ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geert van Oorschot met Gemma Nefkens, begin jaren '80 [Uitgeverij] G.A van Oorschot; foto: Ewoud de Kat]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Afdrukken jongens’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelf wilde hij er niets van weten. Boeken moesten juist duurder worden, verkondigde hij.Ga naar eind2 Toch was er tussen 1960 en 1968 De Witte Olifant, een goedkope herdrukserie waarin 53 delen zijn verschenen.Ga naar eind3 Het merendeel van de Olifanten betrof herdrukken van oorspronkelijk Nederlandse recente en minder recente literatuur, sommige daarvan in licentie van andere uitgevers. Alleen Isaac Faro, Willem Wittkampf, Karel van het Reves Nacht op de kale berg en R.J. Peskens (zoals bekend een pseudoniem van Van Oorschot) verschenen in een eerste uitgave in De Witte Olifant. Ook zat er een aantal delen Russische literatuur in vertaling bij. De Witte Olifant bracht de boeken in een uitgesproken nieuw jasje, en de prijs van de herdrukken was zeker 2 à 3 gulden lager dan hun eerdere uitgave bij Van Oorschot. De jaren zestig waren een vruchtbaar decennium voor goedkope series. Er werd meer gekocht en gelezen dan ooit, zo was de ervaring in het boekenvak.Ga naar eind4 Ging Van Oorschot met De Witte Olifant dan toch mee in de vaart der volkeren? Daar leek het wel op. Maar als je zijn briefwisseling met andere uitgevers leest, blijkt dat dat niet helemaal van harte ging.
Op 19 november 1955 schreef Geert van Oorschot een brief aan zijn collega Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij, met een vraag over het werk van Gerard Reve. Van Oorschot wilde een soort verzamelband, een omnibus, maken van werk van de jonge auteur, waarin hij drie verhalen en De avonden zou brengen - maar alleen als het werk uitverkocht was en niet herdrukt zou worden. De avonden leek, zoals bekend, aanvankelijk bepaald geen verkoopsucces, zodat dit geen rare vraag was van Van Oorschot. Het was, zo schreef hij, ook bedoeld om Reve en zijn toenmalige vrouw, dichteres Hanny Michaëlis, te helpen - zij hadden het niet breed. Gul stemde Lubberhuizen toe, hij hoefde slechts een symbolisch bedrag van 100 gulden voor deze licentie-uitgave. Reve stuurde De Bezige Bij een warme bedankbrief. Ook Van Oorschot was verheugd en de bundeling verscheen in 1956, maar toen hij enkele jaren later de vraag van De Bezige Bij kreeg of zij nu van hèm een licentie kregen - namelijk voor Het behouden huis van Willem Frederik Hermans, dat in de reeks Literaire Pockets zou moeten verschijnen - toen weigerde Van Oorschot. Op 21 mei 1959 schreef hij Lubberhuizen: ‘Van alle kanten wordt [sic] ik benaderd om al of niet tegen geld pocketbookuitgevers ter wille te zijn. Ga ik daar aan beginnen dan wordt mijn hele fonds geplunderd. En je begrijpt dat ik er niet voor voel om dat door anderen te laten geschieden. Ik heb zelf mijn eigen plannen voor goedkope edities in een tamelijk vergevorderd stadium’.Ga naar eind5 Op dezelfde dag schreef hij aan Hermans: ‘Ik heb mijn plannen voor goedkope edities, waarmede ik of nog dit najaar of volgend jaar voor- of najaar begin. Wanneer Het Behouden Huis afzonderlijk als klein goedkoop boekje moet worden uitgegeven kan ik het zelf immers ook’.Ga naar eind6 Hermans vond het idee meteen al niks, althans niet voor Van Oorschot, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij kon zich niet voorstellen dat Van Oorschot
De Witte Olifant: Gerard Kornelis van het Reve, Werther Nieland / De ondergang van de familie Boslowits, tweede druk, 1965
zélf zijn eigen plannen serieus nam. Als je hun correspondentie ruim veertig jaar later achter elkaar onder ogen krijgt, wordt duidelijk dat Van Oorschots plannen helemaal niet in een ‘vergevorderd stadium’ verkeerden, maar vermoedelijk opkwamen op het moment dat het verzoek van De Bezige Bij hem onder ogen kwam. Waarschijnlijk had Hermans hetzelfde vermoeden, maar directe bewijzen voor deze zienswijze zijn er niet. Wel zou het nog een hele tijd duren voordat het eerste deel van de pers rolde.
Het was vormgever Nicolaas Wijnberg die Van Oorschot wees op de mogelijkheid om de boeken goedkoop in offset te herdrukken. ‘Ik kende een drukkerij, Peco, die dat heel netjes deed. Van Oorschot maakte er toen meteen werk van.’Ga naar eind7 Niet Hermans, maar Karel van het Reve opende de reeks, met zijn Twee minuten stilte, ‘een detectiveverhaal van 30.000 woorden’ zoals de schrijver het zelf noemde. Eigenlijk was het meer iets voor de detectiveserie Schrik in Plastic van De Bezige Bij, dacht Van het Reve. ‘Mocht je niettemin geneigd zijn om af te wijken van je gewoonte om alleen dure en literair waardevolle boeken uit te te geven, laat me dat dan even weten’, schreef hij op 9 mei 1959 aan Van Oorschot. Van het Reve wilde het boek zelfs onder pseudoniem uitgeven, omdat in het boek een werkelijk bestaande moordzaak op een hoogleraar werd behandeld, een zaak waar Van het Reve meer van af wist. Wat die zaak behelsde valt niet gemakkelijk na te gaan, Van het Reves biograaf schrijft er in elk geval niets over.Ga naar eind8 Van het Reve beschouwde Twee minuten stilte als een niemendalletje, in literair opzicht dan, en vond dat het een goedkope uitgave moest worden, niet te pretentieus. Van Oorschot zag er wel wat in, antwoordde hij op 12 mei, maar ging niet verder door op het idee van een goedkope uitgave, laat staan dat hij gewag maakte van zijn plannen ‘in vergevorderd stadium’. Wel spoorde hij Van het Reve aan om een boek over Russische literatuur te schrijven voor de Stoa-reeks die hij in voorbereiding had. Dit was een nonfictie-serie, met essays en (auto-)biografische teksten. ‘De Stoa-reeks is niet een poging om de stoicijnse wijsbegeerte te propageren’, zo luidde de prospectustekst, ‘maar is slechts een toespeling op de zuilenrij in Athene, waar de Griekse filosoof Zeno met zijn leerlingen van gedachten wisselde over onderwerpen van wijsgerige en algemene strekking’.Ga naar eind9 Deze serie zou uiteinde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geert van Oorschot met de schilder Nicolaas Wijnberg bij de presentatie van de Domino-reeks, 1962 [Uitgeverij G.A. van Oorschot]
lijk 39 delen tellen. De eerste druk van Twee minuten stilte verscheen eind 1959 bij Van Oorschot, en enkele maanden later werd het als eerste deel van De Witte Olifant uitgebracht. Op 20 februari 1960 schrijft Van het Reve dat hij blij is met de tweede druk, en dat hij hoopt nu dan ook eindelijk eens mee te mogen naar het Boekenbal: ‘behalve mijn broer Gerardje heb ik nog nooit een echte schrijver ontmoet’. Op 26 mei van dat jaar kon Van Oorschot melden dat er al 1400 exemplaren van verkocht waren.Ga naar eind10 Twee minuten stilte kostte f4,90.
De Witte Olifant was dan wel een goedkope serie, maar er was alles aan gedaan om haar niet op een pocketreeks te laten lijken. De deeltjes waren gebonden, met stofomslag, en hadden iets kloeks, zeker niet wegwerpachtigs. De ontwerpen waren alle van Nicolaas Wijnberg, lithograaf, schilder, ontwer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
per (soms onder het pseudoniem Montevino). Het boekblok was van een witte kartonnen kaft voorzien, met daarop de serienaam ‘de witte olifant’. De stofomslagen waren kleurrijk, in een typische jaren zestig-stijl, met verschillende technieken - collages, foto's, pentekening - gemaakt. Wijnberg was bekend om zijn figuratieve werk, maar toch zijn sommige omslagen abstract getoonzet. ‘Van Oorschot had altijd haast, dus ik kreeg vooraf niets te lezen’, verklaart Wijnberg veertig jaar later.Ga naar eind11 Van Oorschot gaf vaak al aan hoe de titel op het omslag moest - bij Afgestorven van Emants bijvoorbeeld, niet de volledige titel Afgestorven / Huwelijksgeluk / Een kind, maar alleen het eerste woord. Hij gaf soms aan hoe de sfeer van het ontwerp moest worden, vrolijk en kleurig bijvoorbeeld, bij Theo Thijssens De gelukkige klas. Soms vertelde hij Wijnberg iets over de inhoud van het boek, zoals bij Afgestorven waarover Van Oorschot meldde: ‘Het onderwerp van deze verhalen is de jaloezie, hoe de jaloezie werkt als een vergif, verhoudingen laat “afsterven”. Laat nu je fantasie niet al te boosaardig en burlesk op dit onderwerp los’. Soms volstond Van Oorschot met het meesturen van de flaptekst. Volgens Wijnberg wilde Van Oorschot doorgaans graag een cruciale scène uit het boek geïllustreerd zien, terwijl de vormgever vond dat het boek in de eerste plaats moest opvallen. Dat leidde soms tot onenigheid. Voor Wijnberg, van huis uit lithograaf, was het maken van een Olifant-omslag lastig omdat dit zonder ontwerp gebeurde, en hij in lijn moest werken. ‘Dat ging behoorlijk primitief allemaal, Geert zag het pas als het al gedrukt was.’Ga naar eind12 Wat Wijnberg wel vooraf te lezen kreeg was Gerard Reves The acrobat and other stories, dat als Witte Olifant zou verschijnen. In oktober 1961 stuurde de uitgever een exemplaar van de Engelse uitgave naar Wijnberg, met het verzoek er een omslag voor te maken. Het zou dan onder de titel Herfstdraden in de Witte Olifant verschijnen, die titel was ontleend aan het verhaal ‘Gossamer’ uit dit boek. De uitgave zou uiteindelijk onder de titel Vier wintervertellingen de geschiedenis in gaan. Er moest blijkens de verschillen in stofomslag al in hetzelfde jaar een herdruk van worden opgelegd, waarna in 1969 nog een herdruk volgde (buiten de reeks). Het ontbreken van een drukvermelding, komt in de Olifantuitgaven overigens veel voor, ook staan er drukfouten in colofon of op achterflap (bijvoorbeeld Nabolov i.p.v. Nabokov). Wat dat betreft deed Van Oorschot zijn reputatie van slordige uitgever eer aan. Hij zei enkele jaren voor zijn dood in een interview: ‘Ik bied hierbij mijn excuses aan voor dertig jaar slordigheid’.Ga naar eind13
Gerard van het Reve was niet te beroerd om met Wijnberg over het omslag mee te denken, liet Van Oorschot alvast weten. Maar een foto van de volksschrijver zelf was geen optie, zo bleek bij de bespreking van het omslag voor een Tirade-nummer. ‘Dit zou volgens hem allerlei modern tourisme stimuleren.’ Reve had aan Van Oorschot geschreven: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[...] er komt nu al om de dag een familie pelgrims, met de auto, die op het kerkhof het gras verpletteren en de klokluider lastigvallen, opdat hij de kapel voor ze openmaakt en een maand of wat geleden heeft de leider van zulk een colonne naar onze katten geschopt en verder; vraag aan Nico of hij zelf niet iets romantisch en sombers kan maken in paars en zwart bijvoorbeeld; een groot raam, 's nachts, van binnen of van buitenaf gezien, met op de vensterbank penhouder met kroontjespen, potje inkt, jeneverfles + glaasje, een pekingeend die toekijkt of twee katten met halsbandjes, de een pikzwart, de ander als een koe; wit zwart gevlekt. Een pekingeend is formeel biologish [sic] geen eend, maar een kleiner model gans, spierwit met oranje poten en snavel.Ga naar eind14 Uiteindelijk kreeg Vier wintervertellingen een omslag waarop een rij huizen is afgebeeld, naar een ietwat grauwe foto. Wijnberg was naast Helmut Salden in deze jaren de belangrijkste ontwerper binnen het Van Oorschotfonds, maar onomstreden was hij niet. De weduwe van Menno ter Braak had laten weten het Olifantenomslag voor Dr. Dumay verliest... niet mooi te vinden. ‘Voor Hampton Court is het gelukkig echter heel mooi geworden’, troostte de uitgever haar.Ga naar eind15 Ook de uitgever zelf was niet altijd content, zoals hij jaren later nog eens in een indringende brief op 18 juni 1974 aan Wijnberg liet weten: Dat gold ook voor een aantal covers die je voor De Witte Olifant en voor Koolhaas maakte. (Naast natuurlijk een groot aantal die ik bizonder mooi vond.) Ik heb je, wanneer ik een omslag niet geslaagd vond of zelfs een totale mislukking, dat nooit goed durven zeggen. Vreemd genoeg, want ik ben geen man die van zijn hart een moordkuil maakt. De enkele keer dat ik voorzichtig liet blijken niet entoesiast te zijn over hetgeen je had gemaakt, was je zo gekwetst en reageerde je zo bijzonder ironisch en een beetje kwaadaardig, dat ik er van schrok en later nooit meer iets liet blijken. De vormgever op zijn beurt was ook niet altijd tevreden over wat aan gene zijde met zijn ontwerp gebeurde. In een ongedateerde brief liet hij zich even gaan, bij het zien van een eerste proef van zijn ontwerp: ‘ik ben geen Salden, d.w.z. ik meet niet met sigarettenvloei op z'n kant, maar dit wordt mij ook te gortig! [..] Dit lijkt me reet wel. Sorry hoor ik moest het even zeggen’. Wijnberg had voor de omslagen een aantal aardigheidjes bedacht. Zo zat er in een Witte Olifant aanvankelijk op de binnenflap een ‘kornak’, een als inboorling uitgedoste olifantenoppasser, die kon worden uitgeknipt en dan als bladwijzer dienst deed. Origineel was ook de aanprijzing in handschrift op de binnenflap. Dit waren over het algemeen tamelijk nietszeggende loftuitingen over het betreffende boek, geformuleerd en opgeschreven door Simon Carmiggelt, Rob | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.l.n.r. Bert Bakker, Harry Mulisch, Max Nord en Geert van Oorschot [Letterkundig Museum]
Nieuwenhuys of de auteur van het deel zelf. Nieuwenhuys schreef bijvoorbeeld onder zijn pseudoniem E. Breton de Nijs over A. Alberts: ‘Er zijn weinig boeken die het zó bij me doen als De Eilanden [...]’, of Simon Carmiggelt die met onder meer de zinsnede ‘zo indringend dat het als boek steeds modern blijft [...]’ Frans Coenens Zondagsrust aanbeval. Soms was de handgeschreven tekst niet ondertekend. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de teksten op de omslagen van Menno ter Braak, maar uit de brieven in het Van Oorschot-archief valt op te maken dat deze van de hand van diens weduwe waren. Zowel de teksten als de kornak hielden in 1966 nagenoeg op. In 1970 verscheen er nog een buitenbeentje in de reeks, Theo Thijssens Kees de Jongen werd als Witte Olifant herdrukt in een paperbackuitvoering.Ga naar eind16
Veel bijzonders zou er verder niet over de serie De Witte Olifant te melden zijn geweest als deze niet met een van de grootste literaire ruzies in Nederland in verband wordt gebracht, namelijk die tussen Willem Frederik Hermans en Van Oorschot. De voortekenen waren al zichtbaar toen de reeks nog niet meer was dan plannen in ‘vergevorderd stadium’. Dankzij de recent verschenen uitgave van de briefwisseling tussen Van Oorschot en Hermans is het mogelijk om de precieze rol van de Witte Olifantserie in het conflict te bezien.Ga naar eind17 Die rol is tamelijk groot, zo blijkt uit de correspondentie. Maar er spelen onderwijl vele andere kwesties. Met behulp van de gegevens over de serie als geheel, en bronnen van meer boekhistorische aard, kunnen de standpunten van de twee ruziemakers misschien beter begrepen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste boek dat Van Oorschot van Hermans in de reeks wilde was De tranen der acacia's, dat - hoewel de derde druk nog niet helemaal was uitverkocht - in de Witte Olifant met 5000 exemplaren van start zou gaan. Het restant van de derde druk zou worden ‘bijgebonden’, wat betekende dat Van Oorschot de resterende exemplaren van een Witte Olifantenband zou voorzien. Van Oorschot stelde Hermans, zoals hij bij de meeste overige auteurs in de reeks had gedaan, 10% royalty voor, over de ingenaaide prijs. Die laatste toevoeging zou cruciaal blijken. Het was een oude gewoonte om de prijs van een boek te berekenen naar twee varianten: het boek zónder boekband, en mét boekband (‘band en binden’). Dit onderscheid werd gebruikt bij de berekening van het kortingspercentage voor boekverkopers. Voor het boekblok kregen ze een korting van 30% en voor ‘band en binden’ 20% korting.Ga naar eind18 Deze gewoonte stamde uit de eerste helft van de negentiende eeuw, toen boeken vaak nog zonder band geleverd konden worden. De boekverkoper, of de klant, besliste dan zelf wat voor band er omheen kwam. In de lijn van deze handelwijze lag ook de gewoonte om het honorarium te berekenen over de prijs van het boek in ingenaaide vorm, dus zonder ‘band en binden.’ Band en binden waren een uitgeversinvestering en geen verdienste van de schrijver. De boekhandelskorting op basis van al dan niet ‘band en binden’, werd pas in 1960 afgeschaft. Maar dat gold niet voor de berekening van het honorarium. Nog in 1961 werd het berekenen daarvan op basis van de ingenaaide prijs als mogelijkheid genoemd in het officiële adviesgidsje van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond. Het was een fictieve prijs, de ingenaaide prijs, want geen particulier verkreeg voor die prijs het boek. In feite zouden alleen bibliotheken een ingenaaid boek zonder band kunnen kopen, want de bibliotheken legden er gewoonlijk zelf een stevige, afwasbare band omheen. Zij waren natuurlijk wel een serieuze doelgroep, want het ging niet alleen om de openbare, maar ook om de commerciële ‘leesbibliotheken’, waarvan er volgens Van Oorschot in een brief aan Hermans van 22 oktober 1960 ‘wel honderden’ waren die hun bestellingen ‘ingenaaid’ pleegden te doen. Met andere woorden: zo vreemd was de prijsberekening niet, wilde van Oorschot daarmee zeggen. Hermans was het daar meteen al niet mee eens en stelde in een brief van 7 januari 1960 dat zijn belangen onnodig geschaad werden met het naar zijn idee te lage honorarium. Hij refereerde daarbij aan een uitspraak van de uitgever zelf, die had gezegd dat het niets uitmaakte of een boek van Hermans f13,75 in plaats van f9,80 kostte: de mensen kochten het toch wel. Een goedkope reeks was dus helemaal niet nodig en in elk geval niet in zijn belang. Hij ging er later zelfs van uit dat Van Oorschot uitsluitend om auteurs te kunnen bestelen tot een gebonden reeks was overgegaan, alleen zo kon hij de ‘truc’ met de ingenaaide prijs uithalen.Ga naar eind19 Van Oorschot deed niet kinderachtig: op 9 juni zegde hij telefonisch toe het honorarium naar 12,5% te verhogen, en op 16 juni werd aldus vastgelegd: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12,5% over de eerste 2000 exemplaren, 15% tot 9000 exemplaren, en voor alles daarboven 17,5%.Ga naar eind20 Dit terwijl Van Oorschot op grond van het oude contract uit 1953 maar 10% bij een herdruk hoefde te betalen. Het aanbod leek dus royaal, maar Hermans was niet tevreden. Omdat het immers om een goedkope uitgave ging (f3,40 ingenaaide prijs per boek) zou zelfs bij een mooi percentage het bedrag per saldo laag uitpakken, als er niet bijzonder veel van verkocht zou worden. Uitgevers plegen deze zorgen weg te nemen door toezegging van een zogeheten ‘niet terugvorderbaar voorschot’. Hermans eiste een voorschot van 12,5% over 6000 exemplaren, terwijl Van Oorschot een aantal van 4000 redelijk vond. En bij dat aantal bleef het ook. Hermans stelde nog voor de Tranen dan maar in twee delen uit te brengen, zodat het totale royalty-bedrag toch in de buurt kwam van dat over een duurdere editie, maar ook dit plan vond in Van Oorschots ogen geen genade.
Een ander punt van discussie betrof de productiewijze. De opzet van De Witte Olifant was, dat de boeken fotografisch herdrukt werden, door middel van het goedkope foto-litho offsetprocédé. Het ging dus met andere woorden om een nieuwe oplage maar niet om nieuw zetsel, en er konden geen herzieningen in worden aangebracht. Dit was onverteerbaar voor Hermans, die nu eenmaal allerlei onnauwkeurigheden in nieuwe drukken gecorrigeerd wilde zien. De manuscripten werden hem door Van Oorschot als het ware onder zijn handen vandaan getrokken en op de pers gelegd - zo blijkt uit hun correspondentie. Dat zal op zichzelf een enorme stimulans voor Hermans zijn geweest - die boeken kwámen er dan toch maar. Zijn uitgever zette steeds alles op alles om zijn werk snel uit te brengen, wat natuurlijk vleiend was. Anderzijds werd de schrijver met deadlines, aankondigingen en contracten merkbaar opgejaagd, wat mogelijkerwijs ten koste van de precisie ging. Hermans wilde dus geen fotografische ‘herdruk’, want hij stond erop de tekst bij een herdruk te kunnen corrigeren, iets waar een auteur ook het recht toe heeft. Van Oorschot raakte geïrriteerd door de wensen van zijn auteur, die hij naar zijn idee niet hoefde in te willigen. Het stond hem vrij de werken van Hermans te herdrukken wanneer en hoe hij maar wilde, dat is immers de kern van de exploitatieovereenkomst. Van Oorschot verwees naar het contract waar in stond: ‘Uitgever heeft het uitsluitend recht tot uitgave en herdruk’. In de richtlijnen van de uitgeversbond stond bovendien: ‘De uitgever dient geheel vrij te zijn in de materiële verzorging en de vraag of hij daarover overleg wil plegen met de auteur’. Ook mag de uitgever conform de richtlijnen zelfstandig de prijs en de oplage vaststellen van het boek. Van Oorschot schreef 10 juni 1962, daags na het telefoongesprek met Hermans over diens honorarium, een brief aan Nico Wijnberg over alvast een volgend omslag: ‘Met dien verstande dat wij het ontwerp voor Hermans - Ik heb altijd gelijk liever vandaag dan morgen in ons bezit hebben, aangezien ik de heer Hermans er geen twijfel over | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wil laten dat ik het recht heb zijn boeken wanneer mij dit uitkomt te herdrukken’. Het begon een principekwestie te worden en Van Oorschot was bozer dan hij tegenover Hermans liet blijken. De uitgever nam zijn rechten wel iets te letterlijk toen hij besloot de Drie melodrama's (1957) op te splitsen in drie afzonderlijke uitgaven, te beginnen met het verhaal Hermans is hier geweest. Het verscheen in 1967 in een oplage van 4000 exemplaren in de Witte Olifant - bijna het dubbele van de meeste andere Hermans-olifanten. Hermans stapte naar de rechter en kreeg eerst ongelijk, maar een jaar later moest alsnog Hermans is hier geweest uit de handel worden genomen. Er waren toen nog 994 exemplaren over.Ga naar eind21 Hermans had als enige het auteursrecht op Drie melodrama's, wat inhield dat het Van Oorschot niet vrij stond in de tekst te snijden, zo oordeelde de rechter. Van Oorschot liet zich bijstaan door huisadvocaat M. Verdaasdonk, die zelf in 1962 de novelle Niemand weet waarom bij Van Oorschot publiceerde en bij ontvangst van de eerste vier Witte Olifanten op 24 juni 1960 enthousiast schreef dat ze ‘allemaal goed in het vlees zitten en vriendelijke slagtanden hebben’.
Geert van Oorschot met Hans Keller (midden) en Hans Verhagen, 1975 [Letterkundig Museum; foto: F. André de la Porte]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens de afrekeningen van Van Oorschot, werden er van de Tranen in de laatste vijf jaren die aan de Olifant-herdruk vooraf gingen achtereenvolgens 159, 153, 180, 352 en 319 exemplaren verkocht.Ga naar eind22 ‘Een goedkopere editie in de Witte Olifant is, naar redelijkheid en billijkheid, de enige mogelijkheid om nog iets met dit boek te doen, en daarom wil ik het in deze reeks herdrukken’, schreef Van Oorschot op 29 augustus 1960. ‘Je zult het met mij eens zijn, dat ik volgens onze overeenkomst daartoe gerechtigd ben en ik begrijp werkelijk niet waarom je hierover zoveel moelijkheden maakt.’ Maar ook nu weer - het moet gezegd - betoonde de uitgever zich inschikkelijk. Hij bood op 22 oktober aan af te stappen van het idee van een fotografische herdruk zodat correcties wel mogelijk waren. Maar toen was het geduld van de uitgever ook op. Van Oorschot stuurde Hermans vier brieven die dag, althans blijkens de doorslagen in zijn archief, waarin hij diverse kwesties aansneed en voor de laatste keer een akkoord van Hermans vroeg voor de herdruk. Er moest van Hermans een fiat komen voor wat betreft de drukproeven. Nadat Hermans op 25 oktober opnieuw negatief reageerde, schreef Van Oorschot op 28 oktober dat hij de herdruk toch ging maken.Ga naar eind23
De ‘moeilijkheden’ sloegen een bres in de eens zo hartelijke vriendschap tussen de twee. Hermans wilde niet meer met zijn zoontje een autotochtje maken in de bolide van autoliefhebber Van Oorschot, schreef hij, want dat zou de zaak nu alleen maar vertroebelen. Maar de neergang was waarschijnlijk al veel eerder ingezet, zo blijkt uit de brieven, namelijk toen Van Oorschot in 1955 weigerde om een tweede deeltje Mandarijnen op zwavelzuur uit te geven, in 1955. Het eerste deeltje, Het geweten van de Groene Amsterdammer, of Volg het spoor omhoog met J.B. Charles als kop van jut, had nogal wat losgemaakt in het literaire wereldje waarbij ook de uitgever voorwerp was van kritiek. ‘Heel hypocriet Amsterdam gonst van opwinding en geruchten’, schreef Van Oorschot op 3 maart 1955. In een tweede deeltje had Van Oorschot geen trek, om financiële redenen, maar misschien ook wel omdat de kritiek hem was tegengevallen. Voor Hermans betekende het eenvoudigweg dat zijn uitgever de kop liet hangen, en hem geen kans gaf zich te verdedigen tegen zijn aanvallers. Hij overwoog om dan maar zelf een uitgeverijtje te beginnen, wat ook gebeurde, maar de hele zaak had hem zozeer ontmoedigd dat hij het halfvoltooide manuscript van De donkere kamer van Damocles had verscheurd. ‘Schrijven is geen houthakken’, verduidelijkte hij.
Tussendoor speelden ook voortdurend kwesties over de vertalingen van Hermans' werk. Met name over de Engelse en de Duitse vertaling en de verdeling van de kosten en baten ontstonden grote problemen. Hermans vond dat Van Oorschot het contract niet namens hem had mogen tekenen, en vond het niet terecht dat de kosten voor de literair agent gedeeld zouden worden. Voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Oorschot was Hermans een psychologisch geval, hij noemde hem tegenover Alewyn Birch van de Londense uitgever Heinemann, eind 1961 ‘paranoïde’, wat op grond van de brieven een juiste veronderstelling lijkt. ‘It is a pity it is not possible to get books without authors’, troostte Birch.Ga naar eind24 Maar het is zonder meer waar dat Van Oorschot zelf wel iets te gemakkelijk was in zijn berekeningen en daarmee in zijn psychologisch oordeel over Hermans. Zo waren de kosten voor ‘band en binden’ die Van Oorschot had gemaakt, veel te hoog. Hij had voor een band 2 à 3 gulden berekend, terwijl volgens een advies van de Nederlandse Bond van Boekbinderspatroons 85 cent - of voor een volumineus exemplaar f1,15 wel het maximum was.Ga naar eind25 Van Oorschot moet dit geweten hebben, want in het archief zit een rekening van Elias P. van Bommel van 22 september 1967 over de banden van enkele Olifanten, die inderdaad meer naar de 85 cent neigen, dan naar de twee of drie gulden. De band van De God Denkbaar had 91 cent aan productiekosten gekost, die van het dikkere De tranen der acacia's f1,24. Nicolaas Wijnberg rekende in 1961 voor het maken van een Witte Olifant-omslag 150 gulden.Ga naar eind26 Ook was Van Oorschot er te gemakkelijk vanuit gegaan dat een offsetherdruk hetzelfde was als een herdruk, en paste hij de royalty's aan in het voordeel van de uitgever. Maar een compleet ‘nieuwe’ druk was de Olifant niet, het was immers te vergelijken met een druk ‘naar staand zetsel’, dat wil zeggen dat de tekst niet opnieuw gezet had hoeven worden, maar goedkoop, want fotografisch gereproduceerd was. Een nieuwe druk naar staand zetsel zou Hermans 15% aan royalty's hebben opgeleverd, meende Hermans, omdat het royaltypercentage altijd oploopt naarmate er meer exemplaren van de uitgave worden verkocht, van 10 via 12,5 naar 15%.Ga naar eind27 Hermans had een punt, en uitte zoals bekend publiekelijk zijn grieven in het tijdschrift Podium. Hij zou (zo berekende Nop Maas in Hierbij de hele God in proef) nog recht hebben op zo'n f7500,- achterstallig honorarium. Zijn uitgever was een ‘pooier’, een ‘aasgier’ en een ‘lijkbezorger’, zo zei Hermans in een interview in het studentenblad Bourgond en hij verwerkte zijn grieven in de eenakter Uitgever Oorwurm. Van Oorschot bleef er stoïcijns onder, alleen dat ‘aasgier’ zat hem hoog, die kwalificatie vocht hij aan. Hermans haalde de Olifanten voor de rechtbank. Op 16 september 1970 werd in een arbitraal vonnis de schrijver in het gelijk gesteld. Maar deze mocht zijn uitgever geen ‘aasgier’ noemen, zo was al in 1964 bepaald. Van Oorschot moest onder meer de kosten van de arbitrage op zich nemen.
In 1968 was de laatste Witte Olifant verschenen. Dat was Hildebrands Camera Obscura: een veilige keuze, want dit boek was al meer dan honderd jaar oud en de auteur al lang dood en begraven. Enkele boeken uit de reeks werden nog een keer herdrukt, en stonden nog tot 1975 in de aanbiedingscatalogus, alleen was de prijs wel flink gestegen. Kostten ze in 1970 nog f7,90, in 1975 was die prijs opgelopen tot f11,50 per deel. In 1970 nog werd de reeks in het weekblad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vrij Nederland een van de grootste uitgeverssuccessen van die periode genoemd. Maar dat heeft men Van Oorschot zelf niet kunnen horen zeggen. In geen van de tientallen interviews die de uitgever zijn afgenomen, rept hij van De Witte Olifant.Ga naar eind28 Wel van alle andere reeksen, in het bijzonder van zijn grootste trots: de Russische Bibliotheek.
Geert van Oorschot was geen uitgever voor goedkope reeksen, dat had hij zelf goed voorvoeld. De Witte Olifant was namelijk helemaal geen groot uitgeverssucces, maar eerder een mislukt experiment. Lang niet alle delen werden herdrukt, en slechts een enkele titel haalde meer dan één herdruk. De oplagen kwamen met hun 2500 exemplaren gemiddeld niet eens in de buurt van wat pocketuitgevers behaalden. Dat Van Oorschot geen passende uitgever was voor zo'n soort reeks, had maar ten dele te maken met het door hem zo gekoesterde beeld van uitgever-van-mooie-boeken-voor-fijnproevers. Het experiment mislukte ook, omdat bij zulke goedkope uitgaven veel duidelijker zichtbaar werd wat voor een sloddervos Van Oorschot in werkelijkheid was. Hij nam het niet zo nauw, en was gewend het ijzer te smeden als het heet was. Hij ging er prat op dat hij zo'n beetje alles op de uitgeverij alleen deed. Zijn auteur Karel van het Reve had hem er op 25 juni 1955 nog zo voor gewaarschuwd: ‘Jij bent zo'n ventje van “afdrukken jongens”, maar bedenk dat als een enkele criticus kans ziet een flink stelletje fouten, vergissingen en nalatigheden uit een enkel deel van je serie te halen, dat je hele serie dan schade leidt’. Bij de goedkope Olifanten die in rap tempo op de markt gebracht werden, maakte Van Oorschot een paar essentiële ‘beginnersfouten’. Hij rekende te gemakkelijk in zijn voordeel, zonder dat hij nou direct de boel aan het flessen was. Maar dat een schrijver het recht heeft om zijn uitgever te wantrouwen, zoals hijzelf zei, dat ging bij hem in elk geval op. Daarbij was de reeks ook nog eens vlees noch vis: niet echt goedkoop en zeker ook niet luxe. En hoewel smaken natuurlijk verschillen: mooi is anders. Tegenwoordig ‘doet’ een Witte Olifant antiquarisch een schamele tien euro, op één deeltje na, waarvoor het tienvoudige betaald moet worden. Dat is natuurlijk - hoe symbolisch - de uit de handel genomen olifant Hermans is hier geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage: titels verschenen in de reeks De Witte Olifant
|
|