ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Geert van Oorschot [Letterkundig Museum; foto: Hans de Boer]
| |
[pagina 19]
| |
‘Niet langer meer één der geknechten’
| |
Politiek actiefVan Oorschot bracht zijn jeugd in Vlissingen door in een socialistisch milieu. Hij herinnerde zich van zijn jeugd vooral de eerbied voor het geschreven woord: ‘Mijn uitgeverij is in mijn ouderlijk huis geboren. Daar werden de eerste stekken gezet. In dat huis waren boeken. Er werd gelezen en voorgelezen. En over wat er gelezen werd, werd gepraat. Het lezen was een dagelijkse behoefte. [...] Vanaf mijn kinderjaren was het boek dus mijn metgezel en een metgezel die mij nooit verraden of in de steek gelaten heeft’.Ga naar eind1 | |
[pagina 20]
| |
Begin oktober 1926, na voltooiing van de middelbare school, vertrok hij vanuit Vlissingen naar Rotterdam. Aan een oproep voor de militaire dienst weigerde Van Oorschot onder invloed van zijn antimilitaristische lectuur en opvoeding gehoor te geven; hij werd daarvoor in 1929 veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf.Ga naar eind2 Van Oorschot was inmiddels actief geworden in revolutionaire kringen en trad frequent op als spreker op openbare bijeenkomsten en in werldozenkampen. Uit de (gereconstrueerde) dossiers van de toenmalige Centrale Inlichtingendienst (CI) blijkt dat Van Oorschot de hele vooroorlogse periode in de gaten werd gehouden; tot en met 1939 staat in de rapporten van de CI bij zijn naam vermeld:Ga naar eind3 Dichter en schrijver. Anarchist. Antimilitarist. Spreker. Dienstweigeraar. Voorzitter O.S.P. Rotterdam. Lid schrijverscollectief Links Richten (1931). Heeft zich als spreker aangemeld bij I.A.M.V. [= Internationale Anti-Militaristische Vereeniging, vF]. Leider Socialistische Arbeidersweer der O.S.P.. (1932). Redactie De Nieuwe Kern. Spreker op 10e Dienstweigeringscongres Haarlem. Comité tegen Reactie, Fascisme en Oorlog (1933). Geroyeerd uit O.S.P. (1934). Lijst links-extremistische personen (1939). De in 1919 opgerichte CI verzamelde tijdens het interbellum materiaal over (extreem) linkse en rechtse groepen en volgde hun activiteiten. Van Oorschots naam wordt in deze rapportages voor het eerst vermeld op 31 maart 1930, toen hij een circulaire van het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau ondertekende met een oproep voor de oprichting van een soldatenkrant. Van Oorschots betrokkenheid bij de OSP (Onafhankelijke Socialistische Partij), het arbeidersschrijverscollectief Links Richten en het tijdschrift De Nieuwe Kern komt in het vervolg nog ter sprake, maar deze waslijst van door de CI opgemerkte activiteiten zegt veel over Van Oorschots revolutionaire gezindheid en hoe de buitenwereld daar tegenaan keek. Of Van Oorschot uitgebalanceerde politieke standpunten huldigde, is de vraag, maar voorzover hij ze had, verbond hij ze nadrukkelijk met zijn opvattingen over kunst. In een ongedateerde brief (waarschijnlijk uit eind 1943/begin 1944) aan de dichter Bertus Aafjes, met wie hij enige tijd zeer nauw bevriend was, schreef hij in de toen voor vooruitstrevend doorgaande spelling-Kollewijn: ‘de mensen samen vormen de wereld, de maatschappij. En daarom ook: maatschappelike, d.i. politieke verantwoordelikheid. Politiek is het leiden van mensen. En derhalve is politiek de schoonste vorm van kunst. Ook de moeilikste. De politicus moet een kunstenaar zijn, een dichter!’. Zijn politieke standpunten waren niet zo extreem dat ze Van Oorschot beletten vanaf begin 1930 mee te werken aan het sociaal-democratische partijblad De Socialistische Gids of te proberen gedichten geplaatst te krijgen in het al | |
[pagina 21]
| |
heel weinig radicale tijdschrift De Nieuwe Gids. Van Oorschots bundeltje De turfgravers (1932) verscheen bij de Rotterdamse vestiging van De Arbeiderspers - ook al verknoopt met de sociaal-democratie.Ga naar eind4 Verder werkte Van Oorschot mee aan het door De Wereldbibliotheek uitgegeven Leven en Werken, Maandblad voor meisjes en vrouwen, het orgaan van de tegen de sociaal-democratie aanschurkende Bond van Nederlandsche Volksuniversiteiten. E.C. Knappert, één van de redactrices van dit blad, was nauw verbonden met het religieussocialistische tijdschrift De Blijde Wereld en zijn opvolger Tijd en Taak. Annie Salomons, de andere redactrice, zag zowel in Knappert als in Wereldbibliotheek-uitgever Leo Simons iemand die werkte voor ‘die Erniedrigten en Beleidigten’.Ga naar eind5 Dát was wellicht het aspect dat Van Oorschot in Leven en Werken aansprak, maar voor het overige was hij net een gewone beginnende dichter die zonder al te veel ideologische overwegingen krampachtig pogingen deed zijn werk geplaatst te krijgen. Zo ondernam hij ook pogingen te publiceren in het tijdschrift De Nieuwe Gids van de oude bard Willem Kloos. Het in 1885 opgerichte De Nieuwe Gids was na een in literair opzicht revolutionair begin onder Kloos' leiding afgegleden tot een wat suf tijdschrift van een in politiek opzicht conservatieve signatuur. Geen omgeving voor een jonge, verwachtingsvolle en politiek radicale dichter. Toch zond Van Oorschot eind september 1931, enkele maanden vóór het verschijnen van zijn bundeltje Gevangenis, een drietal gedichten uit die bundel naar Kloos. Als Kloos afwijzend op zijn inzendingen reageert, schrijft Van Oorschot deemoedig aan de tot ‘Beste Vriend’ gepromoveerde Kloos: Ik zal rustig en gestaag doorwerken, dat beloof ik u. Ik wist wel er nog lang niet te zijn. Trachten zal ik te leven, te zien, te zwoegen, te luisteren. Mijn werk zal rustiger, meer bezonken moeten worden, zoals u ook van mening bent. Ja, ik las geen van de proeven, die ik u zond, door, alles dringt zich spontaan naar boven. Nu voel ik ook wel, dat er veel aandacht aan het werk geschonken moet worden. Misschien dat ik dan over enkele jaren iets voortbrengen kan naar behoren! Had u in uw jeugd ook dikwels veel verdriet? Luister nog eens: Zal ik zo af en toe eens wat aan u zenden en hoor ik dan uwe scherpe mening?Ga naar eind6 | |
Onrustig bestaanBij de Jeugdbond voor Onthouding, waarvan hij op zijn veertiende lid was geworden, had Van Oorschot de ‘brosjurehandel’ geleid. Hij moet toen al hebben gemerkt dat daar zijn kracht lag, maar nadat hij eind januari 1930 de straf voor zijn dienstweigering had uitgezeten, ging hij eerst in de Rotterdamse haven werken. Later werd hij werkloos en moest drie jaar lang stempelen. Aan Willem Kloos schreef hij: ‘Mocht u tot plaatsing overgaan, en uw tijdschrift keert honorarium uit, stuur het mij dan: ik ben arm’.Ga naar eind7 En aan Nico van | |
[pagina 22]
| |
Suchtelen - na Leo Simons' dood in 1932 enig directeur van De Wereldbibliotheek - aan wie hij voor Leven en Werken een verhaal had ingezonden, schreef hij op 12 mei 1933 vanuit Rotterdam: ‘Waar ik met mijn gezin van 11 gulden per week steun moet leven (?) zult u begrijpen, dat ik dringend enig geld nodig heb, om in de achterstand en nood van mijn gezin te kunnen voorzien’. Dat gezin bestond op dat moment slechts uit hemzelf en de in 1912 in Winschoten geboren Anna Jantiena (Tine) Smit, met wie hij op 10 november 1932 in haar geboorteplaats was getrouwd. Op 19 augustus 1933 zou hun eerste kind (Geert jr.) worden geboren. Of Tine Smit de enige voor Van Oorschot was, mag worden betwijfeld. Zo publiceerde hij enkele maanden voor zijn huwelijk in Leven en Werken twee aan een zekere ‘Griet B.’ opgedragen ‘Lenteliederen’, waarvan het eerste eindigt met de strofe: En ik - ik vouw mijn handen
voor al dat schone saam
en fluister hèèl heel zachtjes
een lieve meisjesnaam.Ga naar eind8
Van Oorschot leidde in de jaren dertig een onrustig bestaan: in december 1930 vertrok hij vanuit Rotterdam naar Amsterdam; in augustus en oktober 1931 schreef hij vanuit het huis van zijn ouders in Vlissingen brieven; vanaf 22 december van dat jaar woonde hij in Den Haag, verbleef van half juli tot eind september 1932 weer even bij zijn ouders in Vlissingen thuis, om de 27ste september opnieuw ingeschreven te worden in Rotterdam. Na hun huwelijk kwam zijn vrouw samen met haar broer Folgert naar Rotterdam. Half oktober 1935 verhuisde Van Oorschot naar Amsterdam. Op 7 november 1936 werd hij weer in Den Haag ingeschreven, daarna van 18 januari 1936 tot 8 maart 1938 in Rolde, waar op 20 november zoon Levien wordt geboren. Vanuit Rolde verhuisde hij naar Vlissingen, op 19 december 1938 vertrok hij opnieuw naar Rotterdam. Van 29 april 1939 tot 20 oktober 1943 woonde hij officieel in Hilversum, maar al eerder heeft hij kennelijk zijn gezin verlaten en is in Amsterdam gaan samenwonen met Hillie Munneke: in een ongedateerde brief aan Liesbeth van Vessem, de latere echtgenote van Joop den Uyl, schreef Van Oorschot midden in de oorlog: ‘We hebben een huisje van f32,- per maand. Morgen moet onmiddellijk gehuurd worden. Kom dus morgen onmiddellijk even naar mij toe. Waarschuw als je kunt Joop’;Ga naar eind9 maar half augustus 1943 schreef hij al weer aan Bertus Aafjes: ‘Vanaf heden zijn wij weer dakloos. Het mooie huisje op de Oude Schans hebben wij plotseling moeten verlaten’. In oktober 1943 wordt hij in Amsterdam ingeschreven. Hij woont dan Herculesstraat 25-a II, het eerste adres van zijn uitgeverij. Op 30 september is voor de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam zijn scheiding uitgesproken. Vrouw en twee zoons vertrekken naar Winschoten, Van | |
[pagina 23]
| |
Oorschot hertrouwt op 23 februari 1944 met de in 1920 in Onstwedde (Groningen) geboren Hillechiena (Hillie) Munneke. Op 17 maart wordt in Amsterdam hun zoon Guido geboren (Wouter stamt uit 1952). 22 februari 1947 belandt de prille uitgever met zijn nieuwe gezin op het bekende adres Herengracht 613.Ga naar eind10 Dit heen en weer trekken had niet alleen met zijn financieel-economische omstandigheden te maken, maar vooral met zijn politieke activiteiten. | |
Links RichtenIn november 1930 namen Jef Last, Freek van Leeuwen en Klaas Smelik het initiatief een bond van arbeiders en schrijvers op te richten.Ga naar eind11 Ze kozen daarvoor de naam Links Richten. Last en consorten wilden proletarische literatuur verspreiden en dachten daarbij aan maandelijkse of veertiendaagse brochures. Hun oproep was ongetwijfeld geïnspireerd door het tweede internationale congres van proletarische schrijvers, dat van 6 tot 15 november 1930 in Charkov werd gehouden. Als eerste product van de door Last c.s. opgerichte bond verscheen omstreeks april 1931 in samenwerking met het Amsterdamse revolutionaire toneelgezelschap Alarm het antikoloniaal toneelstuk Hollands welvaren.Ga naar eind12 Voorjaar 1931 richten Freek van Leeuwen en Bertus Meijer een Rotterdamse afdeling van Links Richten op. De schilder Henk Bruintjes werd tot secretaris gebombardeerd. De Rotterdamse afdeling had een sterker proletarisch karakter dan de Amsterdamse.
Van Oorschot raakte via Freek van Leeuwen in september 1931 bij de Rotterdamse tak van Links Richten betrokken. Bruintjes (die zijn naam in de Links Richten-tijd als Bruyntjes spelde en verantwoordelijk zou zijn voor de omslag van Van Oorschots bundeltje Gevangenis) herinnerde zich: We hebben met Links Richten gekolporteerd op de bijeenkomsten in Odeon en het Verkooplokaal.Ga naar eind13 Links Richten maakte dan gedichten. Dat was een pamflet, daar werd aan de ene kant een gedicht gezet en aan de andere kant maakte ik een houtsnede. Die werden verkocht voor één of twee cent. Daar ging je mee kolporteren en daar verzette je aardig veel van. [...] Nadien is Geert van Oorschot en nog een stel jongere sociaal-demokraten erbij gekomen. Zo is dat Links Richten feitelijk een beetje op de been gezet. [...] Die Geert was een ontzaglijke aanwinst, hij kon kolporteren als de beste, hij zette een hoop boeken weg en zo meer.Ga naar eind14 Eenzelfde bewondering voor Van Oorschots commerciële daadkracht komt ook naar voren in de herinneringen van Meijer. Die schreef over de verkoop van de Links Richten-uitgaven: ‘Maar die kwam dan ook steeds meer in han- | |
[pagina 24]
| |
den van Geert van Oorschot, een verkoper en propagandist, die zijn weerga niet kende. Zelfs bij een slager heb ik hem eens een dichtbundel zien slijten. Ja, Geert had iets in zijn ogen, zijn manier van optreden, doortastend met een mengeling van trouwhartige kameraadschappelijkheid, dat de mensen imponeerde, overblufte, voor hem innam’.Ga naar eind15 Als colporteur en waarschijnlijk ook als uitgever was Van Oorschot actief betrokken bij de uitgaven van de Links Richten. Colportage was in de uitgeverij een oud fenomeen, dat, vooral na de Eerste Wereldoorlog, binnen de linkse beweging met zijn hang naar arbeidersontwikkeling een nieuwe impuls had gekregen. In Nederland zetten de sociaal-democratische uitgeverijen De Wereldbibliotheek en De Arbeiderspers een groot deel van de oplage van de door hen uitgegeven boeken op die manier af,Ga naar eind16 in Duitsland bijvoorbeeld hadden zo'n beetje alle linkse stromingen hun eigen boekenclub.Ga naar eind17 Hoe dat er in de Links Richten-tijd toeging, is met betrekking tot Van onderop aardig beschreven door Freek van Leeuwen: Ten einde de verkoop van deze uitgave zo hoog mogelijk op ten voeren besloten we behalve langs de gewone weg van colportage op vergaderingen en bijeenkomsten, ook de straatverkoop ter hand te nemen, zodat ook bij niet- of anders georganiseerden belangstelling voor deze bundel zou worden gewekt. Op een zaterdagmiddag trokken we met een handwagen de stad in. Op de wagen stond een groot bord, waarop geschilderd was: Steunt de Twentsche strijd, welke leuze ook in grote, rode letters schuin over het bundeltje was heengedrukt. Bij voorkeur gingen we door de drukste straten, zoals de Hoogstraat en over de Goudsesingel, waar de zaterdagmarkt werd gehouden. Een paar van ons duwden de kar en aan weerzijden van de straat liepen luidkeels roepend groepjes colporteurs [...].Ga naar eind18 Bertus Meijer noemde Links Richten de eerste Nederlandse arbeidersuitgeverij en roemde Van Oorschot als de belangrijkste initiatiefnemer.Ga naar eind19 Van Oorschot was in december 1930 vanuit Rotterdam naar Amsterdam verhuisd. Daar woonde hij nog in mei 1931. Pas in september 1932 keerde hij terug naar Rotterdam. In de tussentijd woonde hij onder meer van eind december 1931 tot half juli 1932 in Den Haag. Van Oorschots Haagse adres (Esacamplaan 114) fungeerde in de Links Richten-uitgaven Verzet (december 1931)Ga naar eind20 en Van onderop (januari 1932)Ga naar eind21 als verkoopadres. Naast beide bloemlezingen publiceerde Links Richten eind oktober of begin november 1931 Van Oorschots bundeltje Gevangenis.Ga naar eind22 Dat werd een ongehoord succes. Van Oorschot pochte in een brief aan de criticus Roel Houwink van 13 oktober 1931 dat de oplage van zijn bundeltje 2000 exemplaren bedroeg. Het behaalde twee drukken. Verder verschenen bij Links Richten alleen nog de bundeltjes Uitverkoop (eind 1931) en Zóo zingt Twente! Reportages uit de textielstrijd (omstreeks februari | |
[pagina 25]
| |
Gevangenis, 1931. Uitgave Links Richten
Omslag van de Links Richten-uitgave Van onderop, 1932
De turfgravers, 1932. Uitgave De Arbeiderspers, Rotterdam
| |
[pagina 26]
| |
Tijdens een diner ter gelegenheid van de 55ste verjaardag van Jac. van Hattum, 1955. Achter de tafel, v.l.n.r.: onbekende, Mies Bouhuys, Maurits Mok, Elisabeth Augustin en Van Oorschot [Letterkundig Museum; foto: Studio Hartland & Co, Amsterdam]
1932) van Freek van Leeuwen. De bundel Werkloosheid, aangekondigd als een ‘bloemlezing van een 20-tal sosialistiese dichters’ is niet meer verschenen, omdat het binnen Links Richten tot een breuk kwam. Vanaf september 1932 tot augustus 1933 verschenen vervolgens nog twaalf nummers van het tijdschrift Links Richten. Met het tijdschrift Links Richten heeft Van Oorschot niet meer van doen gehad, want inmiddels was binnen Links Richten een scheuring opgetreden. In maart 1932 was er een Amsterdamse afdeling ontstaan rond Jef Last, met onder anderen Maurits Dekker, Frans Goedhart en Gerard Vanter. De Amsterdammers waren bijna allen lid van de communistische partij. Ook de Rotterdamse afdeling werd min of meer overgenomen door CPH-leden die de opdracht hadden de invloed van Van Oorschot en zijn medestanders terug te dringen. Ook streefden de communistische Links Richten-leden naar aansluiting bij de IVRS. Vanwege de in hun ogen te nauwe betrokkenheid bij de CPH, traden Van Oorschot c.s. uit links Richten. | |
[pagina 27]
| |
De opheffing van Links Richten was het gevolg van onenigheid over de oorzaak van de brand in de Duitse Rijksdag in februari 1933. De schrijver Maurits Dekker werkte mee aan het zogenaamde Roodboek. Van der Lubbe en de Rijksdagbrand, waarin de officiële, in het Bruinboek van de Hitler-terreur en den Rijksdagbrand, neergelegde communistische visie werd bestreden.Ga naar eind23 De CPH beschouwde dit tegengeluid als een onaanvaardbare aanval op haar antifascistische politiek en vond dat de partij te weinig grip op Links Richten had. Na de scheuring binnen Links Richten werd door de communistische hardliners nog van november 1933 tot augustus 1934 het tijdschrift Links Front uitgegeven.Ga naar eind24 Begin jaren zeventig heeft Van Oorschot enkele brieven gewisseld met zijn voormalige Rotterdamse strijdmakker Henk Bruintjes. De reden dat Bruintjes contact zocht met Van Oorschot was dat er een herdruk van alle nummers van Links Richten zou gaan verschijnen. Martin Mooij, die deze uitgave van een inleiding voorzag, had ter voorbereiding een gesprek gehad met Bruintjes en Bertus Meijer. Bruintjes schreef daarover op 13 december 1972 aan Van Oorschot: ‘Nu komt dat gesprek er zoon beetje op neer dat het maandblad het belangrijkste was, ik zelf ben het daarmee niet eens, [...] volgens mij was de Rotterdamse periode met meer idealisme, wij geloofden in de taak van de arbeiders-schrijvers als verzet. Het blijkt nu dat het zo jammer was, dat ook het links-richten een communistische cel moest worden, en door salon communisten als [Paul] Schuitema enz. naar een maandblad gedreven, wat punt I door arbeiders niet gelezen werd, en al gauw financieel kapot was’. Van Oorschot antwoordde op 15 december: ‘Ook ik ben van mening dat de Rotterdamse periode van links-richten uiteindelijk de belangrijkste was. Je herinnert je dat ik met links-richten gebroken heb toen de communisten links-richten tot een mantelpartij van de communistische partij maakten’. De achterblijvers waren het er vanzelfsprekend niet mee eens dat de ‘Rotterdamse periode’ de belangrijkste was. Jef Last, die van eind maart tot december 1932 in Moskou zou verblijven, opende bij terugkomst de aanval op de deserteurs. Nadat Van Oorschot uit Links Richten vertrokken was, verscheen in het rooms-katholieke tijdschrift De Gemeenschap van april 1932 een bespreking door Anton van Duinkerken van de Links Richten-uitgaven Gevangenis van Van Oorschot, Uitverkoop van Van Leeuwen en de gezamenlijke bundel Verzet, waarin onder meer een bijdrage van Willem van Iependaal was opgenomen. Een dergelijke bespreking door een gezaghebbend criticus als Van Duinkerken moet - ongeacht diens oordeel - een gebeurtenis geweest zijn. Niet echter voor Last, die tevoren tegenover zijn uitgever Van Loghum Slaterus geklaagd had over het gebrek aan aandacht in de burgerlijke pers. Drie keer kraaide ook de rode haan, want in Links Richten van februari 1933 schroomde Last niet op zure en afstandelijke toon afstand te nemen van de activiteiten die vóór de scheiding der geesten binnen Links Richten hadden plaatsgevonden: | |
[pagina 28]
| |
In het Aprilnummer van de Gemeenschap bespreekt Anton van Duinkerken op zeer lezenswaardige wijze die uitgaven van “Links Richten” welke vóór de aansluiting onzer Vereeniging bij den Internationalen Bond van Proletarische Schrijvers [bedoeld is de IVRS, SvF], en vóór het verschijnen van ons blad, tot stand kwamen. Met het volste recht bekritiseert hij de kleinburgerlijke platheid van een Iependaal die sindsdien en na zijn uittreden uit onze groep [...] aan den boezem der S.D.A.P. zijn warmen stal heeft gevonden. Niet minder scherp is het opportunistisch humanisme van den links-socialist gekenschetst wanneer de schrijver naar aanleiding van den bundel: Gevangenis opmerkt: - “Er wordt een ruw cipier in geschetst, doch daar bestaan cipiers, die heelemaal niet ruw zijn. Er wordt een zwetsende dominee aan het woord gelaten, doch het is niet de plicht van dominee's te zwetsen. Er wordt een afschuwelijke regent in gehekeld, doch niemand zal geloven, dat alle regenten even afschuwelijk zijn.” Evenzeer heeft hij gelijk wanneer hij, voor onze oude produktie, opmerkt, dat “de jonge revolutionnaire lyriek tot heden... minder ingegeven schijnt door een hardnekkig verlangen naar het nieuwe, dan door een hartstochtelijke afkeer van het bestaande”. Tot voor korten tijd ontbrak inderdaad aan onze revolutionnaire litteratuur [...] de positieve pool, ontbrak de hartstochtelijk bevestigende trots die toch bij ieder waarachtig revolutionnair ontstaan moet over de heldhaftige en zegevierende wijze waarop reeds over 1/6 deel der aarde het Socialisme gebouwd wordt. In maart van dat jaar had Last bovendien in het in Moskou verschijnende tijdschrift Internationale Literatur een overzicht gepubliceerd van ‘De proletarische Literatur Hollands’; daarin negeerde hij het nog ter sprake komende Het Roode Baken zelfs totaal, maar vermeldde eerlijkheidshalve wel: ‘Obgleich die Mitglieder von “links richten” schon verschiedene Arbeiten publiziert haben [...], fehlt es den meisten Schriftsteller dieser Gruppe doch noch an einer genügenden theoretischen Schulung, vor alle man einer gründlichen Kenntnis des Marxismus und des dialektischen Materialismus. Die proletarischrevolutionäre Literatur Hollands steekt eben noch in den Kinderschuhe [...].’ | |
Het Roode BakenVan Oorschot raakte na zijn breuk met Links Richten vervolgens betrokken bij een ander initiatief, dat door zijn vroegere kompanen schamper werd afgedaan. Freek van Leeuwen publiceerde in november 1932 in de derde aflevering van Links Richten een programmatisch artikel over ‘Revolutionnaire poëzie’ waarin hij Het Roode Baken - waarin Van Oorschot zich met enkele geestverwanten had verenigd - verweet dat hun poëzie een revolutionaire frase zonder daad was. Over Het Roode Baken schimpte Van Leeuwen met een verwijzing naar Van Oorschots gedicht ‘In Boskoop’: | |
[pagina 29]
| |
En als de interventie tegen de sovjets werkelijkheid dreigt te worden [...], voltrekt zich in “Links Richten” definitief de scheuring. Het “roode baken” wordt opgericht en de “links socialistische” poëzie is geboren. De poëzie van de revolutionnaire frase, zonder daad: “flarden!...” Jammerklacht over vergoten arbeidersbloed, maar op het oogenblik, dat dit bloed vergoten werd, zaten de dichters de lampen van hun roode lantarens te poetsen en doceerden met veel wijsheid: natuurlijk moeten we in massa demonstreeren, maar nú nog niet: láter... misschien -. [...] Het roode baken zegt: Wij brengen het goedkoopste en beste boek voor de massa. Bloed stroomt in den Haag - in Boskoop - Het roode baken brengt U de bundel “Plaveisel”. Maar de massa hééft geen behoefte aan deze gedichten. De massa heeft überhaupt geen behoefte aan kunst. In augustus 1932 verscheen het al genoemde Flarden als eerste uitgave van Het Roode Baken.Ga naar eind25 De dan tweeëntwintigjarige Van Oorschot werkte met drie gedichten mee aan die eersteling: ‘In Boskoop’, ‘Toen zwaaide ik mijn vlag’ en ‘Rationalisatie’ (“Nu ben ik oud en versleten”). Opstandige poëzie, net als in Verzet en Van onderop, gericht bij voorbeeld tegen bruut politieoptreden in Boskoop (‘In Boskoop slaan ze de muiters neer. / Eén dode en twintig gewonden - / Wie dood is, vraagt om geen senten meer, / wrijft in zijn handen minister de Geer,Ga naar eind26 / O - dat we ze allemaal konden...’). Toch zag Van Oorschot licht aan de revolutionaire horizon gloren, want de laatste twee strofen van het tweede gedicht - dat eerder dat jaar gepubliceerd was in De Socialistische Gids - luiden: Toen zwaaide ik mijn vlag in het zonlicht omhoog,
blijde moed zong haar lied aan mijn oren,
hoe zwaarder de wind op mijn vlaggedoek woog,
hoe meer ik mijn kracht wist herboren.
Want sterker was ik dan alles dien dag,
niet langer meer één der geknechten,
de lucht was vervuld van mijn luide lach,
om 't hoogste geluk te bevechten.
Het is gemakkelijk de gedichten uit Flarden, Verzet, Van onderop, Gevangenis en De turfgravers belachelijk te maken om de nauwelijks verholen pathetiek, maar uit de opname van Van Oorschots gedichten in deze in socialistische kring belangrijk gevonden bundels, mag je afleiden dat er destijds toch een zekere authenticiteit in zijn poëzie werd gezien. Van Oorschots gedichten weerspiegelen ook zijn eerder uit een brief aan Bertus Aafjes geciteerd streven door middel van zijn gedichten zijn politieke verantwoordelijkheid te nemen. | |
[pagina 30]
| |
Flarden was duidelijk bedoeld als een vlootschouw van de arbeiderspoëzie, al waren de medewerkers van Links Richten kennelijk geweerd. Als voorbeeld voor Het Roode Baken diende mogelijk Hans Mühles bloemlezing uit 1929 Das proletarische Schicksal. Ein Querschnitt durch die Arbeiterdichting der Gegenwart, die Martien Beversluis juist in juni 1932 voor uitgeverij H. ten Brink (Arnhem) in het Nederlands had vertaald. Lang nadat Flarden was verschenen, verwaardigde de ‘burgerlijke’ criticus S. Vestdijk zich in de NRC het bundeltje te bespreken. Hij had daarin kennelijk weinig urgentie gezien, want zijn bespreking verscheen pas op 13 augustus 1935. Van Iependaal, Van Hattum en Stuiveling noemde hij als ‘de eigenlijke talenten’ in Flarden. Vestdijk was van oordeel dat de poëzie in Flarden krachteloos op twee gedachten hinkte: ‘eenerzijds dus vervagende synthese in leuzen die letterlijk iedere politieke partij in haar vaandel schrijven kan, desintegratie tot boosaardige détailkritiek anderzijds. Het is duidelijk, dat de revolutionaire dichter, tusschen deze beide uitersten van jubelen en schelden in, geen raad weet en zich aan het traditioneele voorbeeld of aan den momentanen impuls zonder vormkracht moet overgeven’. In hetzelfde jaar zou Vestdijk als redacteur van Forum zich geheel in lijn met dit oordeel tegen opname van poëzie van Van Oorschot keren. In maart 1935 - Links Richten en Het Roode Baken liggen dan achter hem - stuurt Van Oorschot een gedicht naar het eind 1931 opgerichte Forum in met een uiterst neutraal, strikt zakelijk briefje, waaruit overigens op geen enkele manier verwantschap met de richting of het streven van het tijdschrift blijkt. Die poging leidde tot niets. Later zal hij nog enkele malen zijn neus stoten. Zelfs in de correspondentie tussen de redacteuren van Forum onderling laten Van Oorschots inzendingen geen enkele rimpeling na. Het oordeel over Flarden van geestverwanten was niet veel milder. In De Jonge Gids, Halfmaandelijks tijdschrift voor jeugdbeweging van 20 september 1932 stond een anonieme bespreking van Flarden:Ga naar eind27 ‘Naar inhoud staat deze bundel onder Tijdsignalen 1931 [...] Dat na de opkomst van de sosialistiese poëzie deze inzinking mogelik is, hangt voor ons onverbrekelik samen met de krisis van het sosialisme. [...] Te konstateren blijft een toonloze eenvormigheid, een schoolsheid der sosialistiese poëzie, die de laatste tijd vaak haar heil zoekt in een “revolutionering”, die maar van de buitenkant is’. Van dit oordeel zullen Van Oorschot en zijn kompanen al niet vrolijk zijn geworden, en de bespreking die de vooraanstaande socialistische literatuurcriticus A.M. de Jong in Het Volk van 15 november 1932 publiceerde, zal daaraan weinig hebben veranderd. De Jong combineerde - zonder namen te noemen - lof met forse kritiek. De Jong schreef onder meer: “Revolutionnaire” jongeren hebben zich aaneengesloten om in “Het Roode Baken” socialistiese kunst uit te geven. De eerste proeve is “Flarden” [...]. Veel in het bundeltje kan men met vreugde begroeten als fris, spontaan | |
[pagina 31]
| |
proletaries werk, driftig en dringend van een sterk gespannen idealisme. Er is ook onrijp werk bij en ander dat verwarring sticht door tegenstrijdigheid met gedichten op andere bladzijden. Verwarring die voortkomt uit het feit, dat onder “revolutionnair” en “socialisties” zowel S.D.A.P.-ers, O.S.P.-ers, C.P.H.-ers en syndicalisten begrepen worden, zodra het om “de kunst” gaat.Zelfs het socialistische poëtische orakel Henriette Roland Holst, die anders niet wist hoe snel ze zich ook maar enigszins revolutionair manifesterende dichters aan haar boezem moest drukken, vertoonde grote terughoudendheid in haar waardering voor Flarden. In Tijd en Taak van 22 oktober 1932 schreef ze zuinigjes, zonder afzonderlijke gedichten te noemen en in het algemeen sprekend over ‘geestelijke nood’ die er naast de materiële nood in deze crisistijd heerste: ‘Een eerlijk, zoo ook niet bijzonder treffend dokument van dien nood, is het bundeltje revolutionnaire poëzie dat kort geleden als eerste uitgave van het “Roode Baken” verscheen. Al stuurt dat baken nog geen doordringende stralen uit over de woelige zee van onzen tijd, zoo verdient de poging van eenige jonge socialistische letterkundigen, om tegen zéér lagen prijsGa naar eind28
Geert van Oorschot met zijn broer Adri [Uitgeverij G.A van Oorschot]
| |
[pagina 32]
| |
Omslag van de Links Richten-uitgave Verzet, 1931
Omslag van Flarden, 1932
kleine bundeltjes verzen en proza uit te geven, zeker onze sympathie’. Holst was niet in het bijzonder geïnteresseerd in de literaire verdiensten van Flarden, want ‘wanneer ik de schreeuw hoor van een aantal menschen die dicht aan 't verdrinken toe zijn, dan bekommer ik er mij niet allereerst om, of zij dien schreeuw wel op de goede toonhoogte hebben ingezet’. Toch concludeerde zij: ‘“Revolutionnair” kan ik deze poëzie niet vinden. Haat, wrok, wanhoop zijn op zichzelf niet revolutionnair; zij kùnnen dit zijn, zoo zij voeren tot de visie van een samenleving, die uit een geheel anderen wortel dan de kapitalistische opgroeit. En van zulk een visie in in dit bundeltje haast niets te ontdekken’. Van Oorschot, die zoals gezegd meewerkte aan Flarden, had van oktober 1926 tot en met december 1930 in Rotterdam gewoond en was er eind september 1932 teruggekeerd. Vermoedelijk had hij geen rechtstreekse bemoeienis met de productie van de uitgaven van Het Roode Baken. Maar nog in Vlissingen, waar hij van half juli tot eind september 1932 verbleef, werd hij betrokken bij de verspreiding van de publicaties. | |
[pagina 33]
| |
Prospectus voor Plaveisel, circa 1932 [Particuliere collectie]
Flarden verscheen zonder deugdelijk imprint. Bij de verschijning van Flarden werd in een los prospectus Plaveisel, een soortgelijke bloemlezing uit revolutionair proza, aangekondigd. Op dat prospectus staat Van Oorschots adres in Vlissingen (Badhuisstraat 64) vermeld als besteladres. Plaveisel is nooit verschenen en het prospectus doet ook geen onthullingen over de vermoedelijke inhoud. Wél zou in de loop van 1933 Salvo. Verzameling proza verschijnen bij Het Roode Baken.Ga naar eind29 Het Roode Baken nam naast de eigen uitgaven Flarden en Salvo nog de verspreiding van het in 1932 in eigen beheer uitgegeven bundeltje Baanbrekertjes met majesteitschennende gedichten van Jac. van Hattum op zich, maar verdere activiteiten zijn onbekend. Als redactie- en administratieadres van Het Roode Baken werd in Salvo het adres van de dichter Jac. van der Ster vermeld; Van Oorschot, die inmiddels weer in Rotterdam woonde, wordt dan zelfs niet meer genoemd bij de achttien boekverkopende geestverwanten bij wie de uitgaven van Het Roode Baken verkrijgbaar waren.Ga naar eind30 Wat er tussen hem en Het Roode Baken is voorgevallen, is | |
[pagina 34]
| |
onbekend, maar dat hij uit de gratie was geraakt, is wel duidelijk. In het laatstverschenen nummer van Links Richten (juli 1933) is sprake van een vorm van samenwerking tussen Links Richten en Het Roode Baken. Van Oorschot was half maart 1932 een van de drijvende krachten geweest achter de breuk binnen Links Richten. De samenwerking tussen Links Richten en Het Roode Baken heeft zijn beslag niet gekregen, maar mogelijk dat deze toenadering mede de oorzaak was van Van Oorschots eclips. Er lijkt nog een, waarschijnlijk links, Rotterdams uitgeverijtje te zijn geweest, waarmee Van Oorschot bemoeienis heeft gehad of dat misschien zelfs wel zijn eigen uitgeverij was. Waarschijnlijk eind 1932 publiceerde Van Oorschot zijn bundeltje Van Oudegeest tot revolutie.Ga naar eind31 Het bundeltje heet uitgegeven te zijn door Uitgeversbedrijf ‘Agenco’ in Rotterdam, gevestigd op hetzelfde adres waar Van Oorschot destijds woonde.Ga naar eind32 Andere uitgaven van ‘Agenco’ dan Van Oorschots bundeltje zijn niet bekend en daarmee was het bestaan van deze uitgeverij nog kortstondiger dan dat van Het Roode Baken. | |
De Nieuwe KernMet Van Oorschots activiteiten als propagandist en als colporteur voor de uitgaven van de Jeugdbond voor Onthouding, het arbeiderscollectief Links Richten of de vereniging Het Roode Baken had hij min of meer praktische politiek bedreven, maar die waren tot dusverre niet ingebed in een partijpolitiek kader. Begin jaren dertig werd Van Oorschot lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP). In een gedicht in Van Oudegeest tot revolutie komt de strofe voor: Zeg Oudegeest, zeg Oudegeest
zeg ben jij altijd oud geweest?
En zou je met die frisse meid
waar Schmidt en Sjaak de Kadt mee vrijt
niet eens een reisje willen doen,
of durf je niet voor je fatsoen?
De vakbondsman Jan Oudgeest had een vooraanstaande rol gespeeld bij de spoorwegstaking van 1903, maar zijn revolutionair elan was weggeëbd en hij behoorde in 1918 toen P.J. Troelstra zijn mislukte revolutiepoging ondernam tot diens belangrijkste tegenspelers. Van 1927 tot 1934 was hij voorzitter van de SDAP, in welke hoedanigheid hij de drijvende kracht was achter het royement van de linkse oppositie in maart 1932. Tot die linkse oppositie behoorde ook de in Van Oorschots gedicht opgevoerde Jacques de Kadt en P.J. Schmidt. Jacques de Kadt - die vanaf dit tijdstip door Van Oorschot in zijn ideologische ‘Werdegang’ slaafs gevolgd zou worden - had een lange carrière als woelgeest en scheurmaker achter de rug.Ga naar eind33 Hij was in 1919 na oprichting van de | |
[pagina 35]
| |
Communistische Internationale (Komintern) toegetreden tot CPH. De CPH was de voortzetting van de in 1909 opgerichte Sociaal-Democratische Partij (SDP), een marxistische afsplitsing van de sociaal-democratische SDAP. De SPD streed tegen revisionisme en reformisme en wilde geen sociale hervormingen, omdat die alleen maar het bestaan van het kapitalisme zouden verlengen. Na de Russische Revolutie in 1917 had de partij haar naam gewijzigd in Communistische Partij Holland en had ze zich aangesloten bij de toen geformeerde Komintern. De Kadt maakte als lid van de linkse oppositie enige tijd deel uit van het partijbestuur van de CPH, maar werd wegens onoverbrugbare meningsverschillen in 1923 geroyeerd. Onder druk van de Komintern was dit royement weliswaar ongedaan gemaakt, maar omdat de Komintern desalniettemin achter de partijleiding bleef staan, verliet De Kadt in 1924 alsnog de CPH. Hij richtte vervolgens met onder anderen Henriette Roland Holst de Bond van Kommunistische Strijd- en Propagandaclubs op, die het communisme ‘in de geest van Lenin’ wilde uitdragen en het ‘schijn-radicalisme’ en ‘reformisme’ van de CPH bestreed. De BKSP werd in 1927 opgeheven. In 1928 werd De Kadt vervolgens lid van de SDAP, maar ook daar speelde hij weer een oppositionele rol. Aanvankelijk was hij redacteur van De Socialist, het orgaan van de linkse oppositie binnen de SDAP. In november 1931 werd een poging gedaan deze oppositie te neutraliseren door de vorming van het partijorgaan De Sociaal-Democraat, waarvan De Kadt met Willem Banning, E. Boekman, Oudegeest en Schmidt de redactie vormde. Deze verbintenis ontplofte bijna onmiddellijk, want het tijdschrift liet al na één maand het leven. In maart 1932 barstte de bom definitief en vormde het merendeel van de linkse oppositie binnen de SDAP de OSP.Ga naar eind34 De OSP spiegelde zich aan de Engelse Independent Labour Party (ILP). De ILP fungeerde sinds het eind van de negentiende eeuw binnen de Labour Party als een linkse denktank. In augustus 1931 scheidde de ILP na de vorming van een regering van nationale eenheid onder leiding van de socialist Ramsay MacDonald van de partij af.Ga naar eind35 De Britse kabinetscrisis was veroorzaakt door onenigheid over een vermindering van de werkloosheidsuitkeringen, precies het onderwerp dat Van Oorschot in de Nederlandse politiek regelmatig het schuim op de mond bracht. Ook Van Oorschot zag MacDonalds handelingen als verraad; hij zou zich met zijn bijdrage in het Links Richten-bundeltje Verzet mengen in deze kwestie; hij besluit zijn gedicht met: Mac Donald heeft zijn rose vaan gestreken,
De werkloze van de nood krepeert.
En niet Mac Donald, doch de bank regeert
totdat de massa deze hel zal wreken
en fors de aanval van de heersers keert.
| |
[pagina 36]
| |
Omslag van Salvo. Verzameling Proza, 1933. De omslagtekening is van Henk Melgers
In zijn OSP-periode was Van Oorschot betrokken bij antifascistische acties. Hij nam bijvoorbeeld deel aan een boycotcampagne tegen het tot het Berlijnse UFA-concern behorende Luxor Theater in Rotterdam; hij werd tijdens een spreekbeurt in Groningen door concurrenten van de CPH belaagd; in mei 1934 in Dordrecht werd hij veroordeeld wegens godslastering; begin augustus 1934 stond hij in Almelo terecht omdat hij opgeroepen had met rode vlaggen te demonstreren; of er werd bij hem thuis naar wapens gezocht vanwege zijn betrokkenheid bij de aan de OSP verbonden Socialistische Arbeidersweer. Ook binnen de OSP zorgde hij voor het nodige rumoer, zodat hij uiteindelijk in de nasleep van het Jordaan-oproer in juli 1934 werd geroyeerd.Ga naar eind36 De Kadt en Tas | |
[pagina 37]
| |
hadden de partij al eerder verlaten. Dat had allemaal weinig te maken met Van Oorschots ambities als uitgever. Met de uitgave van het partijweekblad De Fakkel had hij geen bemoeienis. Wel zou hij daarin een groot aantal politieke, vaak antifascistische artikelen publiceren. En zijn royement had hij te danken aan een oude bezigheid: de colportage, tegen de zin van de partijleiding in, van De Kadts brochure Politiek of romantiek? over de houding van de OSP tijdens het tegen de steunverlaging gerichte Jordaan-oproer. In deze brochure had De Kadt de publicatie van een ‘wetenschappelijk’ tijdschrift aangekondigd, dat De Nieuwe Kern zou gaan heten en het orgaan zou worden van een groep zonder ‘burokratische dikdoenerij’ en ‘partijtjespelerij’. De eerste aflevering van De Nieuwe Kern, Socialistisch maandblad voor politiek, cultuur en wetenschap zou in oktober 1934 verschijnen. Onder redactie van De Kadt en Tas zou De Nieuwe Kern het tot en met april 1940 volhouden. De Centrale Inlichtingendienst tekende bij Van Oorschots naam in een van zijn rapportages aan ‘Redactie De Nieuwe Kern’, maar van een zichtbaar redacteurschap is geen sprake geweest. Hij zou wel betrokken zijn bij de exploitatie van het tijdschrift (zijn adres in Rotterdam is enige tijd het redactieen administratieadres),Ga naar eind37 en was in de praktijk de uitgever van het blad. De Kadt en Tas waren inmiddels naar Antwerpen uitgeweken, omdat ze in Nederland werden gezocht vanwege hun opruiende publicaties. Van Oorschot verbleef op dit tijdstip nog steeds in Rotterdam. Door zijn betrokkenheid bij De Nieuwe Kern kwam hij ook in de invloedssfeer van de liberale intellectuelen rond het tijdschrift Forum: ‘En is het een wonder dat ik na mijn litteraire vooropleiding en het vaststellen van mijn voorkeuren, als jongen van nauwelijks 20 jaren in de ban kwam van de mannen van Forum, Ter Braak en Du Perron, en hun bentgenoten [...]. Dat waren de mannen die ik als vrienden herkende! Zij schreven een taal die ik verstond, ik deelde hun voorkeuren, zij wisten litteraire kwaliteit onmiddellijk van humbug en aanstellerij te onderscheiden. [...] In die Forumjaren namen mijn plannen voor het oprichten van mijn uitgeverij steeds vastere vormen aan en wist ik dat ik de traditie van Forum zou voortzetten’, schreef Van Oorschot bijna vijftig jaar later in een terugblik.Ga naar eind38 Hij stelde deze saulinische ervaring in temporeel opzicht wat al te vleiend voor zichzelf voor. ‘Nauwelijks 20 jaren’? Dat betekent voor Van Oorschot, die in augustus 1909 werd geboren, het begin van het jaar 1929. De eerste aflevering van Forum zal pas in november 1931 verschijnen en van het tweemanschap Menno ter Braak en E. du Perron was op dat moment al evenmin sprake. Waarschijnlijk vergist Van Oorschot zich een jaar of zes. In mei 1935 zocht De Kadt contact met Jan Greshoff, die toen in Brussel woonde en abonnee van De Nieuwe Kern was. Greshoff, die mede aan de wieg van Forum had gestaan, was redacteur van het tijdschrift Groot Nederland, waaraan De Kadt vervolgens incidenteel ging meewerken, onder meer met een | |
[pagina 38]
| |
aantal essays over Herman Gorter. Later kreeg De Kadt ook contact met de met Greshoff bevriende Ter Braak en Du Perron. Beiden zouden, net als De Kadt, een grote invloed op Van Oorschots denken uitoefenen. In zijn hierboven al geciteerde brief aan Bertus Aafjes van eind 1943/begin 1944 bezwoer hij hem: ‘Ter Braak en de Kadt, Denis de RougemontGa naar eind39 en Max Eastman,Ga naar eind40 Willy SchlammGa naar eind41 en Borkenau,Ga naar eind42 lees hen; ze hebben over deze dingen belangrijke dingen gedacht en geschreven!’. Van Oorschots betrokkenheid bij de ultralinkse beweging behoorde voorgoed tot het verleden. Je kunt dat onder meer aflezen uit het feit dat hij, voorzover bekend, aanvankelijk geen contact had met Het Fundament, het tijdschrift dat in januari 1934 de opvolger werd van de eerder ter sprake gekomen De Jonge Gids.Ga naar eind43 Tot de redacteuren van het antimilitaristische en antifascistische Het Fundament behoorde Chris Blom, die in 1936 toetrad tot de directie van uitgeverij Contact. Medewerkers van het ‘onafhankelijk maandblad voor politiek, economie, cultuur en literatuur’, zoals de ondertitel van Het Fundament luidde, waren vroegere bentgenoten van Van Oorschot onder wie Martien Beversluis, Gerard den Brabander, Jac. van Hattum, Willem van Iependaal, David de Jong jr., Jef Last, Freek van Leeuwen en Jac. van der Ster, maar eveneens de ook in De Nieuwe Kern opduikende Willi Schlamm.Ga naar eind44 Het Fundament nodigde eind 1936 De Kadt en Tas uit tot medewerking, maar deze wezen dat hooghartig van de hand.Ga naar eind45 Van Oorschot volgde hen kennelijk slaafs in hun door politieke motieven ingegeven afwijzing van deze concurrent van De Nieuwe Kern. Hijzelf hield zich nog steeds bezig met de colportage van uitgaven van anderen. In Antwerpen was, vermoedelijk vanaf 1934, de kleine uitgeverij De Jongh gevestigd. Deze uitgeverij werd gedreven door F.J. de Jongh, die tot 1936 in Antwerpen woonde en vervolgens nog tot in de jaren vijftig zijn uitgeverij in het nabij gelegen Deurne voortzette. De Jongh was eerder secretaris geweest van de vereniging De Solidairen, met welke bijvoorbeeld Willem van Iependaal contact had. De Jongh was een vrijdenker en anarchist.Ga naar eind46 Zijn fonds weerspiegelde ook zijn politieke richting, boeken van notoire anarchisten als Anton Constandse en Henk Eikeboom, vertalingen van Rosa Luxemburg, Ilja Ehrenburg en Victor Serge. Ook had hij op zijn fondslijst tal van uitgaven van andere uitgeverijen van onder anderen Constandse, Eikeboom, Henri Barbusse, Geert Grub en Bertus Meijer staan. Hoe en wanneer Van Oorschot precies met De Jongh in contact is gekomen, is niet bekend, maar hij trad voor deze uitgever in Nederland als vertegenwoordiger op. Freek van Leeuwen, die al eerder enige tijd in Antwerpen in anarchistische kringen had verkeerd en van wie De Jongh in 1936 de bundel Het lied van den zwerver zou uitgeven, vertelde dat hij najaar 1935 Van Oorschot voor het eerst sinds diens vertrek uit Links Richten weer ontmoette en dat deze nu ‘werkte voor een jonge Vlaamse uitgever in Antwerpen’.Ga naar eind47 De | |
[pagina 39]
| |
Kadt herinnerde zich dat in 1935 zijn Van tsarisme tot stalinisme door toedoen van Van Oorschot door De Jongh werd uitgegeven. Mogelijk zijn de betrekkingen tussen Van Oorschot en De Jongh inniger geweest dan louter een vertegenwoordiging. Op een prospectus voor De Kadts Van tsarisme tot stalinisme, waarop Van Oorschot als vertegenwoordiger voor Nederland vermeld staat, wordt een Nederlandse girorekening ten name van een zekere J. de Jongh genoemd.Ga naar eind48 Het zou wel heel toevallig zijn, als dit niet een familielid van F.J. de Jongh zou zijn. Veel Nederlandse boekhandelaren weigerden De Jonghs uitgave in te kopen: ‘Om het toch aan de man te brengen moesten de werkers voor “De Nieuwe Kern” door huis aan huis verkoop proberen afzet ervoor te vinden. Dat hiérbij Van Oorschot voorop stond zal men wel [be]grijpen’, schreef De Kadt nog.Ga naar eind49 Na dit eerste boek van De Kadt zou De Jongh nog diens Europa's toekomst. Oorlog - Fascisme - Socialisme (1936) uitgeven. Later, als Van Oorschot voor uitgeverij Querido werkt, zal hij opnieuw bemiddelen bij de uitgave van De Kadts boeken. | |
Colporteur voor A.A.M. StolsDe politieke carrière van Van Oorschot was doodgelopen, als dichter kreeg hij buiten socialistische kring geen voet aan de grond en pogingen zich achtereenvolgens bij Links Richten, Het Roode Baken of ‘Agenco’ als uitgever te manifesteren waren mislukt. De bedroevende economische omstandigheden zoals hij die in mei 1933 aan Nico van Suchtelen had beschreven, waren niet verbeterd. Nadat Van Oorschot uit de OSP was gegooid, werd hij vertegenwoordiger en colporteur in boeken, ‘want ik wist dat ik de boeken, die ik zelf wilde schrijven, toch niet schrijven kon, omdat ik geen schrijver ben. Ik dacht, ik ga boeken kopen die ik de moeite waard vind en die ga ik uitventen. Toen heb ik m'n fiets gepakt en daar bond ik twee zware koffers op en zo trok ik de hele dag door het land, want ik kende massa's mensen’.Ga naar eind50 Hij begon - later bijgestaan door zijn veel jongere broer Adri (o1920) - een ‘vliegende boekhandel’ en beperkte zich daarbij tot de boeken die hij mooi vond; andere wilde hij niet verkopen.Ga naar eind51 Van Oorschot colporteerde waarschijnlijk sinds eind 1935 met het fonds van de in Maastricht gevestigde uitgever A.A.M. Stols. Zijn hele uitgeefcarrière balanceerde Stols min of meer op het randje van faillissement; hij was daarom in 1934 een compagnonschap aangegaan met de financieel draagkrachtig R.W. Haentjens Dekker. Hun aanvankelijk losse verbintenis, die eind 1936 in een naamloze vennootschap werd omgezet, liep schipbreuk op een incompatibilité d'humeurs, zodat de vennootschap begin januari 1938 al weer werd ontbonden. Correspondentie tussen Van Oorschot en Stols is pas vanaf begin 1938 bewaard, maar in maart 1936 noemde Stols hem tegenover Greshoff al ‘mijn reiziger’.Ga naar eind52 Vertegenwoordiger voor Stols was begin 1935 nog A. Klemann, | |
[pagina 40]
| |
Brief van Geert van Oorschot aan A.A.M. Stols, 22 januari 1939 [Stadsbibliotheek Haarlem]
| |
[pagina 41]
| |
die in die periode ook de kleine Utrechtse uitgeverij De Gemeenschap vertegenwoordigde. Wanneer Van Oorschot promoveerde van colporteur tot vertegenwoordiger is niet bekend. Colportage van uitgaven van erkende uitgevers was door de beroepsvereniging verboden, vandaar dat Van Oorschots colportagewerkzaamheden voor Stols en later uitgeverij Em. Querido stiekem moesten gebeuren. De boeken die hij van Querido afnam, werden om die reden aan Stols gefactureerd, omdat die wél een erkenning als boekhandelaar had. Hoewel niet tot zijn taak behorend, bemoeide Van Oorschot zich bij Stols af en toe met uitgaven van vrienden als Ed. Hoornik, Gerard den Brabander en Jac. van Hattum. Stols schreef aan Van Hattum op 5 januari 1943: ‘De onderhandelingen over Drie op één Perron [...] zijn gevoerd door den heer Van Oorschot voor Deel I’; Van Oorschot bedacht ook het omslag voor deze gezamenlijke bundel van Hoornik, Den Brabander en Van Hattum. Eveneens probeerde hij, blijkens een brief aan J. Greshoff van 25 mei 1936, door middel van een afnamegarantie de publicatie van Van Hattums bundel Bilzenkruid bij Stols mogelijk te maken. In maart 1938 zou Stols nog aan Haentjens Dekker schrijven dat Van Oorschot niet meer voor hem hoefde te colporteren: ‘[...] hij blijft dus voor mij nog de enkele firma's bezoeken die voor mijn enkele uitgaven in aanmerking komen’.Ga naar eind53 Een maand later meldde Stols zijn collega Querido de breuk met Dekker: ‘Daardoor heb ik geen vol emplooi meer voor een der beste krachten van mijn zaak, mijn vertegenwoordiger tevens colporteur. Ik zeg geen vol emplooi meer, omdat de enkele uitgaven, die ik in de toekomst ga brengen, mij niet toestaan hem een volwaardig salaris uit te betalen’. Stols prees bij die gelegenheid Van Oorschot als iemand, ‘die over een enorm adressenmateriaal beschikt van menschen, die in den boekhandel nooit komen, kleine luiden, die na hun werktijd bezocht moeten worden en groote zakenlieden, die geen tijd hebben om naar den boekhandel te gaan of zichtzendingen door te kijken’.Ga naar eind54 Overigens werkte Van Oorschot op provisiebasis; hij genoot geen vast salaris. Deze driehoeksverhouding duurde tot begin 1939. Op 30 maart van dat jaar schreef Van Oorschot aan Stols, dat hij om financiële redenen zijn colportageboekhandel moest beëindigen en volledig voor Querido ging werken.Ga naar eind55 | |
Uitgeverij QueridoVan Oorschot beweerde zeif in 1976: In het najaar 1938 kwam ik bij Querido. Querido was een jood, die moest de zaak uit, en Alice van Nahuys was een halfjodin, die moest er ook uit. Uitgeverij Querido was behalve een Hollandse uitgeverij ook een socialistische uitgeverij, althans een uitgeverij met een socialistische signatuur [...]. Bovendien had Querido voor de oorlog Querido Verlag opgericht, om de Duitse emigrantenschrijvers uit te kunnen geven. Ik was dus de enige die | |
[pagina 42]
| |
overbleef toen er een Duitse Verwalter kwam. Het was mijn taak om die zaak te redden en het fonds in stand te houden.Ga naar eind56 Hij liet tijdens de oorlog veel geantedateerde herdrukken verschijnen en verkocht dankzij het permanente boekengebrek, deels via de zwarte markt, de voorraden van Querido en de emigrantenuitgeverij Querido Verlag. Boekhandelaren liet hij contant betalen.Ga naar eind57 Of Van Oorschot al van af het begin meer was dan louter een vertegenwoordiger, is niet helemaal duidelijk. Hij zorgde er wel voor dat De Kadts Het fascisme en de nieuwe vrijheid (1939) bij Querido werd ondergebracht, maar had voor zover bekend weer geen bemoeienis met een gezamenlijk tijdschriftplan dat De Kadt en Ter Braak in 1939 met Querido bespraken.Ga naar eind58 Tijdens zijn betrekking bij Querido toonde Van Oorschot weinig loyaliteit ten opzicht van Stols, zijn vorige werkgever. Stols probeerde krampachtig een aantal jongere schrijvers voor wie Ed. Hoornik als een soort makelaar fungeerde, aan zich te binden. Hoornik paaide hij door hem de verantwoordelijkheid voor zijn poëziereeks Helikon te geven. Op 4 januari 1940 schreef Stols echter aan Hoornik: ‘Nog even iets belangrijks. Gisteren kreeg ik bezoek van een boozen Van Oorschot, die het een en ander omtrent de Zwanenreeks [= Helikon, vF] vernomen had. Hij beweerde, dat Querido de zaak bij den Uitgeversbond aanhangig zal maken, èn dat ook het plan van Q., dat door Van Oorschot geïnspireerd blijkt te zijn, doorgaat’.Ga naar eind59 Was dit nog niet ongebruikelijke concurrentie, Van Oorschot probeerde ook wel auteurs van Stols af te pikken, zoals Bertus Aafjes. In een ongedateerde brief schreef Van Oorschot aan Aafjes namens Querido: ‘Een nieuwe bundel, uit te geven voor na den oorlog, zullen we gaarne accepteeren en vooruit betalen’; hij klikte tegelijkertijd: ‘Weet je dat Stols van het Zanduur v.d. Dood een nieuw drukje in de handel heeft gebracht?’.Ga naar eind60Aan Hoornik schreef Stols daarop op 7 juni 1943: ‘Verder zou je me een zeer groot genoegen doen mij te ontheffen van de zgn. streng-vertrouwelijke mededeeling over de ploertigheid van Aafjes en de firma Querido. De wereld is al rot genoeg zonder Van Oorschot, want uit diens perfide koker komt deze transactie zonder eenigen twijfel’.Ga naar eind61 Het zou niet tot blijvende ruzie leiden, want nog in 1948 zouden Stols, wie dan in financiëel opzicht het water tot de lippen staat, en Van Oorschot opnieuw een vorm van samenwerking zoeken.Ga naar eind62 Van de vooroorlogse staf van Querido was alleen Van Oorschot overgebleven. Querido zelf was in juli 1940 uitgetreden als directeur en een maand later opgevolgd door A.B. van Holkema, de directeur van uitgeverij Van Holkema & Warendorf, die al sinds 1933 de helft van de aandelen van uitgeverij Querido bezat. Tom van Blaaderen, een jonge gefortuneerde vriend van Querido, was sinds september 1940 onderdirecteur en vormde in mei 1941 met Van Holkema en Alice van Nahuys de directie van Querido. Van Nahuys, die in 1930 in de directie van Querido was opgenomen, vertrok in 1942.Ga naar eind63 Van | |
[pagina 43]
| |
Oorschot bood tijdens de oorlog zijn eerder genoemde broer Adri, hun zuster Mieke en haar man Han Bentz van den Berg werk, omdat zij niet voor de Kultuurkamer hadden willen tekenen.Ga naar eind64 Later kwam Liesbeth van Vessem er bij. Van Oorschot zei bij haar sollicitatie: ‘Dit is een joodse uitgeverij, die ik tijdelijk beheer, alle eigenlijke werknemers zijn weg. Ik probeer deze zaak uit handen van de NSB te houden’.Ga naar eind65 September 1944 werd uitgeverij Querido geliquideerd.Ga naar eind66 In maart van dat jaar was Reinier van Houten door de Duitsers als ‘Liquidationstreuhänder’ benoemd. Van Houten was in februari 1943 D. Wisboom Verstegen als ‘Verwalter’ opgevolgd; de laatste was eind september 1942 als zodanig benoemd. Van Oorschot, die inmiddels tot procuratiehouder was opgeklommen, was na de oorlog mild in zijn oordeel over Van Houten en beweerde dat Van Houten zich nooit aan Querido heeft vergrepen.Ga naar eind67 Maar Van Houten schroomde niet op een gegeven moment over Van Oorschot aan zijn superieuren te melden: ‘Der Prokurist van Oorschot, der das Geschäft eigentlich leitet, is zuviel mit dem Alten verwachsen’.Ga naar eind68 In maart 1943 was de Amsterdamse advocaat J.J.P. Tonino in onderhandeling met de Deutsche Revisions- und Treuhand-Aktiengeselleschaft (DRT) getreden over de arisering van Querido. Over Querido werd toen beweerd: ‘Über die N.V. Em. Querido's Uitgevers Mij. ist bereits im Einvernehmen mit dem Propagandaministerium entscheiden worden. Die Übernahme erfolgt durch den Hamerverlag’; die overname heeft geen doorgang gevonden, al probeerde Van Houten na de liquidatie van Querido nog wel tevergeefs de inboedel voor een prikje te bemachtigen.Ga naar eind69 Met Van Oorschot werd de dienstbetrekking eind augustus 1944 ontbonden. Hij kreeg een bedrag van maar liefst f15.750,- mee. Tonino schreef over hem in juni 1944 aan Van Houten: Herr van Blaaderen ist nicht nur Aktionär, sondern auch Direktor der N.V. Der Betriebsleiter Herr v. Oorschot wurde im Jahre 1938 durch Em. Querido dazu bewogen bei der Firma Stolz [sic] in Maastricht seine Entlassung zu nehmen und in seine N.V. einzutreten. 1942 erhielt er verschiedentlich Angebote bei anderen, arischen Firmen einzutreten [...]. Die N.V. hat ihm dazu bestimmt als Prokurist im Dienst der N.V. zu blieben unter der Bedingung, dass ihm bei einer etwaige Liquidation eine Entscheidigung gewährt werden sollte [...].Ga naar eind70 Door wie Tonino precies werd aangestuurd is onduidelijk, maar dat zijn bemoeienissen onder meer ten doel hadden Van Oorschot bij de liquidatie te bevoordelen, is duidelijk. Alleen al het verhaal van zijn overgang van Stols naar Querido is controleerbaar onwaar. Tonino stuurde aan Van Houten een afschrift van een op 15 augustus 1942 gesloten arbeidsovereenkomst met Van Oorschot. Deze overeenkomst was geldig tot 31 augustus 1947. Van Oorschot | |
[pagina 44]
| |
had recht op een jaarsalaris van f4500,- dat elk jaar met 250 gulden zou worden verhoogd. Die ruim vijftienduizend gulden ‘ontslagvergoeding’ vertegenwoordigde dus de drie jaar salaris die hem krachtens het ‘fop’-contract toekwam. Dit was een niet onaanzienlijk bedrag; een uitgever als A.A.M. Stols, die tijdens de oorlog een behoorlijke omzet had gerealiseerd, beschikte aan het einde van de oorlog over een kapitaaltje van zestienduizend gulden aan liquide middelen.Ga naar eind71 Vergeleken daarmee had Van Oorschot voor zijn eigen uitgeverij een behoorlijke uitgangspositie. In een later interview alludeerde Van Oorschot met betrekking tot Querido op een naoorlogse ‘breuk met onverkwikkelijke achtergronden’.Ga naar eind72 Ik heb niet kunnen achterhalen waarop Van Oorschot bij die gelegenheid doelde. Reinold Kuipers, die later directeur van Querido zou worden, maar na de oorlog verbonden was aan De Arbeiderspers, vertelde dat Van Oorschot na de oorlog niet kon opschieten met Alice van Nahuys en haar echtgenoot, Fred von Eugen.Ga naar eind73 Van Nahuys schreef op 5 juni 1945 aan de criticus D.A.M. Binnendijk waarderend: ‘De Duitschers hebben getracht onze uitgeverij kapot te maken. Dat is hun niet gelukt dank zij de stelselmatige sabotage, die door en voor ons gepleegd werd’. In die waardering betrok ze ongetwijfeld ook Van Oorschot.
Geert van Oorschot [Uitgeverij G.A. van Oorschot; foto: Jan Vorišek]
| |
Tweede WereldoorlogVan Oorschot ontplooide tijdens de Tweede Wereldoorlog niet alleen voor Querido publicitaire activiteiten. Hij was betrokken bij een soort opvolger van De Nieuwe Kern. Rond dit tijdschrift was destijds het studiegroepje Intor geformeerd, waarin Van Oorschot een der drijvende krachten was.Ga naar eind74 Tijdens de oorlog bleef dit groepje onder andere naam en in andere samenstelling bestaan. Met de Amsterdamse advocaat en latere staatsraad Jo van der Hoeven, Sal Tas en de latere PvdA-voorman Joop den Uyl (die in 1944 met Van Oorschots voormalige employee Liesbeth van Vessem was getrouwd) gaf hij van eind 1944 tot voorjaar 1945 in een oplage van 4.600 exemplaren het uit dat studiegroepje voortkomende blad De Nieuwe Vrijheid uit.Ga naar eind75 Later zou dit blad worden omgevormd tot De Baanbreker, waarvan Van Oorschot na de oorlog de uitgever zou worden. De dichter Adriaan Morriën herinnerde zich: | |
[pagina 45]
| |
Van Oorschot ontmoette ik voor het eerst in de zomer van 1944, Den Uyl niet lang daarna, tijdens een bijeenkomst ten huize van de eerstgenoemde. Albert Helman hield bij die gelegenheid een soort hagepreek over de politieke en culturele toekomst van ons land na de bevrijding. [...] Van Oorschot had mij niet ingelicht over het bestaan van De Baanbreker, het illegale blad waarbij hij en Den Uyl waren betrokken en waarvan die bijeenkomst een uitvloeisel was. [...] Toen ik hem, tijdens de hongerwinter, weer eens bezocht, kreeg ik [...] door hem een pak Baanbrekers in de handen gedrukt met het achteloos uitgesproken verzoek, dat eigenlijk een bevel of geheime opdracht inhield, het pak aan het adres van Joop den Uyl af te geven.Ga naar eind76 Na de oorlog probeerde Van Oorschot nog van deze activiteiten gebruik te maken, door ze als hefboom te gebruiken om lid te worden van de Groote Advies Commissie der Illegaliteit (GAC), waarin verzetsorganisaties vertegenwoordigd waren die vóór 3 juli 1944, de datum waarop de coördinatie van het Nederlands verzet in de GAC tot stand kwam, waren opgericht en die naar het oordeel van de GAC belangrijk waren geweest. Van der Hoeven schreef op 25 juni 1945 woedend aan Van Oorschot: Van den Uyl hoorde ik, dat je met [Daan] de Jager samen nog steeds als “De Nieuwe Vrijheid” fungeert. Tevens, dat je als vertegenwoordiger der illegale groep die wij vormden een plaats in de G.A.C. tracht te verzekeren. Ik acht het, met den Uyl, mijn plicht mij tegen dit misbruik van een naam te verzetten, temeer daar het ook onzen naam is. Door jouw gedrag is ons gezamenlijk werk van vier jaar, juist toen het vruchten zou afwerpen, vernietigd. Thans poog je klaarblijkelijk nog wat good-will voor jezelf uit de schipbreuk te redden. Aan de bij de GAC betrokken H.M. van Randwijk, de hoofdredacteur van het uit de illegaliteit voortgekomen weekblad Vrij Nederland, had Van der Hoeven op dezelfde datum over Van Oorschots streven geschreven: Gedurende de bezetting, in elk geval sinds Mei 1941, heb ik met anderen, o.a. den Heer van Oorschot behoord tot een politieke studiegroep, die aanvankelijk ook publicatie's het licht deed zien. Deze groep kwam voort deels (plus minus 4 man) uit oude leden der Nieuwe Kern-groep, en deels (3 man) uit andere kringen. In den loop van den oorlog is de samenstelling en werkwijze herhaaldelijk gewijzigd, maar in Augustus 1944, toen opnieuw tot publiceeren besloten werd, was de werkgroep zeven à acht man groot, waaronder van Oorschot, den Uyl, Meilof Yben [= de historicus Jan Meilof IJben, vF], Mr. Zeylstra en ik. Door de spoorwegstaking en het | |
[pagina 46]
| |
Colofon en titelpagina van Per slot van rekening van Bertus Aafjes, 1943
verbreken der verbindingen vormden deze personen met een zekere de Jager de groep die het tijdschrift “De Nieuwe Vrijheid” (een eerst toen gekozen naam) zou uitgeven. Met de groep in deze samenstelling hebt U ook, tezamen met den heer Jan H. de Groot in October vorig jaar een bespreking gehad. Inmiddels was de samenwerking, die de eerste jaren zeer hecht was geweest, moeilijker geworden. Het eerst verdween Mr. Zeylstra uit de groep, in plaats waarvan Sal Tas toetrad. De redactie van het orgaan werd aanvankelijk gevormd door van Oorschot en mij. Na een nieuw conflict trad ik uit en de redactie ging over op Tas en den Uyl. Dit geschiedde in Februari 1945. Kort na de bevrijding bleek, blijkens een mededeeling van van Oorschot aan den Uyl, dat hij deze laatste niet meer | |
[pagina 47]
| |
als groepslid beschouwde, evenmin als Meilof Yben. Het bleek [...] dat hij ook met Sal Tas gebroken had zoodat “De Nieuwe Vrijheid” bestond uit: van Oorschot en de Jager, benevens enkele Rotterdamsche leden [...]. Van “De Nieuwe Vrijheid” zijn drie nummers verschenen, samengesteld door de uitgetreden en uitgezette leden en door Sal Tas [...]. Bovendien werden een drietal brochures van Sal Tas uitgegeven.Ga naar eind77 De Nieuwe Vrijheid had betrekking op de politieke kant van Van Oorschots bemoeienissen met het uitgeversvak. Zijn naam wordt echter ook genoemd in verband met twee clandestien verschenen dichtbundeltjes: De deur op het haakje (1943) van Gerard den Brabander en Per slot van rekening (1943) van Bertus Aafjes, waarvan het eerste wel, het tweede totaal geen politieke inhoud had.Ga naar eind78 Hierin toonde hij zich voor het eerst de uitgever die hij later zou worden. De uitgave van dat twintig pagina's tellende bundeltje van Aafjes kan met zekerheid aan Van Oorschot worden toegeschreven. Met Aafjes was Van Oorschot tijdens de oorlog korte tijd intensief bevriend. Van Oorschot testte bij Aafjes zijn verheven opvattingen over het dichterschap. Van Van Oorschots opvatting getuigde bijvoorbeeld wat hij schreef over de arrestatie door de Duitsers in augustus 1943 van Ed. Hoornik en Gerard den Brabander tijdens een luidruchtig feestje in Amsterdam.Ga naar eind79 Den Brabander en de bij diezelfde gelegenheid gearresteerde uitgever Bert Bakker kwamen spoedig vrij, maar Hoornik belandde tot de bevrijding in concentratiekamp Dachau. Van Oorschot rekende hen hun arrestatie aan en verweet hun onverantwoordelijk gedrag, vooral omdat zij dichters waren en dus een hogere taak zouden moeten hebben. Aan Bertus Aafjes zou Van Oorschot schrijven: Ja, ook mij verdriet dit alles erg, maar wat mij het meest verdriet is dit: dat hun dit lot ten deel is gevallen, door een volslagen gebrek aan ernst en dus aan verantwoordelikheid. En wat wij gewone mensen niet al te zwaar mogen aanrekenen, godbetert, Bertus, waar blijven wij, als wij onze dichters in overantwoordelike klets en drinkpartijen hun lot en leven zien verdobbelen! Neem Gorter, van Collem, Roland Holst, van Scheltema, de schoenlapper Bonn en vele kleinere; neem Erich Weinert, Ernst Toller, Bert Brecht en zovelen uit de bundel “Um uns die Stadt”,Ga naar eind80 neem ze uit alle delen van de wereld en uit alle tijden: naast alle zwakheden en onvolkomenheden leefden en werkten deze mannen uit een [xxx]delik diepe ernst en wisten zij zich door hun dichterschap aan de hoogste waarden en de zwaarste verantwoordelikheden verbonden. Van Oorschot opmerking klinkt lichtelijk hypocriet voor wie de herinneringen van cafébaas Eylders kent, die vertelde wie er allemaal tijdens de oorlog zijn kroeg frequenteerden. Inderdaad, ook de ogenschijnlijk zo puriteinse Van | |
[pagina 48]
| |
Oorschot.Ga naar eind81 Of hij bij Aafjes daarvoor aan het goede adres was, mag worden betwijfeld, want Aafjes was tijdens de oorlog een beetje een flierefluiter die zichzelf en anderen regelmatig in gevaar bracht.Ga naar eind82 Niettemin was de vriendschap tussen Van Oorschot en Aafjes ongetwijfeld de reden dat Van Oorschot de clandestiene uitgave van Per slot van rekening voor zijn verantwoording nam. In een ongedateerde brief schreef Van Oorschot samenzweerderig aan de op dat moment in het Friese Terband verblijvende Aafjes: Het Grafisch Bureau is bij Schroder & Dupont [= een Amsterdamse boekhandel, vF] geweest om te informeren naar de herkomst van Per slot van rekening. Dupont heeft ze heel goed afgepoeierd. Daarna informeerde dit zelfde bureau bij ons naar het adres van den heer Aafjes. Ik heb gezegd dat mij je adres niet bekend was. Men is dus op onderzoek uit. Ik geloof niet dat er reden is tot ongerustheid. De boekverkopers die je bundel kochten hebben goede instructies en verder ben jij althans voorlopig onbereikbaar. Blijf in je zwijgen omtrent de uitgave volharden. Dan kan ons niets gebeuren. Eind 1943 had Van Oorschot al beloofd: ‘Ik zal gaarne de mogelikheid onder de ogen zien opnieuw een bundeltje uit te geven als Per S.v.R. Het is nu al weer veel moeiliker dan toen, maar het zal misschien nog wel gaan’. Met Den Brabanders De deur op het haakje is het anders gesteld. Zowel Van Oorschot als zijn concurrent F.G. Kroonder claimden deze bundel te hebben uitgegeven. De bundel verscheen waarschijnlijk in eigen beheer, maar de schrijver Max Nord herinnerde zich dat Den Brabander zijn bundel wel aan vier uitgevers had verkocht. Van Oorschot beweerde dat dit zijn eerste eigen uitgave is geweest.Ga naar eind83 Strikt genomen komt het bundeltje van Aafjes die eer toe. Zijn eerste uitgave met de imprint n.v. Uitgeversmaatschappij G.A. van Oorschot wordt het gedichtenbundeltje Gestalten en seizoenen van Charles B. Timmer, dat in november 1945 verschijnt. Kort voor de bevrijding, vóór Van Oorschot zich zelfstandig vestigde, overwoog de clandestiene uitgeverij De Bezige Bij hem aan te trekken. Geert Lubberhuizen zou met hem gaan praten: ‘Deze man begint na de oorlog voor zichzelf. Is vermoedelijk geneigd tot een belangengemeenschap waarin hij (dat had ik zo gedacht) economisch en technisch adviseur wordt’. Samenwerking met Van Oorschot wordt De Bezige Bij echter van alle kanten afgeraden.Ga naar eind84 In plaats van Van Oorschot werd de Haagse boekhandelaar Wim Schouten door De Bezige Bij aangetrokken; die claimt in zijn memoires dat Van Oorschot zélf belangstelling voor een functie bij de Bij zou hebben getoond, maar dat Lubberhuizen geen oudere (het leeftijdsverschil was zeseneenhalf jaar) en ervarener uitgever naast zich duldde.Ga naar eind85 Met die ervaring van Van Oorschot viel het wel mee, maar de samenwerking is inderdaad niet van de grond gekomen. | |
[pagina 49]
| |
Omslag van Gestalten en seizoenen van Charles B. Timmer, Van Oorschots eerste officiële uitgave, 1945. De omslagtekening is van Corneille.
Aan Bertus Aafjes had Van Oorschot eind 1943, toen hij pas in Amsterdam in de Herculestraat woonde, geschreven: ‘En het zal vooral na de oorlog nodig zijn, dat wij dichters ons bezinnen op onze taak, onze functie als maatschappelik wezen, onze fouten en tekortkomingen in het verleden; kortom dat wij er zorg voor dragen een nieuwe gestalte te krijgen’. Als dichter zal weinig meer van Van Oorschot worden vernomen. Hij begint in september 1945 zijn eigen uitgeverij.Ga naar eind86 Dat was kennelijk het resultaat van zíjn bezinning op zijn taak. Aanvankelijk is N.V. Uitgeversmaatschappij G.A. van Oorschot in Amsterdam gevestigd op het adres Herculesstraat 25a, maar op 20 december vindt al de verhuizing naar Herengracht 613 plaats, waar de uitgeverij nog steeds is gevestigd. | |
[pagina 50]
| |
NotenVoor dit artikel is mede gebruik gemaakt van Jan Croes en Steffen Westra, Uit het volk, voor het volk. De ontwikkeling van de politieke en literaire ideeën en activiteiten van G.A. van Oorschot, vanaf zijn jeugd tot de oprichting van zijn uitgeverij. Vakgroep Moderne Letterkunde (Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Neerlandistiek), Amsterdam 1985 [interne publicatie], en van Gert Jan de Vries, Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Van Oorschot, Amsterdam 1995. Voorts is voor biografische gegevens van de in dit artikel genoemde personen doorlopend het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (www.iisg.nl/bwsa/bios) en het Biografisch Woordenboek van Nederland (www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN) benut. Voor hun hulp dank ik August Hans den Boef, Daan Cartens, Bart de Cort, Gretha Donker, Ronald Havenaar, Mieke IJzermans (IISG), Nico Kool (BKVB), René Kruis (NIOD), Peter Manasse, Ludo Simons, Jan Stuyck, Kees Thomassen (KB), Johan Vanhecke (AMVC-Letterenhuis) en Petra Willems. | |
[pagina 54]
| |
Geert van Oorschot [Uitgeverij G.A. van Oorschot; foto: Ewoud de Kat]
|
|