft - misschien wel de helft, d.w.z. zoveel als de negen andere tesamen? - maar dat Manteau ook het grootste morele en prestigesuccès heeft behaald. De stand werd gewoon de Manteau-stand genoemd. [...] Drie jaar geleden ben ik er ook een paar keer geweest, maar nu was er een hemelsbreed verschil. De Manteau-boeken zijn nu algemeen bekend, de belangstelling was hartverwarmend en ik ben blij dat ik er was om de verkoop te pousseren en te stimuleren, zodat de liefde voor ons fonds niet alleen beperkt bleef tot een platonische genegenheid.Ga naar eind7 Kortom, het dertigjarige jubileum van Manteau werd gevierd onder een bijzonder gunstig gesternte. Nooit eerder scheen het beroemde uitgevershuis er zo goed voorgestaan te hebben. In het exemplaar Jaar in jaar uit dat ze aan haar rechterhand Jeroen Brouwers overhandigde, schreef Angèle Manteau: ‘Voor Jeroen Brouwers [...] met de uitdrukkelijke wens dat hij er in de komende jaren nog veel meer zal verzorgen (boeken bedoel ik) en dat we samen, in 1988, - dan ben ik pas 77 - ons met vergrijsde hoofd kunnen buigen op een Manteau Jaar in jaar uit 1938-1988 of Manteau vijftig jaar; en met de hoop dat het bedrijf, dankzij zijn medewerking, uitgegroeid zal zijn tot een kwalitatief hoogstaand en zakelijk renderend uitgeversfonds’.Ga naar eind8 Niemand kon op dat moment vermoeden dat Brouwers nauwelijks anderhalf jaar later zou worden afgedankt. De in het najaar van 1968 nog zo triomfalistisch klinkende Jos Vandeloo zou zelfs al in februari 1969 het bedrijf verlaten. En Angèle Manteau zelf sloeg in december 1970, dus amper twee jaar na de luisterrijke jubileumviering, de deuren van haar uitgeverij met een oorverdovende knal achter zich dicht. Daarmee leek een voortijdig einde te komen aan een in ‘literaire kwaliteit’ gespecialiseerde firma zoals Vlaanderen er nooit voordien een had gekend. Hoe had het in godsnaam zover kunnen komen! | |
[pagina 30]
| |
De modernisering van ‘een achterlijke bedrijfstak’Tja, hoe had het ooit zover kunnen komen? In 1938 was de uitgeversmaatschappij A. Manteau opgericht en tijdens de Tweede Wereldoorlog had deze erg bescheiden gestarte onderneming een hoge vlucht kunnen nemen, vooral dankzij de toen voor de boekenmarkt uitzonderlijk gunstige conjunctuur. De uitgeefster ging huizenhoge ambities koesteren en investeerde volop in de toekomst. Na de bevrijding werden vele van haar plannen echter gedwarsboomd en de Brusselse uitgeverij beleefde een spectaculaire inzinking die ze maar heel moeilijk te boven kwam.Ga naar eind9 Maar aan het eind van de jaren vijftig leek het alsof Manteau haar financiële problemen voorgoed had opgelost. Ze sloot toen een overeenkomst met Wilhelmus Van Hoeve, een Nederlandse uitgever wiens zaak na de Tweede Wereldoorlog tot grote bloei was gekomen door boekenexport naar Indonesië. Manteau bleef de verliezen opstapelen, maar leed dankzij de royale steun van Van Hoeve geen materiële nood meer. Toen de diplomatieke relaties tussen Nederland en haar voormalige kolonie vertroebelden en uiteindelijk werden verbroken, kreeg Van Hoeve echter zelf af te rekenen met allerhande moeilijkheden, waardoor hij in 1964 zijn bedrijf noodgedwongen moest verkopen aan de Haagse uitgeverij Van Goor. Omdat Van Hoeve inmiddels éénenvijftig procent van de aandelen in Manteau bezat, had deze overname ook voor het Vlaamse uitgevershuis verstrekkende gevolgen. De geschiedenis van uitgeverij G.B. van Goor Zonen begon op 9 maart 1839, toen Gerard Benjamin van Goor in zijn geboortestad Gouda een boekhandel en drukkerij opende.Ga naar eind10 Zoals wel meer vakgenoten ging hij niet veel later ook zelf boeken uit te geven. Vooral dankzij de Kramers woordenboeken, het levenswerk van zijn vriend en lexicograaf J.B. Kramers, zou Van Goor een vaste stek op de Nederlandse boekenmarkt veroveren. Toen G.B. van Goor in 1871 overleed, kwam zijn inmiddels florerende zaak in handen van zijn zonen Dirk Lulius en Jacob Meinard Noothoven van Goor. Eerstgenoemde overleed in 1882, nauwelijks veertig jaar oud. J.M. Noothoven van Goor maakte de drukkerij en de boekhandel los van het bedrijf en wijdde zich helemaal aan zijn taak als uitgever. Onder zijn leiding werd een onder meer door de prachtige illustraties vermaard kinderboekenfonds opgebouwd. Daarnaast werd met de uitgave van schoolboeken begonnen. De woordenboeken bleven als vanouds een belangrijk deel van de omzet uitmaken. In 1906 zette Isaäc Noothoven van Goor, zoon van Jacob Meinard, de zaak voort. Omdat de uitgeverij bleef groeien, verhuisde ze in 1929 naar het centraler gelegen Den Haag. De firma bleef meer dan een eeuw in handen van de familie Van Goor, tot Pieter Arie Ferdinand van Veen (1923-1996) in 1952 Isaäc Noothoven van Goor opvolgde als directeur. Onder zijn leiding zou het Haagse uitgevershuis in de jaren zestig verscheidene andere uitgeverijen en technische bedrijven overnemen en van een uit de kluiten gewassen familiebedrijf uitgroeien tot een, zeker naar uitgeversmaatstaven, machtig concern. | |
[pagina 31]
| |
Piet van Veen (staand), adjunct-directeur H. de Bruyn (zittend, tweede van links) en Isaäc van Noothoven van Goor (zittend, vierde van links) [collectie Pim Detiger, directeur van Co-Libri]
Het uitgeverswezen was in de jaren vijftig een ambachtelijke sector gebleven. In het Nederlandse vaktijdschrift Nieuwsblad voor de boekhandel had een pleidooi voor marktonderzoek in de boekhandel in 1955 bijvoorbeeld nog grote verontwaardiging opgewekt.Ga naar eind11 Een boek was toch geen zeeppoeder? In de ‘gouden’ jaren zestig zou het op consumentisme gebaseerde marktdenken echter ook in de boekindustrie haar intrede doen.Ga naar eind12 Schaalvergroting en concernvorming deden de illusie dat een literaire uitgeverij zich aan ‘het vrije spel der economische krachten’ kon onttrekken, brutaal uiteenspatten. In vaktijdschriften werden uitgevers en boekhandelaars anders dan enkele jaren voordien nog, aangeraden om niet langer te vertrouwen op hun Fingerspitzengefühl. Systematisch marktonderzoek en andere marketingstrategieën heetten de toekomst te zijn. Kortom, boeken publiceren ging stilaan meer lijken op big business dan op an occupation for gentlemen. Uitgevers die in de eerste plaats bekommerd beweerden te zijn om hun culturele opdracht en hun beleid met de natte vinger uittekenden, werden vervangen door jonge, gedreven managers. Piet van Veen, die in de jaren vijftig aan het roer kwam te staan van de Haagse uitgeverij Van Goor, zag zijn ambities ternauwernood door the sky begrensd. Hij wilde van Van Goor een belangrijke speler op de markt maken en door een reeks overnames en fusies zelfs de oppermachtige uitgeverijen Elsevier en Kluwer naar de kroon steken. Hij ambieerde openlijk een beursnotering, voor een uitgeverij een allesbehalve vanzelfsprekende doelstelling. In een interview uit 1966 in De Telegraaf liet hij er geen twijfel over bestaan | |
[pagina 32]
| |
dat hij zijn dromen ook waar zou kunnen maken. Gevraagd naar het geheim van zijn succes, antwoordde hij blakend van zelfvertrouwen: ‘Succes trekt succes aan. Onze directeuren zijn allen betrekkelijk jong - wij hebben onder hen een staf van “eind-twintigers” - wij hebben mede succes doordat wij enkele jaren geleden ook in onze prestatie moderner werden en nu is er misschien geen einde aan. We kunnen steeds meer zaken als administratie, produktie, verkoop en expeditie centraliseren en dus goedkoper maken. En wij hebben een goede naam in het vak - personeelsgebrek kennen wij nauwelijks. [...] Wellicht zullen wij ooit op de beurs komen’.Ga naar eind13 Terwijl Piet van Veen het oude familiebedrijf Van Goor in ijltempo trachtte te moderniseren - hij voerde bijvoorbeeld computers in op de boekhoudkundige afdeling - ergerde hij zich mateloos aan de weinig efficiënte bedrijfsvoering die volgens hem aan de uitgeversbranche een anachronistisch karakter verleende. Zo noemde hij de uitgeverij ‘een achterlijke bedrijfstak’ en beweerde hij dat veel firma's nog op een ‘patriarchale en bijkans negentiende-eeuwse wijze’ werden geleid.Ga naar eind14 In het bijzijn van Angèle Manteau zal hij het nooit gezegd hebben, maar hij moet wellicht in gelijkaardige termen hebben geoordeeld over de naar commerciële normen erg bescheiden Vlaamse uitgeverij die in 1965 een dochter van Van Goor werd. | |
‘Een vat waar wij geld in moeten storten maar waaraan de helft van de bodem ontbreekt’In 1963 werd Piet van Veen benaderd door Wilhelmus Van Hoeve met het voorstel om zijn belangen in Indonesië te gaan behartigen. Van Hoeve verkeerde als gezegd in financiële moeilijkheden doordat hij zijn fonds gedurende enkele jaren slechts heel moeizaam had kunnen exporteren. Van Veen reageerde aanvankelijk terughoudend en antwoordde dat ‘hij er niet voor voelde voor een groot belang van Van Hoeve en een klein belang van Van Goor zijn aandacht van zijn overige problemen te laten afleiden’.Ga naar eind15 Daarop bood een kennelijk radeloze Van Hoeve de uitgeverijen Van Hoeve en Kramers ter overname aan ‘en eventueel ook zijn belangen bij Manteau’. Als betaling zou hij graag aandelen van Van Goor aanvaarden.Ga naar eind16 Het aanbod van Van Hoeve werd op 10 september 1963 besproken op een vergadering van de commissarissen van Van Goor. Alvorens het voorstel van Van Hoeve ernstig in overweging te nemen, wilden de commissarissen de toestand van het bedrijf door hun accountant laten onderzoeken. Drie maanden later was de weigerachtige houding van Van Veen en de commissarissen duidelijk omgeslagen. Er bleken goede argumenten te zijn vóór de overname. Het fonds Van Hoeve bood om te beginnen kansen om de markt in Indonesië te veroveren. Daarnaast kon onder het merk ‘Van Hoeve’ een nieuw fondssegment worden gelanceerd. Daarbij dacht Van Veen dan in de eerste plaats aan ‘fotoboeken’ en ‘populaire kunsthistorische werken’. Het zou moeilijk zijn om | |
[pagina 33]
| |
zulke uitgaven te lanceren onder het imprint
In 1965 ruilde Angèle Manteau de aandelen van haar firma tegen Van Goor-aandelen. [collectie Julien Weverbergh]
Van Goor, toch in de eerste plaats een dictionairespecialist en een uitgever van school- en kinderboeken. Ook het imprint Kramers bood interessante mogelijkheden: ‘Er kunnen in Uitgeverij Kramers boeken van mindere standing, maar voor een groter publiek bestemd worden uitgegeven’. Bovendien leek het de commissarissen aangewezen dat Van Goor, nota bene de uitgever van de Kramers' woordenboeken, de naam Kramers uit handen zou houden van de concurrentie.Ga naar eind17 Kortom, Van Goor besloot in te gaan op het voorstel van Van Hoeve. Per 1 januari 1965 werd diens firma overgenomen voor ruim achthonderdduizend gulden; de betaling gebeurde met aandelen.Ga naar eind18 Over een overname van Manteau en de mogelijkheden die een dergelijke transactie zou bieden, werd op de vergaderingen nauwelijks gerept. Blijkbaar bestond er geen interesse voor het Vlaamse literaire fonds.Ga naar eind19 Toen hij door de overname van Van Hoeve echter kon beschikken over éénenvijftig procent van de aandelen van Manteau, wilde Piet van Veen ook de overige negenenveertig procent die nog in het bezit waren van Angèle Manteau en haar relaties. Hij voelde er immers niets voor om ‘de waarde van de overige 49% hoog te helpen opvoeren als ze in handen van Mevrouw Manteau en vervolgens in die van neven en nichten’ vielen.Ga naar eind20 Op de vergadering van commissarissen drukte hij het als volgt uit: ‘Manteau is een vat waar wij geld in moeten storten, maar waaraan de helft van de bodem ontbreekt’.Ga naar eind21 Om te voorkomen dat het ‘vat’ Manteau zou gaan lekken, moest Van Goor de andere helft van de bodem bemachtigen. Daarom werd een aandelenruil georganiseerd. Volgens een analyse van de accountants van Van Goor bedroeg de intrinsieke waarde van de firma Manteau tweeënveertigduizend gulden en was haar rendementswaarde ‘nihil’.Ga naar eind22 De totale overnameprijs werd vastgesteld op achtentwintigduizend gulden (toen ongeveer 386.000 Belgische frank, anno 2005 net geen 50.000 euro).Ga naar eind23 De negenenveertig procent aandelen die Angèle Manteau nog bezat, werden dus geraamd op amper veertienduizend gulden (toen ongeveer 193.000 Belgische frank, anno 2005 bijna 25.000 euro). Volgens Van Veen werd de prijs van de Brusselse uitgeverij zelfs nog overschat, want ‘bij juiste toerekening van door N.V. Van Hoeve voor Manteau gemaakte kosten’ zouden ‘de resultaten van Manteau verder worden | |
[pagina 34]
| |
aangetast’.Ga naar eind24 De prijs van een Van Gooraandeel werd door de hoge intrinsieke bedrijfswaarde en het fraaie rendement - de aandelen hadden ‘een ononderbroken dividendverleden van 12%’Ga naar eind25 - vastgesteld op duizend zevenhonderd vijftig gulden. Bijgevolg werden Angèle Manteau maar acht Van Gooraandelen geoffreerd (1.750 gulden × 8 = 14.000 gulden). Daarnaast bood Van Veen haar wel een flinke loonsverhoging aan. Eerst heeft Manteau bij monde van haar externe accountant en vaste raadgever Rik Dhont nog geprobeerd om meer uit te brand te slepen dan wat haar werd aangeboden. Van Veens voorstel hield volgens Manteau en Dhont immers geen rekening met enkele ‘gunstige factoren [...] die ongetwijfeld in de zaak Manteau aanwezig zijn, en die niet in de balans, noch in de berekeningen zijn opgenomen’. Het ging hen met name om: ‘a) de aanwezigheid van een bestaande organisatie, van een fonds, van een gunstig bekende naam, wat toch een zekere goodwillwaarde vertegenwoordigt; b) de lopende kontrakten met auteurs, c) de fiskale recuperatiemogelijkheid van vorige verliezen (afgetrokken voor de berekening van de intrinsieke waarde) waardoor toekomstige winsten belastingvrij worden (er is recuperatiemogelijkheid gedurende 5 jaar)’.Ga naar eind26 Pas op 13 december 1965 werd, na maandenlang aanslepende onderhandelingen, een overeenkomst gesloten. De directie van Van Goor was onvermurwbaar geweest: de aandelenruil geschiedde uiteindelijk op basis van de eerder geformuleerde voorwaarden. Wel werd Angèle Manteau bij wijze van toegift nog een aantrekkelijke pensioenregeling beloofd. Daarmee was de overname van de toonaangevende Vlaamse uitgeverij eindelijk helemaal rond. In zakelijk opzicht kon het contrast tussen Van Goor en Manteau nauwelijks groter zijn. Het Haagse bedrijf publiceerde in 1964 tweehonderd drieënvijftig boeken (waarvan honderd drieënveertig herdrukken),Ga naar eind27 verschafte werk aan meer dan zestig mensen en maakte meer dan tweehonderdduizend gulden winst.Ga naar eind28 Zoals gezegd konden de aandeelhouders van Van Goor ieder jaar rekenen op een aantrekkelijk dividend. Manteau daarentegen was erg klein. In 1964 bracht de firma zesendertig boeken op de markt, waarvan ongeveer de helft herdrukken: lang niet slecht voor een literaire uitgeverij in Vlaanderen, maar slechts een fractie van de productie van Van Goor. Volgens het personeelsregister had Manteau slechts een zestal personeelsleden in vaste dienst.Ga naar eind29 Financiële slagkracht had de firma nauwelijks. De directrice kon tot haar grote ergernis bijvoorbeeld geen grote leningen bedingen, omdat Belgische banken haar onderneming onvoldoende kredietwaardig vonden.Ga naar eind30 Helemaal onbegrijpelijk was deze afwijzende houding niet, want Manteau leed al geruime tijd zware verliezen. De aandelen in de firma brachten dan ook niets op. Waren er niet de kapitaalsinjecties van Van Hoeve geweest, dan was ze al lang failliet verklaard. In 1964 werd er weliswaar honderdzestigduizend frank winst gemaakt, maar daarmee kon de put van meer dan één miljoen frank die eind jaren vijftig en begin jaren zestig was ontstaan, niet worden gedempt. | |
[pagina 35]
| |
[amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 36]
| |
‘Een kleine, maar wat culturele standing aangaat belangrijke uitgeverij’Aanvankelijk was Angèle Manteau erg tevreden over haar overeenkomst met Van Goor. Zoals gezegd ging ze er zelf aardig op vooruit: haar salaris werd meer dan verdubbeld.Ga naar eind31 Verder rekende ze erop dat haar firma, bevrijd van liquiditeitsproblemen, opnieuw zou gaan floreren. In ieder geval hoopte ze dat door de samenwerking met Van Goor haar afzet boven de Moerdijk gevoelig zou verhogen, niet in de laatste plaats omdat het machtige Nederlandse concern goed thuis was op de schoolboekenmarkt. Het verkoopsucces van de Marnixpockets van Daisne, Ruyslinck, Vandeloo en Lampo had in grote mate te maken met de grote afzet in het Vlaamse onderwijs. Wellicht kon met de steun van Van Goor de belangstelling voor de uitgaven van Manteau in de Nederlandse scholen worden aangewakkerd. Ondanks deze gunstige perspectieven maakte Manteau zich ook zorgen over de toekomst. In ieder geval voelde ze de behoefte om ten aanzien van Piet van Veen haar uitgavenpolitiek omstandig toe te lichten en vurig te verdedigen: Toen ik in 1938 mijn eerste boek uitgaf, was het een stuntelige verzenbundel van Johan Daisne, Kernamout. Nog vele weinig renderende verzen- en verhalenbundels van Daisne moest ik uitgeven voordat ik in 1942 zijn Trap en in 1951 zijn Man kon brengen.Ga naar eind32 Na 1938 volgde in 1942 een uiterst zwak verhaal van Piet van Aken, in 1943 een eveneens zwak verhaal van Lampo, in 1951 kwam De Metsiers van Claus, door verschillende uitgevers geweigerd, in 1955 de eerste verzenbundel van Vandeloo, Speelse parade, in 1957 het eerste werk van Ruyslinck, De ontaarde slapers. Pas 5 à 10 jaar na verschijning van hun eerste werken waren deze auteurs renderend. Niet elk auteur geniet het onmiddellijke verkoopsucces van een Jan Cremer of een Sagan, een succes dat trouwens meestal in dalende lijn gaat.Ga naar eind33 Manteau stelde de zaken in deze brief wel erg ongenuanceerd voor - De Metsiers werd niet door meerdere uitgevers geweigerd, de eerste verhalen van Van Aken en Lampo vond ze destijds helemaal niet zo zwak en stuntelige verzen schreef Johan Daisne in de jaren zestig nóg - maar haar punt was duidelijk: ‘uit onervaren jonge auteurs van gedichten en novellen groeien soms romanschrijvers wiens [sic] werken de uitgever eer en baat doen behalen’. De opofferingen die dergelijke successen vroegen, nam de uitgeefster er graag bij. Met haar brief trachtte Manteau de concerndirecteur ervan te overtuigen om te blijven investeren in nieuwe, onbekende auteurs, ook als dat betekende dat er vooreerst verlies werd geleden. Voorts haastte ze zich om de door marketing gestuurde aanpak van Van Goor te prijzen, maar wees ze er fijntjes op dat woordenboeken en bellettrie niet op dezelfde wijze aan de man konden worden gebracht: | |
[pagina 37]
| |
Angèle Manteau [amvc-Letterenhuis]
Het is een economisch zeer gezond principe om in het bedrijfsleven niets te ondernemen zonder een marktonderzoek. In de uitgeverij zou dat ook stelselmatig moeten gebeuren en het komt me voor dat de uitgave van een encyclopedie, een reeks schoolboeken, of technische boeken of woordenboeken alleen kan geschieden na een peiling van de verkoopsmogelijkheden. Voor het kiezen van de elementen van een literair fonds zie ik echter geen kans tot marktonderzoek, tenzij om de grote richtlijnen te bepalen. Het komt er op aan de aangeboden bellettrie uit te geven en de reacties van pers en publiek af te wachten, reacties die nog steeds niet ‘massgebend’ zijn. Aan het slot van haar brief stond Manteau niet zonder trots nog even stil bij wat ze gedurende al die jaren had gepresteerd: De actie van Manteau in Vlaanderen is eigenlijk niets anders geweest dan het lanceren van auteurs en, door uitgave van diens [sic] eerste werken alsmede van bloemlezingen, het geven van dé grote kans aan achtereenvolgende generaties.[...] Ik geloof niet te ijdel te zijn geweest door vast te stellen dat ik voor Vlaanderen een fonds heb opgebouwd dat een grote rol speelt in het culturele leven van Noord en Zuid [...] De mogelijkheden die mij geboden worden door de samenwerking met Van Goor om én meer te kunnen ondernemen, én een betere verspreiding vooral in Nederland aan onze auteurs te kunnen garanderen, zijn mij uiterst welkom. Het is dan | |
[pagina 38]
| |
ook de reden waarom ik het wenselijk achtte enkele aspecten van deze samenwerking nauwer te omschrijven, zodat we de practische uitvoering hiervan op efficiënte wijze binnenkort zouden kunnen bespreken. De reactie van Van Veen op de brief van Manteau was erg vriendelijk en bovendien instemmend. Hij beklemtoonde dat ze ‘de koers en het gezicht van de maatschappij’ zou blijven bepalen. Weliswaar wilde hij op voorhand weten wat ze ging uitgeven, maar met haar risicovolle en niet op snel geldgewin gerichte beleid kon hij zich blijkbaar wel verzoenen: ‘Wilt u om auteurs te kweken aanvankelijk kleine verliezen nemen, dan is dat uw beleid, een beleid dat wij zoveel als in ons vermogen ligt hopen te steunen’.Ga naar eind34 De directeur van Van Goor voegde de daad bij het woord. In 1966 en 1967 kon Manteau verschillende boeken van jonge debuterende auteurs publiceren: Andreas van Jet Falter, De nachtschrijver van Pjeeroo Roobjee, De ijsheilige van Daniël van Hecke en Een koele hel van Werner Pauwels. Eveneens in 1967 verschenen de welhaast zeker verliesgevende dichtbundels van Dirk Christiaens (Atoll), Roger de Neef (Winterrunen) en Wouter Kotte (Afthenkt). Tegenover de aandeelhouders verantwoordde Piet van Veen het beleid van zijn Vlaamse dochteronderneming met de argumenten die Angèle Manteau hem had aangereikt: ‘Gedichtenbundels als deze leveren vaak een klein verlies op, maar worden onontbeerlijk geacht om jong talent te binden’.Ga naar eind35 Bovendien kreeg Angèle Manteau van de Van Goor-directeur zonder gezeur groen licht om van start te gaan met de Vijfde Meridiaan, een vanuit commercieel opzicht bijzonder risicovolle paperbackserie voor controversieel en experimenteel proza van jonge schrijvers. De nieuwe reeks moest wederom de culturele verbondenheid tussen Vlaanderen en Nederland benadrukken: zowel Amsterdam als Brussel liggen op de vijfde meridiaan ten oosten van Greenwich. Was de naam een vondst van Manteau, dan was het project zelf een idee van Julien Weverbergh die ook de redactionele leiding op zich nam. Piet van Veen mocht dan wel graag goochelen met blitse marketingtermen, hij was zeker niet ongeïnteresseerd in het enige echt literaire fonds van zijn concern. Per slot van rekening had hij Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd en met een dissertatie over het Nederlandse hofdicht zelfs een doctorstitel behaald.Ga naar eind36 Hij maakte er geen geheim van dat hij meer belangstelling en achting had voor het Manteaufonds dan voor de school- en woordenboeken van Van Goor. ‘In de eerste plaats interesseren uw uitgaven ons in hoge mate, vaak meer dan de onze zelfs!’ zo vertrouwde Van Veen Manteau toe.Ga naar eind37 Piet van Veens tweede echtgenote Marieke Lombert, in die tijd zijn secretaresse, herinnert zich nog goed de vreugde van de succesvolle uitgever na de overname van het ‘kleine’ Manteau: ‘Ik hoor mijn man nog zeggen, toen het helemaal rond was: “Wat een genot! Niet meer alleen die schoolboekjes en die kinderboekjes”’.Ga naar eind38 | |
[pagina 39]
| |
De heugelijke jubileumviering in de Amsterdamse Bijenkorf, die trouwens een initiatief was van de directie van Van Goor, mag dan ook een oprechte hulde aan de prestaties van Angèle Manteau worden genoemd, al was er blijkens een briefje van Van Veen aan een van de aandeelhouders ook wel wat opportunisme mee gemoeid: ‘Onze dochter Manteau bestaat 30 jaar, een op zichzelf niet bijster belangrijk jubileum. Omdat we echter middels een ontvangst in De Bijenkorf een persconferentie konden beleggen waarvoor ook radio en televisie een levendige belangstelling tonen, besloten we tot een bescheiden viering van de datum. Daarbij wordt ook bijgaande map met informatie uitgereikt. Wellicht wilt u er eens wat in lezen: we vinden dat hier toch wel een beeld opdoemt van een misschien kleine, maar wat culturele standing aangaat belangrijke uitgeverij.Ga naar eind39
Ondanks alle mooie vooruitzichten zou het huwelijk tussen Angèle Manteau en Van Goor niet lang stand houden. In 1966 nam het Haagse concern De Boekerij en H. Meulenhoff over, twee in populaire lectuur gespecialiseerde firma's waarmee de uitgeefster van ‘literaire kwaliteit’ maar weinig gemeen had. Daarnaast bleek dat de administratie van Van Goor het niet te nauw nam met de berekening van auteurshonoraria. Het geknoei verergerde nog toen de Vlaamse uitgeverij De Goudvink in 1969 werd overgenomen door de Van Goor-groep en de directeur van De Goudvink, Jos Stappaerts, met de boekenverkoop in Vlaanderen werd belast. En last but not least: Manteau voelde zich ondergewaardeerd. Ze boette aan zelfstandigheid in en werd na verloop van tijd nauwelijks meer betrokken bij het beleid in Den Haag. Stilaan maar zeker drong het tot haar door dat de directie van Van Goor in de Amsterdamse Bijenkorf haar fin-de-carrière had willen vieren. Angèle Manteau wilde echter nog lang niet op pensioen. Eind 1970 verliet ze daarom de kleine uitgeverij van stand die ze zelf had opgericht en meer dan dertig jaar had geleid, om per 1 januari 1971 aan de slag te gaan bij de Nederlandse uitgeverij Elsevier.Ga naar eind40 |
|