ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Geert van Oorschot in de Athenaeum Boekhandel in Amsterdam bij de presentatie van Karel van Het Reves Freud, Stalin en Dostojevski. 1982 [Letterkundig Museum; foto: Ewoud de Kat]
| |
[pagina 223]
| |
Een verre neef van Geert
| |
[pagina 224]
| |
De personages naar Van Oorschot zijn bijna allemaal een soort karikaturen opgebouwd uit alle verhalen en clichés die er maar rondom zijn persoon bestaan. Een beeld dat Van Oorschot zelf heeft helpen ontstaan. Op 19 december 1964 staat er in een geschreven portret in Het Vrije Volk: Op een objectieve buitenstaander maakt de 55-jarige uitgever Geert van Oorschot de indruk van een onbeheerst krachtmens, die bewust en vaak ook moedwillig voor de entourage zorgt, die nu eenmaal bij een krachtmens hoort. Misschien is dit ook het beeld dat hemzelf de meeste voldoening schenkt: een moedig maar onbehouwen man met onwankelbare principes en van een halsstarrige integriteit, die zich dankbaar laat overspoelen door emoties, zo dol kan zijn als een stier, maar ook zo zacht als een lam. Een man die onder enorme spanningen werkt en leeft [...], vrienden heeft die voor hem door het vuur gaan en vijanden die zijn bloed wel kunnen drinken. Een man die onmatig is in alle dingen waarin een mens onmatig kan zijn, regeren en domineren wil, maar ook leiding en steun kan aanvaarden en daar dan heel dankbaar voor is. Een uitgesproken impulsieve natuur, die beleeft wat hij doet en daarvan later een sterk geromantiseerd verslag geeft dat altijd een kern van waarheid bevat, maar nooit al te letterlijk mag worden genomen. De meeste auteurs hebben van Van Oorschot een personage gemaakt dat heel dicht bij het origineel staat; vijf van de zes personages die in dit artikel besproken worden zijn uitgever, de zesde is schrijver. Ze roken dikke sigaren of drinken jenever, praten met harde stem of dragen een lavallière, en sommigen doen het allemaal. Omdat het moeilijk te achterhalen is hoe Van Oorschot nu werkelijk was, is het lastig te beoordelen of de personages op hun origineel lijken; ze lijken in ieder geval op het cliché dat er van Van Oorschot bestaat. | |
SleepbootZo is het verhaal De arena van Nelly HeykampGa naar eind3 eigenlijk niet meer dan een uitwerking van de verhalen die nog steeds verteld worden over de Van Oorschot die als een tirannieke vertegenwoordiger de boekhandel bezoekt, zoals in bovenstaand citaat. De paar personeelsleden van de kleine boekhandel uit het verhaal worden op een dag opgeschrikt door het bezoek van een uitgever: ‘Lesmeister dook naar de kier en schrok zichtbaar. Beijk, die naast haar stond, zakte door de knieën en liet zijn koffiekopje op het schoteltje kletteren. “Ga jij even. Jij kunt dat beter dan ik.” Lesmeister keek hem vernietigend aan. “Ik heb hem de vorige keer gehad, weet je nog?”’ De omschrijving van de uitgever (‘een soort Dreverhaven’) laat weinig te raden over: ‘Hij stond midden in de winkel geplant, onder het portret van de oprichter, ongeïmponeerd, handen in de zakken, sigaar in de kop. Aan zijn voeten stond, als een trouwe hond, een zwartle- | |
[pagina 225]
| |
ren tas’. ‘Hij stond nog steeds op dezelfde plaats, breed en kort, met de compacte energie van een sleepboot die zeeschepen, tientallen malen groter dan hijzelf, op sleeptouw neemt.’ ‘Hij had het wat afgeplatte gezicht van een bulldog en Beijk vroeg zich even af of hij zou bijten als hij gewoon wegliep.’ Als winkelchef Beijk even later vier complete verzamelde werken heeft laten noteren, ‘Als de grote schrijvers van de Russische literatuur érgens thuishoren...’, kijken de medewerkers van de boekhandel elkaar verslagen aan. Van de weeromstuit gaat Beijk die dag ziek naar huis en blijft een week weg. In die week weet juffrouw Lesmeister de winkel naar haar hand te zetten. In dit tamelijk realistische verhaal over een kleine boekhandel, waarin het personeel schippert met de ruimte en waar de eeuwige strijd woedt tussen literaire idealen en de verkoopbaarheid van titels, zorgt het optreden van de uitgever voor een sprookjesachtige wending. De droom van juffrouw Lesmeister, die zelf chef had willen worden, komt uit: ze richt de winkel in zoals zij dat graag ziet, de achterstanden worden weggewerkt en ze haalt veel debiteuren tot betalen over. Na een week is Beijk weer terug, maar er is wat veranderd: bij het gezamenlijke koffie drinken wachten ze niet meer op hem.
‘Over zijn rondgang langs de boekhandel deden de wildste verhalen de ronde’, schrijft J.J. Voskuil, ‘Zo zou hij in de Bijenkorf in Rotterdam de deur op slot hebben gedaan, een fles jenever uit zijn tas hebben gehaald, en net zolang uit mijn boek hebben voorgelezen tot de inkoper er 75 van had genomen.’Ga naar eind4 Van Oorschot was niet alleen de schrik van de boekverkoper, als we de verhalen mogen geloven waarin twee schrijvers hun voormalige uitgever portretteren. In uitgever Albrecht, een personage uit twee verhalen van Henk Romijn Meijer,Ga naar eind5 is weer moeiteloos uitgever Van Oorschot te herkennen: ‘Kijk eens,’ zei hij en trok hard aan zijn sigaar. ‘Wat wil je eigenlijk?’ vroeg hij korzelig en kuchte. ‘De mensen lezen geen boeken meer. En echte schrijvers zijn er niet meer,’ zei hij. ‘Er is geen talent, er is geen karakter. Figuren als Plaatsman, Quark, Marathon, Van Schacht, waar zijn ze? Die wilden iets, die stonden voor iets. Die zeiden, godverdomme nee als het nee was en wat heb je op het ogenblik?’ Albrecht legde zijn peuk weg om opnieuw een sigaar van gelijke zwaarte op te steken. Hij nam een teug uit de fles en zette hem kuchend terug op de tafel. ‘Waar zijn de auteurs die iets willen? Die voor iets zijn en tegen iets? Zulke auteurs zijn er helaas niet meer en hoe komt dat? Dat komt,’ zei Albrecht en zijn klinkende stem werd luider en voller, ‘omdat de moed ontbreekt, de animo, de vechtlust. Lust naar geld, ja, dat is er nog wel...’ In het eerste verhaal ‘De prijs per vel’, besluit schrijver Peter uiteindelijk zijn manuscript toch naar Albrecht te brengen, ook al heeft deze hem geschreven | |
[pagina 226]
| |
dat hij, ‘na de strop van zijn vorige boek, helaas van verdere publikatie zou moeten afzien’. Albrecht wordt aan de ene kant gevreesd door het groepje voortdurend met elkaar bellende en roddelende journalisten, dichters en redacteuren, maar aan de andere kant nemen ze hem eigenlijk niet zo serieus: ‘Albrecht kan opeens redeloos weigeren en dan kan hij ook ineens weer even redeloos omslaan. Het betekent gewoon helemaal niks, hè, wat hij zegt, en je kunt het ook het beste maar allemaal meteen weer vergeten, als je tenminste met hem om wil gaan, niet dat ik dat doe...’, aldus de dichter Olivier tegen Peter. In het tweede verhaal blijkt Albrecht het boek toch uit te gaan geven. Ongelukkigerwijs verschijnt op dezelfde dag dat het boek zou moeten verschijnen het verhaal - met de voor de lezer bekende titel - ‘De prijs per vel’, waarin Peter afrekent met Albrecht. Een verhaal dat maanden bij een tijdschrift klaar had gelegen en juist nu gepubliceerd wordt. Als Peter, nog onwetend van deze onfortuinlijke samenloop, met bloemen, jenever en bonbons bij zijn uitgever aankomt, wordt hij woedend weggeschreeuwd. Later blijkt zijn boek door de uitgever niet gedistribueerd te worden. Dat deze verhalen dicht bij de werkelijkheid staan, laat Romijn Meijer zelf zien in zijn bijdrage aan de bundel Brieven van een uitgever.Ga naar eind6 Hij raadt iedereen aan die wil weten hoe de breuk tussen hem en Van Oorschot is ontstaan De prijs per vel te lezen. Zelfs details blijken waarheidsgetrouw te zijn: in het tweede verhaal ‘Oorzaak van ergernis’, ontvangt Peter van Albrecht een brief die getypt was op een halfverbrand vel: ‘Bij een brandje op Albrechts bureau had de brief vlam gevat. “Ik stuur hem je toch maar,” schreef Albrecht knokig op het restant in rode corrigeerinkt’. Een van de brieven van Van Oorschot die Romijn Meijer uitzocht voor de bundel blijkt een halfverbrande brief te zijn: ‘Ik stuur je het blaadje, dat ik af had, en dat bijna “omkwam” in een brandje op mijn buro, hier maar bij in’, aldus Van Oorschot in zijn brief van 27 april 1972. | |
Pseudologia phantasticaJaren na deze verhalen, en jaren na de dood van Van Oorschot, verschijnt in 2001 van Henk Romijn Meijer de roman Oprechter trouw,Ga naar eind7 waarvan de hoofdpersonen sterk aan Adriaan Morriën en zijn gezin doen denken, en waarin Van Oorschot weer model gestaan moet hebben voor de uitbundig vloekende en rokende uitgever. Vertaler Barend rijdt met uitgever René Boskamp (die ook een paar keer Boskoop heet - mogelijk naar Van Oorschots gedicht ‘In Boskoop’ uit zijn revolutionaire jeugd) mee in diens gigantische Mercedes naar de Frankfurter Buchmesse en naar een begrafenis. ‘René blies zijn auto vol rook. Hij riep: “Bij geen mens komt het op om die nieuwe moffen een kans te geven! Ik ben de man die dat gaat doen!” Hij blies rook tegen zijn voorruit en vloekte.’ ‘Naast hem stak René een reusachtige sigaar op en pafte kuchend de auto vol rook’, ‘René's harde stem drong door tot zijn bewustzijn. “Als die man,” riep hij, op de weg wijzend met zijn sigaar, “als die man dat | |
[pagina 227]
| |
boek dat hij schrijft over W.F. Hermans ooit af zou krijgen, dan geef ik dat uit, ongezien!”’ Veel meer dan vloeken, roken en drinken doet de uitgever niet in dit boek. Hij lijkt vooral een soort banale uitvergroting van Barend, die zelf toch ook niet echt fijnzinnig is. Er is ook een rol weggelegd voor René Boskamp jr., waarin Wouter van Oorschot te herkennen valt: ‘een flodderige verschijning, een ongekamd hoofd vol vettig lichtblond haar, de wangen en de buik vol van het bier en een huid die de kleur had van stijfsel’. In dit boek met deze karikaturen van uitgevers, is de waarheid toch niet ver te zoeken. Boskamp sr. vertelt zelfs hetzelfde sterke verhaal als Van Oorschot: ‘Pas bij de gedachte aan Maria Valenta stak er een storm in hem op. Maria Valenta, de dichteres, de onvolprezene! “Maria Valenta!” donderde zijn stem. “De grote Valenta met wie ik in Rome nog wel eens een wilde nacht heb doorgebracht!” Wishful thinking? René stond op, duister zwijgend, gekwetst misschien door de bescheiden bijval (men kende het verhaal)’. En dezelfde anekdote in de woorden van Karel van het Reve: ‘Bij dit alles had hij de handicap dat hij leed aan wat de artsen geloof ik pseudologia phantastica noemen: de onbedwingbare neiging om leugenverhalen te vertellen. Hij zei bijvoorbeeld: “In dit hotel heb ik met Vasalis geslapen.” Bij navraag bleek dan dat Vasalis met haar man en Van Oorschot met zijn vrouw een nacht in hetzelfde hotel hadden doorgebracht’.Ga naar eind8 Over Boskamp jr. schrijft Romijn Meijer: ‘een ongebreidelde jongeman die zijn dikke vingers naast zijn koopwaar op de tafel liet trommelen (niemand wist dat hij de Fandango trommelde van Antonio Soler, volgens sommigen het vrolijkste, meest frivole stuk
Geert van Oorschot tijdens de uitreiking van de Laurens Jansz. Coster-prijs door André Swertz [Uitgeverij G.A. van Oorschot; foto: ANP
| |
[pagina 228]
| |
dat ooit voor klavecimbel is gecomponeerd)’. Wouter van Oorschot heeft in de door hem in 1985 samengestelde Tirade-nummer over Domenico Scarlatti een enthousiast stuk over diens klavecimbelmuziek geschreven.
De andere schrijver die over zijn vroegere uitgever heeft geschreven is natuurlijk Willem Frederik Hermans. Hermans en Van Oorschot hebben grote conflicten gehad over het ongevraagd herdrukken van ongecorrigeerde drukken en over geld. In het toneelstuk Uitgever Oorwurm wordt een wel heel karikaturale Van Oorschot ten tonele gevoerd.Ga naar eind9 Uitgever Oorwurm valt letterlijk met de deur in huis bij de dichter Alceste. Hij komt hem het prijzengeld brengen van de poëzieprijs van de Amsterdamse barkeepers, althans een deel daarvan: ‘Oorwurm (zich inschenkend) Wat had jij eigenlijk gedacht? Jij alles in je zak steken en niks voor Oorwurm? Wie heeft ervoor gezorgd dat jij die prijs kreeg? Wie heeft het ijs voor jou gebroken? Wie heeft voor jou de weg gebaand in de kunst? Wie heeft jarenlang jouw rotverzen laten drukken met honderdduizend gulden verlies? Zonder Oorwurm was jij gecrepeerd van de honger! (drinkt glaasje leeg) Wat een klein pestglaasje is dit. (smijt het stuk) Haal een groter glas!’ Oorwurm neemt genoegen met jenever uit een hondenbak, ‘Als hij maar niet lekt’, duwt Alceste een contract onder de neus waarin staat dat hij voortaan geen cent honorarium meer krijgt en begint wenend te vertellen over zijn rampzalige jeugd, waarbij hij een paar keer met zelfmoord dreigt. Hij stuurt de vrouw van de dichter weg om voor het prijzengeld goede sigaren te kopen en vermoordt uiteindelijk Alceste die het contract weigert te tekenen. Voor het uitgeven van een luxe-uitgave van het werk van de dode dichter eist hij telefonisch subsidie van het ministerie. Al is dit een heel grove versie, toch lijkt Uitgever Oorwurm op, bijvoorbeeld, de Van Oorschot waar Voskuil nog in 2001 in Tirade over schrijft: Van Oorschot die midden in de nacht langskomt, huilend aan de telefoon hangt, verhalen vertelt over zijn arme jeugd.... Hermans zegt in 1985 tegen Jessica Voeten: ‘Ik heb de laatste jaren geen reden meer om conflicten met hem te hebben. Ik had het wel redelijk van Van Oorschot gevonden wanneer hij de boeken die hij van mij in zijn fonds heeft aan een andere uitgeverij had overgedragen. Maar die contracten liggen er nu eenmaal’.Ga naar eind10 En Gerard Reve over contracten en een aan Oorwurm verwante omschrijving van Van Oorschot: ‘Enfin, ik heb mijn kontrakten waar ik ze wil hebben, en neem al dat geloei, gesnik en gelieg voor kennisgeving aan’.Ga naar eind11 | |
IdealistIn de roman Uit talloos veel miljoenenGa naar eind12 laat Hermans Van Oorschot terugkomen als uitgever Dick Hosselaar, met zijn kantoor op de Prinsengracht en als bankrelatie Teixeira de Mattos; de naam die Elsschot Boorman voor zijn vertegenwoordiger Laarmans liet bedenken. | |
[pagina 229]
| |
Willem Frederik Hermans voor een affiche van Uitgever Oorwurm op het Boekenbal, 30 maart 1962 [Foto Eddy Posthuma de Boer]
Hoofdpersoon Sita van de Wissel, echtgenote van een teleurgestelde wetenschappelijk medewerker en wonend op het platteland van Groningen, probeert haar eigen teleurstellingen weg te drinken. Haar buurvrouw, die zelf veel succes heeft met haar kinderboekjes over Vogeltje Parlevliet, raadt Sita aan met haar versjes over Beertje Bombazijn naar haar uitgever Dick Hosselaar te gaan, ‘zo'n schat van een man. [...] Geeft boeken alleen uit als hij ze zelf goed vindt. Of een boek verkoopt of niet, kan hem absoluut niets schelen. Hij heeft me zelfs herhaaldelijk verteld dat hij eigenlijk een afkeer heeft van boeken die goed worden verkocht. Dat zijn haast altijd slechte boeken, vindt hij’. ‘Hosselaar... Dat is toch die uitgever die zo'n reeks uitgeeft? De Oude Meesters?’ En ook in deze roman een variant op de boekhandelanekdote: ‘Er bestaan ook boekhandelaars die de deur op het nachtslot doen, als ze Hosselaar eraan zien komen. Nou, dan smijt hij gewoon een kist vol boeken door de etalageruit naar binnen, kan hem geen laars schelen. En achteraf stuurt hij ze nog een gepeperde rekening ook!’ ‘Echt waar? 't Is dus wel een idealist?’ | |
[pagina 230]
| |
De beschrijving van de uitgever is ondubbelzinnig: ‘Hosselaar had een sigaar in z'n mond en, scheefgezakt naar de punt van zijn forse neus, zat een hoornen bril met halve glazen. [...] Ze glimlachte terwijl hij haar hand drukte en nam hem nauwkeurig op. Zijn dikke lippen, zijn vette, verzakte, zweterige gezicht, zijn bijna helemaal binnenstebuiten naar beneden hangende onderlip, de enorme zwarte vlinderdas die zich onder zijn gladgeschoren kinnetje leek te hebben vastgebeten als een vleermuis uit een science-fiction film’. Niet alleen de man, ook het kantoor doet aan uitgeverij Van Oorschot denken: ‘Tegen de muren en zelfs tegen de ramen waren gelijkvormige, in bruin papier verpakte stapels boeken opgetast tot aan het minstens vier meter hoge plafond, dat, rijk aan gipsen krulwerk in het midden geschonden werd door een brandende Tl-buis’. Dezelfde stapels als in het kantoor van uitgever Albrecht uit de verhalen van Romijn Meijer: ‘tot aan het plafond reikende stapels grote langwerpige bruin verpakte boeken’. En dezelfde stapels als die in artikelen beschreven worden: ‘Door het hele huis staan stapels ingepakte boeken’,Ga naar eind13 ‘Het huis in Amsterdam staat vol met pakken boeken: het halletje, de gang, het kantoortje waar vier mensen werken, en de overloop bij de trap naar boven waar Geert van Oorschot woont’.Ga naar eind14 Sita van de Wissel wordt na haar bezoek aan Hosselaar in Amsterdam bestolen: eerst door een tasjesdief en later ook nog door Hosselaar. Als Sita bij hem wanhopig wat geld wil lenen voor de trein naar Groningen, dringt Hosselaar haar een duur, in leer gebonden, op dundrukpapier gedrukt Liedtboeckxken op. De relatiekorting wordt meteen weggestreept tegen het geld dat hij haar voor de trein meegeeft. De uitgever is in deze roman vooral een oplichter met een grote mond over onverkoopbare boeken. Dat Hosselaar liever geen geld uitgeeft, blijkt ook uit het voorwoord dat hij schrijft voor het boekje Beertje BombazijnGa naar eind15 dat daadwerkelijk is uitgegeven: ‘Het is me een pak van het hart dat de Literaire Loodgieters haar tas, met het manuscript er nog in, teruggevonden hebben onder een struik in het Vondelpark en dat zij dit nu gaan uitgeven. En Lionel Prent heeft beloofd er plaatjes bij te maken. Dus dat kost me ook geen rooie spie, in dit kale-neten-land van ons, waar de mensen nooit een boek kopen’. Over de manier waarop hij Sita heeft opgevangen geeft hij nog een mooie versie: ‘Meid, riep ik door mijn tranen heen, want ik kan sentimenteel zijn, hoor, ik zeg dus: Meid! Geld kan ik je niet geven, maar de automobiel van de zaak staat voor de deur. Stap in, en dan rijdt uitgever Hosselaar je wel effetjes naar Paterswolde’. De beide heren hebben destijds enige overeenkomst ontkend: ‘Nee, ik vraag me af wie dat is. Wie Hermans daarmee bedoeld heeft’, beantwoordt Van Oorschot een vraag van Michiel Berkel, ‘Nee, natuurlijk herkende ik mijzelf daar niet in. Hij heeft in een interview ontkend dat hij mij daarmee bedoelde en aangezien Hermans nooit liegt en altijd gelijk heeft...’.Ga naar eind16 En Hermans vilein: ‘Het is toch verbazingwekkend, dat bij mijn nieuwe boek het | |
[pagina 231]
| |
juist de vrienden van Van Oorschot zijn, die hem menen te herkennen in de zo onsympathiek beschreven uitgever’.Ga naar eind17 Met de uitspraken van Hosselaar zelf, in het eerder genoemde voorwoord, is de ontkenning compleet: ‘Er is de laatste tijd nogal wat verwarring ontstaan in de pers. Oerstomme journalisten hebben beweerd, dat ik als twee druppels water zou lijken op de Amsterdamse uitgever G.A. Van Oorschot bv. Een arme sodemieter als ik. Terwijl die Van Oorschot blijkens zijn uitlatingen in de HP van 12 september 1981 een man is “met een nauwe relatie tussen goede sigaren roken, goede boeken lezen en goede dranken drinken”. Hoef je bij uitgever Hosselaar niet om te komen. Die moet van zijn armoedje alles doodalleen doen’. | |
Stoere, granieten uitgeverVerreweg het interessantste romanpersonage dat naar Van Oorschot is gecreëerd is Jacob Voorlandt uit Winterlicht van Jeroen Brouwers.Ga naar eind18 In de roman beschrijft een gewezen redacteur van een uitgeverij zijn herinneringen aan de ontmoetingen die hij had met de inmiddels overleden schrijver - en fotograaf van wolken - Jacob Voorlandt. Nadat Winterlicht verschenen was, werd er in de recensies met geen woord gerept over een gelijkenis met Van Oorschot. Men speculeerde wel over de persoon die model zou hebben gestaan. Gezien de naam Voorlandt werd er in de eerste plaats alleen aan Brouwers zelf gedacht, maar ook aan iemand als Ab Visser. In een interview met Johan Diepstraten ontkent Brouwers dat: Dat is niet zo, ik ben mij er althans niet bewust van geweest. Ik heb Ab Visser nooit ontmoet. Ik heb hooguit aan het type Visser gedacht, of het type Jacques van Hattum of het type Robert Franquinet. Voor Jacob Voorlandt heeft iemand anders model gestaan, zijn naam wordt in Winterlicht genoemd, in een anagram. Deze man leeft trouwens nog en is goed gezond. Soms bellen we elkaar eens op. [...] Zo, deze antwoorden zijn goed genoeg voor een nieuwe mythe.Ga naar eind19 En in een brief aan Koos Hageraats van 25-1-1985, die in 1987 gepubliceerd werd, schrijft hij: De ‘echte’ Voorlandt (de persoon die ècht ‘model heeft gestaan’) leeft nog en was op een ontroerende wijze nogal ingenomen met mijn ‘portret’ van hem. Nogal veel scènes in Winterlicht zijn de beschrijvingen van werkelijk plaats gevonden hebbende gebeurtenissen. De brieven van ‘Gina’, het zoeken naar Gina, het gedrag van Gina: allemaal echt gebeurd. Het tafereel in het café (‘rondje voor de hele zaak’) en in de zweefmolen: idem. De naam van de ‘échte’ Voorlandt wordt d.m.v. een woordgrap in het boek genoemd, het boek Onverhoorde gebeden is (onder de werkelijke titel, die | |
[pagina 232]
| |
Geert van Oorschot [Uitgeverij G.A. van Oorschot; foto: Bas Brüggen]
niet erg afwijkt van de titel die ik heb verzonnen) nog altijd in de handel. Daarnaast zit in het ‘type’ Voorlandt ook veel van mijzelf.Ga naar eind20 Pas nadat Jeroen Brouwers na het overlijden van Van Oorschot Het tuurtouwGa naar eind21 had geschreven, ontdekte men dat herinneringen daarin overeenkwamen met gebeurtenissen in Winterlicht. Jeroen Brouwers ontkende in een artikel dat hij schreef over Van Oorschot als personage, waarin hij veel van bovenstaande boeken ook bespreekt, dat Van Oorschot model heeft gestaan voor Jacob Voorlandt: ‘Omtrent het hoofdpersonage van mijn eigen roman Winterlicht, Jacob Voorlandt, gonst het gerucht in het rond dat ook hij zou zijn gegoten uit de mal Geert van Oorschot. Tijd om dit gerucht tegen te spreken. Hoogstens, en dan nog misschien, is Jacob een verre neef van Geert. De gestalte van Voorlandt is gemodelleerd naar een zeker zielepoterig schrijverstype dat ik wilde oproepen, in geen geval is het een portret van de stoere, granieten uitgever. Dat in de roman een waar gebeurd verhaal uit Van Oorschots (en mijn) leven wordt verteld: ik verklapte dit al in mijn boekje Het tuurtouw. Ter herinnering aan Geert van Oorschot.’Ga naar eind22 En in 1993 schrijft Brouwers in zijn herinneringen aan de jaren 1986-1989: ‘De figuur Voorlandt in Winterlicht zegt dingen die Geert mij in de loop der jaren heeft gezegd of geschreven. (“In die Voorlandt herken ik mezelf helemaal niet!” deelde hij mij onmiddellijk, één dag nadat het boek was verschenen, telefonisch mede. “o, had je dat dan gedacht?” vroeg ik)’.Ga naar eind23 De naam van Voorlandt, die ‘hoogstens, en dan nog misschien (...) een verre neef [is] van Geert’, wordt in Winterlicht verbasterd tot Voorschot. Niet alleen dit anagram, nog veel meer overeenkomsten in Winterlicht doen vermoeden dat het toch de stoere, granieten uitgever is geweest die model heeft | |
[pagina 233]
| |
gestaan voor Jacob Voorlandt, en niet een zielepoterig schrijverstype. Alleen al in zijn verschijning is Van Oorschot te herkennen: ‘een zware, amechtig piepende, cynische man op gevorderde leeftijd’, ‘gekleed in een driedelig, zwartfluwelen maatkostuum en je had een tot kunstige strik geknoopte zijden doek om je keel’, ‘Voorlandt praatte hard, alsof hij doof was dan wel veronderstelde dat zijn toehoorder het was en hij met zijn stemgeluid gebergten van stilte moest overbruggen’. Maar Voorlandt en Van Oorschot delen ook gewoontes: ‘[hij schreef] op willekeurig papier dat hem in handen viel: de achterkanten van enveloppen of kalenderbladen, de wikkels die om kranten of tijdschriften hadden gezeten’, ‘maar nadat hij vervolgens het voor driekwart met jenever gevulde waterglas in één grote teug bijna had leeggedronken, was die glimlach verdwenen. Hij brak uit in een loeiend gehoest, waarbij hij met beide vuisten op zijn hartstreek begon te slaan, zonder eerst de sigarenstomp te hebben weggelegd, die hij met zijn ene hand omklemde, zodat de vonken in het rond spatten en zelfs enige brandgaten in zijn keelstrik veroorzaakten’. De uitspraak van Voorlandt: ‘Dat boek van mij zal wel een rotboek zijn, aangezien het zo gunstig door het smaakmakende plebs is onthaald en door het volk wordt gekocht’, doet niet alleen denken aan Dick Hosselaar, zoals hij in bovenstaand citaat uit Uit talloos veel miljoenen wordt omschreven, maar ook aan Van Oorschot: ‘Niet dat de verkoop van vele tienduizenden exemplaren iets zegt van de kwaliteit van 'n boek; meestal zijn grote verkopen een bewijs dat het niet zo erg goed is; en aangezien mijn boeken met vele tienduizenden zijn verkocht, voel ik me zeer onzeker omtrent de kwaliteit; wat zo en masse geconsumeerd wordt, daar moet iets niet goed aan wezen, denk ik’.Ga naar eind24 De woonomgeving van Voorlandt: ‘het buitengewoon moeilijk te vinden boerenhuis op het platteland’, ‘steeds eendere, met populieren of knotwilgen bezoomde wegen’, ‘het huis was omringd door oude, al te lang onverzorgd gebleven perenbomen’, heeft veel gemeen met buitenplaats ‘Donkervliet’ in Baambrugge, waar Van Oorschot woonde. Vormgever Nicolaas Wijnberg herinnert zich: ‘Een nogal morbide, sombere 19e-eeuwse villa, die daar in de sompige moerasgrond langzaam stond weg te zakken. Omringd door grote, al oude bomen met erachter restanten van wat kennelijk ooit een fraaie laat-18e-eeuwse fruittuin annex rozengaarde moet zijn geweest, getuige de zeldzame, thans reeds uitgestorven soorten peren, pruimen, appelen, abrikozen en druiven en noem maar op. Maar alles stond weg te kwijnen’.Ga naar eind25 Gebeurtenissen uit de roman hebben daadwerkelijk plaatsgevonden: de zoektocht naar bewonderaarster Gina, die een hoer in een achterbuurt blijkt te zijn, en het advies van Voorlandt aan de ik-figuur om te stoppen met zijn werk bij de uitgeverij en zich helemaal te richten op het schrijven, zoals Brouwers in Het tuurtouw laat zien. Niet alleen Van Oorschots boek Uitgestelde vragen (Ongehoorde gebeden) komt in Winterlicht voor, maar ook zijn verhaal De man met de urn (over een man die niet kan scheiden van de as van zijn vrouw) wordt opgeroepen door | |
[pagina 234]
| |
de urn die nadrukkelijk aanwezig is in het boek, waarover Voorlandt vertelt dat die met de as van zijn vrouw erin in zijn auto omviel, en die nog steeds in gebruik is als asbak. Van Oorschot gebruikt iets vergelijkbaars: ‘Van Oorschot bromt en smakt de peuk van zijn sigaar in een vaas’.Ga naar eind26 In het verhaal De bloemenkoopman heeft Van Oorschot zijn hoofdpersoon een horrelvoet gegeven, Brouwers laat Voorlandt moeilijk lopen met een gipsen been en een al afgestorven teen. In Het tuurtouw herinnert Brouwers zich dat Van Oorschot hem de raad gaf: ‘Je moet van je tuurtouw los’, waarmee hij bedoelde: ‘Je moet hier weg’; weg van zijn huwelijk, weg uit Vlaanderen en weg bij de uitgeverij waar hij werkte. Voor Brouwers was dat een keerpunt in zijn leven. Een tuurtouw is het touw waarmee een schaap aan een paaltje vast zit, bij het grazen. Door Winterlicht rent voortdurend een schaap heen, het touw met pin achter zich aan slepend. Het schaap komt vast te zitten, en wordt bevrijdt door Voorlandt voordat een zuster het kan doden. De titel van Winterlicht komt op verschillende manieren in de roman voor, maar ook komt hij voor in Het tuurtouw. ‘Op het tijdstip van zijn [Van Oorschots] crematie maakte ik, omhuld door winters licht, een wandeling’.
Natuurlijk is Voorlandt geen Van Oorschot, en omgekeerd al helemaal niet. De andere personages: de naamloze uitgever van Heykamp, Albrecht en Boskoop/kamp van Romijn Meijer, Oorwurm en Hosselaar van Hermans zijn allen alleen een uitvergroting van een deel van Van Oorschot. Voorlandt is niet blijven steken in een karikatuur. Winterlicht is een liefdevol portret van een personage, van wie de belangrijkste eigenschap niet is dat hij op Van Oorschot lijkt. | |
[pagina 237]
| |
Geert van Oorschot na de première van film Twee vorstinnen en een vorst in Vlissingen [Uitgeverij G.A van Oorschot; foto: Ruben Oreel]
|
|