ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||
Geert van Oorschot en Albert Vigoleis Thelen, 1953 [Letterkundig Museum; foto: Emiel van Moerkerken]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||
En dat Duitse Boek?
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||
FondsanalyseHet ‘profiel’ van een uitgeverij fonds, in dit geval het internationale deel van het fonds van G.A. van Oorschot, wordt opgebouwd door de samenstelling van het fonds en de verschuivingen daarin te analyseren. Definitieproblemen bij fondsonderzoek (hoe tel je de titels van een fonds bij elkaar op, hoe verhoudt een verzameld werk van 500 pagina's zich tegenover een dichtbundel van 45 pagina's of een briefwisseling?) zullen in dit artikel buiten beschouwing gelaten worden.Ga naar eind3 Uitgangspunt bij de analyse is de vraag welke activiteiten Van Oorschot heeft ontplooid ten aanzien van buitenlandse literatuur. Daarom worden alleen de nieuwe titels, waarbij een nieuwe (acquisitie)activiteit nodig was, als eenheden geteld. Bijvoorbeeld: herdrukken worden niet geteld, daar zijn geen nieuwe acquisitieactiviteiten voor nodig en werken die (opnieuw) verschenen in een verzamelwerk zijn ook niet als aparte titels aangemerkt. Het verzamelwerk als geheel wordt wel gezien als één nieuwe titel. Voor een dergelijke uitgave moeten immers nieuwe contracten met de betreffende uitgeverijen, auteurs en eventueel vertalers worden aangegaan. Van Oorschot richtte zijn uitgeverij op in 1945. De eerste jaren kampten de meeste Nederlandse uitgeverijen met papierschaarste, maar na 1950 nam de productie van boeken sterk toe. Vooral in de jaren zestig was er sprake van een explosieve groei. Daarbij steeg vooral het aantal vertalingen. Deze absolute én percentuele toename van vertalingen werd goeddeels veroorzaakt door de stijging van het aantal vertalingen uit het Engels. Daarnaast groeide ook, maar in veel mindere mate, het aantal vertalingen uit het Frans en Duits.Ga naar eind4 Verondersteld kan worden dat in het fonds van Van Oorschot deze tendensen, stijgende titelproductie en meer vertalingen, ook waargenomen kunnen worden. Tijd om het - internationale - deel van het Van Oorschot-fonds in ogenschouw te nemen. | |||||||||||||||||||||||||
TitelproductieHet fonds dat Van Oorschot opbouwde vanaf de start van de uitgeverij in 1945 tot aan zijn dood in 1987 omvat 644 nieuwe titels.Ga naar eind5 Dit houdt een productie van gemiddeld vijftien titels per jaar in.
Grafiek 1 Totale titelproductie Uitgeverij G.A van Oorschot 1945-1987, eerste drukken.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||
De titelproductie fluctueerde per jaar tussen 2 en 25 titels (grafiek 1). Een piekjaar was bijvoorbeeld 1947 met 23 eerste drukken, waarbij Leo Polak en J. de Kadt samen zorgden voor zeven nieuwe titels. In 1949 echter zijn de 25 nieuwe titels van allemaal verschillende auteurs. In andere jaren verschijnen veel minder titels, maar dan soms wel weer meerdere titels van één auteur of veel verzamelwerken. Er is dus geen sprake van een bepaalde ontwikkeling in het aantal titels per jaar. Waar wel een duidelijke ontwikkeling in aan te wijzen is, is de verhouding tussen de Nederlandse en de ‘buitenlandse’ titels in het Van Oorschot-fonds. | |||||||||||||||||||||||||
Internationale fondsIk gebruikte al verschillende benamingen voor het internationale segment van het fonds van Van Oorschot. In dit fondsdeel komen verschillende soorten titels voor, vandaar dat is gekozen voor de benaming ‘internationaal’ in plaats van ‘vertaald’. Ten eerste kunnen we een tweedeling maken lussen de vertaalde titels en de titels die in de Van Oorschot ‘in een vreemde taal’ uitgaf, dat wil zeggen, niet in het Nederlands, maar in de oorspronkelijke taal. Op deze speciale categorie wordt later teruggekomen. Het vertaalde fonds bevat de buitenlandse titels die Van Oorschot liet vertalen en onder zijn imprint uitgaf. Binnen de categorie vertaalde titels is het wel belangrijk om de Russische Bibliotheek te scheiden van de andere vertalingen, omdat het om een (omvangrijk) cluster vertalingen gaat. Dit cluster titels zal wel kwantitatief bij de analyse betrokken worden, maar wordt in dit artikel verder niet besproken.Ga naar eind6 Over welke aantallen titels spreken we eigenlijk? Had Van Oorschot een groot vertaald fonds en kunnen we daar de contouren van een gericht fondsbeleid in ontdekken? Er was altijd veel aandacht voor de Russische Bibliotheek, bepaald niet onterecht het paradepaardje van de uitgeverij. In hoeverre is de rest van het internationale fondsdeel even opmerkelijk? Zoals gezegd telde het fonds in 1987 in totaal 644 nieuwe titels. De omvang van het internationale fondsdeel, inclusief de Russische Bibliotheek, bedraagt 102 titels, 15,5% van het totaal aantal uitgebrachte eerste drukken. Deze ruim honderd vertaalde titels geven bij eerste inspectie nauwelijks een representatieve indruk van de wereldliteratuur. Het lijkt beter te spreken van specialisatie, want 78 titels zijn oorspronkelijk Russisch. Dat er veel Russische titels in het fonds opgenomen zouden zijn, was te verwachten, in het licht van de Russische Bibliotheek en in de jaren tachtig de reeks Russische Miniaturen. Het is ook bekend dat Van Oorschot rond de Russische Bibliotheek vele zogenoemde spin-offs maakte van de grotere werken; gedeeltelijke nadrukken van de titels die in de verzamelde werken waren opgenomen.Ga naar eind7 In verhouding tot de overige taalgebieden ligt het totale aantal Russische titels, dus inclusief spin-offs en incidentele titels, wel erg hoog. Het impliceert dat Van Oorschot in 43 jaar als uitgever slechts 24 werken uit andere taalgebieden | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||
dan het Russische taalgebied uitgaf. Daar komt nog iets anders bij, zoals ook duidelijk in de onderstaande grafiek zichtbaar wordt: er treedt rond 1960 een duidelijke cesuur op met betrekking tot de vertaalde uitgaven.
Grafiek 2 Verdeling van de vertaalde titels naar brontaal in het fonds van G.A. van Oorschot 1945-1987, eerste drukken.
Vanaf 1960 verschijnen er bijna alleen nog maar vertalingen uit het Russisch. Voor de verklaring hiervoor vormt vanaf 1953 de Russische Bibliotheek natuurlijk een zeer belangrijke indicatie, maar waarom er niet meer uit andere taalgebieden vertaald wordt, kan niet direct verklaard worden. In een interview in de NRC van 1 maart 1969 is nog sprake van plannen voor een Italiaanse Bibliotheek, volgens Van Oorschot in veertig delen, ‘van Dante af tot en met een paar grote modernen’. Hiervan is niets gerealiseerd. Het archief van de uitgeverij biedt geen directe verklaring voor de cesuur na 1960. Dat Van Oorschot de eerste jaren nog wel een redelijk aantal vertalingen uitgaf, zou erop kunnen wijzen dat zijn ervaringen met buitenlandse titels niet erg positief waren en dat hij daarom steeds minder initiatief nam, terwijl tegelijkertijd de Russische literatuur steeds meer ruimte en aandacht kreeg in zijn fonds. Deze stelling is natuurlijk lastig om te onderbouwen (hoe vind je bewijs voor iets dat níet gebeurt?), maar het bespreken van enkele titels uit het fonds levert wel wat aanwijzingen op. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||
De grafiek met de verdeling van de vertaalde titels naar brontaal levert nog een aantal verrassende uitkomsten. In het eerste tijdvak is het Engelse taalgebied goed vertegenwoordigd tegenover de andere taalgebieden; acht titels tegenover onder meer twee Franse, drie Russische en drie Spaanse titels. Het is een gevarieerde verzameling die Van Oorschot in de eerste vijf jaar uit het Engels laat vertalen en uitgeeft: van het door Hélène J. Meyer vertaalde Het Spaanse labyrinth (1946), Gerald Brenans boek over de Spaanse Burgeroorlog, tot The Wasteland (1922) van T.S. Eliot, door Theo van Baaren vertaald als Braakland (1949). Verder staan er nog twee bekende auteurs op de fondslijst: F. Scott Fitzgerald met De grote Gatsby (1948) en Virginia Woolf met Mrs Dalloway (1948) en Een kamer voor jezelf (1958). Daarna verschijnt echter niets meer uit het Angelsaksische taalgebied! Uit het Franse taalgebied komen slechts zes titels; in 1946 wordt Het bal van Carolle Alérac van Monique Saint-Hélier vertaald door Hélène Meyer, een vertaalster die nog enkele boeken voor de uitgeverij zou vertalen. Vervolgens geeft Van Oorschot in 1949 De roman van de haas uit, een klein boekje met enkele verhalen van Francis Jammes, vertaald door Jean Duprés. Dan duurt het tot 1959 voor opnieuw een uit het Frans vertaalde titel verschijnt; de klassieker De misanthroop van Molière, in Nederlandse verzen overgebracht door de letterkundige L.Th. Lehmann. Deze wordt in 1962 gevolgd door het door H.L. Mulder vertaalde Erotisch schimmenspel. Brieven aan Benjamin Constant van Julie Talma en in 1968 door Reis naar het einde van de nacht van Louis-Ferdinand Céline, in de vertaling van Emanuel en Yvonne Kummer. Van een duidelijk uitgeefprogramma is geen sprake. Twee Franse titels die wel ingebed kunnen worden zijn: Belle van Zuylen, Een keuze uit haar werk (1979) en de vertaling door Greetje van der Bergh van haar brieven, Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid (1987). Deze uitgaven moet in de context gezien worden van de Oeuvres complètes die Van Oorschot van Belle van Zuylen in de Franse taal uitgeeft tussen 1981 en 1984. Bij de overige taalgebieden, zoals Spaans (vier titels), Deens (één titel), Latijn of Grieks (drie titels), lijkt het te gaan om incidentele gevallen, zonder dat daaruit een bepaalde strategie of uitgeefbeleid spreekt. De gehele buitenlandse literatuur, met uitzondering van de Russen, verdwijnt eind jaren zestig definitief uit het fonds. En dan kan men zich afvragen of het absolute ontbreken van uit het Duits vertaalde titels op toeval of op serieuze overwegingen van de uitgever berust. | |||||||||||||||||||||||||
Enkele titels besprokenZoals net al aangestipt werd, levert het Van Oorschot-archief aanwijzingen op dat de meeste plannen voor vertaalde titels - met uitzondering van de Russische vertalingen - niet van een leien dakje gingen of Van Oorschot niet het gewenste resultaat opleverden. De voorbeelden van twee toch befaamde Engelse | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||
Bij opening van een Belle van Zuylen-tentoonstelling in Letterkundig Museum, 1984 [Letterkundig Museum; foto: Foto Wolson]
titels en van de vertaling van Voyage au bout de la nuit tonen hoe weinig succesvol en moeizaam deze projecten met buitenlandse titels verliepen en kunnen misschien gedeeltelijk een verklaring vormen voor het verdwijnen van de belangstelling van Van Oorschot voor vertalingen en daarmee van de internationale oriëntatie binnen zijn fonds. In 1948 verschijnt de vertaling door L. Cornils The great Gatsby van Scott Fitzgerald. De roman verscheen oorspronkelijk in 1925 bij Scribner's Sons in New York. In het archief van Van Oorschot is helaas geen dossier over deze roman bewaard. Het boek zal toentertijd in ieder geval geen groot kassucces geweest zijn, want de tweede druk verscheen pas in 1968, en niet bij Van Oorschot, maar in de Ultimoreeks van uitgeverij Contact. Ook de uitgave van Een kamer voor jezelf van Virginia Woolf, vertaald door C.E. van der Waals-Nachenius werd geen (verkoop)succes, verre van dat.Ga naar eind8 Op 6 september 1958 verzoekt Van Oorschot de vertaalster de drukproeven te corrigeren. Daarbij merkt hij schamper op: ‘Helaas verloopt de aanbieding bij de boekhandel, hetgeen ik al verwachtte, vrij slecht. Alles wat snobbist is beweert Virginia Woolf uitsluitend in het origineel te willen lezen. Nu dat moet men met zijn grote kennis van het engels dan maar proberen’. De bundeling van de twee lezingen van Woolf verscheen in de herfst van 1958 en de verkoopresulta- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||
ten waren ronduit slecht. Van Oorschot schrijft dan ook aan de vertaalster dat hij haar maximaal f250,- honorarium kan bieden en dan nog alleen in de vorm van boeken uit zijn fonds. Het honorarium was dus afhankelijk van de opbrengst van het boek, hetgeen erop duidt dat het project een initiatief van de vertaalster betrof. Het boek Een kamer voor jezelf flopte en verdween van de plank. Dan, eind jaren zeventig, brengt De Bezige Bij een aantal boeken van Virginia Woolf uit, waarin opgenomen Een kamer voor jezelf. Van der Waals informeert hiernaar bij Van Oorschot die haar op 9 november 1977 meedeelt dat hij het boek nooit herdrukt heeft, omdat het niet verkocht, en dat hij vermoedt dat ‘de Bij [een] nieuwe vertaling heeft laten maken. Want men kan niet zonder meer een vertaling overnemen! U zoudt dus eens moeten nakijken, hoe het met die vertaling staat’. Net genoeg morele verontwaardiging om meelevend te lijken, maar de vertaalster moet het verder maar zelf uitzoeken. De indruk dat de hele kwestie geen enkele prioriteit (meer) heeft voor Geert van Oorschot wordt nogmaals duidelijk als blijkt dat het inderdaad de vertaling van Van der Waals is waar de Bezige Bij gebruik van gemaakt heeft. Drie weken later, in een brief, waarin hij zich opeens herinnert dat De Bezige Bij hem ooit wel om een adres van Van der Waals heeft gevraagd, maar dat hij dat toen niet kon geven, schrijft hij op 30 november dat het zonder vragen gebruik maken van Van der Waals’ vertaling natuurlijk onfatsoenlijk is en dat men De Bezige Bij daarvan terecht een ernstig verwijt zou kunnen en moeten doen, maar: ‘Ik heb echter niet de minste zin daarover met deze heren te gaan twisten. Ze hebben u thans tenminste een contract gezonden. Ik hoop nu maar dat de honorering naar uw zin is’. Einde brief. Het honorarium zal zeker beter zijn geweest dan dat van Van Oorschot destijds. Celines Reis naar het einde van de nacht werd al na twee jaar, in 1934, uit het Frans in het Nederlands vertaald.Ga naar eind9 Van Oorschot benaderde uitgeverij Gallimard eind september 1962 voor de Nederlandse rechten. Daarop stuurde Gallimard een offerte en vier maanden later een herinnering: ‘Avez-vous abandonné votre projet?’. Waarom Van Oorschot eerst om de rechten vroeg en daarna het project liet sloffen, wordt uit het dossier niet duidelijk. In ieder geval wordt dan bijna een jaar later, in augustus 1963 een contract gesloten, waarin voorzien wordt in een uitgave uiterlijk in 1966. Het zal echter tot eind 1968 duren voor de Reis naar het einde van de nacht verschijnt, en dat heeft voornamelijk te maken met de voortgang van de vertaling. Van Oorschot maakt in januari 1965 afspraken met Emanuel Kummer over de vertaling van het boek. De inlevering van het persklare manuscript zal plaatsvinden op 1 mei 1966. Het lukt echter maar niet om Kummer voort te laten maken. Een greep uit de aansporingen van Van Oorschot: op 18 juni 1966 vraagt Van Oorschot heel vriendelijk wat hij tegen de drukker moet zeggen over de planning, op 6 juli heeft hij ‘de komende week volop tijd om je te ontmoeten, om over Céline te spreken’, dan volgen nog enkele brieven, tot Van Oorschot op 9 december | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||
1966 schrijft: ‘Tot mijn verontrusting en verdriet hoor ik taal noch teken van je. Je bent toch niet ziek of er zijn toch geen andere ernstige dingen?’. Zo sleept het project voort en Van Oorschots aansporingen worden dringender: van clausules in het contract met de Franse uitgever (12 oktober 1967), zenuwachtige drukkers die anders zetsel dreigen weg te gooien (10 mei 1968), tot complimenten in dezelfde brief als: ‘Je bent zo'n uitermate knappe vertaler dat dit je mogelijk moet zijn. Je moet m.i. de ongerechtvaardigde angst overwinnen dat je vertaling niet goed zou zijn. Ze is meer dan goed: ze is uitstekend. En voorwaar. Dit is geen geringe lof voor een boek als dit. Ik zou niemand weten in Nederland die dit zou kunnen presteren’. En wat is het resultaat van dit zes jaar durende project? Beter kan het niet gezegd worden dan zoals Van Oorschot dat zelf op 20 januari 1969 doet: ‘Beste M, Hier is de eerste bespreking van het boek. En tegelijk de eerste proeve van onbekwaamheid. Je zult zien: er zullen nog vele prutsstukken volgen. Wees niet ontmoedigd. Eigenlijk is de Nacht toch maar een boek voor enkelen’. Uit de afrekeningen met Gallimard blijkt dat het boek in ieder geval tot 1978 herdrukt wordt, maar het is ook weer een voorbeeld van een moeizaam verlopen vertaalproject.
Geert van Oorschot met de schilder Melle, circa 1950 [Uitgeverij G.A. van Oorschot]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||
De uitgaven in een vreemde taalVan Oorschot gaf veertienmaal een titel in de oorspronkelijke vreemde taal uit.Ga naar eind10 Zoals al eerder aangegeven is, verschenen begin jaren tachtig de Oeuvres complètes van Belle Van Zuylen. Dit project omvatte maar liefst tien banden. Het leeuwendeel van het aantal ‘uitgaven in een vreemde taal’ heeft dus betrekking op dit project. Van een karakteristiek fondssegment ‘vreemde talen’ kan dan geen sprake zijn, wel van een representatieve uitgave van het werk van Belle van Zuylen. Bij de vier overige titels is de wat wonderlijke uitgave in 1946 van Cantuale ad usumfratrum minorum van Mattheus Verdaasdonk. Helaas is over deze uitgave geen correspondentie bewaard gebleven. Dan bracht Van Oorschot nog twee proefschriften uit. In 1949 Das Stehlen bei Kindern und Jugendliche van O. Scheltema-Stades en in 1960 Les causes de la double issue de e fermé tonique libre en français van H.G. Schogt. Aangenomen kan worden dat het hier twee incidentele aangelegenheden betrof en dat deze uitgaven betrekkelijk losstaan van de rest van het fonds. Ten slotte komen we dan uit bij de fictietitel in een vreemde taal, de Duitse schelmenroman en het verhaal van ‘der Vigoleis’, zoals Thelen zichzelf placht te noemen. | |||||||||||||||||||||||||
Het verhaal van der VigoleisDe Duitse roman Die Insel des zweiten Gesichts, 990 pagina's dundruk, verscheen in 1953 bij uitgeverij G.A. van Oorschot, níet in een Nederlandse vertaling, maar in het Duits en in licentiesamenwerking met een Duitse uitgever. Hoe is een en ander in zijn werk gegaan? Kunnen we hier spreken van een geslaagde uitgeversstrategie? Albert Vigoleis Thelen werd geboren in Süchteln, een stadje in de grensstreek tussen Duitsland en Nederland. Hij studeerde in Keulen en Münster onder meer Germanistiek, Nederlandse taal en letteren en filosofie. In 1931 verbleef hij voor de eerste maal een half jaar in Nederland. Hij ontmoette toen ‘zijn’ Beatrice, die zijn levensgezellin zou worden en die op dat moment bij uitgeverij Meulenhoff werkte. In Amsterdam had hij volgens zijn zelf geschreven c.v. persoonlijk contact met Victor E. Vriesland en Menno ter Braak (Vertaald: Afscheid van de Wereld in drie dagen, Carnaval der Burgers). Vestiging in Spanje, op Mallorca, op 1 augustus 1931. Verblijf aldaar tot mijn vlucht gedurende de burgeroorlog, eind 1936. [...] Kennismaking aldaar met Hanry Marsman, Albert Helman, Jan Greshof! Brievewisseling met Slauerhoff, Du Perron. Vanaf 1933 medewerker aan ‘Het Vaderland’, op verzoek van Menno ter Braak, onder het pseudoniem Leopold Fabrizius, maandelijkse chroniek ‘Duitse letteren in den vreemde’. In 1934 ontdekking van de portugeesche dichter en mysticus Teixeira de Pascoaes. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||
Na zijn vlucht van Mallorca vanwege de burgeroorlog vestigde hij zich in Zwitserland, waar hij samen met H. Marsman werkte aan vertalingen van Pascoaes, die bij uitgeverij Meulenhoff zouden verschijnen: Paulus, de dichter Gods (1937), Hiëronymus, de dichter der vriendschap (1939) en Verbum obscurum. Aphorismen (1946). Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleven Thelen en Beatrice ten huize van deze dichter, in Portugal en in 1947 kwamen ze weer naar Nederland.Ga naar eind11 Het verhaal gaat dat Geert van Oorschot op een feestje van een Nederlandse minister ‘sein Ansinnen [...] geäussert hat und dass er von Thelen zusätzlich “ein Buch gegen den Papst” forderte’.Ga naar eind12 In 1953 vertelde Thelen tegenover Adriaan Morriën iets anders. Hij beschrijft hoe Marsman hem ooit twee uur lang uitgescholden had, ‘omdat ik niet schreef. Ik kon geen woord uitbrengen en de tranen liepen mij over de wangen. Ik was misschien bang dat het niet goed zou worden en vooral dat ik zelf niet belangrijk was, terwijl ik toch aanhoudend over mijzelf zou schrijven’. Als Morriën vervolgens vraagt waarom hij dan toch is gaan schrijven, zegt hij dat hij het niet weet, dat zijn uitgever - in casu Van Oorschot - met een voorstel kwam en dat hij na drie minuten toestemde, waarop de uitgever ‘ogenblikkelijk en ter plaatse een telegram aan Bobby Salden, de typograaf [verzond], waarin hij hem de typografische verzorging van het boek opdroeg’.Ga naar eind13 Hoe het ook precies gegaan is, het initiatief voor deze roman ging uit van de uitgever. Dat bewijzen ook de voorschotten die Van Oorschot op geregelde basis verstrekte, zodat Thelen zich aan het schrijven kon wijden. Meer nog dan de voorschotafspraken spreken de verschillende brieven die Geert van Oorschot schreef aan Thelen terwijl deze aan de roman werkte. Op 18 juni 1951 schrijft Geert van Oorschot: ‘Maar enfin: Blij ben ik dat je ondertussen aan het werk bent en vooral ben ik blij dat het vordert. Haast je niet, fixeer je niet op een datum, maar werk gestadig door, dan wordt het vast goed. Ik heb een groot vertrouwen in je schrijversschap, dat alleen zou kunnen worden beschaamd, door je eigen ongeloof erin’. Dan, op 3 oktober van datzelfde jaar, in een brief achterop een half afgescheurd vel postpapier van Hotel Zeelandia in Apeldoorn: ‘Denk toch vooral niet dat ik jullie vergeten ben, om ook maar een verminderde interesse gekregen zou hebben voor hetgeen Vigo voor geheimnissen aan het papier toevertrouwt. Ik neem tenminste aan dat Vigo woord heeft gehouden en dapper heeft doorgewerkt’. En in het voorjaar daarop: ‘Beste Vigo denk in godsnaam niet dat door het uitblijven van enig bericht mijn belangstelling in je grootse pogingen het belangrijkste boek van het jaar te schrijven ook maar enigszins zou zijn verflauwd. De geboorte van Wouter Jannes heeft mij in de zaken veel oponthoud gekost en ik ben in ijltempo de verloren gegane tijd in te halen’.Ga naar eind14 Toen Thelens roman enorm dreigde uit te dijen, van 600 à 700 tot 1500 pagina's, werd Van Oorschot voorzichtig. Voor Thelen was het boek namelijk pas echt persklaar, niet als hij het geschreven had, maar als het in het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||
Nederlands vertaald zou zijn. De omvang van een uitgave heeft echter consequenties op alle vlakken. De zet- en drukkosten en de winkelprijs worden hierdoor beïnvloed, de boekhandelaar en lezer kunnen erdoor afgeschrikt worden, maar vooral ook de vertaalkosten, een toch al aanzienlijke post, kunnen erg hoog uitvallen. Van Oorschot maakte daarom een pas op de plaats en schreef Thelen op 3 oktober 1951: ‘Vigo: open kaart. Hetgeen ik je aan voorwaarden heb aangeboden is het maximum waartoe ik gaan kan. Van dat maximum moet dus betaald worden jouw honorarium en het honorarium van de vertaler. [...] Misschien kun je dat billijk met hem [C.J.E. Dinaux, de beoogde vertaler, SvV] regelen’. Op deze wijze bracht Van Oorschot het slechte nieuws en verschoof tegelijkertijd een deel van de verantwoordelijkheid voor de verdeling van de honoraria - en daardoor in feite van de gehele kwestie van de vertaling - van de uitgeverij naar de auteur. Hij schreef dat ook met zoveel woorden: ‘[...] Een moeilijkheid die ik in mijn enthousiasme natuurlijk niet voorzien heb is dat wanneer Dinaux niet op gedeelde royaltybasis met jou kan of wil samenwerken, en hij dus voor de vertaling een bedrag ineens zal vragen, dit mij wel eens te zwaar zou komen (je weet hoe ik altijd sous d'argent ben)’. Twee jaar later is de roman Die Insel des zweiten Gesichts voltooid en klaar om gezet en gedrukt te worden - maar in het Duits, dus níet vertaald. De omvang van de roman vormde nog altijd een groot financieringsprobleem. Van Oorschot heeft de steun nodig van een licentie-uitgever in Duitsland die ‘een behoorlijk aantal exx.’ kan afnemen. In afwachting van de prijsopgave van de drukker voor 2000 exemplaren, schrijft hij aan op 3 februari 1953 aan Thelen: ‘Zodra die prijsopgave in mijn bezit heb, kan ik gaan rekenen. Eerst dan kan ik je gemotiveerd mijn zienswijze geven, en eerst dan kan ik eventuele nieuwe voorstellen aan je doen’. Eerdere afspraken over het honorarium zijn dus komen te vervallen. Zowel uitgever als auteur gingen naarstig op zoek naar mogelijke licentieuitgevers in het Duitse taalgebied (Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk). De Duitse uitgeverij Kiepenheuer & Witsch wees de roman af, omdat deze hen ‘te machtig’ was en er voor het onderwerp in Duitsland niet genoeg belangstelling zou bestaan.Ga naar eind15 Toen Van Oorschot navraag deed, bleek dat men ook vooral de anti-nationalistische mentaliteit die uit het boek sprak een grote belemmering voor de Duitse markt vond. Van Oorschot ziet het nu somber in en heeft weinig hoop op samenwerking met een Duitse uitgever, zoals hij in dezelfde brief aan Thelen liet weten. Hij heeft daarbij het grote probleem dat hij niet beschikt over een goed netwerk van uitgevers, niet in Duitsland en zeker niet in Zwitserland. Uit de fondsanalyse kwam al naar voren dat hij geen enkele uit het Duits vertaalde uitgave in zijn fonds had. Thelen had inmiddels contact met twee Duitse uitgevers. Eugen Diederichs Verlag werd uiteindelijk de licentie-uitgever voor Duitsland. Hoewel Peter Diederichs achteraf beweerde direct erg enthousiast te zijn geweest,Ga naar eind16 blijkt uit | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||
Geert van Oorschot met Gemma Nefkens (links) bij de uitreiking van de Belle van Zuylen-prijs aan Simone Dubois (midden), 1984 [Letterkundig Museum]
de correspondentie tussen Diederichs en Van Oorschot dat er weliswaar een bijeenkomst was in Amsterdam op 18 februari 1953, maar dat het vervolgens maanden duurde en vele onderhandelingen kostte om alle zaken rond de eerste druk van 2000 licentie-exemplaren voor de Duitse markt te regelen. De samenwerking met Peter Diederichs verliep steeds stroever, uit de briefwisselingen kan opgemaakt worden dat hij erg beducht was voor de financiële risico's, rechtenkwesties etc. Van Oorschot ergerde zich steeds meer aan ‘D.’, of ‘die man’, zoals hij hem steevast in zijn brieven noemde. Uiteindelijk verschijnt de roman Die Insel des zweiten Gesichts in de herfst van 1953, en tegelijkertijd verschijnt de licentieuitgave bij Eugen Diederichs Verlag te Düsseldorf. Het boek trekt direct de aandacht, in de Nederlandse, maar vooral ook in de Duitse pers. Thelen krijgt een aantal uitnodigingen voor radio-interviews, hij gaat op tournee in Duitsland en er verschijnt een lovend interview in Der Spiegel. De tweede druk ligt in het verschiet en Van Oorschot heeft weer een bijeenkomst met Diederichs, waarover hij op november aan Thelen schrijft: ‘Dat Diederichs thans op alles gefaßt is, is erg mooi voor hem en het zal blijken a.s. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||
Maandag of wij dezelfde opvatting hebben over de toekomst’. Diederichs toonde zich echter weer weinig toeschietelijk om een redelijk aantal exemplaren van een tweede druk te nemen, maar Van Oorschot zou anders een onevenredig groot risico lopen met het financieren van de tweede oplage met Duits imprint. Toch probeert Geert van Oorschot Thelen vlak daarna in een telegram (hetgeen de spanning van de situatie aangeeft) hierover gerust te stellen, alles zou goedkomen en ‘D. war freundlich und beginnt aus der hand zu essen’.Ga naar eind17 Hoe het boek intussen in Nederland liep, wordt niet helemaal duidelijk, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel verkocht werd. Van Oorschot schrijft daarover op 11 januari 1954: ‘Inderdaad: van de nieuwe druk die al voor de helft afgedrukt is laat ik met mijn imprint een aantal exemplaren mee lopen’. Voor Nederland was er dus niet dringend een nieuwe oplage nodig. Op 28 november 1953, toen Van Oorschot bemerkte dat Thelen geld van Diederichs had geleend, uitte hij weer zijn irritatie en maande Thelen dat hij beter niets aan kon nemen van ‘D’ en hem het geld moest terugbetalen. Hoe Thelen dat aan moest pakken, vertelt hij er ook bij: ‘Je kunt nu zeggen: dat je ondertussen wat geld hebt ontvangen, of je kunt daarmee wachten tot je het geld bij de Rundfunk in Keulen hebt geïncasseerd en hem daarvan weer 100 DM terugbetalen.’ Thelen reageerde hierop geprikkeld dat hij het jammer vond dat hij niet de volle 200 DM had aangenomen van Diederichs, maar sprak ook sussende woorden: ‘Gisteren zijn wij er geweest en wij hebben beiden niet de indruk, dat D. mij voor zich apart wil hebben; er is trouwens over zakelijke dingen niet gesproken. Hij zeide mij enkel, dat hij naar A'dam ging, om met jou een nieuwe druk van 3000 te bespreken. [...] Zij hebben wel belang voor wat ik verder nog ga schrijven, vinden het echter vanzelfsprekend, dat dit via jou gaat. Ook een ev. herdruk van de Schloss-gedichte’. Bovenstaand citaat is symptomatisch voor de problematische driehoeksverhouding die zich ontwikkelde tussen de beide uitgevers en de auteur: zakelijke en persoonlijke conflicten vloeiden vaak in elkaar over en uit de brieven bleek het altijd de auteur te zijn die vrede vroeg of soms zelfs vrede afdwong. Daardoor ontstond echter een knellende band, zonder dat één van drieën de mogelijkheid kreeg om eruit te stappen. Het kwam zelfs zover dat Beatrice Thelen een brief aan de vrouw van Van Oorschot schreef over haar zorgen daaromtrent: But there is one thing, which troubles me ever so much: the continually strained relation between Geert and Diederichs. Isn't it possible to change this? I am afraid, that Vigo is suffering a great deal from it and that he will loose interest in writing again. He is speaking already most seriously of not going to Hamburg, because he does not want to add to the troubles existing at this moment. Could you not do something about the present situation, dear Hilly? Believe me, we are quite aware of everything Geert is | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||
doing on our, i.e. Vigo's behalf, but what is the use? It is such a pity, that Geert en D. cannot come to a lasting understanding and agreement, because after all they both want to promote the book.Ga naar eind18 Dezelfde dag schreef Thelen zelf aan Van Oorschot nogmaals over de verslechterde verhoudingen: ‘Ik vind het zoo jammer, dat je, juist omdat jij de Überlegene bent, met D. niet kunt opschieten, die als de zoon van een beroemde vader en door financieele moeilijkheden de juiste toon niet kan vinden. [...] Maar ik denk, dat je met jou temperament en unverlegerische opvattingen van de Verlegerei met iedere andere Duitse (en wie weet, zelfs nederlandse) collega Ribungen had gekregen’. Begin 1954 lijkt enige rust in zicht als Van Oorschot op 11 januari aan Thelen meldt dat de hele verhouding nu eindelijk op een strikt zakelijke basis is gebracht, dat er een heel mooi contract ‘[is] opgesteld en dat heeft Diederichs na lang wikken en wegen en met allerlei pogingen om daarin veranderingen aan te brengen ten slotte ondertekend’. En dan gebeurt er iets opmerkelijks: Geert van Oorschot zet zijn goede relatie met Thelen eensklaps volledig op het spel door hem op 5 februari het volgende voor te leggen: De heer Witteman kwam op het idee: zouden we zelf maar geen holl. uitgave maken van b.v. 3 à 400 pagina's. Ik weet niet of er een harmonisch geheel te maken zou zijn van 300 à 400 pagina's, Insel. Als je het ooit zou kunnen zal ik ten eeuwige dage toch die overige 700 à 600 pagina's blijven missen. Maar bekijk het eens van alle kanten Vigoleis. We zouden verschillende hoofdstukken in hun geheel moeten overnemen misschien met een verbindende tekst ertussen. Maar misschien is het hele idee wanstaltig. En óf Thelen dit idee wanstaltig vond. Pas een dag na ontvangst van Van Oorschots brief kon hij er woorden aan geven en die luidden als volgt: Het idee van de heer witteman [= Van Oorschots financiële man, SvV] is niet alleen wanstaltig, het is oerkomiek: dus een soort volapük-vigoleis, - daar was die vent zelfs niet eens op gekomen. Het gaat niet, geert, en het zou jou prestige een zware slag geven: dus je durft het risico van een duitse uitgave aan, en nu het boek in het originele taalgebied word aanvaard ga je denken over een vigoleis castratus: schäme dich, alter draufgänger, und adjunct-druntergänger! [...] Als diederichs je in een moment, waar je hem bitter noodig had, met weissmännische vorschläge was gekomen, had je die man gewoon doodgeslagen: geen bladzijde minder! En nu deze paniekstemming op de herengracht! Pact me rome door diens nuntius foreholte te voorhout [= een uitgeverij van rooms-katholieke signatuur, SvV]! Nu zou zelfs diederichs een nederlandse uitgave op de markt willen brengen; letz- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||
ter grosser schlager der weltliteraur: vigoleis in ungekürzter niedeländischer ausgabe! Holländischer originalverleger wirft die flinte ins korn! Deutscher lizenzträger greift sie auf und stürmt die schanze! Rom hat das nachsehen! Die christenheit erbebt, eet, het zou een mooi stukje voor de ‘spiegel’ kunnen geven, aber scherz beiseite, was ist in dir gefahren, alter storger der literatur? Van Oorschot antwoordde per omgaande op de brief, maar deed alsof hij niet begreep waar het over ging. Hij vroeg zich slechts af wat hij ‘in christusnaam geschreven [had] dat je in vertwijfeling geraakt en dat je een paar uur godslasterlijke vloeken hebt moeten uitstoten - wil mij dat eens berichten’. Dat was bepaald niet het antwoord dat Thelen wilde horen. Hij schreef terug dat als het boek in Duitsland in zijn totaliteit niet ‘als meesterwerk’ erkend was, Van Oorschot hem met dit voorstel voor altijd gekraakt zou hebben. Thelen sloot bij deze brief een nepaankondiging van zijn nieuw te verschijnen boek in, die voor zichzelf spreekt. De verhouding tussen uitgever en auteur verslechterde nog meer. Van Oorschot had Diederichs in zijn grote ergernis diverse malen als bedrieger afgeschilderd en Thelen zette hem nu steeds meer onder druk om op de proppen te komen met bewijzen daarvan. Van Oorschot wilde van Diederichs af, terwijl Thelen er op stond dat ook de derde druk in Duitsland bij Diederichs zou verschijnen. Toen Thelen in 1954 de Fontane-Preis kreeg, gebruikte hij dat direct als dwangmiddel om de beide uitgevers bij elkaar te houden. ‘Ik accepteer de prijs, maar de uitnoodiging van de stadt Berlin, voor de feierl. Überreichung te komen, enkel, als een derde druk bij D. tot stand komt, in vrede, en dus beide uitgevers present kunnen zijn, zonder dat ik alle asbakken moet verwijderen’, schreef hij op 6 maart aan Van Oorschot. Het daarop volgende conflict ontstond vervolgens doordat Thelen op eigen initiatief de mogelijkheid liet onderzoeken van een uitgave in een goedkope editie, met behulp van Franz Schüller, een zakenman. Van Oorschot werd hier erg kwaad over en herinnerde Thelen op 26 juni 1954 aan zijn belofte zich niet meer te bemoeien met de zakelijke kanten van Die Insel: ‘de kwestie tussen Diederichs en mij was, voornamelijk op jouw aandringen voorgoed geregeld’. Hij was verder van mening dat pas wanneer de ‘dure en mooie editie’ niet meer kan worden herdrukt, de pocketeditie aan de orde komt. Het volgende citaat is een treffende illustratie van de - ongelukkige - driehoeksverhouding tussen de beide uitgevers en de auteur: Bovendien Beste Vigo, je dacht toch zeker niet dat al deze dingen zonder Diederichs geregeld konden worden. Door jouw ingrijpen, steeds weer, in de verhouding tussen Diederichs en mij, zitten Diederichs en ik nu muurvast aan elkaar. [...] Alleen Diederichs heeft contractueel, zoals jij gewild | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||
Schijnprospectus voor een bekorte uitgave van A. Vigoleis Thelens Die Insel des zweiten Gesichts [Letterkundig Museum]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||
hebt, recht om in het duitse spraakgebied welke herdruk van De Insel dan ook te verkopen. Maar dan nog: dan zal ik contractueel verplicht zijn allereerst Diederichs in enigerlei vorm (welke staat mij nog niet voor ogen) de uitgave van een pocketeditie aan te bieden. Alleen wanneer Diederichs weigert ben ik weer vrij om te doen wat ik wil. De verhouding verbeterde in het geheel niet meer en in de herfst van 1954 beantwoordde Beatrice voor Thelen de brieven van Van Oorschot. ‘Vigo draagt mij op, je te verzoeken alle voor hem bedoelde correspondentie (voor zover ze dus niet direct aan Schüler gaat) aan mij te willen richten, daar hij weigert zich bloot te stellen aan al of niet ergerlijke overpeinzingen naar aanleiding daarvan hij mij overigens belast heeft met de totale zorg voor zijn materiële aangelegenheden’, schreef ze op 11 november. Het voorstel van Van Oorschot als uitgever aan Thelen als auteur om ‘dat Duitse Boek’ in te korten, bracht een onomkeerbare ontwikkeling teweeg. Hoe ging het intussen met de verkoop van de integrale dikke roman? Nederlandse verkoopcijfers zijn niet voorhanden, maar de Duitse (her)drukken geven een zeer positief beeld.
Tabel 3 Overzicht van de drukken van Die Insel des zweiten Gesichts (1953) uitgezonderd de pocketedities.Ga naar eind19 De tabel laat zien dat de herdrukken gestaag op elkaar volgen en dat Van Oorschot gelijk had toen hij in de zomer van 1954 bezwaren maakte tegen een snelle pocketeditie. Nadat de roman in 1953 verscheen, raakte hij snel uitverkocht, en: ‘In der Folgezeit übernam Diederichs das alleinige Verlagsrecht. Van Oorschot trat seine sämtliche Rechte und Pflichten gegen die Zahlung einer nicht unbedeutenden Summe an den Eugen Diederichs verlag ab’.Ga naar eind20 Dit is onjuist. Uit het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||
archief van Van Oorschot kan niet opgemaakt worden of en wanneer de rechten zijn overgedragen, omdat het dossier eindigt in 1956, maar wel is vast komen te staan dat dit niet direct in ‘der Folgezeit’ gebeurd kan zijn, omdat Van Oorschot in februari 1955 nog f22.500,- aan royalty's aan Thelen overmaakt. In december 1955 overlegt hij zelfs met de Duitse uitgever Kurt Desch over de mogelijkheden om zonder Diederichs een goedkope uitgave te realiseren, maar deze poging strandt vanwege de voorziene juridische ontwikkelingen en processen. En ook nog in het voorjaar van 1956 weigert hij expliciet om de rechten over te dragen: ‘wie ich schon gestern dem EDV in Düsseldorf geschrieben habe, bin ich der Meinung, dass Herr dr. Schüler, der bei mir darauf gedrängt hat, dass ich mich von den beiden Vertragen mit Thelen trenne und die gesammte Rechten gegen ein entsprechendes Entgeit verkaufe, keine redliche Beschwerde gegen Punt 6 unseres Vertrages erheben kann. Um so mehr nicht weil er, wie Ihr Bruder mit hat mitgeteilt, seine mundliche Zustemming schon gegeben hat. Ich meine, dass der Vertrag schon rechtskraft hat, und deshalb dass die übersandten 2000 Exemplaren zu ihren Verfügung stehen’, schreef hij op 10 maart aan Diederichs. En zo ging het op de bekende weg voort, alleen een verkorte Nederlandse vertaling komt niet meer ter sprake. De geschiedenis van Die Insel des zweiten Gesichts toont opnieuw een met vlagen moeizaam verlopen internationaal project. Aanvankelijk begon Van Oorschot met veel enthousiasme aan het avontuur, dat wel al snel werd getemperd door de realiteit van de kosten die de uitgave van de roman met zich meebracht. Het besluit om de roman niet te vertalen had grote consequenties, niet alleen voor de verkoop in het Nederlandse taalgebied, maar ook omdat Van Oorschot zich genoodzaakt zag om een buitenlandse uitgever te zoeken. Samenwerking op dat gebied lijkt niet zijn sterkste kant te zijn geweest, evenals enige mate van diplomatie in de onderhandelingen. Hij was vooral gewend een unieke relatie met zijn auteurs aan te gaan en een monopoliepositie te hebben als uitgever. De Duitse uitgever Peter Diederichs had naar zijn gevoel teveel invloed op Thelen en was voorzichtiger dan een uitgever volgens Van Oorschot moest zijn. Hoewel Van Oorschot zich aanvankelijk sterk maakte voor het lijvige manuscript, een sterke persoonlijke band opbouwde met de auteur, erin slaagde om de omvangrijke roman uit te geven en de auteur stimuleerde om op tournee te gaan, kwam hij daarna met dat onverklaarbare voorstel om de roman in te korten. Onverklaarbaar, omdat het niet lijkt te stroken met zijn uitgeversovertuiging ten aanzien van Der Insel des zweiten Gesichts én omdat hij er naderhand met geen woord meer over repte. Hoe dan ook, het is niet de enige keer geweest dat Van Oorschot een auteur van zich heeft vervreemd. Het heeft er waarschijnlijk ook toe bijgedragen dat zijn toch al tanende belangstelling voor buitenlandse literatuur, behalve zijn vertrouwde Russische klassieken, een zachte dood is gestorven. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||
Laten we tot slot nog eenmaal Geert van Oorschot aan het woord. Op 19 februari 1955 schreef hij aan Thelen: Tenslotte Vigo, ik ben niet in het minst boos over de stommiteiten die je in je onschuld ook nu weer onderneemt. Maar je moet de dingen die des uitgevers zijn aan de uitgever overlaten. Ik zeg ook niet hoe jij je boeken schrijven moet. Ik heb daar geen verstand van. Jij niet van mijn vak. Ik sta natuurlijk dag en nacht open voor alle suggesties die je mij aan de hand zou kunnen doen, zoals jij openstaat voor alle opmerkingen en aanmerkingen die ik over je schrifturen zou kunnen maken. |
|