ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Een dichter die zich aan de roman bezondigt
| |
[pagina 47]
| |
genoemd en als Jan Campert daarin voortleeft dan is het als de dichter van de beroemde rijmprent ‘Het lied van de achttien dooden’. De romans zijn vergeten, een lot dat ze delen met honderden andere die in dezelfde jaren verschenen. Het is nu eenmaal slechts een heel klein aantal teksten dat het schiftingsproces van de literatuurgeschiedenis overleeft. In tegenstelling tot al die andere echter, zijn die van Jan Campert nu met de algemene aandacht voor zijn persoon weer komen bovendrijven. Een passende invalshoek voor een bespreking van deze romans is dan de vraag waarom ze het niet gehaald hebben. Die vraag staat in deze bijdrage centraal. En om alvast op het antwoord vooruit te lopen: de reden dat ze het niet gehaald hebben, houdt waarschijnlijk verband met datgene wat er ook het aardige van is, namelijk de journalistieke inslag. | |
Dichter en romanschrijverJan Campert had al vier dichtbundels gepubliceerd in de jaren twintig en ook als criticus een zekere naam verworven toen hij met het schrijven van romans begon. Daarmee paste hij, volgens de literaire kritiek van die tijd, in een trend: rond 1930 gingen veel leden van de jonge dichtersgeneratie zich met het proza bezighouden. Campert was volgens Victor E. van Vriesland in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, na Hendrik Marsman, J.J. Slauerhoff, A. den Doolaard, Theun de Vries, E. du Perron, Jan Eekhout en C.J. Kelk, ‘de laatste der jongere Nederlandsche dichters, die zich aan den roman bezondigt’.Ga naar eind3 Van Vriesland zegt hier verschillende dingen. Hij noemt Jan Campert in één adem met de belangrijkste leden van de jonge dichtersgeneratie van wie Marsman een der aanvoerders was, de generatie die in de jaren twintig een vernieuwing in de literatuur tot stand had gebracht, vooral in tijdschriften als Het getij en De vrije bladen. Inderdaad had Jan Campert contacten in die kringen en voelde hij zich deel van de jonge literaire beweging van zijn tijd, maar uiteindelijk speelde hij daar toch geen vooraanstaande rol in. In de genoemde tijdschriften van de jongeren en in Forum publiceerde hij niet. Een tweede opvallend punt in de aangehaalde uitspraak van de criticus is het woord ‘bezondigt’. Dat bedoelt hij niet zo zwaar, maar het is wel duidelijk dat hij poëzie hoger aanslaat dan de roman. ‘Literair is de sprong van het gedicht naar den roman niet gering’, schrijft de criticus. Het is een overgang van wat hij noemt ‘kryptische’, ‘magische’ taalbezweringen, geheimschrift voor enkele gelijkgezinden, naar het tastbaar en herkenbaar overscheppen van de bekende werkelijkheid. De overstap naar de roman houdt kennelijk automatisch in: overstap naar het realisme (overscheppen van de bekende werkelijkheid) en naar de lezer, het grote publiek. Dat geeft mooi aan hoe de roman er in die jaren voorstond. Inderdaad domineerde al lange tijd de realistische roman in na-Tachtigertrant, de roman over het ‘Hollands binnenhuisje’, veel beoefend door al oudere schrijvers als Herman Robbers, Johan de Meester, | |
[pagina 48]
| |
Ina Boudier-Bakker, Top Naaf en het echtpaar Scharten-Antink en door een groot aantal jongere schrijvers en schrijfsters, heel populair bij de lezers, maar door de vernieuwingsgezinde jongeren afgewezen als uitgekauwd, verouderd, versleten en als te gemakkelijk ‘publieksartikel’. De jonge generatie was al jaren bezig deze romantraditie te bestrijden en over prozavernieuwing te theoretiseren, maar in de praktijk was de vernieuwing tot nu toe uitgebleven. Tot begin jaren dertig, zoals Van Vriesland opmerkt; dan gaan de jongeren romans schrijven en breekt er een belangrijke periode aan voor de roman. Er verschijnen romans die tot de klassieken van onze letterkunde zijn gaan behoren, zoals Kaas van Willem Elsschot, Bint van F. Bordewijk, Terug tot Ina Damman van Simon Vestdijk, Het land van herkomst van E. du Perron en Mijn zuster de negerin van Cola Debrot, alle uit de jaren 1933,1934 en 1935. Jan Campert is dus, volgens de criticus van de NRC, een van die jongeren die zich op de roman gaan toeleggen, maar achteraf bezien heeft hij in die prozavernieuwing geen belangrijke rol gespeeld, als romanschrijver niet en ook niet als criticus. Uit zijn kritieken blijkt dat hij met een aantal nieuwe ontwikkelingen in de roman geen affiniteit had, maar dat betekent niet dat hij in de verouderde prozatraditie is blijven hangen.Ga naar eind4 Hij heeft wel degelijk meegedaan met nieuwe trends, nieuwe genres: de detectiveroman, de sociale reportageroman. Maar dat was niet het terrein waar de belangrijkste literaire vernieuwingen plaatsvonden. | |
DetectiveromansDe detectiveroman was een nieuw genre in de jaren dertig. De ondertitel van Camperts eerste, Het Chineesche mysterie uit 1932, geschreven samen met Ben van Eysselsteyn, luidde dan ook nadrukkelijk ‘Een Nederlandsche detectiveroman’. Maar het was niet een genre waarmee een sterke reputatie als serieuze romanschrijver viel op te bouwen. Daarvoor was het te luchtig, te veel op het amusement gericht. Wie detectiveverhalen schrijft, zei tijdgenoot-schrijver M. Revis, ‘zakt af naar de onderwereld van het amusement en bewandelt de brede weg, leidende naar de letterkundige verdoemenis’.Ga naar eind5 Zo erg was het niet maar inderdaad werd dit boekje niet erg hoog aangeslagen. De criticus van het Algemeen Handelsblad bracht het onder in de categorie van de ‘spoorweglectuur’, een genre dat vooral door handelsreizigers werd gelezen - hij vond het dan ook onverstandig van de auteurs dat ze in het boekje juist met handelsreizigers de spot drijven, want dat waren wel degenen van wie ze het moesten hebben.Ga naar eind6 Met zijn tweede detectiveroman, die een jaar later verscheen, begaf Jan Campert zich volgens de kritiek naar het iets hogere niveau van de ‘aardige huiskamerlectuur’. Hij schreef Klokslag twaalf samen met Willy Corsari met wie hij een tijdje een verhouding had, tussen 1930 en 1932. Ze hadden elkaar leren kennen doordat ze in dezelfde Haagse kringen vertoefden en in dezelfde | |
[pagina 49]
| |
tijdschriften publiceerden (Nederland, de Hollandsche Revue). Beiden waren daarnaast onvermoeibaar bezig een bestaan in de letterkunde op te bouwen, een inkomen uit het schrijven te halen. Ze werkten hard en publiceerden veel maar de kwaliteit van hun werk leed daar wel eens onder en ze waren niet altijd even kieskeurig in hun keuze van de bladen waarin ze publiceerden. Ook deze detectives waren zeker mede bedoeld om geld in het laatje te brengen en zo'n broodschrijver-instelling was niet bevorderlijk voor de literaire reputatie, zoals vooral Willy Corsari aan den lijve heeft ondervonden. Juist de jonge schrijversgeneratie in de jaren dertig stond erg afwijzend tegenover publieksgericht schrijven en schrijven als broodwinning. Wat wel geprezen werd in Klokslag twaalf is wat het journalistieke element genoemd zou kunnen worden, namelijk de manier waarop het wereldje van toneelspelers, schrijvers, musici en journalisten is getypeerd: ‘Hoe goed moeten Willy Corsari en Jan Campert die bohèmetypetjes en hun vrienden en kennissen en naäpers doorzien!’.Ga naar eind7 De detective werd in deze jaren helemaal met de journalistiek in verband gebracht - niet alleen omdat juist dagbladschrijvers het als een mooie bijverdienste beschouwden, maar ook omdat men parallellen zag tussen de detective en de reporter. | |
Die in het donker, roman uit de Amsterdamse onderwereld
Willy Corsari
Het eigenlijke romandebuut van Jan Campert was Die in het donker uit 1934. Hij ontleende de titel aan de Dreigroschenoper van Bertold Brecht en Kurt Weil, het openingslied waarin de regel voorkomt: ‘und man siehet die im Lichte, die im Dunkeln sieht man nicht’. Twee werelden zijn er in de visie van de roman: de zichtbare wereld van het burgerlijke bestaan en de onderwereld die onzichtbaar is, waar degenen terechtkomen voor wie geen plaats is in de geordende burgermaatschappij. Dat ervaart de hoofdpersoon Joost Verheyde, een keurige jongen uit de provincie die door de tijdsomstandigheden (het is crisistijd) in de problemen komt en in de misdaad verzeild raakt. De journalistieke ervaring van Jan Campert is in deze roman alom merk baar. Niet alleen op onderdelen zoals de uitvoerige beschrijving van een moordzaak die ook qua toon en stijl doet denken aan een rechtbankverslag zoals Campert ze voor de krant schreef, maar in de hele presentatie van de romanwereld. Campert doet dat als een reporter of, zoals een criticus zei, als een gids die ons, lezers, als toeristen meevoert door de onbekende onderwereld van | |
[pagina 50]
| |
Amsterdam en ons (zoals een andere criticus zei) met vaart smeuïge, pittoreske, kleurrijke verhalen vertelt van oplichting, diefstal, prostitutie en moord. Zelf is Campert daarin duidelijk geen onbekende. Hij toont de onderwereld als een insider. Zijn aanpak doet denken aan de vorm van journalistiek die hij een paar jaar eerder had toegepast toen hij als ‘undercover’ bij de Bijenkorf ging werken en daarover een reportage schreef.Ga naar eind8 Zo, van binnenuit, toont hij ons de tweede wereld als een apart staatje binnen de staat. En hij doet dat onpartijdig en met een nuchtere blik, zonder romantiek en sentimentaliteit en zonder moraal, vanuit wat je een journalistiek standpunt zou kunnen noemen. Dat valt op, want in de literatuur was het meer gebruikelijk dat zaken als misdaad en prostitutie zwaar werden aangezet, als iets heel ergs, waarover schrijver en lezer zich intussen toch wel weer konden verlekkeren. Dat dubbele en broeierige mist Die in het donker totaal. Joost Verheyde wordt niet als tragisch slachtoffer afgeschilderd maar gewoon als iemand die zich weliswaar het leven anders had voorgesteld, maar zich in deze omstandigheden ook wel weet te redden. De onderwereld heeft ook z'n goede kanten van vriendschap, trouw en gulheid, handigheid en de humor. Ook de prostitutie, traditioneel in deze jaren afgeschilderd als een wereld van zonde, een poel van verderf en een moreel probleem, wordt hier nuchter en praktisch voorgesteld: 't is vrijer en gemakkelijker dan de revue en het betaalt beter. Bij Campert geen afkeuring en ook geen verborgen traan van medelijden (en dat is opvallend omdat, volgens zijn biograaf, sentimentaliteit bij hem permanent op de loer lag). Geen treurige verhalen over het tragische lot van gevallen vrouwen. Hij beschrijft het levensverhaal van Zwarte Lizzy in telegramstijl: ‘Weinig geluk en veel beroerdigheid. Het arbeidersgezin - als altijd, als altijd! - een donkere, vreugdeloze jeugd, de revue, omdat je d'r aardig uitziet...en van het een komt het ander: Flora, De Kakatoe en de rest’.Ga naar eind9 Het enige onderwerp waarover iets van morele afkeuring doorschemert, is de homoseksualiteit. Met de homo Sjanètje en zijn decadente omgeving van meisjesachtige jongensobers en geschminkte jongenshoeren hebben de hoofdpersoon Joost Verheyde en de andere personages, en ook de verteller, toch wel enige moeite. Nu was dat een onderwerp dat in de jaren dertig moeilijk lag, zelfs in artistieke kringen. De biografie meldt trouwens dat Jan Campert, in dit verband ‘de androgyne bankbediende’ genaamd, zelf aantrekkingskracht had op sommige mannen, onder wie de oude Willem Kloos.Ga naar eind10 Overigens presenteert Jan Campert ons de onderwereld zonder het gebruikelijke waas van romantiek en sensatie. In de tekst wordt die inzet expliciet verwoord. Een journalist die het proces van de van moord beschuldigde Ome Daan bijwoont en spektakel verwacht na de schreeuwende krantenkoppen over ‘het drama in de onderwereld’ en ‘de moord op blonde Marie’, is teleurgesteld. ‘Eigenlijk een saaie geschiedenis’, mompelt hij. En dan merkt de verteller op: ‘Men heeft er zich te veel van voorgesteld, zoals men zich meestal te | |
[pagina 51]
| |
veel voorstelt van voorvallen in de onderwereld’.Ga naar eind11 Dat is eigenlijk de kern van wat Jan Campert wil laten zien: de onderwereld is veel gewoner dan men denkt, bestaat uit mensen die in wezen dezelfde wensen en idealen hebben als iedereen. Ome Daan, exinbreker, pooier en moordenaar, staat erop precies op tijd te eten en houdt er niet van als zijn maaltijden in de war worden gestuurd. De Stille en Zwarte Lizzy, hij een inbreker en oplichter, zij een prostituee, zitten het liefst knus 's avonds thuis in een fauteuil met een kopje thee, de krant en de radio. En Sjanètje, veroordeeld wegens ontucht met minderjarige jongens en cocaïnedealer, ‘is een man van orde en regelmaat’ die iedere dag om klokslag vier uur zijn glas warme melk drinkt en 's avonds verlangt naar gesprekken met een gewone, hartelijke vriend, zoals vroeger in de dorpssociëteit met de hoofdonderwijzer. Ze zijn toevalligerwijs, door verschillende omstandigheden in de misdaad terechtgekomen, maar eigenlijk willen ze allemaal zo gewoon mogelijk leven, met eigen spulletjes, met liefde en vriendschap, rust en comfort, net als in de burgerwereld en de crisis slaat hier even hard toe: 't is een stille tijd, er gaat niet veel om en dat brengt zorgen mee.
Wier, in de jaren '70 herdrukt onder de titel Kerend getij
| |
Oud en nieuw realismeHet is deze blik, deze toon en de reportersstijl die in de jaren dertig als ‘modern’ worden ervaren. Dat alles doet nieuw, licht en fris aan na de stroom van zware, omvangrijke, gedetailleerde beschrijvingen van de burgerlijke, huiselijke werkelijkheid. Menno ter Braak, die het hoogste literaire gezag vertegenwoordigde, was op een aantal punten wel met de roman ingenomen. De soberheid en zakelijkheid, het vermijden van dikdoen en pretentie, van sentiment, romantiek en sensatie, dat alles bevalt hem. De toon bevalt hem en dat is belangrijk want ‘Men moet in de eerste plaats luisteren naar de toon van een boek’.Ga naar eind12 Voor het overige is Ter Braaks oordeel tamelijk zuinig. We moeten dit boek niet als een gebeurtenis zien en Jan Campert niet als een baanbreker of een genie. Het hoort thuis in het realisme en houdt zich aan een ‘oud en ietwat afgeleefd schema’. Het realisme, zegt Ter Braak hier en op tal van andere plaatsen, heeft in de tijd van Tachtig zijn betekenis gehad, want toen was het | |
[pagina 52]
| |
nieuw om de werkelijkheid door een scherpe bril te bekijken, maar nu heeft dat al lang niets verrassends meer: ‘Hier in Nederland is zelfs een school van ijverig brillende dames ontstaan, die niet voor elkander onder willen doen in gebrilde werkelijkheid en objectiviteit en zich ook gaarne wijsmaken, dat de overhoopliggende echtgenoten en onbeantwoorde liefden en slechts voor 35 pet. bevredigde verlangens (die zij door hun bril zeer scherp observeren!) het “werkelijke” leven vertegenwoordigen’. De recensie heet dan ook ‘de realistische bril’. Hier wordt Jan Campert ondanks zijn nieuwe toon en stof dus toch met de aloude burgerlijke realistische romantraditie geassocieerd, zelfs met de ergste exponent daarvan: de damesroman. Daarvan zal hij vreemd opgekeken hebben want zelf ageerde hij als criticus volop tegen schrijvende dames (al maakte hij een uitzondering voor Willy Corsari). Hij had waarschijnlijk het idee iets totaal anders te doen dan zijn vrouwelijke tijdgenoten, maar Ter Braak zag toch een verbinding tussen het damesproza en de nieuwe beschrijvingskunst van Jan Campert en Jef Last, die hij in deze recensie samen bespreekt. Dat nieuwe realisme van Jef Last en anderen, ook wel de Nieuwe Zakelijkheid genoemd, verschilt op bepaalde punten van het oude. Het verbindt literatuur met journalistiek, het beschrijft nieuwe, actuele onderwerpen: maatschappelijke, zakelijke, industriële. Het kiest een nieuw procédé: de reportage en het gebruikt een nieuwe stijl: korter, bondiger, zakelijker. Het vormde in de jaren dertig een nieuw verschijnsel, maar Ter Braak wenste er niets anders in te zien dan het aloude realisme in een modieuze nieuwe jas. De instelling en methode blijven die van het realisme en men blijft dus, zoals Ter Braak zegt, aan de buitenkant der dingen. Diepgang, psychologische verdieping, ontbreken. Het is mede aan de afwijzende houding van Forum te danken dat de Nieuwe Zakelijkheid geen belangrijke plaats heeft gekregen in de literaire hiërarchie.Ga naar eind13 Maar ook buiten dat zou Jan Camperts Die in het donker niet tot de hogere regionen zijn doorgedrongen. Andere critici waren eveneen van mening dat Campert te veel aan de buitenkant en de oppervlakte bleef en vonden de roman te vlot, te gemakkelijk.Ga naar eind14 | |
StreekromanVoor zijn vierde roman koos Jan Campert weer een ander genre: de streekroman. In 1935 verscheen Wier, een Zeeuwse roman. De streekroman was niet nieuw; hij gaat terug op de negentiende-eeuwse traditie van de dorpsnovelle. Maar in de jaren dertig bloeit hij op en vormt dan toch wel één van de nieuwe literaire trends, vooral overigens onder confessionele of sociaal bewogen schrijvers die sociale of levensbeschouwelijke problemen willen belichten, zoals de armoede, de trek naar de stad of generatieconflicten. Daarvan is bij Jan Campert geen sprake. Hij wil niets betogen of uitdragen en dat is karakteristiek voor hem. Hij wil het dorp en het landschap van zijn jeugd oproepen, Westkapelle op Walcheren, Zeeland, een dorpje dat voor hem (volgens zijn | |
[pagina 53]
| |
Jan Camppert, 1925
biograaf) levenslang een beeld van schoonheid en verlangen is gebleven. Zo mooi en idyllisch schildert hij het dorpsleven overigens niet af in Wier. Van het leven in deze besloten dorpsgemeenschap krijgt de lezer geen aanlokkelijk beeld: de hoofdpersonen hebben het er bijzonder moeilijk. Maar in de natuurbeschrijvingen is wel de liefde te lezen voor het land en de zee, de seizoenen en de getijden. Ter Braak noemt Campert hierom een poëtisch realist. Wier is een veel ernstiger boek dan de voorgaande, zwaarder zelfs; het genre van de streekroman en ook de streek zelf, Walcheren, lenen zich niet zo voor lichtvoetigheid. De roman beschrijft het boerendorp waarin zich een geschiedenis afspeelt van liefde, jaloezie en moord. De titel verwijst onder meer naar het slot wanneer de gelieven het lichaam van de gedode rivaal 's nachts bij eb de zee in laten drijven. Critici zagen in Wier Jan Camperts beste werk; er werden serieuze besprekingen aan gewijd in de belangrijke bladen. | |
[pagina 54]
| |
Handschrift van Jan Campert [Letterkundig museum]
Een aantal termen keert daarin steeds terug: de roman wordt rustig genoemd, geduldig, eenvoudig, ernstig en nuchter, niet oppervlakkig maar ook niet opzettelijk diepzinnig, aandachtig maar niet overmatig gevoelig. De criticus van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, opnieuw Van Vriesland, noemt Wier ‘de triomf van het gewone’ en knoopt daar de volgende enigszins raadselachtige opmerking aan vast: ‘Vooral in onzen tijd is zulk “gewoon” werk zeer... ongewoon, is het een groote zeldzaamheid dat een jong auteur, nog wel van huis uit een dichter, zulk een gezond, normaal evenwichtig boek schrijft, dat toch nergens naar het banale neigt’.Ga naar eind15 Ook al is Jan Campert met dit boek een andere richting uit gegaan, toch zijn er wel rode draden die het met de eerdere romans verbinden. Wier heeft, net als de voorgangers, geen boodschap of moraal, is niet sentimenteel maar nuchter en vooral: de roman heeft een journalistieke component, wat wel de voornaamste verbindende schakel is. Weer wordt een afgesloten wereld beschreven, die van de Zeeuwse boeren met hun gewoonten en tradities, omgangsvormen en feesten, een wereld die normaal niet toegankelijk is voor buitenstaanders en die hier van binnenuit wordt gepresenteerd. | |
Tot slot‘En wat nu verder?’ vraagt Van Vriesland zich af. ‘Wat zal de volgende roman van Campert ons brengen?’ Een volgende roman is er niet meer gekomen. Wel verscheen er nog een kleine autobiografie, Slordig beheer in 1941. Daarin beschrijft Jan Campert een aantal jaren van zijn leven, vanaf ongeveer 1933, aan de hand van de vrouwen met wie hij een verhouding had. In die jaren zijn het er een stuk of vijf, maar wie de biografie heeft gelezen weet dat dat het topje van de ijsberg is. Maar dat is een ander verhaal. De korte ronde langs de romans heeft een aantal antwoorden opgeleverd op de vraag waarom Jan Campert het als romanschrijver niet gehaald heeft. Een deel van die antwoorden heeft te maken met zijn literaire strategieën. Zoals we zagen, beoefende hij verschillende genres, meer populaire en meer literaire, lagere en hogere, soms ook vanuit commerciële motieven. Die mengeling van laag en hoog is tevens zichtbaar in zijn keuze van tijdschriften waaraan hij meewerkte, daarin was hij niet selectief. Hij streefde naar een literaire positie, was goed ingebed in literaire netwerken, ook in die van de jonge dichters en schrijvers, maar van de echte literaire top van zijn tijd, waar de vernieuwing | |
[pagina 55]
| |
vorm kreeg die tot de canon is gaan behoren, maakte hij geen deel uit en als criticus had hij er weinig affiniteit mee. Zo kraakte hij Het land van herkomst af maar prees schrijvers als A. den Doolaard, Johan Fabricius, Anton Coolen en Willy Corsari. Hij besprak bovendien alles, de hogere maar ook de ‘treinlectuur’. Achteraf bezien valt hij op alle fronten te typeren als iemand met een tussenpositie: tussen hoog en laag, tussen nieuw en oud. En dan de romans zelf. We zagen dat die sterk verbonden zijn met zijn journalistieke bezigheid. Dat bleek in de keuze van genres en onderwerpen, de aanpak, de toon en de stijl. Dat leidde tot romans die helemaal ‘van deze tijd’ waren, die 't moderne tempo hadden en aansloten bij nieuwe trends. Dat journalistieke gaf de romans hun waarde. Hun kracht schuilt in de bijna sociologische beschrijvingen van moeilijk toegankelijke milieus of subculturen. Maar de andere kant van de medaille is een zekere oppervlakkigheid, een gemakkelijkheid die Campert in de tijd zelf ook wel werd aangewreven. Voor een echte schrijver was de combinatie met journalistiek toch gevaarlijk. Niet voor niets heet een van de hoofdstukken van Jan Camperts biografie, in de woorden van Anthonie Donker, ‘de journalistiek als zondeval van het schrijverschap’.Ga naar eind16 |
|