ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Want het totalitaire is overal
| |
[pagina 56]
| |
activiteiten in de jaren veertig. Over zijn enthousiasme om steeds maar weer bladen uit te geven die nooit helemaal aan zijn wens voldeden, schreef hij in 1974, in het tweehonderdste nummer van Tirade: ‘Het heeft te maken met het feit, dat ik altijd een blad bij de hand wil hebben, waarin ik zonodig zelf het woord kan nemen voor het uur dat ik een wapen nodig heb. Een Hyde Park moet er immers altijd blijven’. Het is duidelijk dat de uitgever een redactiestatuut - dat gewoonlijk voorschrijft dat de uitgever geen zeggenschap over redactiekwesties heeft - niet kon gebruiken. Het was voor hem niet minder dan een eis dat hij een grote inhoudelijke invloed op zijn tijdschriften kon uitoefenen, of hij zitting in de redactie had of niet. Altijd was de uitgever bezig auteurs te vinden die zijn ideologisch bepaalde opvattingen deelden en met hun werk kracht konden bijzetten. En het mooiste was als zo'n auteur dan ook nog redacteur van Van Oorschots tijdschrift wilde worden. Een van de auteurs die Van Oorschot niet alleen als redacteur aan zich bond, maar wiens werk hij ook als politieke leidraad van zijn fonds koos, was Jacques de Kadt. En hoe sterk de politieke opvattingen van de uitgever ook waren, graag was hij bereid zijn exploitatieplannen mee te laten evolueren met de zich veranderende denkwijze van De Kadt. Van Oorschot betrok De Kadt bij De Baanbreker, maar ook bij alle andere tijdschriften die hij nog zou gaan uitgeven.
Geert van Oorschot met Gerrit Borgers (links) en Remco Campert tijdens een protestvergadering over tijdschriftsubsidies [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 57]
| |
De geschiedenis van De Baanbreker, Onafhankelijk weekblad voor socialistische politiek en cultuur is ingewikkeld. Tijdschriften onder die naam waren al eerder verschenen. Het bekendste was het van 1893 tot 1896 verschenen blad De Baanbreker, Volksblad voor de provincie Utrecht, het orgaan van de Sociaal-Democratische Bond dat onder redactie van Pieter Jelles Troelstra stond en later opging in het blad van de SDAP. Van Oorschots De Baanbreker kwam direct voort uit De Baanbreker, Sociaal-democratisch orgaan dat na de oorlog eerst onder auspiciën stond van Stichting De Baanbreker. Van Oorschot was in die begintijd dus niet de uitgever. Het blad verscheen vanaf 19 augustus 1944 als illegaal blad. Daarom is het moeilijk de identiteit van alle medewerkers te achterhalen. De redactie werd gevoerd door W. Romijn, W. Wijga, W. Pleysier. Het blad verscheen zowel in Amsterdam, Utrecht, Den Haag, Rotterdam als Zeist.Ga naar eind2 Wat Van Oorschots relatie precies met de Utrechtse De Baanbreker is geweest, valt niet met zekerheid te zeggen. Maar zeker is dat hij samen met de schrijver Albert Helman en Joop den Uyl voor het blad actief was. Toen Van Oorschot overwoog het tijdschrift Podium van De Bezige Bij over te nemen, beweerde Willem Frederik Hermans in een brief van 24 maart 1952 aan redactiesecretaris Gerrit Borgers dat Van Oorschot al voordat hij uitgever was van De Baanbreker ‘de technische kant in handen’ had. ‘Van Oorschot wou de Baanbreker geheel in zijn bezit hebben. Wat deed hij? Hij verwaarloosde de verzending etc. zódanig, dat het blad steeds achteruitging en de stichting het niet kon volhouden. Toen nam hij het over’, aldus Hermans.Ga naar eind3 Vanaf januari 1946 was voor Van Oorschot de weg vrij om als alleenheerser van De Baanbreker te opereren. Maar nog in hetzelfde jaar, op 21 september, was het exploitatietekort zo groot dat de uitgave van het blad toch gestaakt werd. De uitgever schreef in het laatste nummer: ‘Het verdwijnen van De Baanbreker laat in het Nederlandse geestesleven een leegte achter’. Wat volgens de redactie het Nederlands geestesleven behelsde, is nog niet zo eenvoudig te definiëren. Totdat Van Oorschot de scepter zwaaide stond in elke aflevering van De Baanbreker in een kadertje het redactieprogramma afgedrukt. Het doel was, blijkt daaruit, om socialisme, democratie en internationalisme na te streven. Toen het blad uiteindelijk in handen van Van Oorschot kwam, werd niet alleen een extra culturele dimensie aan het redactieprogramma toegevoegd maar ook veranderde de politieke strekking. Maar erg duidelijk was het allemaal niet. Cultuur ging de boventoon voeren. Een van de nieuwe redacteuren was Daan de Jager, net als De Kadt een voormalige geestverwant die samen met Van Oorschot had meegewerkt aan de oprichting van de OSP en tijdens de oorlog met hem in de redactie van het blad De Nieuwe Vrijheid had gezeten. In tegenstelling tot De Kadt en Van Oorschot was hij nog steeds een socialist van de oude stempel. Misschien is dat dan ook de verklaring dat De Jager weer snel uit de redactie verdween. Ook Romijn ging niet ‘over’ naar de nieuwe De | |
[pagina 58]
| |
Baanbreker. Hij zou kort na zijn afscheid in augustus 1945 medeoprichter worden van het Sociaal Democratisch Centrum, de linkse oppositiegroep binnen de nieuwe PvdA.Ga naar eind4 Dat was een politieke lijn die tevens botste met het programma van De Baanbreker. ‘We hebben de steven van De Baanbreker resoluut op de PvdA gericht,’ schreef Sal Tas na de oprichting van de PvdA op 9 februari 1946. De Baanbreker moest het socialisme ‘intellectuele standing’ geven, en daar paste een onafhankelijke positie van de intellectueel bij. Niet een georganiseerde oppositie. Daar waren, volgens Tas, genoeg politieke partijen voor. In De Baanbreker werd, geheel naar de ideeën van De Kadt, een cultuursocialisme nagestreefd dat in eerste instantie tegen het kapitalisme gericht was. Maar dat betekende bepaald niet dat er met instemming over communisten geschreven werd. Integendeel. De korte periode dat Van Oorschot De Baanbreker uitgaf heeft een levenslange (voor Van Oorschot) invloed op zijn fonds gehad. Enkele van de medewerkers zoals Adriaan Morriën, Charles B. Timmer en Josine W.L. Meyer zouden trouwe auteurs in de stal van uitgeverij G.A. van Oorschot blijven. Aangezien Van Oorschot niet zozeer boeken uitgaf, zoals hij dat zelf graag uitdrukte, maar auteurs, bleven de cultuursocialistische opvattingen van De Baanbreker daarom onlosmakelijk maar ook nogal impliciet verbonden met de uitgeverij. En dat is des te merkwaardiger omdat de uitgever zelf al korte tijd later een veel liberalere koers ging varen met zijn tijdschrift Libertinage. Zo ontstond dus de situatie dat schrijvers als Max Nord, Emiel van Moerkerken en Sal Tas, om enkele voorbeelden te noemen van intellectuelen die (nog) niet Van Oorschots evolutie naar het anticommunisme hadden doorgemaakt, via De Baanbreker het fonds van de uitgever binnenkwamen, waar ze zich korte tijd later omringd zagen met ideologisch fremdkörper zoals Bertus Aafjes, H.A. Gomperts, Willem Frederik Hermans en Josine Meyer. Hermans was altijd al cynisch over het cultuursocialisme, door hem aangeduid als ‘socialistische cultuur’. Nadat er in zijn kopij voor De Baanbreker gesneden was, schreef hij op 23 september 1945 aan de redactie: ‘Het kan natuurlijk zijn dat U zich met genoemde zinsneden niet verenigen kon, maar die dan zonder meer weg te laten, lijkt mij de socialistische cultuur wel wat ver doorgevoerd’.Ga naar eind5 Een driemanschap dat niet alleen meewerkte aan De Baanbreker, maar ook als journalist aan Het Parool verbonden was, maar niet in de stal van Van Oorschot terechtkwam, liet zich in De Baanbreker als anticommunist gelden: Simon Carmiggelt, Han G. Hoekstra en Gerard Kornelis van het Reve. En dan waren er nog medewerkers die in het geheel niet verdacht konden worden van wat voor politieke strategie dan ook, zoals Jo Boer en Simon Vestdijk. Zij publiceerden in De Baanbreker en tegelijkertijd in De Vrije Katheder, waarin communisten en niet-communisten broederlijk naast elkaar publiceerden. De slavist Charles B. Timmer was een moeilijk te plaatsen figuur. Hij stond kritisch tegenover de Sovjetunie, maar viel tegelijkertijd De Kadt aan omdat die te | |
[pagina 59]
| |
[pagina 60]
| |
kritisch over dat land schreef. De Baanbreker was weliswaar een politiek geïnspireerd tijdschrift, maar op welke politiek precies bleef onduidelijk.
Niet zozeer vanwege een doorgeschoten socialistische cultuur en politiek gekrakeel, maar vooral als gevolg van een exploitatietekort verdween De Baanbreker in september 1946. Ruim een jaar later, in januari 1948, kwam Van Oorschot met een nieuw blad op de proppen: Lïbertinage. Hoewel Libertinage te boek staat als een literair tijdschrift, waarschijnlijk vanwege de reputatie van redacteuren zoals Gomperts en Morriën, is het rechtvaardiger om eerder van een politiek podium te spreken. Van Oorschot maakte er geen geheim van dat hij het nodig vond een dam tegen het communisme op te werpen. Via Libertinage probeerde hij zijn anticommunisme te voorzien van een cultuurpolitiek fundament. En dat deed hij grondig. Vooraleerst door ervoor te zorgen dat zijn oude kameraad De Kadt een rubriek kreeg en dus vaste medewerker werd. W.F. van Leeuwen, ook redacteur, herinnerde zich een halve eeuw na de oprichting als belangrijkste kenmerk van ‘zijn’ tijdschrift het anticommunisme. Wars van dikdoenerij, dogmatisch denken en pseudo-theoretisch geneuzel, drukte de redactie poëzie en proza af, gekenmerkt door eenvoudig taalgebruik. In navolging van Forum wilde de redactie parlando-achtige gedichten in haar kolommen.Ga naar eind6 Van Oorschot had het slim aangepakt. Libertinage, zo stond ook regelmatig in het tijdschrift zelf afgedrukt, was de erfgenaam van het Forum-denken. En om dit te onderstrepen, werden nagelaten romanfragmenten van Menno ter Braak afgedrukt, kreeg Elisabeth de Roos - weduwe van E. du Perron - alle publicatieruimte en was ook in het soort kopij een duidelijk eerbetoon aan het roemruchte tijdschrift uit de jaren dertig te zien. Bijvoorbeeld door opvallend veel aandacht te besteden aan de brief als literair genre. In de eerste nummers stonden brieven van Yvo Pannekoek (pseudoniem van Frits Dekking) afgedrukt. De publicatie van die brieven uit een concentratiekamp illustreerde dat de redactie zich niet tot de ‘zuivere’ literatuur beperkte. Pannekoek was slachtoffer van het Duitse totalitaire systeem. Hij werd weliswaar vrijgesproken van de beschuldiging dat hij in het verzet zat, maar werd toch vastgehouden en uiteindelijk naar Dachau afgevoerd. Zijn correspondentie werd uit het Huis van Bewaring in Amsterdam en uit kamp Vught gesmokkeld. Maar ook drukte Libertinage brieven af van de al door Forum bewierookte Multatuli. Door dit soort kopij werd de traditie van de honnête homme, door Ter Braak en Du Perron zo krachtig gepropageerd, voortgezet. Dat Gomperts en Morriën als jonge broekjes ooit poëzie in Forum hadden gepubliceerd, kwam alleen maar goed van pas. Want: ‘De vlucht in de politiek kan even verwerpelijk zijn als die in de poëzie’.Ga naar eind7
Toch had die lippendienst aan Forum iets paradoxaals. Akkoord, Ter Braak en Du Perron droegen destijds het liberale denkgoed uit en zij hadden zich dui- | |
[pagina 61]
| |
delijk tegen het communisme uitgesproken. Maar Van Oorschot was zelf begin jaren dertig nog een fanatiek anarcho-socialist die in zijn streven naar een socialistische maatschappij de parlementaire democratie bepaald niet als heilig beschouwde.Ga naar eind8 Ter Braak en Du Perron daarentegen waren echte liberalen die geen heil zagen in buitenparlementaire actie. En uit niets blijkt dat Van Oorschot enige belangstelling voor Forum had, in de periode dat dit tijdschrift verscheen. Bovendien was de meeste kopij in Forum helemaal niet ideologisch bepaald. Daarom is de lippendienst van Van Oorschot aan Forum in het politieke De Baanbreker paradoxaal. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat er in de kringen van Libertinage ook een tegenstrijdige waardering voor het Forum-denken heerste.Ga naar eind9 Het proza van S. Vestdijk en de gedichten van Willem Elsschot waren met de beste wil van de wereld niet met anticommunisme of met welk politiek denken dan ook te verbinden, terwijl Libertinage toch in de meeste opzichten een ideologisch bepaald medium was. Als het niet over politiek ging dan werd literair proza gezocht, Nederlands maar ook vaak uit het Frans vertaald, dat op de een of andere manier associaties opriep met Forum (en daarmee met de op een zelfgecreëerd misverstand over de politieke opvattingen die in Forum geventileerd zouden zijn), of er werden medewerkers aangetrokken wier namen al voldoende attentiewaarde hadden om te weten welke politieke opvattingen zij vertegenwoordigden: Menno ter Braak, J.H.W. Veenstra en H. van Galen Last bijvoorbeeld. Dat waren onversneden en ongenuanceerde voorvechters van het liberalisme.
Er waren wel grenzen aan de financiële risico's die Van Oorschot kon nemen door veel politiek in zijn fonds te stoppen. Een brochure van Baanbreker-medewerker Sal Tas onder de titel Leiderschap en intellect of De macht der intellectuelen moest in 1946 bij concurrent A.A.M. Stols verschijnen, als aflevering van De Vrije Bladen. Van Oorschot durfde dat niet aan als boekuitgave, en voor De Baanbreker of Libertinage was dit 45 pagina's lange essay te lang. Naar de strekking - een pleidooi voor ‘intellectuelenpolitiek’ - paste het precies in het redactieprogramma van De Baanbreker. Met Libertinage en het liberalisme, de weerzin tegen de Sovjetunie en het bewieroken van de Franse cultuur was de weg vrij voor een ongebreideld individualisme, om de paar bladzijden aangeduid als non-conformisme. Dat nonconformisme kreeg vanuit de flank binnen het fonds van Van Oorschot nog eens een krachtige impuls toen Jacques Gans in januari 1950 startte met zijn eenmanstijdschrift Het Pamflet, Weekblad tegen het publiek. Ook Gans had een links-activistisch verleden bij het arbeidersschrijverscollectief Links Richten achter de rug toen hij zich in de jaren dertig tot het communisme bekeerde en zich schrap zette tegen het opkomend nazisme. In Het Pamflet stelde Gans zich strijdbaar op tegen de gevestigde orde: ‘Zelfs de voormalige verzetspers hier te lande stelt alles in het werk, zoo tam, zoo mak en zoo braaf te schrijven, | |
[pagina 62]
| |
alsof Nederland één uitgestrekt tehuis voor ouden van dagen is geworden’. Voor zolang de notoire ruziezoeker Gans goed kon opschieten met Van Oorschot werd zijn tijdschrift binnen het fonds gedoogd. Na zes nummers, in maart 1950, was de samenwerking over en verdween Het Pamflet. Libertinage ging door. Het tijdschrift heeft als belangrijke fuik voor het fonds van Van Oorschot gefungeerd. Talloze medewerkers zijn via het tijdschrift tot boekuitgaven bij Van Oorschot gekomen. Maar wat veel belangrijker is: in Libertinage vond de gedroomde samensmelting tussen literatuur en politiek plaats waar Van Oorschot al zo lang naar streefde. Door de grote voorkeur voor de brief en het essay die de redactie aan de dag legde, was er een uitstekend middel ontstaan om de schrijver te stimuleren politieke meningen te ventileren. Natuurlijk moesten dat politieke meningen zijn die Van Oorschot welgevallig waren. Gomperts en Van Leeuwen, met op de achtergrond hun dwingende uitgever Van Oorschot, waren niet tegen literatuur zonder meer, maar de keuze voor de personalistische genres bracht hun tijdschrift tot een ‘littérature engagée’. En zelfs kopij die op het eerste oog niet politiek bepaald was, bleek wel degelijk een sterk ideologische lading te hebben. Carel Willink pleitte in Libertinage voor realistische, niet-abstracte, kunst. In de maatschappelijke context van die tijd is het niet overdreven te beweren dat het in ieder geval ook een keuze tegen de vermeende communistische sympathieën van de Cobra-beweging en van W. Sandberg en zijn beleid in het Stedelijk Museum was.Ga naar eind10 Het beleid van Sandberg en alle kunst die hij propageerde, werd door Van Oorschot en zijn Libertinage beschouwd als een geniepige manier om het communisme in Nederland respectabel te maken. En daar moest volgens Van Oorschot krachtig tegen opgetreden worden. Hoewel er geen aanwijzing is dat Libertinage buitenlandse politieke contacten onderhield kan er gevoeglijk vanuit gegaan worden dat de redactie op de hoogte was van de oprichting, een dag na het uitbreken van de Korea Oorlog in juni 1950, van het Congress for Cultural Freedom (CCF). Deze door de Amerikaanse overheid betaalde organisatie kan als de culturele equivalent van de NAVO beschouwd worden.Ga naar eind11 Overal in Europa was het CCF actief, conferenties in Hamburg, Berlijn, Milaan en Parijs werden bezocht door Arthur Koestler, Hannah Arendt en andere beroemde intellectuelen, maar in Nederland is deze CIA-gelieerde organisatie nauwelijks actief geweest. Culturele bladen als Encounter en Preuves werden rechtstreeks gefinancierd met als doel de strijd tegen het communisme met culturele middelen te voeren. Toch was er een Nederlandse connectie. Niet omdat Niels Augustin begin jaren vijftig in Parijs loopjongen op de redactie van Preuves was, want hij had namelijk geen idee waar het Congrès pour la Liberté de la Culture, de uitgever van dit maandblad, voor stond.Ga naar eind12 Maar wel omdat intellectuelen zoals Sal Tas en H. Brugmans contacten onderhielden met Amerikaanse schrijvers, zoals James T. Farrell, die actief waren voor het CCF. In Tirade zijn sporen van dit contact te vinden, | |
[pagina 63]
| |
Aflevering van het door Van Oorschot uitgegeven tijdschrift De Vrije Bladen, januari 1948
| |
[pagina 64]
| |
onder meer door overname van artikelen uit Preuves en Encounter.Ga naar eind13 In Libertinage bleef deze directe invloed achterwege, hoewel de redactie op de hoogte moet zijn geweest van de activiteiten van het CCF. Niet alleen omdat met grote regelmaat buitenlandse tijdschriften werden aangehaald, maar ook omdat nauwkeurig bericht werd gedaan van de beroemde Gallup-Polls in Amerika, bijvoorbeeld toen eind jaren veertig bleek dat een respectabel aantal Amerikaanse burgers bang was dat het communisme vaste voet in him land zou krijgen, en daarom wilde emigreren of zelfmoord plegen.
Van Oorschot propageerde met zijn tijdschriften een niet-verliteratuurde stijl, de brief, het dagboek en het essay, en daarmee haalde hij een aantal sterk opiniërende medewerkers zijn fonds binnen. Die ontwikkeling heeft op haar beurt weer aantrekkingkracht uitgeoefend op auteurs die nooit aan zijn tijdschriften hebben meegewerkt, maar die wel met een manuscript onder de arm liepen en een uitgever zochten. Frans Goedhart, tijdens de Tweede Wereldoorlog oprichter van het illegale Het Parool, publiceerde bij Van Oorschot zijn ‘politiek-psychologische reportage’ in boekvorm: Een revolutie op drift. Indonesisch reisjournaal (1953). Het was een uitgave in de geest van Forum, De Baanbreker en Libertinage. Het personalistische genre reisjournaal met een dagboekachtig karakter diende als vehikel van politieke standpuntbepaling. Goedhart kwam, net als Van Oorschot en zovele van zijn kompanen, uit de linkse beweging, hij had aan het begin van de jaren dertig nog meegewerkt aan het arbeideristische tijdschrift Links Richten. Maar in Een revolutie op drift spreekt hij de ‘quasi-progressieven’ streng toe die Indonesië willen wijsmaken dat alle problemen in hun land zijn toe te schrijven aan het koloniale verleden. Dat gaat hem te ver, maar geheel in de lijn van het Amerikaanse standpunt over het zelfbeschikkingsbeginsel van elke natie van die dagen, huldigt hij het standpunt dat ‘geen enkel land zich kan veroorloven zijn bodemschatten en natuurrijkdommen tot een primitief niveau van exploitatie te laten vervallen’. Goedhart haast zich hieraan toe te voegen dat zijn boek niet opgevat moet worden als een sociaaleconomische analyse (we zouden wel eens kunnen denken dat hij het kapitalisme kritiekloos propageert), nee, hij wil enkel en alleen een ‘reisimpressie’ geven die de lezer aan het denken zet. Het contact tussen Van Oorschot en Goedhart is in politiek opzicht belangrijk geweest. Het is waarschijnlijk via Goedhart geweest dat Van Oorschot naar zijn zeggen regelmatig mensen (minstens drie) uit zijn ‘stal’ aan een baan hielp bij het anticommunistische Het Parool.Ga naar eind14
Libertinage werd in 1952 stopgezet. Volgens de uitgever waren er te weinig (betalende) abonnees. Dat was zeker waar, maar onder dit euvel leden alle tijdschriften die Van Oorschot uitgaf. Een probleem werd veeleer dat redactie en medewerkers zich niet of tot een niet door Van Oorschot gewenste politieke | |
[pagina 65]
| |
opvatting bekeerden. Medewerkers als A. Alberts, C. Buddingh', Remco Campert, L.Th. Lehmann, Harry Mulisch en Leo Vroman voldeden weliswaar aan het programma waarin gestreefd werd naar parlando-achtige poëzie zonder dikdoenerij, maar als zij zich al tot een literair-politieke opvatting bekeerden dan was die niet naar de zin van Van Oorschot, en in elk geval niet anticommunistisch genoeg. Het moet een veeg teken zijn geweest voor uitgever, redactie en medewerkers dat de meest opiniërende bijdragen, bijvoorbeeld in de recensierubriek, onder meer afkomstig waren van Charles Wentinck, een bekend criticus van het conservatieve Elseviers Weekblad. Van Oorschot moest zijn eigen hulptroepen nog opleiden voordat hij vijfjaar later met Tirade op de proppen kwam. |
|