ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
Geert van Oorschot, met op de achtergrond Hillie van Oorschot [Letterkundig Museum; foto: Eddy Posthuma de Boer]
| |
[pagina 153]
| |
De geboorte van een bibliotheek
| |
Belangstelling voor TjechovKort na de bevrijding in 1945 verscheen bij uitgeverij L.J.C. Boucher in Den Haag een kloeke bundel verhalen van TsjechovGa naar eind1 in een vertaling van Aleida G. Schot. Ze moet in de oorlogsjaren aan die vertaling begonnen zijn, wellicht | |
[pagina 154]
| |
op instigatie van haar leermeester Bruno Becker, vanaf 1930 bijzonder hoogleraar in de Oost-Europese cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, in 1945 benoemd tot gewoon hoogleraar in de Russische geschiedenis en de Russische taal en letteren. Het is opvallend dat ook twee andere leerlingen van Becker in en vlak na de oorlog gegrepen werden door Tsjechov en zich in hem verdiepten. Karel van het Reve bekende ooit tijdens de oorlog Tsjechov-fan te zijn geworden en Tom Eekman promoveerde in 1951 op een studie over Tsjechov en de intelligentsia. Eekman herinnert zich dat hij via Becker vlak na de oorlog ook de Russische toneelregisseur Pjotr Sjarov leerde kennen, die destijds in Rome woonde en naar Nederland kwam om Tsjechov te regisseren. Sjarov, een leerling van de bekende Russische toneelvernieuwer Konstantin Stanislavski, was na de Russische revolutie van 1917 in het Westen blijven hangen en kwam op uitnodiging van Rika Hopper, de grand old lady van het Nederlands toneel, na de oorlog naar Nederland om - in de geest van zijn oude meester - zijn geliefde Russische auteurs te regisseren. Sjarov, die beweerde Tsjechov nog persoonlijk te hebben meegemaakt tijdens de repetities voor De kersentuin in 1904 onder regie van Stanislavski, werd begin 1950 door het Amsterdamse toneelgezelschap Comedia gevraagd de regie van Tsjechovs De drie zusters in handen te nemen. Hij moest weliswaar enige weerstanden tegen zijn spelopvatting overwinnen - zo zou hij de Nederlandse acteurs misvormen tot spiegelbeelden van zijn jeugd, was zijn interpretatie te intellectualistisch en duurde het stuk veel te lang (bijna vier uur) - maar daar stond een veelvoud aan positieve, zelfs lyrische recensies tegenover. Het adjectief ‘meesterlijk’ figureerde veelvuldig in de recensies van De drie zusters, van het communistische dagblad De Waarheid tot het rooms-katholieke weekblad De Linie. Ben van Eysselsteijn noteerde in de Haagsche Courant dat hij genoemd adjectief zelden gebruikte, maar in dit geval was zowel de regie, het spel, het decor als de vertaling van Aleida Schot ‘meesterlijk’. Volgens Simon Carmiggelt behoorde de voorstelling tot het beste wat ‘ons toneel sinds de oorlog heeft gepresteerd. Het werk van Anton Tsjechov is krachtens zijn peil klassiek en door zijn sfeer merkwaardig modern [...] en wat vooral aanspreekt in deze dagen is het “lugubere afwachten” dat zo melancholiek meezoemt in zijn drama 's’.Ga naar eind2 Ook andere recensenten wezen erop dat Tsjechov verrassend eigentijds was. Nadat hij eind 1950 met veel succes ook nog Oom Wanja bracht, regisseerde Sjarov het seizoen daarop, voorjaar 1952, De kersentuin voor De Haagsche Comedie. Het werd een ware zegetocht. De zalen zaten stampvol en op sommige plaatsen moest een extra voorstelling voor het enthousiaste publiek worden ingelast. Er werd bijna uitsluitend in superlatieven over Sjarovs pioniersarbeid gesproken. De oorzaak voor die overweldigende respons van publiek en critici zocht De Haagse Post in het gegeven dat | |
[pagina 155]
| |
In 'n tijdperk als 't onze, waarin zich zovele veranderingen voltrekken en een nieuwe levensphase voor de deur staat, het werk van Tsjechov nieuwe betekenis schijnt te winnen. Een stuk als ‘De Kersentuin’ is hier vele malen gespeeld, maar zelden zal de weemoed van het onherroepelijke verlies, de overgang van oud naar nieuw, een zo diepe weerklank hebben gevonden als thans bij de reprise van De Haagsche Comedie [...] Het zijn die waardigheid en die dapperheid, die velen onzer ontbreken en dat geloof in de toekomst dat ons ontvallen is, waardoor dit levensbeeld van Tsjechov ons zo diep vermag te ontroeren. Het onthult ons een verlies van waarden, die misschien even nutteloos schijnen als de kersentuin zelf, maar die ook ons zouden kunnen helpen om slagen op te vangen en de moeilijkheden van het bestaan te verduren.Ga naar eind3 De jaren daarna steeg Sjarovs ster tot ongekende hoogte en met hem Tsjechov als populairste toneelschrijver. Tsjechov werd volgens Sjarov zelfs nergens beter verstaan en gespeeld dan in Nederland en in geen ander land had hij zoveel Russische klassieken kunnen brengen als hier. Charles B. Timmer, de latere hoofdredacteur van de Russische Bibliotheek, verklaarde de opvallende belangstelling voor de Russen door de gedeelde ervaring van fundamentele onvrede met het bestaan in maatschappelijke en in metafysische zin. Uit deze existentiële onvrede kwam een enorme hunkering voort naar gerechtigheid, naar waarachtigheid die, ondanks hun verscheidenheid, zo karakteristiek is voor de Russische klassieken uit de vorige eeuw. Zo kon er een beeld ontstaan van een literatuur met een kracht, een diepte, een veelzijdigheid die uniek was in de cultuurgeschiedenis der mensheid.[...] Wie een Russische roman leest, zal zeker altijd ergens op een punt stoten waarin hij zichzelf in zijn essentiële menszijn zal ontdekken.Ga naar eind4 | |
De eerste Russische BibliotheekNu waren de Russen al vanaf het eind van de negentiende eeuw populair onder Nederlandse lezers. Tolstoj en Dostojevski werden al genoemd, maar behalve die werden er honderden meer en minder bekende Russen in het Nederlands vertaald, meestal uit het Duits of het Frans, al beweerden sommigen zoals Siegfried van Praag, (niet te verwarren met de auteur Siegfried E. van Praag),Ga naar eind5 rechtstreeks uit het Russisch te werken. Wie dat zeker wel deed, was Zadok Stokvis die in 1906 de eerste Nederlandse Bibliotheek van Russische Literatuur opzette. Net als Van Oorschot een kleine vijftig jaar later liet hij zijn bibliotheek beginnen met een deel novellen van Tsjechov. In zijn Inleiding tot de Russische literatuurgeschiedenis (1909) waarmee Stokvis na veertien deeltjes zijn Bibliotheek van Russische Literatuur afsloot, noemde hij Tsjechov de | |
[pagina 156]
| |
geniaalste onder de jonge Russische schrijvers. Stokvis had Russisch gestudeerd op bijvakniveau aan de universiteit van Leiden, dus nog voordat Nicolaas van Wijk in 1913 als eerste in het land benoemd werd tot hoogleraar Balto-Slavische talen. | |
Charles B. Timmer, van dichter tot vertalerBehalve Zadok Stokvis waren bijna alle andere vooroorlogse vertalers uit het Russisch autodidact. Van Praag was zo iemand. Hij trouwde een Russische vrouw en met enige overdrijving zou hij de vooroorlogse evenknie van Charles B. Timmer kunnen heten. Ook Timmer was autodidact. Maar in tegenstelling tot zijn vooroorlogse collega's leerde hij de taal in Rusland toen hij er in de jaren dertig vier jaar lang werkzaam was als houtcontroleur. Ook Timmer trouwde met een Russische, een danseres, een schoonheid uit Odessa, vlak voordat hij in 1936 het land werd uitgezet. In de oorlog, toen de Russen, vooral na Stalingrad, enorm aan sympathie wonnen en velen voorzagen dat het Russisch, naast Engels en Spaans, de nieuwe wereldtaal zou worden, gaf Timmer Russische les aan mensen als Sal Tas en Adriaan Morriën. Via Tas ontmoette hij Geert van Oorschot, werkzaam voor uitgeverij Querido, maar vast van plan na de oorlog een eigen uitgeverij op te zetten. Volgens de korte geschiedenis van de Russische Bibliotheek op de website van uitgeverij Van Oorschot besloten Timmer en Van Oorschot in 1945 een bundel verhalen van Tsjechov uit te geven. Gezien Tsjechovs toenemende populariteit zeker geen slecht idee, maar toch nog iets anders dan het smeden van een plan voor het vertalen van de complete Tsjechov, of sterker nog, het uitgeven van een Russische Bibliotheek. Hoe dan ook, Aleida Schot was hen voor wat betreft die bundel voor geweest.Ga naar eind6 Sjarov gebruikte voor zijn Tsjechovopvoeringen haar vertalingen die, omdat ze nog niet in boekvorm waren verschenen, waarschijnlijk op zijn verzoek door haar werden vertaald.Ga naar eind7 In verschillende interviews heeft Timmer aangegeven al tijdens de oorlog met Van Oorschot gepraat te hebben over het vertalen van Tsjechov, maar waar Van Oorschot zich waarschijnlijk heeft laten weerhouden door Schots publicaties, golden voor Timmer heel andere argumenten om er niet aan te beginnen. Hij gaf na de oorlog vooralsnog voorrang aan eigen werk. In de oorlog was hij goed bevriend geraakt met jonge, aankomende schrijvers als Willem Frederik Hermans, die zelfs bij Timmer introk, en Adriaan Morriën. Timmer afficheerde zichzelf in die tijd als dichter, al had hij nog nauwelijks gepubliceerd. Na de bevrijding verschenen in snel tempo twee dichtbundels en twee romans, uitgebracht door Van Oorschot. Timmers dichtbundel Gestalten en seizoenen was zelfs het eerste boek dat Van Oorschot als zelfstandige uitgever uitbracht. Timmers oorspronkelijk werk werd weliswaar welwillend ontvangen door Morriën en de toen bekende criticus C.J. Kelk, maar Timmer was | |
[pagina 157]
| |
realist genoeg om al snel in de gaten te krijgen dat, in tegenstelling tot zijn maten Hermans en Morriën, zijn kracht niet lag bij oorspronkelijk werk. Hij besloot zich op vertalen te gaan toeleggen, een vakgebied waarin hij gemakkelijker kon uitblinken. Weinig landgenoten waren ten slotte in staat rechtstreeks uit het Russisch te vertalen, zeker niet met de ervaring die Timmer in de dagelijkse omgang met de levende taal had opgedaan. Timmer had inmiddels voor bladen als het door Van Oorschot uitgegeven De Baanbreker, Criterium en Literair Paspoort over Russische literatuur en cultuur geschreven. Aanvankelijk zag hij dit vooral als een manier om naamsbekendheid bij een groter publiek te krijgen, zoals hij in een brief aan zijn vrouw Genia bekende. Om dezelfde reden zal hij in 1947 zijn eerste vertaling, Afgunst van Joeri Oljesja, de schrijver waarmee hij bevriend was geraakt in Odessa, hebben uitgegeven. Hij had de vertaling al enige jaren voor de oorlog voltooid, maar in afwachting van de publicatie van zijn tweede roman Verticale vlucht besloot hij Afgunst via Van Oorschot uit te brengen. Het zou vervolgens zes jaar duren voor zijn volgende vertaling - van Tsjechov - bij Van Oorschot verscheen. | |
ConcurrentieIn 1945 had Timmer het miniatuurtje Tweegesprek tussen man en hond van Tsjechov vertaald voor De Baanbreker, maar verder bleek - althans in het openbaar - uit niets zijn fascinatie voor de auteur waarmee Van Oorschots Russische Bibliotheek in 1953 opende. Of toch? Terwijl hij wanhoopte aan eigen kunnen, kocht hij volgens een dagboeknotitie op 6 maart 1949 het verzamelde werk van Tsjechov. Veertien dagen later noteert hij na lezing van het verhaal V ovrage (In het ravijn) ‘prachtig’ en vervolgt dan:
Geert van Oorschot met Karel van het Reve in de Athenaeum Boekhandel in Amsterdam bij de presentatie van Freud, Stalin en Dostojevski, 1982 (Letterkundig Museum; foto: Ewoud de Kat]
| |
[pagina 158]
| |
De Russische Bibliotheek: Anton P. Tsjechov, Verzamelde werken. Deel. 1: Verhalen 1882-1886, 1953. Omslag Helmut Salden
Geert van Oorschot op de uitgeverij [Letterkundig Museum; foto: Steye Raviez]
Een boek van Dostojevski lokt tot discussie uit met de schrijver: men beaamt of spreekt tegen. Na lezing van een verhaal van Tsjechov kan men niet zeggen: ik ben het met de schrijver eens of oneens, want hij stelt geen probleem ter discussie. Het is de lezer, die na zo'n verhaal als V ovrage het probleem in zichzelf ontdekt en ter discussie brengt. Door zichzelf te verschuilen geeft Tsjechov de lezer daardoor een grotere kans - het gaat er maar om dan die kans aan te grijpen en te benutten. Deze dagboeknotitie wekt niet de indruk dat hij Tsjechov voor die tijd al kende, in elk geval niet goed genoeg om er zo'n vier, vijf jaar eerder bij uitgever/vriend Van Oorschot enthousiast op aan te dringen de volledige Tsjechov in vertaling te brengen. Deze veronderstelling correspondeert ook met wat Timmer in februari 1987 vertelt in een uitgebreid interview in Maatstaf. ‘Tijdens mijn contacten met Geert van Oorschot kwam op een gegeven ogenblik - dat moet eind jaren veertig zijn geweest - het gesprek op een vertaling van een bundel verhalen van Tsjechov. Een bundel verhalen, meer niet.’Ga naar eind8 Eind jaren veertig, zegt Timmer. Dat komt overeen met het tijdstip waarop hij het verzameld werk van Tsjechov in het Russisch aanschaft. Vervolgens gaat er in genoemd interview na dat eerste gesprek slechts een week overheen voordat Van Oorschot zo enthousiast wordt dat hij van een verhalenbundel overstapt op het idee de complete Tsjechov uit te brengen. En weer een paar weken later zou deze inval geëvolueerd zijn tot het megalomane plan de verzamelde werken van alle grote, negentiende-eeuwse Russische schrijvers uit te geven. Timmer vond, zo verklaarde hij tegenover Wolzak, het ‘een reuze idee’ en vervolgt dan zonder | |
[pagina 159]
| |
enige overgang: ‘Het was intussen 1951 geworden’. De tijd verstreek ineens wel erg snel. Wat gebeurde er in dat tussenliggende jaar 1950? In een (ongepubliceerd) interview met mij, begin 1986, één jaar dus voor dat met Wolzak, noemt Timmer plusminus 1951 als geboortedatum van het idee van een complete Tsjechov. Dat lijkt beter te kloppen. Gezien Timmers dagboekaantekeningen en zijn enthousiasme voor In het ravijn lijkt het plausibel dat Tsjechovs naam in 1949 is gevallen in een gesprek tussen Timmer en Van Oorschot, waarbij de eerste allicht de mogelijkheid opperde ooit een verhalenbundel van hem te brengen. Timmer en Van Oorschot zullen misschien beiden gedacht hebben aan de enthousiast ontvangen opvoering van Tsjechovs De meeuw bij de Haagsche Comedie in datzelfde jaar. Van Oorschot, uiteraard steeds op zoek naar bruikbare kopij voor zijn fonds, zal dit idee in zijn achterhoofd hebben opgeslagen en toen Sjarov in de loop van 1950 ongekende successen behaalde met zijn opvoeringen van De drie zusters en Oom Wanja,Ga naar eind9 kwam hij er bij Timmer op terug. In een brief aan Van Oorschot begin januari 1951 schrijft Timmer: Ik heb het Tsjechov-plan nog eens bekeken en kan nu wel zeggen dat het mogelijk zal zijn een verzamelde Tsjechov te brengen in zes delen dundruk. Eigenlijk kunnen wij kiezen: of zes delen of bij een wat strengere selectie vijf. Het deel Toneel valt hier buiten en komt er dus extra bij. Het zal mogelijk zijn om in dit bestek een voor ons complete Tsjechov te brengen, dat wil zeggen alles van hem dat belangrijk is. Het zou onverstandig zijn alles te gaan vertalen wat Tsjechov heeft geschreven, daar dan het goede in de massa verloren gaat. Er moet dus een selectie worden toegepast. Daarbij houd ik mij aan de volgende twee normen, ten eerste neem ik alles wat letterkundig belangrijk is en ten tweede alles wat sociaal-historisch van betekenis genoemd kan worden. Op grond van het bovenstaande kan je dus je calculatie maken en ik hoop spoedig te horen wat de resultaten zijn. Van Oorschot liet er geen gras over groeien, want uit onderstaande brief van Timmer van 23 mei 1951 blijkt indirect dat hij vier maanden later al, mei 1951, een advertentie in Het Parool plaatste waarin hij de uitgave van het verzamelde werk van Tsjechov aankondigde. Let wel van Tsjechov, er was dus nog geen sprake van een Russische Bibliotheek. Timmers vanuit Polen geschreven brief aan Van Oorschot was een reactie op Tom Eekmans aanbod mee te werken aan het Tsjechovproject. Dezer dagen kreeg ik een brief van dhr. T. Eekman, docent in de Poolse taal aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef mij het volgende: ‘Gisteren las ik tot mijn verrassing in de krant dat de uitgeverij Van Oorschot | |
[pagina 160]
| |
onder uw leiding een volledige uitgave van Tsjechov gaat verzorgen. Dit is een groots plan dat ik van harte toejuich en waarmee ik u alle succes wens. Ik heb mij de laatste jaren speciaal in Tsjechov verdiept en heb een dissertatie geschreven over “Tsjechov en de Russische intelligentia”. Mijn vraag is nu deze: zou het mogelijk zijn dat ik word ingeschakeld bij het vertalen van Tsjechovs werken? Dezelfde vraag zou ik ook willen stellen voor mijn collega's aan het Rusland-Instituut van de Amsterdamse Universiteit, de heer K. van het Reve en Mr. J.M. Meijer, wetenschappelijke medewerker van het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis afdeling Rusland. Beiden zijn, evenals ik, doctorandus in de Slavische talen en letterkunde en hebben (wat u waarschijnlijk belangrijker acht) ervaring op het gebied van vertalen uit het Russisch. Wij zouden het alle drie erg plezierig vinden om aan deze onderneming mee te werken. Gaarne zou ik binnenkort vernemen of en in hoeverre u onze hulp gebruiken kunt’ enz. Ik heb hierop inmiddels geantwoord. Het leek mij in het belang van het werk dit aanbod van de heren - die ik persoonlijk niet ken, maar wier namen voldoende waarborg geven voor deskundigheid - in principe te accepteren, onder voorbehoud natuurlijk, dat ook jij met deze wijze van werken accoord gaat. Ik heb erop gewezen dat ik de verantwoordelijke redactie, dus de eindredactie en de literair-esthetische afwerking wil behouden. De puntjes op de i kunnen pas gezet worden bij een mondelinge bespreking van ons allen tezamen. Ondertussen heb ik rechtstreeks niets meer van je gehoord sinds onze laatste bespreking over Tsjechov in januari (of februari?). Toen was alles, vooral wat betreft de papierkwestie, nog vaag en onzeker. Ik heb de afgelopen maanden wel al het een en ander aan de vertaling gedaan, al werd jammer genoeg al te dikwijls mijn werk onderbroken door andere bezigheden. Daarom ben ik nog niet zo ver als ik had verwacht. Ik hoop nu in de loop van juni thuis te zijn. Als we dan tot een rationele werkverdeling kunnen geraken, zal er wel gauw schot in komen. Van Oorschot antwoordde op 4 juni: Tsjechov gaat door en als alles meeloopt [...] en als de papierprijzen niet verder oplopen zou ik in het najaar 1952 het eerste deel willen laten verschijnen. Maar ik vond het belangrijker reeds te publiceren dat het boek er komt. Ik wilde namelijk weten hoe de reacties zouden zijn en uit welke hoek die reacties kwamen. Hetgeen ik erover hoor van alle kanten is er veel belangstelling en enthousiasme. Dit geeft de burger moed. Helmut Salden is reeds begonnen met allerlei schetsen voor typografie en omslag. Ik vind het buitengewoon dat wij medewerking hebben aangeboden gekregen van Eekman, Van het Reve en Mr. Meijer. Wij moeten over eventuele medewerking van deze heren nog maar eens uitvoerig spreken, waarbij alle | |
[pagina 161]
| |
regelingen dus ook de financiële een onderwerp van gesprek zullen uitmaken. In ieder geval berust de eindredactie en eindverantwoordelijkheid bij jou, zoals afgesproken. Timmer, die nog steeds in Polen verbleef, reageerde op 25 november: Wat Tsjechov betreft (en wat mij betreft) - ik blijf enthousiast. Als het nu maar eens afgelopen was met deze vervloekte reizen. Nu zijn de vooruitzichten - voor Tsjechov - in het volgende jaar gunstig: na deze reis staat voorlopig niets op het programma. Ik kan mij voorstellen dat jij ongeduldig wordt met een vertaler die steeds verstek laat gaan en je plannen in de war gooit. Ik vind het zelf ook beroerd en zou er ik weet niet wat voor willen geven als ik een andere baan of bron van inkomsten had, die mij de gelegenheid bood regelmatig te werken aan de vertalingen. Kort voor mijn vertrek was ik nog op een vergadering van Nederlandse slavisten en hoorde van Aleida Schot dat er een herdruk komt van haar bundel Tsjechov-verhalen, uitgegeven in 1945 en dat zij de door haar vertaalde toneelwerken (Drie zusters, Oom Wanja, Kersentuin) gaat uitgeven. Heb je mijn artikel in De Kroniek van Kunst en Kultuur over Tsjechov nog gelezen? Hieruit zie je dat ik mij steeds met Tsjechov bezighoud. De laatste passage intrigeert. Het lijkt erop dat Timmer zich toch bedreigd voelde door Aleida Schot. Terwijl hij door zijn gereis maar niet aan vertalen toekwam, profileerde Schot - nota bene goed bevriend met Timmers beoogde medewerkers Eekman, Van het Reve en Meijer -, zich als dè Tsjechov-vertaler. Quasi nonchalant wijst Timmer er op dat hij pas nog over Tsjechov heeft gepubliceerd en dus serieus met hem bezig is. Maar Van Oorschot was niet van plan hem te laten vallen en antwoordde op 14 december: Het is inderdaad vervelend met die reizen van je. In ieder geval is mijn voorjaarsprogramma door deze gang van zaken totaal in de war. [...] Wat je mij vertelt omtrent een herdruk van de bundel verhalen en toneelstukken die Mej. Schot vertaald heeft: dat moeten wij absoluut zien te voorkomen. Dat mag niet gebeuren. Het publiceren van afzonderlijke verhalen en vooral van die toneelstukken is schadelijk voor de editie. Weet je ook bij wie die dingen gaan verschijnen? Of is het nog maar een voornemen van die juffrouw en is ze nijdig dat jij de complete gaat maken en is dit misschien ook een poging om zich in de redactie en het vertaalwerk in te dringen. En moeten wij om haar onschadelijk te maken haar niet toch in het werk betrekken? Antwoord eens spoedig over deze dingen. Ik begrijp hoe je hunkert naar ander werk, maar ik kan in deze helaas niets voor je doen. Zelfs de Tsjechov-vertalingen geven je geen voldoende opbrengst. | |
[pagina 162]
| |
Geert van Oorschot poserend voor Hans Bayens, circa 1982 [Letterkundig Museum]
Timmer wist nu wat hem te doen stond. In de rug gedekt door Van Oorschot besloot hij de reputatie van Schot als Tsjechov-vertaler te negeren en aan de slag te gaan met zijn jonge medewerkers. Het deel met Tsjechovs toneelwerken bewaarde hij tot het laatst. Vanzelfsprekend konden Timmer en Schot elkaar in het kleine Amsterdamse slavistenmilieu niet altijd ontlopen, maar wanneer ze elkaar ontmoetten, vermeden ze het thema Tsjechov - althans zo is de indruk - angstvallig. Zo bleef ook de toon van hun correspondentie uit die tijd oppervlakkig gezien, vriendelijk en voorkomend, maar Schot was duidelijk gereserveerd tegenover Timmer, die formeel beleefd reageerde en deed alsof zijn neus bloedde. Schot had in 1951 Gogols Petersburgse vertellingen vertaald voor uitgeverij Het Parelsnoer in Voorhout/Antwerpen en tijdens een ontmoeting met Timmer kwam de scherpe kritiek van Timmers leermeester Boris Raptschinsky op de Nederlandse Gogol-vertalingen ter sprake.Ga naar eind10 In de briefwisseling tussen Schot en Timmer die naar aanleiding van dit gesprek volgde,Ga naar eind11 bleek dat de door Raptschinsky aangehaalde vertaalblunders niet in Schots werk voorkwamen, maar in die van een andere vertaler. Toch had de opheldering van dit misverstand geen wezenlijke invloed op de intonatie van het gesprek tussen beide kemphanen, want dat ging natuurlijk ook helemaal niet over Gogol, maar - impliciet - over beider competentie als vertaler. Tsjechov wordt in de correspondentie niet genoemd, maar in haar brieven proef je dat Schot gekwetst was door het feit dat Timmer haar - dè Tsjechov- | |
[pagina 163]
| |
vertaler - passeerde voor zijn vertaalproject. Vanzelfsprekend was ze te trots om zich bij Timmer als medewerkster voor de Russische Bibliotheek aan te melden, maar haar vinnige reactie op Timmers Gogol-brief spreekt boekdelen. In haar brief van 7 november 1952 - over genoemde, slechte Gogolvertaling, verdedigt Schot vertaalster Wils Huisman. Ze raadt Timmer aan: ‘Wanneer U de originele Russische tekst erbij neemt zult U zien dat Mej. Huisman zich werkelijk niet onaardig uit een (bepaalde) moeilijkheid heeft gered’. Hier spreekt de ervaren vertaalster tot de aankomende man, die natuurlijk al lang de originele Russische tekst erbij had genomen. Schot geeft vervolgens toe dat een en ander misschien niet altijd even gelukkig vertaald was, maar zo eenvoudig was het ook niet om Gogols grapjes treffend te vertalen. En na een misprijzende opmerking over Raptschinsky's immer giftige schrijfstijl, besloot ze haar brief: ‘Ik schrijf U dit omdat naar Uw zeggen mijn bevindingen U levendig interesseren’. De ironische ondertoon in deze laatste zin zal Timmer niet zijn ontgaan. Een paar maanden later, wanneer Timmer opnieuw voor zijn werk als houtcontroleur in Polen verblijft, schrijft hij in zijn dagboek. Vandaag begonnen aan Tsjechov voor de ‘Russische Bibliotheek’ die G. en ik gezamenlijk willen opzetten... We hebben geestdriftige medewerkers: Tom Eekman, Carl Ebeling, Karel van het Reve, Jan van der Eng, Jan Meijer en ze vechten als een stel jonge honden om de kluif. En dat vrijwel voor niets, voor een rijksdaalder per bladzijde ... Zo'n enthousiasme is verbazingwekkend - dus is het toch waar: ‘de mens leeft niet bij brood alleen’ - álles .... vijf of zes of nog meer dikke delen. Misschien een waanzinnig avontuur? Waanzinnig, omdat zoiets mij eindeloos voorkomt, eindeloos in omvang en in moeilijkheden - zoiets is waanzinnig - of ik ooit de eindstreep haal? Deze dagboekaantekening van 24 maart 1953 is de mij vroegst bekende vermelding van de Russische Bibliotheek. Uit het feit dat Timmer spreekt over vijf, zes of nog meer delen, blijkt dat de exacte omvang van het project nog niet bekend was, want uiteindelijk zouden alleen al de verzamelde werken van Tsjechov deze omvang krijgen. Misschien vergiste hij zich, maar toch heeft het er alle schijn van dat het idee voor de Russische Bibliotheek nog slechts in een rudimentaire fase verkeerde. Nu had Van Oorschot als alerte uitgever slechts een half woord nodig, dus Timmer zal niet helemaal gelogen hebben toen hij op 25 april 1953 aan Schot schreef, dat ook hij verrast was door Van Oorschots aankondiging in de krant van een Russische Bibliotheek: U zult wel de notitie in de kranten gelezen hebben over de plannen van de uitgever Van Oorschot. Dit bericht kwam, wel iets voorbarig m.i., naar aanleiding van een bespreking, die ik maandag jl. met v.O had. Afgezien van voorstellen, die gedaan zullen worden in verband met de grote dundruk- | |
[pagina 164]
| |
uitgave van de Russische klassieken zou ik gaarne zo spoedig mogelijk een onderhoud met U hebben over Tsjechov. Ik wilde U namelijk voorstellen Uw deel toneelwerken in de verzamelde uitgave onder te brengen en wel als deel IV van deze uitgave. [...] Mijn voorstel houdt het volgende in: 1. Uw deel toneel verschijnt onder Uw naam en wordt apart verkoopbaar; 2. Het komt in een uitstekend verzorgde uitgave uit en wordt gebracht door een uitgever, die meer dan wie ook in staat zal zijn het boek bij het publiek te pousseren. 3. U hebt, behalve het afzetgebied voor diegenen, die zich voor het verzamelde toneelwerk interesseren, nog die categorie, die op alle vijf de delen intekent. Timmer vervolgt dan met het uitspreken van de wens dat Schot hopelijk wil meewerken aan de Tsjechov-uitgave en aan de overige plannen voor de Russische Bibliotheek. Schot liet kennelijk de gelegenheid tot een goed gesprek met Timmer over diens plannen aan zich voorbijgaan. Toch zette ze haar trots opzij en schreef hem een week later: Zou het niet mogelijk zijn dat de Russische reeks opende met Dostojevski, en niet met Tsjechov. Ik kan de gedachte niet van mij afzetten dat het uitbrengen van de delen Tsjechov in de naaste toekomst toch niet zo bijzonder elegant is. Hoe onaangenaam het mij ook is een oratio pro domo te houden, toch meen ik in alle bescheidenheid te mogen zeggen dat ik degene ben die Tsjechov voor het eerst voor het Nederlands publiek toegankelijk heeft gemaakt. [...] Gedurende de oorlog heb ik de akker al voorbereid en in clandestiene bijeenkomsten door het hele land 24 keer over Tsjechov gesproken en uit zijn verhalen voorgelezen. Ook na de oorlog heb ik dat nog verschillende keren gedaan. Dit alles zou nauwelijks ter zake dienende zijn, wanneer niet juist op hetzelfde ogenblik waarop U met Van Oorschot over de delen Tsjechov sprak, ik op het punt stond - zoals U bekend was - èn mijn bundel verhalen bij Boucher èn de drie grote toneelstukken bij Het Spectrum af te leveren. Volgens Schot zou niemand geschaad worden met een uitgave van Dostojevski, omdat er alleen slechte vertalingen van hem bestonden, bovendien was Dostojevski bij het Nederlands lezerspubliek populairder dan Tsjechov. Ze had zelf verschillende aanvragen gehad om Dostojevski te vertalen maar hij lag haar niet. Kortom, commercieel gesproken was het voor Van Oorschot aantrekkelijker en men reed niemand in de wielen. Het mocht niet baten. Timmer was inmiddels met het vertalen van Tsjechov begonnen en al kort na Schots bede bracht Van Oorschot het eerste deel van Tsjechovs Verzamelde werken uit. | |
[pagina 165]
| |
Hans Bayens, Portret Geert van Oorschot, 1982, olieverf op doek, 85 × 60,5 cm [Collectie Letterkundig Museum, bruikleen Annelies Bayens)
Aleida Schot besloot na enige aarzelingen niet mee te doen aan de Russische Bibliotheek. Zomer 1953 was ze wel in onderhandeling getreden met Van Oorschot over een mogelijke bijdrage van haar kant. Aanvankelijk ging ze zelfs akkoord met de voorwaarde dat ze geen Russische auteur ‘compleet’ voor derden zou vertalen als ze die ook voor de Russische Bibliotheek onder handen nam. Dat begrip ‘compleet’ doet nogal vreemd aan en kon in feite alleen slaan op Tsjechov. Van Oorschot probeerde kennelijk Tsjechov voor zijn Bibliotheek te monopoliseren. Toch was deze - doorzichtige - poging van Van Oorschot om haar als concurrente uit te schakelen voor Schot niet dè - althans niet de formele - reden om alsnog haar medewerking aan de Russische Bibliotheek te weigeren. Ze zei veel moeite te hebben met het feit | |
[pagina 166]
| |
dat Van Oorschot haar in het colofon van de bibliotheek wilde opnemen als redacteur. Ze wenste beslist geen medeverantwoordelijkheid te dragen voor de kwaliteit van alle in de bibliotheek op te nemen vertalingen. En toen ze vervolgens haar naam als vertaalster in de prospectus van de Russische Bibliotheek vermeld zag naast die van de kennelijk door haar niet voor vol aangeziene Eva van Santen,Ga naar eind12 eiste ze een verklaring van Van Oorschot. Zijn reactie hierop is niet bekend, maar Schot zag vervolgens definitief af van haar medewerking.Ga naar eind13
Toen drie jaar later, in 1956, het deel met Timmers vertaling van Tsjechovs toneelwerken verscheen, kon hij niet nalaten Schot in een brief van 6 februari van dat jaar alsnog met ‘curieuze afwijkingen’ in haar vertalingen te confronteren. Onbarmhartig legde hij haar een groot aantal missers voor. Schot was er kapot van. Ze probeerde zich nog een beetje te verschuilen achter degene die haar vertalingen had uitgetikt, maar verder gaf ze haar soms opzichtig falen volmondig toe. Ze hoopte dat Timmer desondanks af en toe op een zinsnede was gestuit waaruit onomstotelijk bleek dat ze in elk geval met heel haar hart had vertaald. Maar Timmer was niet te vermurwen. Hij begreep niet hoe iemand die zoveel van Tsjechov beweerde te houden zo slordig kon vertalen. En hij voegde er in dezelfde brief nog enige recent ontdekte voorbeelden van ernstige vertaalfouten aan toe. Op de archiefstukken afgaand heeft Schot hier niet meer op gereageerd. Het op het eerste gezicht hardvochtige oordeel van Timmer wordt misschien ietwat gerelativeerd als men weet dat Schot, die bekend stond om haar scherpe tong, zelf ook illustere voorgangers als de eerder genoemde Siegfried van Praag of Eva van Santen onbarmhartig neersabelde. Karel van het Reve getuigde ooit tegenover mij dat hij zonder maar een letter van Van Praags vertalingen gelezen te hebben er op gezag van Schot klakkeloos van was uit gegaan dat deze nooit uit het Russisch vertaalde, totdat hij jaren later, toen zijn vrouw een Tsjechov-vertaling van Van Praag moest herzien, zelf kon constateren dat in elk geval diens Drama op de jacht wel degelijk uit het Russisch was vertaald. Daarnaast zal Timmer extra geprikkeld zijn geweest doordat Schot juist één jaar voor bovenstaande briefwisseling als eerste de prestigieuze Martinus-Nijhoffprijs voor vertalingen ontving, nota bene voor haar Tsjechov-vertalingen. Timmer moest op deze hoogste Nederlandse vertaalprijs wachten tot 1963, toen hij geëerd werd voor zijn vertalingen in de Russische Bibliotheek. Inmiddels is Van Oorschot bezig met een nieuwe vertaling van de complete Tsjechov. Hoewel Timmer zich waarschijnlijk in zijn graf zou omdraaien als hij het hoorde, mag hij niet klagen. Zijn vertalingen hebben een halve eeuw stand gehouden, en samen met Geert van Oorschot zal hij herinnerd blijven als stichter van een unieke bibliotheek, waarvan het voortbestaan gegarandeerd lijkt. | |
[pagina 167]
| |
Met dank aan Robert Vacher. |
|