ZL. Jaargang 3
(2003-2004)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Tine van Berken, ca. 1894 (amvc-Letterenhuis)
| |
Johan Daisne in de ban van Tine van Berken
| |
[pagina 60]
| |
Daisnes fascinatie voor Van Berken dateert uit zijn kindertijd. Toen hij 7 of 8 jaar was kreeg de kleine Johan van zijn moeder, die als recensente van jeugdliteratuur met kennis van zaken handelde, twee boeken cadeau: Mijn roman van Tine van Berken en Schoolidyllen van Top Naeff. Vele jaren later schreef hij hierover aan Raymond Herreman: Gelukkig was ik me ook nog niet bewust van de literaire kwaliteiten van Top Naeff en Tine van Berken; ik zocht er alleen koesterende tederheid in, en streling door die eenvoudige, zuivere, verrukkelijk levendige Hollandse taal. Als student placht ik telkens op Kerstdag met die 2 schrijfsters naar bed te gaan! - en ik lees ze nog.Ga naar eind1 Tine van Berken is het pseudoniem van de Nederlandse schrijfster Anna Christina Witmond-Berkhout. Ze werd geboren te Amsterdam op 29 september 1870 en stierf aldaar 29 jaar later. De Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur heeft een kort lemma over haar, geschreven door J.J. Mak.Ga naar eind2 Tine van Berken, die ook heeft geschreven onder de naam Anna Koubert, was tot haar huwelijk in 1895 werkzaam bij het L.O. Zij was in haar tijd en nog tot na W.O. I beroemd door haar verhalen voor de jeugd en haar ‘jongedamesromans’. Johan Daisne heeft tijdens W.O. II - in De Trap van Steen en Wolken (1942) - en daarna - met zijn drama Tine van Berken, dat enkele malen is opgevoerd - met een zeker succes getracht haar te doen herleven. Haar beste werk is Mijn Roman (1899), grotendeels autobiografisch, herdrukt als Rudi Willenborg. Merkwaardig toch dat in dit korte lemma van vijftien regeltjes er vijf over Johan Daisne gaan. Maar dat heeft zo zijn redenen. Aanvankelijk had men Daisne gevraagd om het lemma op zich te nemen. Of eigenlijk had Daisne er op aangedrongen dat Tine van Berken zou opgenomen worden in de MEW en had hij beloofd zelf het stukje te schrijven. Hij kwam die belofte na maar vijf A-4'tjes, waarvan eentje over hemzelf, waren natuurlijk van het goede te veel. Mak heeft de tekst van Daisne daarop drastisch ingekort. Toen Daisne vernam dat zijn tekst niet gebruikt zou worden, breidde hij de tekst nog een beetje uit voor het BRT-radioprogramma Vergeten figuren.Ga naar eind3 Twee maanden later, in augustus 1962, verscheen de volledige tekst in het Gentse weekblad De Unie.Ga naar eind4 Het zetsel daarvan werd bewaard voor een mini-boekje (13,5 × 9,5) dat nog hetzelfde jaar in een beperkte oplage van 150 exemplaren verscheen onder de titel Tine van Berken of de intelligentie der ziel.Ga naar eind5 Wie een beetje op de hoogte is van de personages uit het werk van Tine van Berken, vindt al in de vroegste gedichten van Daisne verwijzingen naar haar romanpersonages. Maar het is pas in De Trap van Steen en Wolken dat Daisnes | |
[pagina 61]
| |
dwepen met Tine van Berken begint op te vallen, wanneer Gun en Ra discussiëren over literatuur: eerst over Rebecca van Daphne du Maurier, dan over Couperus en vervolgens over Tine van Berken, toch enkele trappen lager in de literaire hiërarchie. In het twaalfde hoofdstuk vertelt Gun dan plots over brieven van Tine van Berken aan haar uitgever, die hij gekocht heeft en een postuum huldeboekje dat hij zou willen schrijven. Studiosus medicinae Gun was op een heel witten Kerstdag ineens voor zijn type-writer gaan zitten en [...] had [...] een briefje geschreven aan de uitgeversfirma Becht te Amsterdam, of die nog briefwisseling van mevrouw Witmond-Berkhout bezat en desgevallend genegen zou zijn, en onder welke voorwaarden, ze af te staan. Jongeheer Becht antwoordde dat hij Tine niet had gekend maar wel vermoedde dat wijlen zijn vader haar correspondentie moest hebben bewaard, hij kon zijn personeel eens doen zoeken op zolder tijdens een vrijen namiddag, en dat zou zooveel gulden kosten. Het had veel geld gekost, het personeel had blijkbaar de zaak ter harte genomen en er zich den noodigen tijd voor aangemeten, maar op een dag in het begin der lente wás de groote omslag aangekomen, met de vergeelde velletjes.Ga naar eind6 Die ene brief waarvan sprake in de Trap van Steen en Wolken moeten er in realiteit minstens drie geweest zijn. Op 13 augustus 1936 stuurt Becht een briefje met summiere gegevens over Tine van Berken, nadat Daisne eerder al, in januari 1935, geïnformeerd had naar de vertaalrechten van Mijn Roman. Na nog verder aandringen van Daisne, schrijft Becht op 20 november dat hij niets anders meer heeft gevonden maar vervolgt: Echter heb ik waarschijnlijk nog wel een paar brieven van haar in mijn archieven, doch daarvoor moet alles weggewerkt en afgebroken worden, wat zeer veel tijd neemt, en waarvoor ik mijn personeel niet zoo lang missen kan. Ik wil hun echter voorstellen op hun vrije Zaterdagmiddag te gaan snuffelen, waarvoor zij rekenen 4 gulden per man, dus totaal 8 gulden. Voor hetgeen zij tevoorschijn brengen, ben ik uit der aard niet verantwoordelijk en kan ik niet garandeeren, dat U gebruiken kunt.Ga naar eind7 Daisne schrijft het bedrag over en twee maanden later krijgt hij van Becht een brief met extra bibliografische informatie over Tines bijdragen aan het damestijdschrift Lente en over de werken die zij schreef onder de pseudoniemen Anna Koubert en Nji-Sri.Ga naar eind8 Maar er is ook een groot extra omslag waar Daisne ongetwijfeld dolblij was, getuige daarvan volgende zinsneden uit De Trap van Steen en Wolken: | |
[pagina 62]
| |
een groote enveloppe, met tallooze velletjes er in, vergeelde velletjes met verkleurden paarsen inkt, waarin groote, slanke letters door een jongevrouwenhand waren geteekend geworden... brieven uit de vorige eeuw, van een op jeugdigen leeftijd gestorven schrijfster die allen thans hadden vergeten [...] van het jonge briefje met aanbieding van haar eerste werk, tot het telegram van haar man: ‘Anna gisteravond kwart over elven rustig ontslapen’.Ga naar eind9 Het pakket dat hij aankreeg bevatte 40 brieven, meestal ondertekend A. Berkhout of A.C. Witmond Berkhout, de eerste uit 1891 en de laatste inderdaad het bewuste telegram. Diezelfde avond nog verwoordde hij zijn ontroering in het gedicht ‘Brieven’:Ga naar eind10 Ik blader week in geelgeworden brieven
Door mij - den droomer - opgekochte, van
Een jonge schrijfster die men eenmaal liefde,
En stierf voor ik op deze wereld kwam.
Ik blader week in brieven die vergeten
In oud-geworden huizen zijn vergeeld,
En zacht lispelt mijn lip: moest zij het weten
Hoe liefde-vol nog één staat voor haar beeld...
Ik zit weemoedig-week bij gele brieven,
Een kind bleef ik: twee handjes min, een traan, -
En 'k droom aan haar, haar tijd, haar beeld, het lieve,
En hoe ook eens van mij 't àl zal vergaan.
De dagen daarop maakt Daisne een gedetailleerde analytische lijst van de briefwisseling en op basis daarvan stelt hij een biografietje op. Maar hij werkt niet echt meer verder aan zijn Tine van Berkenstudie, want hij blijft met een onbestemd gevoelen achter. Ook dat verwoordt hij in De Trap van Steen en Wolken: verscheidene schijnen wel door een andere hand geschreven, en ook hun toon is anders; met name die welke uit Berlijn werden verzonden, Charlottenburg, Kurfürsten-Allee, 40, en waarin ze zegt dat ze in Duitschland werd geboren en opgevoed en tot haar twintigste jaar nog geen woord Hollandsch verstond. Ik kan het maar niet gelooven, er lijkt mij daarin zooiets bevreemdends, en toch is het schrift in de grond hetzelfde en dezelfde naam staat ook onder aan die brieven...Ga naar eind11 | |
[pagina 63]
| |
Brief van Tine van Berken aan uitgever H.J.W. Becht (amvc-Letterenhuis)
En onderaan diezelfde bladzijde vraagt Ra aan Gun, terwijl ze zitten te praten in hun blokhut in het verre westen: ‘Kun je niet hier dat posthume huldeboekje schrijven dat je sinds zoo lang in je hoofd hebt?’. Hij antwoordt: ‘Nee, precies vanwege het mysterie van die twee verschillende en toch gelijke handschriften gaat dat toch niet...’ en hij voegt eraan toe: ‘Ik zou naar Holland moeten, het kan er alleen ter plaatse’.Ga naar eind12
Johan Daisne schrijft zijn Trap van Steen en Wolken tussen februari en augustus 1941. Daarna werkt hij het typoscript bij, waarvan hij de laatste gecorrigeerde pagina eind januari 1942 aan Angèle Manteau overhandigt. Vanaf april corrigeert hij ijverig de drukproeven. Wanneer die in juli allemaal de deur uit zijn, neemt hij het probleem Tine van Berken terug ter hand. Na een zoveelste herlezing van de brieven, raakt hij er stilaan van overtuigd dat hij brieven van twee verschillende dames met de naam ‘A. Berkhout’ in zijn bezit heeft, wellicht moeder en dochter, of twee zussen. Naast de in De Trap van Steen en Wolken al aangegeven Duitse opvoeding en verschillende handschriften valt het hem op dat de ene reeks brieven uit Wageningen komt, en over Nji-Sri gaat, en dat de andere reeks uit Amsterdam en Baarn komt, en over al het andere werk gaat. Tenslotte staat in een van de brieven uit Wageningen, uit 1898, dat we ‘ons twee jaar geleden de weelde veroorloofd [hebben] nog een 4de blaadje aan ons klaverblad van 3ën toe te voegen’. Het gaat hier duidelijk om de geboorte van een tweede kindje, en Daisne kon zich moeilijk voorstellen dat uitgever Becht dat niet wist, terwijl hij volop kinderboeken van Tine uitgaf. Aan de andere kant leek het een literaire verwijzing naar Tines debuut: | |
[pagina 64]
| |
Een klaverblad van vier (1894). Becht had hem trouwens alle brieven toegestuurd als zijnde van Tine van Berken, en ook Maurits Basse beweert in zijn boek Het aandeel van de vrouw in de Nederlandsche letterkunde dat Tine het pseudoniem Nji-Sri gebruikte.Ga naar eind13
Daisne schrijft opnieuw naar uitgever Becht en vraagt uitleg. Becht gaat bij zijn oude moeder te rade en is het met Daisne eens dat er een vergissing moet zijn. Volgens zijn moeder is Tine van Berken nooit in het buitenland geweest en heeft ze pas enkele maanden voor haar dood een dochtertje gekregen, dat enkele weken na haar dood gestorven is.Ga naar eind14 Maar Daisne schrijft niet alleen aan Becht. Hij gaat ijverig op zoek naar overblijvende familieleden en schrijft op 31 juli het bevolkingsregister van Amsterdam aan. In afwachting van een antwoord gaat hij verder op onderzoek uit. In Wie is dat? uit 1931 vindt hij gegevens over ene meneer Anton Hendrik Berkhout, een oud-hoogleraar aan de Landbouwhogeschool van Wageningen. De combinatie Berkhout-Wageningen heeft Daisne ongetwijfeld in vervoering gebracht. Van de uitgaande brief is geen afschrift bewaard, maar het antwoord dat op 20 augustus in de bus valt, lost in elk geval het grootste probleem op. Prof. Berkhout, ‘die zijne sporen meer op technisch en natuurkundig gebied heeft verdiend en bekend staat als pionier der Rubbercultuur’,Ga naar eind15 laat het beantwoorden van de brief aan zijn vrouw over. En zij schrijft: Ik ontnam uit Ued. Schrijven, dat U in den waan verkeert, alsof Nji Sri en Tine v. Berken identiek zouden zijn. Wel sta ik in oprechte bewondering voor laatstgenoemde talent- en gevoelvolle schrijfster van jeugdlitteratuur, doch moet hierbij Uwe dwaling rechtzetten nl. te constateeren, dat ik mij op een geheel verschillend terrein n.l. als schrijfster van Indische romans heb bewogen. Zoo vond ik gedurende mijn ambulant huwelijksleven op Java, ruim gelegenheid, het character en de lotgevallen der europeesche en met deze gelijkgestelde vrouw intiem te leeren kennen. Het resultaat van deze studie zult U in mijne boeken, de romans van Nji-Sri, de godin der vruchtbaarheid in alle verschillende phases, vooral in haar liefde terugvinden b.v. in Clara Wildeman, Eene liefde in de binnenlanden, in Slamat, vooral in Eene Nonna en vele andere opstellen en schetsen, alles met speurdersoog gezien en meebeleefd gedurende mijn verblijf in Java's binnenlanden.Ga naar eind16 De brief is ondertekend: Alma Berkhout. Meteen kan Daisne de helft van de brieven elimineren. Nji-Sri is trouwens nog meer in de vergetelheid geraakt dan Tine van Berken. De Koninklijke Bibliotheek in Den Haag heeft slechts twee titels van haar en in Rob Nieuwenhuys' Oost-Indische Spiegel komt ze ook niet voor. | |
[pagina 65]
| |
Tine van Berken 17 jaar, op een bal masqué (amvc-letterenhuis)
In 1936 had Daisne al eens Top Naeff aangeschreven, in de hoop dat zij hem wat over Tine kon vertellen. Ze antwoordde hem dat ze Tine niet had gekend: ‘Zij was van een oudere generatie dan ik en stierf spoedig nadat ik haar boeken had leeren kennen. Deze beminnelijke boeken hebben ongetwijfeld medegewerkt tot mijn eerste poging: het ook eens te proberen, waaruit School-Idyllen ontstond, en ik herinner me dat ik, geheel onwetend op het gebied van uitgeverij, op de vóór-pagina van een harer boeken naar de naam van den uitgever heb gezocht en daarheen toen ook mijn manuscript dirigeerde’.Ga naar eind17Naef had voorts geen weet van mensen die Tine nog persoonlijk hadden gekend en ze vreesde dat er maar weinig mensen meer belangstelling voor haar zouden hebben. ‘Veel posthume waardering is haar inderdaad niet ten deel gevallen. Ten onrechte, want zij was een zeer talentvolle en lieve schrijfster. Mogelijk kunt u, puttend uit haar werk, nog iets aan haar goed maken.’Ga naar eind18
Maar Daisne, gesterkt door zijn Nji-Sri ontdekking, heeft terug moed gekregen. Hij schrijft een aantal jeugdschrijfsters aan die tijdgenoten van Tine waren en vraagt hen om informatie over haar, in het kader van zijn studie over | |
[pagina 66]
| |
de Nederlandse kinder-en jeugdliteratuur.Ga naar eind19 De meesten zijn echter gestorven, zoals blijkt uit een briefje van Cornelis Veth van de Vereeniging van Letterkundigen.Ga naar eind20 De brief aan Tania van de Tuuk wordt geretourneerd met de laconieke mededeling: ‘Reeds lang overleden’. Anna van Gogh-Kaulbach en Truida Koch leven nog wel, maar hebben Tine niet gekend en kunnen hem niet veel wijzer maken.
Gelukkig is er nog Ina Boudier-Bakker. Het werk van Tine heeft haar nooit ‘na gestaan’ en zij heeft Tine ook nooit gekend. Maar ze kent wel Anna Hijner, de intiemste vriendin van Tine van Berken, hoewel ze haar spoor is bijster geraakt. Ze kan alleen vermoeden dat ze nog in Amsterdam woont, waar ze destijds onderwijzeres was.Ga naar eind21 Zo'n klein aanknopingspunt is voldoende voor Daisne. Wanneer hij enkele dagen later een briefje van de Gemeente Amsterdam krijgt dat aan zijn verzoek om inlichtingen betreffende de familie Witmond Berkhout kan voldaan worden als hij de kosten voor het onderzoek vergoedt, voegt hij de naam van Anna Hijner aan de lijst toe. Op 14 september heeft hij alle gegevens en weet hij ook welke familieleden van Tine van Berken er nog in leven zijn. Op 20 september gaat een nieuwe reeks brieven de deur uit: Ik werk aan een studie over de Nederlandse Jeugdliteratuur om en bij 1900. Als centrale figuur behandel ik daarin Tine van Berken. Ik zou U ten zeerste verplicht zijn indien U mij, aan de hand van Uw persoonlijke herinneringen, in het bezit kon stellen van alle interessante gegevens over het leven van Tine van Berken. [...] Alle documenten die U me zal willen mededelen zullen U zo spoedig mogelik en in volmaakt bewaarde staat worden terugbezorgd, tenzij U me uitdrukkelik mededeelt dat U er me afstand van doet, desnoods mits aanduiding van de voorwaarden daarvan. Het resultaat van deze reeks brieven mag meer dan behoorlijk genoemd worden. De eerste die antwoordt, is Anna Hijner. Ze stuurt twee bladzijden met herinneringen en twee foto's. Ze eindigt een brief met ‘U ziet, geachte Hr. Th., ik heb u niet veel kunnen vertellen, maar ik eindig met de beste wenschen voor het welslagen van uw werk’.Ga naar eind22 Maar zo gemakkelijk komt ze er niet van af. Op 20 augustus stuurt Daisne haar ‘een heele catechismus’, zoals ze het zelf noemt. In 14 puntjes, verspreid over 4 pagina's, beantwoordt ze al Daisnes vragen en ze voegt er nog fotootjes aan toe van Cor Witmond en Anna's dochtertje. Ze bezorgt hem ook het adres van Lia Witmond, Tines schoonzuster. Tine, Anna Hijner en Lia Witmond zijn de drie hartsvriendinnen die model stonden voor de meisjes uit Tines debuutroman Klaverblad van vier, hoewel Anna Hijner in haar brieven veel moeite doet om dat allemaal te ontkennen of op z'n minst te relativeren. | |
[pagina 67]
| |
[pagina 68]
| |
Marietje Witmond, jonggestorven dochtertje van Tine (amvc-letterenhuis)
Ook Lia Witmond bezorgt op 22 november vier bladzijden antwoorden op vragen van Daisne. En hoewel ze zelf aanvankelijk nogal weigerachtig stond tegenover Daisnes plannen en vragen besloot ze de brief met: ‘Ik ben er zeker van, dat mijn broer Uw bedoeling zeer zou gewaardeerd hebben’.Ga naar eind23 Haar drie jaar jongere broer Herman Cornelis weet maar weinig te vertellen, maar heeft nog wel enkele handschriften, waaronder dat van Het Klaverblad van Vier, dat hij via Nijgh & Van Ditmar naar Daisne stuurt.Ga naar eind24 Na zijn dood heeft de familie Thiery dit manuscript overgemaakt aan het Letterkundig Museum.Ga naar eind25 Dat Daisne geen enkel spoor links laat liggen, blijkt uit het feit dat hij Kolonel De Wijs contacteert. Tine van Berken zat ooit in de redactie van het Nederlandse damestijdschrift Lente, samen met mevrouw Van der Mandelen, overleden in 1934. Luitenant-kolonel De Wijs was haar echtgenoot, maar ze was al in 1915 van hem gescheiden. De uitgebreidste briefwisseling ontstond met de vier jaar jongere broer van Tine, Jan Daniel Christiaan Berkhout. Die beweert niet zo veel te weten, maar zit wel iedereen achter de veren. Zo is hij de persoon die Lia Witmond over de streep getrokken heeft. Op 30 oktober stuurt hij een getuigenis op van een jeugdvriendin van Tine, A.C. Krayvanger en op 17 november, naast een aantal anekdotes, een fotootje van zijn één jaar oude zuster. Hij beweert een hekel te hebben aan biografieën, maar wil in dit geval toch wel het gezinsleven bij hen thuis schetsen. Een week later is er weeral een brief, waarin hij onder meer beschrijft hoe Het klaverblad van vier ontstaan is.Ga naar eind26
Maar wat gaat Daisne nu doen met al die verzamelde informatie? Hij wil de boeken van Tine van Berken in het Frans vertalen, zoveel is zeker, en daarvoor betaalt hij rechten aan uitgever Becht. Daarnaast wil hij een wetenschappelijk essay schrijven. Daarvoor - en voor de studie over de kinderliteratuur - moet hij nog heel wat boeken vinden, want de meeste zijn niet meer in druk. Op 6 december stuurt hij aan een dertigtal mensen een lijstje met de titels van alle boeken die hij zoekt. Dat levert niet veel op. Maar dan krijgt hij een idee. In november heeft hij zijn eerste toneelstuk, De Charade van Advent afgewerkt, en is hij aan een tweede stuk Veva begonnen. In een klein boekje noteert hij zeer summier hoe Tine van Berken. Toneelspel in 3 bedrijven, er zou kunnen uitzien en in het weekend van 23 en 24 januari 1943 werkt hij dan de | |
[pagina 69]
| |
synopsis uit van zijn stuk, waarin een leraar, Henri van Erlevoort, opzoekingen doet naar Tine van Berken. Hij wordt verliefd op een leerlinge, Anne-Marie Tuinstra, in wie hij een reïncarnatie ziet van zijn geliefde schrijfster. Zij woont bijvoorbeeld in het ouderlijk huis van Tine. Hij wil zijn correspondentie in het stuk verwerken en in een ‘wetenschappelijke’ narede in verkorte vorm het essay opnemen dat hij al zo lang wil schrijven. Pas in juni 1944 vat hij het stuk over Tine aan, zijn vierde toneelstuk al, maar het zou ook zijn laatste worden. Vijf dagen en nachten werkt hij gestaag door. Aan de Brusselse toneelspeelster Marthe Dugard schrijft hij over de schrijfdrang die hij had. ‘j'ai, dès le premier jour, senti que l'esprit, l'âme et le volonté étaient à un moment heureux. [...] J'ai travaillé jour et nuit, très énervé, mais me sentant robuste’.Ga naar eind27 Hij tikt de tekst, 80 bladzijden zonder interlinie, onmiddellijk op de schrijfmachine met twee vellen carbonpapier. Zo heeft hij in de onveilige oorlogstijd ineens drie exemplaren die hij op verschillende plaatsen kan bewaren. En op 30 juni om één uur 's nachts schrijft hij aan zijn uitgeefster Angèle Manteau dat zijn vierde toneelstuk af is. Een dag later krijgen onder meer Jan Schepens en André de Ridder gelijkaardige enthousiaste mededelingen van een gelukkig auteur. ‘Ik ben nu zo gerust - dit bestáát weer en is belangrijker dan mijn vergankelijker zelve!’Ga naar eind28 Aan het stuk is geen essay toegevoegd. Daisne laat de leraar Henri van Erlevoort les geven over het aandeel van de vrouw in de Nederlandse letterkunde. Tien volle bladzijden in de gedrukte versie doceert hij over Tine van Berken: een gedetailleerd verslag van zijn onderzoek, citaten uit de brieven van Tine, de verwarring omtrent Nji-Sri, en de reacties van de Nederlandse schrijfsters. Voor de getuigenissen van de vrienden en familieleden van Tine van Berken heeft hij iets anders in petto. Hij laat hen als oude getuigen samenbrengen door Anna Hijner en legt hen de teksten uit hun brieven in de mond. Hij neemt de brieven bijna letterlijk over. De tekst werd alleen aangepast om hem als een gesprek te laten overkomen. Alle verwijzingen naar briefwisseling werden er daarom uitgelaten. Doordat alle brieven in de scène verwerkt zijn, is het toneelstuk Tine van Berken het meest uitgebreide biografische document dat over deze jeugdschrijfster bestaat.
Voor alle zekerheid laat Daisne zijn tekst, via Hans Teske van de Duitse Propaganda Abteilung, bezorgen aan de Tine-getuigen.Ga naar eind29 Anna Hijner is de eerste die het manuscript in handen krijgt. ‘De wijze waarop U “Tine van Berken” voor het voetlicht brengt, lijkt mij zeer gelukt,’ schrijft ze en ze feliciteert hem met zijn ‘zeer geslaagden arbeid’.Ga naar eind30 Ze suggereert enkele kleine wijzigingen die Daisne onmiddellijk overneemt. Zij bezorgt het manuscript daarna aan Jan Berkhout. Ook hij heeft commentaar waarvan hij een gedeelte in een brief formuleert, maar de meeste aantekeningen | |
[pagina 70]
| |
Johan Daisne bij het graf van Tine van Berken, zomer 1945 (amvc-Letterenhuis)
worden op reepjes papier geschreven en vastgehecht tussen de bladzijden. Daisne is uiteraard zeer opgetogen met dit commentaar van ‘eerstbevoegden’.Ga naar eind31 Dan gaat het manuscript naar Jans broer, Herman Berkhout, en ten slotte naar hun schoonzus Lia. Daar blijft het een tijdje, helemaal geannoteerd, liggen. Wanneer Jan Berkhout dat in februari 1945 vaststelt, is de situatie in Nederland van die aard, dat het manuscript niet terugbezorgd kan worden. Pas op 15 september 1945 vindt Daisne het manuscript met de aantekeningen terug in zijn brievenbus, maar toen lag de eerste opvoering van het stuk in KNS-Gent door het Nationaal Studententoneel al een half jaar achter hem.Ga naar eind32 De aantekeningen kwamen wel van pas toen hij het stuk herschreef met het oog op de uitgave van de tekst in De liefde is een schepping van vergoding, een bundeling van drie toneelstukken.Ga naar eind33
En toch zou Daisne zijn documentatie over Tine van Berken nog uitbreiden. In september 1945 bezoekt hij als officier en journalist in opdracht van Het Laatste Nieuws het verminkte Nederland. Hij ontmoet onder anderen Simon Vestdijk, J.A. Daman, professor De Vooys, Dirk de Jong en A.A.M. Stols. In | |
[pagina 71]
| |
het verslag van zijn reis, dat ook apart verscheen, samen met 20 gedichten als De Hollandse reis,Ga naar eind34 wordt ook gewag gemaakt van een bezoek aan Tines graf, een bezoek dat in een gedicht gecommemoreerd wordt. De Oosterbegraafplaats, een Zondag,
toen het schoons van de zomer nóg
schoner weer blond over de grond lag...
Tussen twee bome', als een Van Gogh,
vlamd' Amsterdam bleek in de verte,
Terwijl hier, verblauwd en inerte,
een lamplicht van eeuwigheid zeeg.
Een mond sprak nog, maar de stem zweeg.
We wandelden tussen de zerken,
een pad langs, dat vreemderwijs leidt
achteruit in die eeuwigheid.
En 't waren als zoveel boekwerken
die daar dooreen lagen gespreid...
Toen wees ons de hand der bewaarder -
en de plek werd plotseling klaarder,
terwijl hij deed als éen die wijdt -
de roman van jouw droom en leven.
'k Zie nog, omkijkend in die dreve,
de strekking van je gipsen hand
naar mijn neergelegde chrysant...Ga naar eind35
Uit een mapje foto's van die reis blijkt bovendien dat Daisne een hele Tine van Berkenbedevaart ondernomen heeft. Zo zijn er foto's van de straat waar ze geboren werd, de Bloemstraat in de Jordaan; van het ouderlijk huis uit haar kweekschooltijd (in de Ferdinand Bolstraat); van verschillende van haar verwanten; van het huis aan de N.Z. Voorburgwal 98 in Amsterdam waar Tine met haar echtgenoot Cor Witmond heeft gewoond en waar ze ook gestorven is en tenslotte van het eenvoudige graf, waarin Tine van Berken begraven ligt, met haar dochtertje en haar man. Voor Daisne was dit een beetje de omgekeerde wereld. In september 1945 heeft hij personen en plaatsen bezocht, waarover hij een jaar eerder heeft geschreven. Dat hij niets over Tine van Berken heeft geschreven in zijn Hollandse Reis, doet vermoeden dat hij nog andere plannen had met zijn geliefde schrijfster. Behalve het al vermelde kleine boekje en allerlei verwijzingen in zijn werk, heeft Daisne evenwel met Tine van Berken niet zoveel meer aangevangen. Maar dat zij nu nog niet helemaal vergeten is, en de afgelopen jaren zelfs een stille revival kende, is in belangrijke mate aan hem te danken. |
|