ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Geert van Oorschot met Helmut Salden.
Uitgeverij G.A. van Oorschot: foto: Eddy Posthuma de Boer) | |
[pagina 191]
| |
‘Op je achterste typografische benen’
| |
[pagina 192]
| |
Met veel dekwit gecorrigeerd ontwerp van Salden uit omstreeks 1956 voor de Russische Bibliotheek, 10,5 × 26 cm [Museum Meermanno]
zomer van 1946 tijdelijk weer in Ilpendam. Zijn nieuwe roepnaam ‘Bobbie’ had hij van de Amerikanen gekregen. Vermoedelijk nog voor zijn terugkeer naar Nederland had Salden in 1946 in Basel een bezoek gebracht aan de door hem hooglijk bewonderde Jan Tschichold. Vooral door zijn handboek Die neue Typographie (1928) was die een invloedrijk pleitbezorger van de moderne beweging. Maar met het handboek Typographische Gestaltung (1935) had hij al een stapje teruggezet en in 1946 distantieerde hij zich met het artikel ‘Glaube und Wirklichkeit’ verder van zijn vroegere opvattingen.Ga naar eind3 De Nieuwe Typografie was nog bruikbaar voor catalogi, tijdschriften en reclame maar voor het (literaire) boek feitelijk ongeschikt. Hij ging daarin zelfs zover dat hij een vergelijking maakte met het Derde Rijk: ‘Es scheint mir aber kein Zufall, daß diese Typographie fast nur in Deutschland geübt wurde und in den anderen Ländern kaum Eingang fand. Entspricht doch ihre unduldsame Haltung ganz besonders dem deutschen Hang zum Unbedingten, ihr militärischer Ordnungswille und ihr Anspruch auf Alleinherrschaft jener fürchterlichen Komponente deutschen Wesens, die Hitlers Herrschaft und den zweiten Weltkrieg ausgelöst hat’.Ga naar eind4 Het was waarschijnlijk in Tschicholds kielzog dat Salden zich in deze periode meer op de traditie ging oriënteren. In zijn boekverzorging manifesteerde hij zich na de oorlog als een aanhanger van de klassieke, dat wil zeggen terughoudende, op leesbaarheid gerichte typografie, die vaak symmetrisch is. Hij sloot in dat opzicht aan bij de richtlijnen voor layout en microtypografie zoals die door antimodernisten als Stanley Morison en de veel voor Stols werkzame Jan van Krimpen werden gepropageerd. Deze sobere binnenwerken voorzag Salden van sprekende omslagen met getekende belettering. Uitgeverij Van Oorschot werkte toen vaker met Huib van Krimpen. In de beginjaren, de periode 1945-1949, was hij met negentien boeken de belangrijkste ontwerper.Ga naar eind5 Huib was de zoon van de veel beroemdere Jan van Krimpen, | |
[pagina 193]
| |
en had bij zijn vaders vriend Stols het vak geleerd. Hij deelde met hen een behoudende (oftewel ‘klassieke’) benadering. In 1949 begon Saldens samenwerking met Van Oorschot, die nog geen jaar ouder was dan hij. Salden genoot op dat moment al veel aanzien: liefst acht boeken van hem waren te vinden in de 1948-catalogus van de juist gestarte reeks ‘De best verzorgde vijftig boeken’. En in het najaar was hij in Londen ruim vertegenwoordigd op de eerste internationale tentoonstelling van boekomslagen.Ga naar eind6 Zonder de lettervorm geweld aan te doen, probeerde hij op het omslag het onderwerp van het boek te verbeelden. Het omslag van het toneelstuk Lazarus en de rijke (Leopold, 1939) van Henri Bruning toont Lazarus in een normale schreefloze en de rijke in een vette, omgeven door een waardepapierrand. In het vaak klassieke werk voor Van Oorschot liet hij doorgaans zijn ingetogen kant zien. Voor de prestigieuze uitgaven tekende hij bij voorkeur omslagen in klassieke kapitalen en smalle, hoekige cursieven. Hij kon daarbij, heel subtiel, suggestief te werk gaan. Zo voerde hij voor de Volledige werken (1950-1995) van de polemische Multatuli de auteursnaam in een spitse letter uit.
Het eerste wat hij voor Van Oorschot ontwierp, was het Verzameld werk van zijn vriend Menno ter Braak, waarvan in 1949 twee delen uitkwamen. Hoewel Salden al eerder de lay-out van boeken had verzorgd, was dit voor hem een bijzonder omvangrijke opdracht. Met deze uitgave introduceerde Salden in Nederland het concept van de Duitse klassieken-bibliotheek van Insel-Verlag: klein formaat dundrukuitgaven in soepele leren of linnen bandjes.Ga naar eind7 Voor het Ter Braak-omslag tekende hij overigens, uitzonderlijk voor hem, een onderkast romein met schreven. Deel vijf van dit Verzameld werk werd dat jaar uitgeroepen tot ‘best verzorgd boek’ en het oordeel van de jury was uitermate lovend: ‘Superieure oplossing voor een uitgave van verzamelde werken in dundruk-editie, zowel wat inhoud, band en stofomslag betreft’.Ga naar eind8 Salden kreeg er bovendien de staatsprijs voor typografie voor. Jurylid Stols schreef: ‘De uitgever mag zich gelukkig prijzen met de keuze van deze incidentele medewerking, voortgekomen uit Saldens grote waardering voor de vriendschap, hem door Menno ter Braak geschonken’.Ga naar eind9 Drie jaar later ontving hij weer de staatsprijs, voor het Verzameld werk van J.H. Leopold. De afhandeling van beide staatsprijzen moet het begin zijn geweest van de steeds oplaaiende strijd tussen Salden en Van Oorschot over financiën.Ga naar eind10 Daarna zouden onenigheden gaan over al of niet betaalde opdrachten, over de hoogte van de honorering en over extracorrectiekosten. Deels was deze wrevel te wijten aan het feit dat er van tevoren vaak geen duidelijke afspraken werden gemaakt en veel mondeling ging: Salden woonde vanaf omstreeks 1960 in Amsterdam. Op 17 januari 1966 schreef Van Oorschot aan Salden, toen die zich weer beklaagde over late betalingen, dat hij voortaan voor ieder boek afzonderlijk een nota wilde ontvangen. Er bestond overigens wel een soort overeenkomst dat Van Oorschot, | |
[pagina 194]
| |
omdat hij ‘geen kapitaal ter beschikking had’, pas hoefde te betalen zodra hij het eerste geld van de boekhandel ontvangen had.Ga naar eind11 Dat maakte de financiële situatie er natuurlijk niet duidelijker op. Naar aanleiding van de geplande Louis Couperus-editie van De Samenwerkende UitgeversGa naar eind12 liet Salden Van Oorschot in een brief van 17 juni 1951 weten, dat hij er niet gelukkig mee zou zijn als de door hem ontwikkelde opzet voor verzamelde werken zomaar gebruikt zou worden. Als men hem te duur vond voor de typografische verzorging (Stols had geadviseerd minstens f450 per deel te vragen) kon men beter tot een ander formaat overgaan. En hij voegde eraan toe (Salden bediende zich in de regel van ‘absolute Kleinschreibung’): ‘vergeet niet, je hebt nu de kans een soort pléiade of inselbücherei op te bouwen, zij het ook voor Hollandse verhoudingen, maar laat je deze kans niet uit handen nemen’.Ga naar eind13 De nuancering ‘voor Hollandse verhoudingen’ is typisch voor Salden die, volgens Ab Visser, als het hem tegenzat snel in een ‘bei uns ist alles besser’ verviel.Ga naar eind14 Natuurlijk gingen De Samenwerkende Uitgevers met Salden in zee; hij was zelfs een van de redenen waarom Van Oorschot als uitvoerend uitgever fungeerde.Ga naar eind15 Van Oorschot verwachtte bij commercieel minder succesvolle titels een tegemoetkoming van zijn huistypograaf, die hij - naar eigen zeggen - bij goedlopende titels wel eens iets extra's gaf. Hij schreef Salden bijvoorbeeld in 1955: Zoals ik je reeds vaker uiteenzette is met de kleine oplagen welke in ons taalgebied voor kwaliteitsliteratuur mogelijk zijn elke uitgave voor typografische verzorging (buiten band en omslag) voor de uitgever een bijna niet op te brengen post. [...] Nu Coenen [Verzameld werk, ML] en Prometheus
Stofomslag uit 1976 waarvoor de uitgeverij zonder Saldens toestemming diens PK-vignet uit 1953 gebruikte.
Omslag uit omstreeks 1972 waarvoor de uitgeverij zonder Saldens toestemming belettering van een Stoa-deel en een vignet van een poëzie-reeks overnam.
| |
[pagina 195]
| |
[van Carry van Bruggen, ML] op reis nog niet met 500 exx. verkocht zijn, zie ik mij dus genoodzaakt ten aanzien van de typogr. verzorging een ander beleid te voeren. Als jij na kennis te hebben genomen van wat ik hierboven heb opgemerkt meent dat ik met wat je aan deze beide uitgaven tot op heden hebt gedaan, f300,- moet hebben, zal ik ze, zonder daarover verder te discussiëren, t.z.t. betalen. Maar al of geen federatieGa naar eind16 vind ik deze bedragen in het licht van onze jarenlange samenwerking te hoog.Ga naar eind17 Salden maakte een uitzondering en ging akkoord met dit lagere bedrag van driehonderd gulden. Beiden waren het er nu wel over eens dat medewerkers niet in het bedrijfsrisico hoefden te delen. In een brief van 17 oktober 1956 kwam Van Oorschot terug op de ontwerpkosten voor dundrukedities. Vijfhonderd gulden per deel bleef hij onverantwoord hoog vinden, hoe gerechtvaardigd dat bedrag ook was. Daarbij leidde extracorrectie tot bijkomende kosten, en Van Oorschot noemde als voorbeeld het niet onaanzienlijke bedrag van zevenhonderd gulden uitgegeven aan extracorrectie voor een deel Verzameld werk van Du Perron. Wat hij in zijn brief voorstelde, was dat de typografische correctie in het vervolg maar moest vervallen en dat Salden dan f250 per deel kreeg voor een basislay-out, met de controle daarop, en een band- en omslagontwerp. Moeilijk zetwerk als poëzie en toneel wilde hij buiten die regeling houden. De perfectionistische en ambitieuze Salden moet flink geschrokken zijn van deze brief, en besloot niet te gaan praten maar eerst juridisch advies in te winnen bij E.D. Hirsch Ballin in Amsterdam.Ga naar eind18 Op 12 november stuurde Salden Van Oorschot een aangetekende brief waarin hij, in juridisch jargon, wees op de contractuele verplichtingen en het auteursrecht van een reeks als de Russische Bibliotheek.Ga naar eind19 Hij was niet bereid akkoord te gaan met het voorstel: ‘Met een opzettelijke vermindering immers van de kwaliteit van mijn werk - welbewust teweeg te brengen door uitschakeling van mijn onmisbare controle - is uiteraard mijn goede naam en reputatie als kunstenaar en daarmee mijn droit moral rechtstreeks gemoeid’. Van Oorschot reageerde op 16 november: ‘Kom, kom beste Bobbie, er is voorhands geen enkele reden om naar een advocaat te lopen, voordat we elkaar na zoveel jaren van vruchtbare samenwerking eens rustig en indien mogelijk vriendschappelijk gesproken hebben’.Ga naar eind20 Het lijkt erop dat Van Oorschot dit voorstel daarop geheel heeft ingetrokken, al bleef hij correcties, of ze nu van een auteur/redacteur of een typograaf kwamen, geldverspilling vinden.Ga naar eind21 Vanzelfsprekend verdwenen honorering en extracorrectie niet als onderwerp van overleg en discussie. Zo schreef Salden bijvoorbeeld in januari 1961 dat hij tweehonderd gulden wilde voor een band met stofomslag en alleen akkoord ging met een bedrag van honderd gulden voor een omslag in de Stoareeks (1959-1968).Ga naar eind22 Misschien vond Salden een lager bedrag voor een reekstitel ook redelijk omdat hij mettertijd over complete door hem getekende | |
[pagina 196]
| |
alfabetten daarvoor beschikte. In 1966 vroeg Van Oorschot dit lage tarief te mogen hanteren voor de kleine poëziereeks met onder meer Zeepost van Judith Herzberg: de oplage was met 500 exemplaren immers klein en de prijs met drie gulden laag. Salden stemde toe. In 1972 kwam de extracorrectie weer nadrukkelijk aan de orde bij een deel uit de Russische Bibliotheek. Van Oorschot wees op 16 mei op de hoge zet- en drukkosten en meldde dat de typografische correcties tot het uiterste beperkt moesten worden. En hij voegde daaraan toe: ‘Ik kan mij voorstellen dat je na lezing van het bovenstaande op je achterste typografische benen staat en ik heb daar ook alle begrip voor, maar ik kan dit dringende verzoek niet achterwege laten’. Van Oorschot werkte wat de productie van zijn fonds betreft doorgaans met de Nederlandse top: G.H. Bührmann's Papiergroothandel (Amsterdam), zetterij en drukkerij G.J. Thieme (Nijmegen)Ga naar eind23 en Uitgaaf- en Kunstboekbinderij Elias P. van Bommel (Amsterdam). Bij deze drie gerenommeerde firma's zou hij volgens zijn zoon Geert zeker twintig jaar lang krediet hebben gehad.Ga naar eind24 Het pakhuis van Van Bommel diende daarbij tevens als magazijn van de uitgeverij. Dit was deels omdat titels vaak niet in één keer gebonden werden. Wat over was, bleef dan in losse vellen liggen om naar behoefte ‘opgebonden’ te worden. De Russische Bibliotheek werd doorgaans in drie keer afgewerkt. Het was een gebruikelijke praktijk en Van Oorschot verramsjte destijds zelden of nooit. Maar in 1968 werd het Van Bommel te gortig. Op 7 februari schreef de binder: Het komt ons voor dat U eens wat oude artikelen die niet lopen opruimt. De oude uitgaven zijn een enorme belasting voor ons pakhuis, daar moet verandering in komen, of U ruimt op, of U zult moeten betalen. Andere Uitgevers ruimen ook op als een artikel na 3 jaar niet meer loopt, en de opslagkosten die zij ons betalen teveel oplopen. Onder ons gezegd U is de enigste uitgever die geen opslagkosten betaalt uit het hele uitgeversbedrijf.Ga naar eind25 Hoewel Van Bommel in die jaren algemeen als de beste Nederlandse boekbinder werd beschouwd, ontgingen Salden de fouten niet. In 1972 beklaagde hij zich bij Van Bommel erover dat de Russische Bibliotheek ‘op willekeurige formaten’ schoongesneden werd: mijn boekverzorging was op 12 × 19,8 cm gebaseerd, voor u is het blijkbaar voldoende, wanneer bij een reeks de boekbanden in de kast dezelfde hoogte hebben; hoe zij van binnen er uitzien is voor u blijkbaar niet belangrijk, zodat bijvoorbeeld de afgesneden pagina in hoogte varieert van 19,8 (tsjechow I) tot 19,2 (tsjechow VII) en bij het zijwit zijn afmetingen van 18 tot 12 mm te meten, boeken zoals het laatste tsjechow VII hebben een groter kopwit dan voetwit, terwijl het andersom moet zijn.Ga naar eind26 | |
[pagina 197]
| |
Een belangrijk onderwerp van gesprek met Van Bommel was het ballonlinnen dat voor de Russische Bibliotheek werd gebruikt. Dit materiaal (Edelfavoritgewebe 985) werd geleverd door de firma Mallinckrodt in Augsburg. Maar de prachtige en dure kwaliteit naar Saldens kleurspecificatie bleek moeilijk te fabriceren, en was niet altijd uit voorraad leverbaar. Van Bommel had er weinig zin in om grote partijen van duizend meter (voldoende voor 12.000 banden) voor eigen rekening op voorraad te nemen, zoals Salden graag wilde. Eén meter van dit exclusieve ballonlinnen kostte in 1971 al f3,50 en was voor ander werk gewoon te duur, zoals Van Bommel op 27 januari 1971 aan Salden meldde. Van Bommel ging het intussen met voor de wind, en op 17 januari 1975 moest de binderij haar deuren sluiten.
Omslag van Salden uit 1939 voor een deel uit De Vrije Bladen
Bij Thieme liet Van Oorschot niet alleen zetten en drukken maar ook binnenwerken verzorgen. Zo kreeg de Nijmeegse firma op 20 januari 1967 de volgende, uiterst summiere, ‘zetinstructie’ voor het Witte Olifant-deel Monaco van Marcellus Emants: In plaats van de dialoog-aanhalingstekens moeten we gebruiken het dialoog-streepje van de Russische Bibliotheek. Aanhalingen dienen met een enkele ‘te worden aangegeven. Beide komma's bovenaan. [...] Een enkele keer vindt u in de tekst ruststreepjes en die moeten natuurlijk zo klein mogelijk worden gehouden. We geven hier verder het voorwerk. Het is van het grootste belang dat wij nu indien enigszins mogelijk binnen een paar dagen reismodellen ontvangen. Het boek moet gezet worden in de Bembo, in de Garamond of in de Poliphilus, naar gelang jullie het beste uitkomt. Als we ervan uitgaan dat het boek ongeveer 200 pag. mag bevatten, moeten jullie ongeveer kunnen uitrekenen in welk corps en met welke interlinie het boek moet worden gezet. Dit ging natuurlijk aanzienlijk sneller en goedkoper dan Salden de typografische verzorging voor zijn rekening te laten nemen. Op het ontwerpvlak lijken er alleen incidenteel problemen te zijn geweest tussen Salden en Van Oorschot. Van Oorschot gaf wel toe aan Willem Frederik Hermans' wens voor een ander omslag om zijn roman De God Denkbaar Denkbaar de God (1956). In een brief van 6 augustus 1956 schreef Van Oorschot aan Salden dat hij Hermans - vanzelfsprekend tegen zijn gewoonte in - het omslagontwerp had laten zien, omdat hij daar zo geïnteresseerd in was. En nu | |
[pagina 198]
| |
Portret van Helmut Salden, circa 1970 [Particuliere collectie]
vond die Saldens omslag op zich mooi ‘maar’, aldus Van Oorschot, ‘toch in het geheel de surrealistische inhoud van dit vreemde boek niet dekken’.Ga naar eind27 Hermans had daarop beeldend kunstenaar Nicolaas Wijnberg voorgesteld, die het onder het pseudoniem Montevino zou maken. Het was het begin van Van Oorschots samenwerking met Wijnberg als omslagontwerper en spoedig ook als redacteur van het tijdschrift Tirade. Een probleem werd ook het omslag voor Uit mijn communistentijd (1965) van J. de Kadt, Van Oorschots politieke leermeester. Van Oorschot vroeg in dit geval aan Salden een voorontwerp. In een briefje aan De Kadt van 10 augustus 1965 had hij het ontwerp vervolgens nageschetst, en gevraagd of De Kadt bezwaar had tegen de - weliswaar aangetaste - hamer en sikkel erop. De symboliek kon niet verhinderen dat De Kadt het afwees, en er een ander omslag moest komen. Twintig jaar later stoorde Salden zich nog aan die in zijn ogen op onbegrip gebaseerde afwijzing.Ga naar eind28 Soms deed Van Oorschot, bijna terloops, een suggestie voor een omslagontwerp. Zo luidde de opdracht bij de dichtbundel Neerslag (1958) van Elisabeth Eybers: ‘Hetzelfde formaat als Jan van Nijlen ‘Te laat voor deze wereld’. Ik zou het bijv. niet onaardig vinden wanneer je ook dezelfde letter als van ‘Te | |
[pagina 199]
| |
laat voor deze wereld’ zou gebruiken’.Ga naar eind29 En Salden tekende de titel inderdaad in een van zijn bijzonder smalle cursieven die daar dichtbij lag. Over het ontwerp voor Heijermans' Toneelwerken (1965) was Van Oorschot, heel uitzonderlijk, niet tevreden. Hij vond het jammer dit aan Salden te moeten schrijven: ‘Het is nog nooit gebeurd dat ik niet onmiddellijk voor al je dundruk ontwerpen gewonnen was’, schreef hij op 9 juni 1965. Op zijn voorstel in elk geval een andere kleurencombinatie dan zwart-paars (‘een combinatie van dood en begraven’) te gebruiken, ging Salden in: het uiteindelijke omslag is bruin-zwart met de belettering in wit (diapositief). Maar het masker, waar Van Oorschot ook niets in zag, bleef gehandhaafd. Er speelde één echte kwestie met betrekking tot de typografie. Salden wilde bij de Briefwisseling 1930-1940 (1962-1967) van Menno ter Braak en E. du Perron weer ‘guillemets’ gebruiken, waaraan hij om optische redenen de voorkeur gaf: anders dan gangbare aanhalingstekens veroorzaken die geen storend wit in het zetwerk. Maar weduwe Ant ter Braak wilde er niet aan. Van Oorschot deelde Salden op 18 februari 1962 mee dat zij ‘het gebruik van de aanhalingstekens geen typografische, maar een tekstkwestie’ vond. Salden, voor wie de guillemets een conditio sine qua non waren, schreef daarop een dag later: als antwoord op je brief over de uitgave mtb/edp. ook hier in holland bestaan uitgeverijen, zoals bijvoorbeeld de ap, of querido, die in hun contracten hebben opgenomen, en dit is dus voor hen een principiële kwestie, dat de vorm van de uitgave uitsluitend door de uitgever wordt bepaald en dat de auteur geen zeggenschap hierin heeft, dat de vorm van de lees- en aanhalingstekens een tekstkwestie zou zijn, die door de tekstverzorger bepaald wordt, is, zoals de toekenning van welke gevoelswaarde ook aan de vorm van een aanhalingsteken, ‘volslagen waanzin’ (excuseer deze uit nood gebruikte tekens) volgens kuipers.Ga naar eind30 Salden hield voet bij stuk en zou uiteindelijk alleen de band en het omslag van de briefwisseling voor zijn rekening nemen.
Begin jaren zeventig raakte de verhouding tussen Salden en Van Oorschot voorgoed verstoord, en vanaf 1973 tutoyeerden zij elkaar in hun correspondentie zelfs niet meer. Er waren verschillende redenen. Zo was Salden dermate ontevreden over de kwaliteit van enkele proefdrukken, dat hij geen nieuwe omslagontwerpen uit handen wilde geven voor hij de gecorrigeerde proefdrukken had gezien. Tot ergernis van Van Oorschot begon hij bovendien GVN-tarieven te hanteren.Ga naar eind31 De irritaties liepen in maart 1973 zo hoog op, dat Van Oorschot telefonisch zei elke relatie met Salden te willen verbreken, een uitspraak waarop hij al gauw terugkwam. Maar de belangrijkste reden voor de definitieve breuk moet toch zijn geweest dat Van Oorschot herhaaldelijk Saldens | |
[pagina 200]
| |
Ontwerp van Salden voor stofomslag en band van Een Landingspoging op Newfoundland (1957) Van Willem Frederik Hermans, 27 × 20,5 Cm [Museum Meermanno]
werk plagieerde. De eerste gevallen signaleerde Salden in 1972, al kwam het toen nog tot een financiële regeling. Het ging daarbij om opbindpartijen die van een nieuw omslag waren voorzien. Als de rekening na vier maanden niet is voldaan, vat Salden de zaak, met het verzoek het bedrag nu eindelijk over te maken, nog eens samen: in december 1972 heb ik door toeval ontdekt, dat u voor uw uitgaven menno ter braak: démasqué der schoonheid, in gesprek met de vorigen en politicus zonder partij omslagen hebt doen vervaardigen waarbij u zonder mijn medeweten en dus ook zonder mijn toestemming gebruikgemaakt hebt van twee elementen uit twee verschillende, door mij vervaardigde en door u gebruikte omslagontwerpen, nl. de belettering van de gelijknamige uitgaven in de stoa-reeks en het merk van een reeks dichtbundels, waardoor de indruk gevestigd is alsof deze omslagen door mij ontworpen zijn.Ga naar eind32 De vergaderzaal (1974) van A. Alberts zou Saldens laatste omslag voor Van Oorschot zijn. In februari 1975 bereikte hij de pensioengerechtigde leeftijd en voelde hij zich verlost. Intussen kwam er geen andere vaste ontwerper, al nam Alje Olthof in deze periode drie uitgaven voor zijn rekening. In 1976 verscheen het Verzameld werk van Pierre Kemp, waarvoor Salden nog was gevraagd het band- en stofomslag te ontwerpen en tevens de typografie te verzorgen. Maar die had de opdracht destijds niet meer aanvaard. Als ‘oplossing’ was nu, | |
[pagina 201]
| |
Kladje van Salden met schetsen voor Neerslag van Elisabeth Eybers en Brieven van Rosa Luxemburg, beide verschenen In 1958, 28 × 19 cm [Museum Meermanno]
Door Jacques de Kadt afgekeurd ontwerp van Salden voor een stofomslag; tekening in verf en inkt uit 1965, 17 × 11,5 cm [Museum Meermanno]
op een uitgesproken klungelige manier, het omslag gezet uit de Monotype Garamond met het auteursmonogram van Een bloemlezing uit zijn kleine liederen (1953), dat eveneens op de band was gestempeld. Hoewel Van Oorschot aanvankelijk weigerde een rekening voor het misbruik te betalen,Ga naar eind33 werd dit plagiaat tenslotte in september 1977 ‘in der minne’ geschikt, nadat Salden zich had laten bijstaan door Titus Yocarini (directeur GVN) en de uitgeverij door een advocatenbureau. Overigens sluiten enkele kleine dichtbundels uit de jaren 1975 en 1976 zoals bijvoorbeeld Zolang er sneeuw ligt (1976) van Herman de Coninck heel dicht aan bij Saldens reeks die startte met Zeepost (1963). Ondanks hun slechte verhouding deed Van Oorschot in 1977, manmoedig, wanhopig en naïef, een poging de breuk met Salden te herstellen. Hij schreef op 20 oktober van dat jaar een ‘bedelbrief’, met de vertrouwde aanhef ‘Beste Bobbie’: ‘[...] Je zult wel gezien hebben, dat ik na jouw laatste werkstuk, nooit aan een ander enige opdracht heb verleend. Ik heb me beholpen met zelfgemaakte letteromslagen. Ik zal ook nooit een ander opdracht geven, omdat die ander altijd jouw mindere is niet alleen, maar ook omdat bij de beste van die anderen altijd te zien is hoe zeer ze naar jouw werk hebben gekeken’. Als Salden de op stapel staande brievenedities, verzamelde werken en Russische miniaturen typografisch niet wilde verzorgen, zou dit op ‘amateuristische manier’ bij Thieme moeten gebeuren. Hij stelde een gesprek voor met anderen van de uitgeverij, met zijn zoon Wouter en René Staelenberg. Van hen bleek ook het initiatief tot een dergelijk gesprek uit te gaan. Toekomstige contacten | |
[pagina 202]
| |
zouden via hen lopen en natuurlijk zou voortaan alles van tevoren schriftelijk vastgelegd worden. ‘Mij hoef je dan niet meer te zien, niet meer te spreken, zodat daardoor wellicht jouw blokkade kan worden opgeheven.’ Saldens antwoord van 3 november aan ‘geachte heer van oorschot’ ging uitsluitend in op de auteursrechtelijke en financiële consequenties van het eventuele gebruik van zijn basisvormgeving voor een Russische reeks. Enkele maanden later, in 1978, verschenen bij uitgeverij Van Oorschot de eerste boeken verzorgd door Gerrit Noordzij, een andere meester op het gebied van de letter. Salden zou wel kleine werkzaamheden blijven verrichtten voor de lopende reeksen Russische Bibliotheek en Volledige werken van Multatuli, al was toen in de fotografische zettechniek niet mogelijk wat hij verlangde. Zijn verhouding tot Van Oorschot kwam nooit meer goed. Salden was verbitterd, en hij bleef het. Graag citeerde hij uit een vertaling van Voltaires Candide: ‘Tenslotte viel zijn keus op een arme geleerde, die tien jaar gewerkt had voor Amsterdamse boekenverkopers. Hij was van oordeel, dat er ter wereld geen beroep kan bestaan, dat meer walging moet inboezemen’. En hij voegde eraan toe: ‘Daar is weinig verandering in gekomen’.Ga naar eind34 | |
NotenVoor dit artikel heb ik naast het archief-van Oorschot, het nog niet ontsloten Helmut Salden Archief in Museum Meermanno te Den Haag benut. Met dank aan Sander Pinkse, Rickey Tax (Museum Meermanno) en Thijs Wierema. |
|