ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Schrijven en herschrijven, drukken en herdrukken: gedichten van Guido Gezelle op devolieprenten
| |
Gemengde waarderingVanaf omstreeks 1850 tot zijn dood in 1899 heeft Gezelle teksten geschreven voor devotieprenten naar aanleiding van een doopsel, communie, jubileum, eeuwige professie of overlijden. Dergelijk gebruik van gelegenheidspoëzie is een gevestigde traditie die tot vandaag nawerkt in Vlaanderen: nog steeds worden naar aanleiding van een begrafenis bijvoorbeeld prenten met poëzie verspreid. Maar toen de jonge Gezelle rond 1850 dergelijke teksten begon te schrijven, betrof het een innovatieve praktijk. Afgezien van enkele incidentele Noord-Nederlandse voorbeelden zonder enige navolging vond het gebruik van gelegenheidspoëzie op devotieprenten pas na 1830 ingang in het Nederlandse taalgebied. Als voornaamste initiator van het genre geldt Domien Cracco (1790-1860), priester-leraar aan het Klein-Seminarie te Roeselare en een rechtstreekse voorloper van Gezelle.Ga naar eind1 Tijdens de volgende generatie, en in het bijzonder onder impuls van Gezelle zelf, nam het verschijnsel dusdanige proporties | |
[pagina 57]
| |
aan dat er tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw zelfs sprake was van een heuse rage. Daarbij vormden de bekende initialen ‘G.G.’ onder een gedicht een dermate prestigieus handelsmerk, dat Gezelle vanuit alle hoeken van de provincie werd bestookt met aanvraagbrieven. ‘Mijn vader is stervensziek en volgens verklaringe van de geneesmeesters en eigene overtuiging zal God hem binnen weinige dagen tot hem roepen. Zoudet gij zoo goed willen zijn twee drie kleene gemakkelijke stroofkes te maken om op zijn doodsanctje te stellen? 't Ware mij toch zoo aangenaam en 'k geloove niets beters te kunnen doen voor Vader’, luidde een typisch verzoek ten behoeve van een persoon die in dit geval zelfs nog niet was overleden.Ga naar eind2 Niet alleen door de lokale populariteit, ook door de bundeling achteraf onderscheidde Gezelle zich van andere gelegenheidsdichters: oorspronkelijk op devotieprenten gepubliceerde teksten plaatste hij vaak zelf in kranten of tijdschriften, én ook in bekende dichtbundels zoals Kerkhofblommen, Kleengedichtjes of Tijdkrans. Die omgang met gebruikspoëzie is kenmerkend voor Gezelle: hij had het gedicht weliswaar geschreven naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis in een bepaalde context, op uitdrukkelijk verzoek van anderen en met grote gevoeligheid ten aanzien van de publieksverwachtingen, maar gaf de tekst vervolgens toch een ruimere verspreiding in een cultureel/literair circuit. Een illustratief voorbeeld is het communiegedicht voor Alfons Ghyoot, dat op de feestelijke dag (4 juni 1885) in de vorm van een devotieprent werd verspreid, drie dagen later verscheen in het tijdschrift Rond den Heerd, vijf weken later in een lokaal dagblad - de Gazette van Kortrijk, anderhalf jaar later opnieuw werd gepubliceerd in Rond den Heerd en waarvan ten slotte een versie met talrijke varianten werd gebundeld in Tijdkrans uit 1893.Ga naar eind3 Als gevolg van deze bundeling ontstijgt het gedicht zijn gelegenheidskarakter maar verdwijnt tegelijk ook het originele concept van de devotieprent achter de platte tekst. Dat leidde - recent, maar ook tijdens de negentiende eeuw - tot onbegrip bij sommige lezers. Typeren hedendaagse critici dergelijke gedichten vlot als ‘onmogelijk geworden getuigenissen uit het verleden’,Ga naar eind4 ook de jury van de Vijfjaarlijkse Staatsprijs voor de periode 1889-1894 bestempelde de gebruikspoëzie in Tijdkrans als ‘stukjes en brokjes, gelegenheidsversjes en dergelijk berijmd strooisel’ en twijfelde aan ‘den gelouterden smaak’ van de dichter. Het onbegrip voor deze merkwaardige publicaties is dus zo oud als de teksten zelf.Ga naar eind5 | |
Devotieprenten in de negentiende eeuwZowel vanuit cultuurhistorisch als filologisch oogpunt blijkt het verschijnsel van de devotieprenten met gedichten echter aanzienlijk complexer dan bovenstaande uitingen van bewondering of afkeer doen vermoeden. Vanuit historisch oogpunt moeten de prenten en teksten worden gesitueerd in de strijdbare kerk van de negentiende eeuw, waarvan Gezelle als dichter en journalist één van de penvoerders was. Sedert 1864, na het tweede katholiek congres te Mechelen, | |
[pagina 58]
| |
Illustratie 1
gingen Belgische kunstenaars zich bovendien verenigen om een binnenlandse productie van prenten op gang te brengen. Voordien gebruikte men hoofdzakelijk Franse of Duitse producten, waarvan de jaarlijkse consumptie in België ongeveer vijf miljoen stuks (!) bedroeg. De meeste waren afkomstig uit de wijk rond de place Saint-Sulpice in Parijs, waar de grote producenten van devotiemateriaal waren gevestigd. In kerkelijke kringen wekte de kenmerkende stijl van deze producten - sentimenteel, zoeterig, soms sensueel - in toenemende mate weerstand.Ga naar eind6 [illustratie 1] In Vlaanderen waren de voortrekkers van de beweging tegen de ‘onbetamelyke en schrikkelyk dure’ of zelfs ‘ongodvruchtige’ buitenlandse producten jonge priesters en neogotisch geïnspireerde kunstenaars die zich - naar middeleeuws model - de volledige herkerstening van de maatschappij tot doel hadden gesteld. De neogotische devotieprenten vormden voor hen een uitgelezen middel om hun boodschap uit te dragen ‘jusqu'au sein des families’, families die trouwens grotendeels ongeletterd waren.Ga naar eind7 Uitgerekend de stad Brugge, waar Gezelle eerder een eigen Vlaamse prentkunst had gepropageerd, ontpopte zich met drukkerijen als Van de Vyvere-Petyt en de Société Saint-Augustin van Desclée-De Brouwer tot een bloeiend centrum van neogotische prentkunst. Op de voorzijde bevatte een dergelijke prent meestal | |
[pagina 59]
| |
Illustratie 2
een godsdienstig geïnspireerd tafereel in steendruk, waarbij de iconografie van de middeleeuwse miniatuurkunst werd geïmiteerd, inclusief het gebruik van weelderige randversieringen, vignetten en medaillons. Soms werd zelfs gewoon een blad uit een middeleeuws handschrift gekopieerd. Daarnaast of daaronder werd een gebed of een citaat uit de bijbel/liturgie geplaatst, opnieuw in een typografische imitatie van gotische lettertypes in verschillende kleuren (en vaak met gekleurde initialen), [illustratie 2] Op de keerzijde volgde dan meestal een lofprijzing, een prozatekst die de aanleiding voor de verschijning van de prent toelichtte, het gelegenheidsgedicht en - de eigenlijke doelstelling van een devotieprent - een oproep tot gebed. Ook de keerzijde werd naar middeleeuws model vormgegeven.Ga naar eind8 De bestaande edities van Gezelles poëzie doen nauwelijks recht aan deze artistiek hoogstaande producten en aan de cultuurhistorische context waarbinnen ze functioneerden. Ontdaan van de religieuze afbeeldingen, de stijlvolle typografie, de citaten uit de bijbel/liturgie en de begeleidende prozateksten verliezen de ‘kaalgeplukte’ gedichten op die manier een fundamenteel gedeelte van hun betekenis. De eerste editeur, Caesar Gezelle (neef en zelf priesterdichter), was zich bewust van dat verlies en heeft het opgevangen door de ge- | |
[pagina 60]
| |
illustratie 3
| |
[pagina 61]
| |
deeltelijke, helaas niet zeer nauwkeurige opname van de begeleidende prozateksten.Ga naar eind9 Het volgende grote editieproject, de Jubileumuitgave onder hoofdredactie van Frank Baur, bevatte sowieso geen gelegenheidspoëzie.Ga naar eind10 Baur zelf heeft later wel een bundel gelegenheidspoëzie samengesteld, maar hij heeft de prozateksten in de rand eveneens slechts ten dele weergegeven.Ga naar eind11 In de thans gangbare leeseditie, het achtdelige Verzameld Dichtwerk, werd de gewijzigde opmaak van de gelegenheidsgedichten volgens de verantwoording ‘ingegeven door de eisen en gewoonten van de huidige boekdrukkunst’. De ‘lange titels’ verhuisden om die reden naar de annotatie, met talrijke ingrepen omwille van hun ‘vaak bizarre uitzicht’.Ga naar eind12 De jongste Gezelle-editie met wetenschappelijke ambities, een bloemlezing uit de Delta-reeks die in 2002 verscheen onder de titel Poëzie en proza, plaatste voor het eerst sedert de negentiende eeuw het gedicht opnieuw tussen de begeleidende prozateksten.Ga naar eind13 Wellicht is dat ook de aangewezen methode; argumenten daarvoor zijn te vinden in de werkwijze van Gezelle. | |
Tekst en beeld, handschrift en drukIn het najaar van 1897 werd bij Van de Vyvere-Petyt te Brugge een bidprent uitgegeven met het gedicht ‘Gij zijt de bergen opgeklommen’. De aanleiding was de eerste misviering van Remi Louwyck (1863-1934), een Vlaamse jezuïet en missionaris in Indië die kort voordien als auteur succes had geoogst met zijn tweedelige Brieven.Ga naar eind14 De gevierde verbleef al elf jaar in Engels-Indië, maar op het thuisfront werd zijn priesterwijding met de uitgave van een prent opgeluisterd. In eerste instantie schreef Gezelle op een bewaard gebleven kladhandschrift een afzonderlijke versie van het poëziegedeelte in zwarte inkt, waarop hij twee correctielagen en een inconsequente interpunctie aanbracht en waarin nog verschillende open varianten voorkomen.Ga naar eind15 [illustratie 3] Op het nethandschrift, of althans het handschrift bestemd voor de drukker, schreef hij in bruine inkt een eerste versie van de begeleidende prozateksten (met talrijke correcties) en kopieerde hij de kladversie van het gedicht, waarbij hij een keuze maakte uit de open varianten, nog een aantal correcties doorvoerde en de interpunctie vervolledigde en normaliseerde. Onderaan schreef Gezelle in blauw potlood ‘laten nazien, op den voordruk’ en ondertekende met zijn initialen.Ga naar eind16 [illustratie 4] De drukproef is helaas niet overgeleverd, maar wel de bidprent - zij het zonder enige auteursvermelding.Ga naar eind17 Een vergelijking van de tekst op het eindresultaat met het nethandschrift leert dat de begeleidende prozateksten op de drukproef nog werden bewerkt. De prent zelf - gedrukt in rood, bruin en zwart - bevat centraal een kelk en een hostie (‘In hoe signo vinces’), de tetramorf met de evangelisten in de hoekmedaillons, en een banderol met een citaat uit het evangelie volgens Lucas, waarin Christus de eucharistie instelt. [illustratie 5] De prenten werden door de trotse broer van Remi Louwyck verspreid in Vlaanderen, maar hij stuurde met hetzelfde doel ook een partij naar | |
[pagina 62]
| |
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
Illustratie 5
Indië. Zes maanden later ontving Gezelle een hartelijke bedankingsbrief vanuit... het Himalajagebergte: ‘Gij zijt de bergen opgeklommen’ was dus niet uitsluitend figuurlijk bedoeld!Ga naar eind18 Van verschillende andere gedichten op devotieprenten bleven wel drukproeven bewaard en daaruit blijkt dat Gezelle de proeven nauwgezet corrigeerde, zowel de begeleidende prozateksten als de gedichten.Ga naar eind19 Hij paste de regelinspringing van het gedicht aan, voerde een strofeonderscheid door, en voegde soms zelfs nog enkele versregels toe. Zo bevat de drukproef van het bidprentje voor de jonggestorven Marie-Antoinette Terrière uit 1897 wijzigingen in de interpunctie en de woordvolgorde van de begeleidende prozatekst, en ingrepen in de interpunctie en regelinspringing van het gedicht, [illustratie 6] Bovenstaande gevallen maken in elk geval duidelijk dat er tussen Gezelles proza en poëzie op een devotieprent een onlosmakelijke band bestaat én dat zij beide het resultaat zijn van een door de dichter zorgvuldig overwogen schrijfproces, wat een gezamenlijke en integrale bestudering en/of opname in een teksteditie rechtvaardigt. Met betrekking tot het beeldmateriaal zijn de auteursintenties minder goed in kaart te brengen. De invloed van Gezelle op de selectie van de prenten, en dus op een eventuele relatie tussen beeld en tekst, blijft bij gebrek aan relevante documentaire bronnen onduidelijk. Wellicht stond de auteur zelfs volledig buiten dat deel van het productieproces, want de voorzijde met de afbeelding lag al voorgedrukt klaar in het magazijn van de drukker, die de prent had geïmporteerd (meestal uit Parijs) of zelf gedrukt (in dat geval bewaarde hij vaak ook de steen waarvan de prent werd afgedrukt). Grotere ate- | |
[pagina 65]
| |
liers, zoals Van de Vyvere-Petyt in Brugge, werkten met modelboeken waaruit potentiële klanten hun keuze konden maken. De openbare bibliotheek van Brugge bewaart alleen van dat bedrijf twintig modelboeken met elk tweehonderd neogotische afbeeldingen.Ga naar eind20 Gefortuneerde klanten konden desgewenst ook een nieuwe steen met een ontwerp naar eigen keuze laten maken, maar deze exclusiviteit bleef het voorrecht van een kleine groep welgestelden. De keerzijde met de tekst werd uiteraard pas kort voor het gebruik gefabriceerd. Gezelle leverde die tekst in regel niet rechtstreeks aan de drukker, maar aan de persoon die hem erom had verzocht. De drukproeven die hij ontving, hadden een blanco voorzijde, zodat hij in principe niet bekend was met de aard van de afbeelding. Pas na het drukken van de tekst werden beide zijden aan elkaar gekleefd en op die manier onder het publiek verspreid. Dit zeer specifieke productieproces sluit natuurlijk niet uit dat er een verband bestaat tussen tekst en beeld: populaire procédés waren de afbeelding van de patroonheilige van de communicant of jubilaris, de afbeelding van een kruisdoodtafereel in zwart-wit bij een overlijden of de afbeelding van taferelen uit het leven van Maria bij het jubileum van een religieuze. Maar het ging hier wellicht toch eerder om courante gebruiken in de drukkerij en om de wensen van de klant dan om de intentie van de auteur.
Illustratie 6
| |
Een permanent recyclageprocesGezelle heeft naast zijn drukke pastorale taken en naast zijn omvangrijk lyrisch oeuvre uiteraard geen honderden bijkomende gelegenheidsgedichten geschreven. Hij stond bij dat soort werk bovendien vaak onder grote tijdsdruk. Gelukkig appelleerden teksten naar aanleiding van een doopsel, een huwelijk of een overlijden vaak aan universele gevoelens en leenden zij zich goed tot hergebruik: zij waren meestal toepasbaar in andere, analoge situaties. Gezelles gedichtje op het doodsprentje van Coleta Spillebout uit 1859 werd bijvoorbeeld - over een periode van 32 jaar - minstens negen keer opnieuw gebruikt en bovendien gebundeld in de eerste druk van Kleengedichtjes en ook, vanaf de derde druk, in Kerkhofblommen. Hetzelfde gebeurde met ‘God gaf het ons, God nam het ons’, een gedicht dat oorspronkelijk was bestemd voor het doodsprentje van August Van Doorne en minstens tien keer ongewijzigd werd herdrukt. Het bereikte na verloop van tijd grote populariteit en werd ook op de voorge- | |
[pagina 66]
| |
drukte zijde onder de afbeeldingen geplaatst, waar normaal citaten uit de bijbel of de liturgie thuishoren.Ga naar eind21 [illustratie 7] Een geroutineerd dichter beschikt over een aantal standaardtechnieken om bij hergebruik aan zijn tekst te sleutelen: hij past de biografische informatie aan, selecteert een beperkt aantal verzen of strofen uit een bestaand gedicht, wijzigt de woordvolgorde of strofevolgorde, enzovoort. In de meeste gevallen combineert hij trouwens twee of meer dergelijke technieken. Dat was bijvoorbeeld het geval met het gedicht op het bidprentje van Eugeen-Remi Fiers (1863-1872).Ga naar eind22 Dit gedicht van twaalf verzen werd het jaar nadien vakkundig gerecycleerd voor een niet bewaard gebleven bidprent, waarvan de tekst echter wel werd opgenomen in de vierde druk van Kerkhofblommen. Gezelle draaide de woordvolgorde in het eerste vers om, nam verzen twee tot negen - met een aantal correcties - gewoon over, voegde vervolgens vier volledig nieuwe verzen toe en herschreef tot slot zeer drastisch verzen negen tot twaalf van het origineel. Na de bundeling onderging het gedicht nog een aantal wijzigingen - weliswaar niet bestemd voor gebruik op prenten maar voor de opeenvolgende herdrukken van de bundel - zodat het uiteindelijk in de zevende druk van Kerkhofblommen verscheen met nieuwe correcties, een aangepaste interpunctie en het gebruik van strofewit. De drie teksten naast elkaar, met de opeenvolgende wijzigingen in vet, illustreren het schrijven en geregeld herschrijven van een tekst gedurende een periode van bijna dertig jaar. Bidprent 1871
Onschuldig en onwetend nog
Van al dat zondaars weten,
Wat hebt ge, in korte dagen toch
Een langen tijd gesleten!
Bemind van al, beminnende elk,
Vol vreugde, waarheid, goedheid,
Daar was in uwen levenskelk
Geen enkel dreupel droefheid;
En, eer hij uit was, nam u God!
Gebenedijd, geprezen
Moge, in dit leven ende tot
De dood, zijn name wezen!
| |
[pagina 67]
| |
Illustratie 7
Bidprent 1872
Onwetend en onschuldig nog
van al dat menschen weten,
wat hebt gij, kind, uw leven toch
onlang voorbij gesleten!
Bemind van al, bemind van elk,
vol vreugde, waarheid, goedheid,
daar was in uwen levenskelk
geen dreupel of 't was zoetheid,
en eer hij uit was nam u God:
gij waart van t' hooger weerde
als dat gij zoudet dienen tot
versier van dezer eerde.
Naar hooger streken zijt gij, kind...
gebenedijd van heden
zoo moet Gods naam zijn en bemind
tot in alle eeuwigheden.
Kerkhofblommen 1900
Onwetend en onschuldig nog
van al dat menschen weten,
wat hebt gij, kind, uw leven toch
onlang voorbijgesleten!
Bemind van al, bemind van elk,
vol vreugde, waarheid, goedheid:
't en was in uwen levenskelk
geen dreupel of 't was zoetheid.
En eer hij uit was nam u God:
gij waart van hooger weerden
als dat gij zoudet dienen tot
versier van dezer eerden.
Naar hooger streken zijt gij, kind!...
Gebenedijd van heden
zoo moet Gods naam zijn, en bemind,
tot in alle eeuwigheden.
| |
[pagina 68]
| |
Een andere vorm van bewerking paste Gezelle toe bij het gedicht ‘o Zoete ziel’, dat hij in 1888 schreef op de nagedachtenis van Christiaan de La Croix d'Ogimont (1880-1888) uit Brugge en hetzelfde jaar nog bundelde.Ga naar eind23 In 1890 herwerkte hij de tekst voor Robrecht Verwilghen uit Roeselare: hij schrapte de volledige derde strofe, die een biografische verwijzing naar de overleden vader de La Croix bevatte en keerde de volgorde van de eerste twee strofen om. In een andere stad, twee jaar na datum, met andere prozateksten en afbeeldingen heeft het publiek de tekst waarschijnlijk niet herkend als een bewerking van een ander gedicht. In de daaropvolgende drukken van Kerkhofblommen handhaafde Gezelle echter zijn eerste versie uit 1888, zodat de variant in geen enkele bestaande editie is opgenomen - een vaststelling die geldt voor nog tal van andere gedichten op devotieprenten. Door de herhaaldelijke toepassing van recyclagetechnieken werd de oorspronkelijke tekst trouwens niet alleen voor het publiek onherkenbaar, merkwaardig genoeg gebeurde dat soms ook voor de dichter zelf. In januari 1888 beklaagde Gezelle zich erover dat Rond den Heerd het gedicht ‘Zij heeft de waarheid Gods’ in het tijdschrift had opgenomen en onterecht aan hem had toegeschreven. Nochtans had hij het zeven jaar eerder wel degelijk gemaakt en zou hij het - na de herkenning van zijn eigen pennenvruchten met behulp van een correspondent - nog datzelfde jaar bundelen in de vierde druk van Kerkhofblommen.Ga naar eind24 | |
VertalingDe prenten leveren ook informatie op over het gebruikte bronnenmateriaal die bij latere bundeling is weggevallen. In maart 1874 leverde Gezelle bijvoorbeeld de tekst van een bidprentje voor Theofiel De Smet (1857-1874) uit Izegem. Hij vertaalde een vierregelig gedicht van de Heilige Bonaventura (1221-1274), dat hij ondertekende met zijn eigen initialen en waarvan hij ook de originele Latijnse tekst opnam. Deze achtregelige, poëtische vertaling werd echter in de vierde druk van Kerkhofblommen uit 1878 gebundeld zonder enige verwijzing naar de auteur van het Latijnse origineel of naar het bidprentje. Het draagt uitsluitend het jaartal 1874 en het N(omen) N(escio) van de op die manier onbekend blijvende overledene. Gezelle presenteerde de vertaling dus als eigen werk. Nochtans stond het Latijnse origineel elders in de bundel wel afgedrukt: sedert de eerste druk van Kerkhofblommen fungeerde het kwatrijn van Bonaventura als motto op de titelpagina. Toen de bundel in 1867 werd herdrukt in vier afleveringen van Rond den Heerd, plaatste Gezelle in voetnoot een andere, erg letterlijke vertaling.Ga naar eind25 Precies deze letterlijke vertaling werd - met lichte wijzigingen - vanaf de vierde druk onder het motto op de titelpagina afgedrukt. Sedertdien bevat Kerkhofblommen dus twee vertalingen van hetzelfde kwatrijn, al wordt een ervan gepresenteerd als een vertaling en de andere als een anoniem ‘zielgedichtje’ uit een lange reeks. De bidprent zet in dit geval de literatuurhistoricus op het spoor van Gezelles bronnen. | |
[pagina 69]
| |
Motto 1867/1878
Ei gij zoete zielken toch, ei gij zoete rooze,
Lelie van de dellingen, kostelijk gesteente,
't Vleesch en zijn bederfenis was u altijd noode,
Zalig was uw uitgang en kostelijk uw sterven!
Bidprent 1874
'k Groet u, zoete zielke lief,
Rooske ryk in geuren,
Lelie uit de dellingen,
Praelsteen vol koleuren;
Hatende al dat vleeschlijk is
En van kwad' humeuren:
Zalig was uw sterven en
Eeuwig goed te keuren.
De praktijk van het vertalen leidt trouwens tot een ander probleem in verband met Gezelles poëzie op devotieprenten: Vlaanderen was in de negentiende eeuw een tweetalig gebied waar Nederlands en Frans naast en door elkaar werden gebruikt. Dat bleef niet zonder gevolgen voor het taalgebruik op de devotieprenten, vooral bij de grotendeels Franstalige en soms zelfs Nederlandsonkundige burgerij. Ten behoeve van die families schreef Gezelle een Nederlandse en een Franse versie van een gedicht, zoals het zielgedichtje voor Blanka Soete (1869-1889) uit Kortrijk.Ga naar eind26 Beide teksten werden op een afzonderlijke prent gedrukt en verspreid naar gelang de taalgroep van de aanwezigen. Hoewel thematisch nauw aan elkaar verwant gaat het vaak niet om een echte vertaling, maar eerder om een zelfstandig gedicht, zoals onder meer blijkt uit de eerste en de laatste strofe. In zulke gevallen kan men zich afvragen welke versie Gezelle eerst schreef. Zoals blijkt uit de bewaard gebleven handschriften, maakte Gezelle van dit gedicht eerst een Nederlandse versie, ging vervolgens met de volgorde van de strofen schuiven en schreef dan pas zijn vrije ‘vertaling’. Maar ook het omgekeerde geval is gedocumenteerd. In 1881 vierde de Franstalige Mariacongregatie Enfants de Marie te Kortrijk haar vijftigjarig bestaan. Naar aanleiding van de festiviteiten verscheen een prent, met daarop het Franse gedicht ‘o Ma mère, o Marie’ van de hand van gelegenheidsdichter Gezelle.Ga naar eind27 Twee weken later bracht de journalist Gezelle in de Gazette van Kortrijk verslag uit van de jubileumviering en publiceerde terloops een Nederlandse vertaling van zijn eigen gedicht ‘O mijne Moeder, o Maria’.Ga naar eind28 De vertaalpraktijk werkte dus in twee richtingen. | |
BesluitDevotieprenten waren een belangrijke tekstdrager van Gezelles poëzie. Ongeveer de helft van zijn oeuvre verscheen in de vorm van efemere publicaties, waarvan pas later een gedeelte werd gebundeld. Deze teksten konden/kunnen bij het literair georiënteerd lezerspubliek slechts op een gemengde waardering rekenen. Gerelateerd aan de ongewone publicatiepraktijk wordt echter de specifieke cultuur-historische context duidelijk, evenals de daarbij geldende | |
[pagina 70]
| |
gebruiken inzake kopij en druk. Bedient de literatuurhistoricus zich bij zijn onderzoek gewoonlijk van handschriften en boeken, in het geval van Gezelle moet hij zeker ook rekening houden met devotioneel drukwerk. Die marginale publicaties blijken niet zonder gevolgen voor de totstandkoming, de inhoud, de vertaling, de functie en de editie van de teksten. Het verzamelen en bestuderen van dergelijke prenten, ogenschijnlijk een folkloristische activiteit, genereert dus inzicht in de werkwijze van de gelegenheidsdichter Gezelle en de functie van zijn poëzie tijdens de negentiende eeuw. Bovendien levert het een schoolvoorbeeld van tekstuele instabiliteit op: men vindt er talloze, vooralsnog grotendeels onbekende varianten van gedichten uit klassiek geworden bundels als Kerkhofblommen of Tijdkrans. |
|