ZL. Jaargang 2
(2002-2003)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
‘Een naam dien het publiek zal hebben te onthouden’: Richard de Cneudt in Nederland
| |
[pagina 33]
| |
Richard de Cneudt 1913 (Letterkundig Museum)
De Cneudt gaf in 1916 zijn Gentse onderwijzersbaan op om met speciale opdracht van het Ministerie van Onderwijs, onder Duits gezag, de vernederlandsing van het lager onderwijs ter hand te nemen, met name in de regio Brussel. Later was hij lid van de zogenaamde Raad van Vlaanderen, de door activisten in het leven geroepen ‘regering’ van een quasi-autonoom Vlaanderen, die door de Duitse bezetter eigenlijk slechts gedoogd werd.Ga naar eind2 Deze collaboratie werd hem en anderen zwaar aangerekend: in 1918 werd hij wegens landverraad veroordeeld tot de dood. Zoals vele andere activisten was De Cnerudt zo verstandig om het vonnis van de Belgische justitie niet af te wachten en vluchtte hij al voor de definitieve geallieerde overwinning naar Duitsland. Via Duitsland verzeilde hij met zijn gezin in Nederland, waar hij noodgedwongen bijna twintig jaar zou blijven. In de jaren dertig werd hem gedeeltelijke amnestie verleend, zodat hij af en toe Vlaanderen kon bezoeken. In 1939 kon hij definitief terugkeren naar Gent.Ga naar eind3 Tussen 1921 en 1937 was De Cneudt leraar Frans in Nederland. Of Leo Simons hem behulpzaam kon zijn bij het vinden van een post in een grote stad moet betwijfeld worden, want De Cneudt begon in 1921 als leraar aan de Rijks Hogere Burgerschool van Oud-Beijerland, een dorp in de Hoekse Waard onder de rook van Rotterdam. In 1923 slaagde hij er evenwel in leraar te worden aan de Gemeentelijke Hogere | |
[pagina 34]
| |
Burgerscholen te Rotterdam. Vanaf 1923 tot zijn terugkeer naar Vlaanderen woonde hij ook in die stad. | |
StemmingsdichterNaast de radicale flamingant De Cneudt staat de dichter De Cneudt. De Cneudt schreef wel verzen over en aan Vlaanderen, maar hij maakte geen flamingantische strijdpoëzie in de trant van René de Clercq. Zijn poëtische werk is juist eerder persoonlijk en individualistisch. In de handboeken wordt hij slechts af en toe genoemd. René Lissens bijvoorbeeld, schaart De Cneudt in zijn bekende literatuurgeschiedenis onder de Tachtigerepigonen die in Vlaanderen rond 1900 rijk gezaaid waren: ‘in de sfeer van de inheemse dichtertrits Dela Montagne, Van Langendonck en Van de Woestijne en naar het voorbeeld van de Hollandse Tachtigers, tiert welig maar niet weelderig de stemmingslyriek van Victor de Meyere, Edmond van Offel, Richard de Cneudt, Adolf Herckenrath, Constant Eeckels e.a.’Ga naar eind4 Inderdaad komt de poëzie van De Cneudt nu over als het werk van een niet eens al te vaardige epigoon van Willem Kloos. Typerend voor vooral zijn vroege werk is het openingssonnet ‘Wijding’ uit de gelijknamige bundel,Ga naar eind5 waarin de romantische poëzieopvatting is te herkennen van de door leed geteisterde dichter die zijn ellende weet te sublimeren, te ‘wijden’ aan de schoonheid: Gelijk een stille zomeravond kust
de schoone landen, - van 't beweeg der dagen
en 't groote leed der menschen vólgedragen -
met heijge wijding in de goede rust;
zóó, als mijn jeugd, klein en gedwee geslagen
door leed en armoe, - koel en krachtbewust
sleurend in slijk mijn gouden Levens-lust, -
wanhopig-droef verbloeit in kwijnend klagen;
daalt over ál mijn lichteloos verdriet,
de heijge wijding van mijn dichterlied,
mijn avondrust, mijn wonderbare zegen...
En 'k ga, van liefde- en vreugde-in-schoonheid licht,
zingend mijn lied, met stralend aangezicht,
berustend-kalm mijn donkre ellende-wegen...
Toch heeft deze jonge Gentse onderwijzer aan het begin van de twintigste eeuw in Nederland veel meer succes geoogst dan de andere door Lissens genoemde Vlaamse ‘stemmingsdichters’ en werd hij zelfs wel eens in één | |
[pagina 35]
| |
adem genoemd met dé Vlaamse grootheid van die jaren: Karel van de Woestijne. Een eerste doorbraak in het noorden beleefde De Cneudt dankzij Frits Lapidoth, die in 1898 in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift zeer te spreken is over De Cneudts tweede bundel, Van dichterleven.Ga naar eind6 In zijn bespreking stelt Lapidoth dat er nog veel mankeert aan de sonnetten van De Cneudt, maar hij toont zich ook onder de indruk van de vaardigheden van de dan pas twintigjarige: ‘toch gevoelt iedereen dat ons hier wat meer gegeven wordt dan namaak, dat wij het onschatbare voorrecht hebben te mogen kennis maken met een wordend talent. [...] Het zou zulk een groot geluk zijn, als deze jonge man werd, wat hij belooft te worden: een waarachtig lyrisch dichter. Laat ons hopen en laat ons beginnen met samen te bewonderen wat zijn bundel te bewonderen geeft. Hij is jong, hij is een vreemde voor ons. Hij schijnt begenadigd’. Lapidoth constateert wel vele tekortkomingen in het werk van de jonge Vlaming (te weinig geschift, te veel navolging van anderen, te pretentieus), maar hij concludeert: ‘doch we kunnen het hierbij laten om, ten slotte, met hartelijke bewondering den jongen dichter geluk te wenschen. Richard de Cneudt is een naam, dien het publiek zal hebben te onthouden’.Ga naar eind7 Na deze bespreking bracht Elsevier's geregeld gedichten van De Cneudt, maar hij bood zijn gedichten eveneens aan diverse andere Nederlandse tijdschriften aan, meestal met succes. Een van die tijdschriften was De XXe Eeuw van Albert Verwey en Lodewijk van Deyssel. Op 20 oktober 1901 schrijft De Cneudt aan Verwey: ‘Ik ben zoo vrij U voor het “Tweemaandelijksch Tijdschrift” enkele verzen & sonnetten op te zenden, getrokken uit mijn nieuwen bundel verzen, dien ik hoop einde December of althans in het begin van 1902, te kunnen laten verschijnen. Met mijn vorige bundel: Van Dichterleven (Gent, Ad. Hoste, 1898) heb ik in de enkele Noordnederlandsche periodieken, waarnaar ik hem ter recensie heb kunnen sturen (ik was toen pas twintig en heb niet genoeg voor bekendmaking van mijn werk kunnen zorgen) veel bijval gehad, zoo o.a. in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift [...] Sindsdien heb ik in stilte voortgewerkt, oefenende strenge critiek over mijzelven en ik hoop dat bijgaande verzen uit mijn nieuwen, nog onuitgegeven bundel, door U voor het Tweemaandelijksch zullen aanvaard worden.’Ga naar eind8 De verzen verschenen in het februarinummer 1902 van De XXe Eeuw (zoals het Tweemaandelijksch Tijdschrift in 1902 werd omgedoopt). Verweys antwoord aan De Cneudt is niet bewaard gebleven, maar uit een volgende brief van De Cneudt blijkt dat Verwey de gedichten enthousiast had onthaald: ‘Uw eerste brief deed me ook zoo veel genoegen!’Ga naar eind9 Uit de briefwisseling Van Deyssel-Verwey blijkt bovendien dat Verwey in eerste instantie van zins was de gedichten van De Cneudt (‘jong Gentenaar’) meteen in het eerste nummer van De XXe Eeuw te plaatsen, maar ze werden later een nummer verschoven.Ga naar eind10 | |
[pagina 36]
| |
Onbemind in VlaanderenBehalve in De XXe Eeuw en Elsevier's verschenen er vele gedichten van De Cneudt in onder andere Groot Nederland, De Nieuwe Gids van Willem Kloos, Onze Eeuw en het katholieke Van Onzen Tijd. De opmars die De Cneudt in de Nederlandse tijdschriften maakte, was opmerkelijk, omdat hij ver verwijderd stond van de Vlaamse groep die in Nederland naam had gemaakt: (ex-) Van Nu en Straksers als Vermeylen, Streuvels, Teirlinck en Van de Woestijne. De Vlaamse aanwezigheid in de Nederlandse tijdschriften wordt in deze periode sterk door deze groep gedomineerd.Ga naar eind11 De Cneudt lijkt wat dat betreft de uitzondering die de regel bevestigt, want de verhouding tussen de (oud-) Van Nu en Straksers en De Cneudt was op z'n zachtst gezegd moeizaam. Tot grote ergernis van Van de Woestijne noemde De Cneudt Van Nu en Straks, het tijdschrift van de Vlaamse modernen, in 1896 een ‘gekkemansblaadje’.Ga naar eind12 Hij heeft ook maar twee keer meegewerkt of mogen meewerken aan het tijdschrift Vlaanderen (1903-1907), de door de Nederlandse uitgever C.A.J. van Dishoeck uitgegeven voortzetting van Van Nu en Straks, die poogde alle Vlaamse krachten te verenigen en ook Vlaamse auteurs omarmde die niet aan Van Nu en Straks hadden meegewerkt.Ga naar eind13 En dat terwijl uitgever Van Dishoeck, dé uitgever
Pagina uit Willem Kloos' recensie-exemplaar van Wijding. De aantekening luidt: ‘Dit had heel goed kunnen worden’. (Letterkundig Museum)
| |
[pagina 37]
| |
van Vlaamse literatuur in deze jaren, wel één van de belangrijkste werken van De Cneudt uitgaf: de bundel Wijding uit 1902. Typerend voor de verhouding tussen De Cneudt en de groep rond Vlaanderen lijkt hetgeen Herman Teirlinck in 1903 schrijft aan Van Dishoeck met betrekking tot De Cneudt en zijn werk. Teirlinck bekent aan zijn uitgever dat de redactie van Vlaanderen met De Cneudt in zijn maag zat: ‘Omtrent dat overzicht en De Cneudt moet ik u eens geheel en al oprecht spreken. Wij hebben een oogenblik gedacht in de redactie dat ge 't niet lief zoudt vinden als we niets over Wijding schrijven zouden. Heel openhertig beken ik u dat geen van ons die verzen mooi vindt. Is dat een persoonlijke zake? De gustibus et odo... enz. In elk geval, zòo is t. Ik hebbe eenige regels toch geschreven en hebbe er blommen rond gestrooid. Zijt ge boos als ik u dat zegge? Wellicht wordt De C. in Holland hooger geschat. Hij zond over eenige dagen aan “Vlaanderen” een fragment proza uit een roman dat bij u in 't voorjaar verschijnt. Gij hebt het gansche roman al gelezen, meen ik. Wat is uwe meening? Het fragment kan niet opgenomen worden. Het is door en door zwak. Misschien zijn er betere brokken in 't werk?... Dat alles om dees: het ware spijtig dat 1o M. De Cneudt denken mocht dat hij alles plaatsen kan in eene uitgave van zijnen uitgever... . 2o M. Van Dishoeck zou gekrenkt zijn dat Vlaanderen, zijne uitgave, eene andere uitgave van hem slecht mocht vinden.’Ga naar eind14 | |
WijdingHet is duidelijk dat Teirlinck c.s. De Cneudt maar matig apprecieerden en dat zij verveeld waren met het feit dat hun uitgever deze outsider wel waardeerde. Teirlinck had wel gelijk met zijn vermoeden dat De Cneudt in Nederland veel hoger werd ingeschat dan in Vlaanderen. Anders kan niet verklaard worden waarom juist uitgever Van Dishoeck zoveel eer legde in de uitgave van De Cneudts bundel, één van de dikste en duurste dichtbundels die hij ooit heeft uitgegeven. Het 220 bladzijden tellende Wijding werd gedrukt op geschept Hollands papier, met een bandtekening van Simon Moulijn. De gebonden uitgave kostte 5 gulden 90, de ingenaaide versie 3 gulden 90. Dat waren zeer flinke prijzen voor 1902.Ga naar eind15 De Cneudt schreef aan Verwey: ‘De heer Van Dishoeck getroost zich dus uit eigen beweging buitengewone onkosten voor deze uitgave’.Ga naar eind16 En in een latere brief: ‘Ik zei u reeds dat Van Dishoeck het prachtig uitgeeft. Toen hij mij over enkele weken te Gent bezocht, samen met Herman Teirlinck - liet hij mij den band zien [...] 't is prachtig. Van Dishoeck verklaarde mij nog eens, dat hij zeer ingenomen is met mijn werk’.Ga naar eind17 Uitgever Van Dishoeck verwachtte blijkbaar bijzonder veel van de eerste Nederlandse uitgave van De Cneudts poëzie. Hij liet ook een speciale aanbiedingsprospectus drukken voor de bundel, waarin gerept wordt van een jonge, veelbelovende Vlaamse letterkundige.Ga naar eind18 | |
[pagina 38]
| |
De kritiekDe hooggespannen verwachtingen omtrent De Cneudts eerste Nederlandse uitgave werden op z'n zachtst gezegd niet geheel en al ingelost. W.G. van Nouhuys verklaarde bijvoorbeeld in Groot Nederland: ‘Ik vind de uitgave van dit van uiterlijk waarlijk sober-schoone, op oud-hollandsch papier gedrukte boek, wat den inhoud aangaat een misrekening. 't Komt mij voor dat de heer De Cneudt, die reeds een paar maal een dichtbundel het licht inzond, behoort tot de middelmatige dichters, die wel eens een enkele maal iets gelukts kunnen geven, een andere maal als zichzelven kunnen overtreffen, maar die meestal voor hun gevoel en verbeelding niet die uiting weten te vinden, welke anderen dermate onder bekoring brengt dat zij de ontroering van een nieuwe openbaring ondergaan.’Ga naar eind19 Bij Frans Bastiaanse in Onze Eeuw klinkt het nog wat scherper: ‘Het is zeer jammer voor den Heer de Cneudt, dat hij zich geroepen achtte dit dikke boek (220. blz) met wat hij verzen noemt te laten drukken. Want ik geloof wel dat, dat verdriet over huiselijke onaangenaamheden [...] en over de listige wereld waarin hij leven moet, hem veel heeft doen lijden, maar daarbij weet ik ook zeker, dat dit gevoel geen aanleiding heeft gegeven tot eenigerlei kunstgeboorte.’ En: ‘“Wijding” bevat slechts décadenten-poëzie geschreven in een tot doode Rhetorica gestolde, ééns, omstreeks 1885, levendvloeiende taal; het behoort tot de allervervelendste boeken die er bestaan en het doorworstelende vraagt men zich af, waar dan toch het publiek leeft, dat zich zonder noodzaak met deze litteratuur gelieft in te laten.’Ga naar eind20 Wat De Cneudts grote Nederlandse doorbraak moest worden eindigt aldus enigszins in een deceptie. Toch is één criticus wel te spreken over Wijding, de door De Cneudt aanbeden Willem Kloos. Weliswaar is ook hij kritisch en acht hij De Cneudt geen grandioos dichter, maar de door De Cneudt vertolkte smart (die Bastiaanse honend afdoet) is volgens Kloos oprecht: ‘zijn werk is niet prachtig, maar de mensch is echt.’ De Cneudt is volgens Kloos een diep voelend oprecht mens, maar hij heeft van zijn diepe gevoelens niet altijd kunst weten te maken. ‘En laat de heer De Cneudt mij nu alsjeblieft niet onverschillig vinden of hard of wreed. Want, als wij 's avonds loopen op een eenzaam buitenpad, en er ligt een arme ongelukkige aan den weg, die klaagt, in droeve woorden, over zijn werkelijke ellende, dan kunnen wij ons daardoor soms wèl ontroerd voelen, maar niemand zal daarom zeggen, dat de klachten van dien arme iets te doen hebben met schoonheid of kunst.’Ga naar eind21 Maar iets verderop stelt Kloos: ‘Maar dit neemt niet weg, dat De Cneudt het tóch wel kan, als hij maar ernstig wil, als hij maar met zijn geheele ziel er bij is; wat b.v. kan blijken uit de knappe serie van zes sonnetten, “Van het Kloosterken der Armen” genoemd.’Ga naar eind22 Kloos’ bespreking is uiteraard een treffend voorbeeld van de toepassing van zijn principe ‘vorm en inhoud zijn één’. De Cneudt is er volgens Kloos slechts enkele keren in geslaagd de adequate vorm voor zijn oprechte leed en passie te vinden. Bij Van Nouhuys is die opvatting ook terug | |
[pagina 39]
| |
Het portret van Richard de Cneudt in de bloemlezing van Leopold (1906).
te vinden, terwijl Bastiaanse meent dat de vertolkte smart slechts uit onoprechte Tachtig-cliché's bestaat.Ga naar eind23 | |
Naar lichtende wegenHoewel door Wijding de verwachtingen omtrent De Cneudts poëzie in Nederland enigszins werden bijgesteld, werd zijn reputatie er mede door de reactie van Kloos toch ook wel weer door bestendigd, want ‘Van het Kloosterken der Armen’ werd met enkele andere verzen uit Wijding opgenomen in de bloemlezing van L. Leopold, waarnaar De Cneudt verwijst in zijn brief aan Leo Simons.Ga naar eind24 Opmerkelijk is dat in die schoolbloemlezing uit 1906 van de moderne Vlamingen onder andere Karel van de Woestijne nog ontbreekt en dat Richard de Cneudt met de meeste verzen is vertegenwoordigd: meer dan De Mont, meer dan Van Langendonck. Desalniettemin had C.A.J. van Dishoeck na de negatieve besprekingen van Wijding vermoedelijk wel zijn bekomst van De Cneudt, want de door Teirlinck genoemde roman is bijvoorbeeld nooit bij Van Dishoeck verschenen.Ga naar eind25 Wijding betekende voor De Cneudt dus zowel een hoogtepunt als een dieptepunt in zijn Nederlandse carrière. Het was een prestigieuze uitgave bij een prestigieuze Nederlandse uitgeverij, maar de respons was allesbehalve geestdriftig. Een volgende dichtbundel liet lang op zich wachten. Pas in 1912, dus tien jaar na Wijding, verschijnt Naar lichtende wegen, een uitgave van Ad. Herckenrath te Gent en de Wereldbibliotheek. De Cneudt heeft lang met zijn werk moeten leuren bij verschillende uitgevers voordat er weer een bundel werd uitgegeven, want aan de verschillende Vlaamse en Nederlandse tijdschriften bleef hij regelmatig bijdragen leveren. In 1910 bood hij zijn nieuwe bundel tevergeefs aan bij uitgeverij Brusse. De Rotterdamse firma antwoordde hem: ‘Wij stellen uw proposities zeer op prijs en zouden het waardeeren uwen bundel poëzie uit te geven indien wij om commercieële redenen niet genoodzaakt waren daarvan af te zien, hoezeer wij weten dat uw naam als dichter gunstig bekend is. Het is echter te moeilijk in | |
[pagina 40]
| |
Holland een kring van lezers te vinden voor gedichten, groot genoeg om de uitgaaf geldelijk te doen slagen, terwijl de steun in België ook maar zeer gering kan zijn.’Ga naar eind26 In 1911 waagde De Cneudt alsnog een poging bij Van Dishoeck: ‘Ik acht het oogenblik gekomen om het allerbeste wat van mij sinds “Wijding” afzonderlijk verscheen, in een bundel te vereenigen, die circa 150 blz zou beslaan. Ik verhoop van dit nieuwe werk zeer veel, omdat ik geleerd heb streng te zijn voor mijzelven (had ik dat ook voor Wijding gedaan, en in dien bundel niet alles opgenomen, hoeveel wijzer ware 't geweest!)’. De Cneudt verzoekt Van Dishoeck in deze brief de bundel uit te geven, desnoods met de meest ongunstige condities voor de dichter: ‘Ik behoef geen honorarium; pakt het werk, en schiet er wat over, dan laat ik het later aan U over, het aandeel van den auteur te bepalen. Het hoofddoel met het uitgeven van dezen nieuwen bundel verzen is: ik wil bewijzen dat ik onder onze moderne Vlaamsche dichters - al heb ik door allerlei omstandigheden wat lang gewacht om weer voor den dag te komen - recht heb op een plaats onder de besten. [...] Ik wend mij tot U, eerstens, omdat het een eer is door U te worden gepubliceerd, en tweedens omdat ik het nooit vergeten zal hoe royaal U mijn “Wijding” hebt uitgegeven, al is 't een feit waarvan ik helaas den weerbots heb moeten gevoelen, dat vele critici en kunstbroeders mij die prachtige uitgave, op mijn jeugdigen ouderdom (ik was toen drie-en-twintig!) hebben kwalijk genomen en hun beoordeling daardoor, jammer genoeg hebben laten beïnvloeden.’Ga naar eind27 Van Dishoeck lijkt in 1911 de uitgave toch enige tijd overwogen te hebben, want De Cneudt mocht een manuscript insturen, maar heeft er blijkbaar van afgezien: De Cneudt vraagt voor het laatst in januari 1912 in een bijkans wanhopige brief waarom hij geen antwoord meer krijgt op vragen omtrent zijn manuscript.Ga naar eind28 Des te pijnlijker omdat uit zijn brieven blijkt dat De Cneudt in de persoon van Ad. Herckenrath een uitgever-verdeler voor Vlaanderen had gevonden en er eind 1911 vast van uit lijkt te gaan dat de nieuwe uitgave bij Van Dishoeck in kannen en kruiken is. Hij meldt de nieuwe uitgave voortijdig aan onder meer Willem Kloos.Ga naar eind29 De uitgave bij Van Dishoeck ging dus niet door en men kan zich afvragen of de Bussumse uitgever daarmee toch niet een inschattingsfout had gemaakt, want toen de bundel Naar lichtende wegen in 1912 toch verscheen, bij Herckenrath en De Wereldbibliotheek, werd De Cneudt in Vlaanderen bekroond met de Prijs van de provincie Brabant.Ga naar eind30 In Nederland wekte deze bundel daarentegen nauwelijks enige respons op. Vermoedelijk drong de bundel nauwelijks door tot de Nederlandse critici, omdat ondanks het feit dat het omslag van de bundel de naam van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur vermeldde (de officiële naam van de Wereldbibliotheek), de uitgave toch vooral het werk was van de Vlaamse boekhandel-uitgeverij van Ad. Herckenrath en nauwelijks in Nederland werd verdeeld.Ga naar eind31 De Cneudt schreef later zelf aan Leo Simons: | |
[pagina 41]
| |
‘U weet dat mijn vorige bundel “Naar Lichtende Wegen”, in 1912 door Ad. Herckenrath te Gent werd uitgegeven - samen met de Mij v.G. en G. Lectuur. Zoo stond er althans gedrukt, al vermoed ik dat de Heer Herckenrath niet veel werk er van zal gemaakt hebben, om uw Mij. werkdadig in de uitgave te betrekken.’Ga naar eind32 Toch kon De Cneudt ook met deze bundel enige bijval in Nederland oogsten en wel van Israël Querido, die in het Algemeen Handelsblad naar aanleiding van De Cneudts werk verbaasd constateerde hoe uiteenlopend de Vlaamse poëzie was die tot Nederland kwam: ‘Hoe is het mogelijk dat één land in één tijd, vlak neven elkaar levende persoonlijkheden zóózeer verschillend kan doen zijn! Karel van de Woestijne, in zijn aristocratische en nerveusverfijnde rhythmen en rijmen, met een zeer ingewikkelden en soms gewrongen en saamgedrongen versbouw, toch altijd van een machtige en scherpgebeitelde plastiek. René de Clercq, van een forsche, manhaftige kracht, een wild-vurige opstandigheid, doorgloeiend zijn woord met haat en liefde. Daarnaast Richard de Cneudt, geheel opgaand in eigen weemoed, in eigen verdriet van het hart, natuurdichter, meer dan menschdoordringer, niet door zware smart geslagen en geteisterd, vooral zoekend de lieflijkheid en den “stillen, teederen, avond”.’Ga naar eind33 | |
De vluchtHoe het ook zij, aan het relatieve succes van De Cneudt in Nederland kwam door de Eerste Wereldoorlog abrupt een einde. Van 1914 tot 1918 verschenen geen gedichten meer van De Cneudt in de Nederlandse tijdschriften. Uiteraard stokte De Cneudts poëtische productie door zijn drukke activistische werkzaamheden, maar het is maar de vraag of hij als activist zijn bijdragen had kunnen voortzetten, omdat in Nederland tijdens de oorlog een vrij brede afkeer van het activisme bestond, zeker in letterkundige kringen. Ook De Cneudts collega-dichter en mede-activist René de Clercq kon tijdens de oorlog zijn poëzie nauwelijks meer slijten aan de prominente Nederlandse tijdschriften.Ga naar eind34. Willem Kloos noemde de activisten in De Nieuwe Gids flaminganten die ‘de kluts een beetje kwijt schijnen te hebben geraakt en in hun innerlijke verwarring, den voor hun waarachtige toekomstige belangen allerschadelijkste kant zijn opgegaan’.Ga naar eind35 Slechts enkele Nederlandse letterkundigen toonden sympathie voor de activistische zaak, zoals F.C. Gerretson alias Geerten Gossaert, maar ook Leo Simons van de Wereldbibliotheek. Het is geen toeval dat De Cneudt als banneling bij hem steun zocht, want Simons bewoog zich al vanaf het begin van de jaren negentig in de voorhoede van de Vlaamse Beweging en tijdens de Eerste Wereldoorlog trachtte hij in Nederland begrip voor het activisme te kweken.Ga naar eind36 Toen De Cneudt op de vlucht sloeg voor de Belgische repressie was Simons dan ook de eerst aangewezene om bij aan te kloppen voor hulp. Alvorens naar Nederland te komen werd De Cneudt met vele andere activistische vluchtelingen zonder middelen door de Duitse overheid | |
[pagina 42]
| |
Briefkaart van Richard de Cneudt aan Willem Kloos, oktober 1911, september 1937 (Letterkundig Museum)
ondergebracht in het verlaten kuuroord Bad Salzuflen, bij Bielefeld.Ga naar eind37 Op 30 november 1918 richtte De Cneudt zich vanuit Duitsland voor de eerste maal na de oorlog tot Simons. Hij meldt volkomen failliet te zijn en met vrouw en vier kinderen nauwelijks het hoofd boven water te kunnen houden in Duitsland en smeekt daarom om een baantje in Nederland.Ga naar eind38 Uit de volgende brieven blijkt dat Simons De Cneudt niet aan werk in Nederland kon helpen, maar wel alles in het werk stelde om de situatie van de activistische bannelingen in Salzuflen draaglijker te maken, ook de ‘geestelijke miserie’ probeerde hij op verzoek van De Cneudt te verlichten met verscheidene boekenzendingen.Ga naar eind39 Ondertussen sprak De Cneudt al zijn vooroorlogse Nederlandse contacten aan, pogend via een uitgeverij aan werk in Nederland te komen. Aan Uitgeverij Brusse schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Graag zou ik - zoolang we in het imperialistisch Franschdolle België van heden, dat zich vergroten wil ten koste van Holland, dat jarenlang zulk een roerende gastvrijheid aan duizenden van zijn kinderen schonk, als échte nederlandsch-voelende Vlamingen worden uitgesloten - naar het broederland Holland komen.’Ga naar eind40 Maar ook Brusse had geen betrekking voor de vluchteling. Wél kon Brusse nog enige achterstallige honoraria van De Cneudts prozaboeken overmaken. | |
[pagina 43]
| |
In januari 1920 kwam De Cneudt dan toch met zijn gezin dan naar Nederland, en wel naar Den Haag. Maar hij zat nog steeds zonder werk en inkomsten. Hoe hij de reis naar Den Haag en de woning aan de Jan Blankenstraat heeft kunnen financieren is niet geheel duidelijk. Wellicht heeft De Cneudt een uitkering ontvangen van de Duitse overheid, die zich verplicht achtte de veroordeelde activistische ambtenaren uit België te steunen én de vluchtelingen graag zo snel mogelijk zag vertrekken uit Duitsland.Ga naar eind41 In ieder geval hervatte De Cneudt in Den Haag onmiddellijk zijn jacht op een baantje, want de financiële sores waren allesbehalve opgelost. In 1920 bood hij zich opnieuw aan bij Brusse voor vertaalwerk, maar wederom tevergeefs. Uit deze brief aan Brusse blijkt wel dat zijn reputatie als activist niet bevorderlijk was voor zijn positie op de arbeidsmarkt: ‘Moest u [...] wegens mijn Vlaamschgezinde werking tijdens den oorlog het verkieslijk vinden dat ik voorlopig een pseudoniem gebruik dan zou ik daar-tegen geen bezwaar hebben. Ik moet immers met vrouw en kinderen leven.’Ga naar eind42 | |
Steun van SimonsUiteindelijk wist De Cneudt een baantje te vinden als corrector bij de drukkerij Levisson in Den Haag. Daarnaast gaf hij zich op voor de studie voor de M.O.- akte. Toen hij in 1921 de akte behaald had en de positie in Oud-Beijerland kreeg aangeboden, was zijn financiële situatie nog steeds penibel. Hij richtte zich daarom tot de Vereniging van Letterkundigen, maar bestuurslid Frans Mijnssen van het Ondersteuningsfonds van de WL moest hem teleurstellen omdat de Nederlandse WL geen Vlaamse leden accepteerde.Ga naar eind43 Dat is curieus, want De Cneudt was eerder wel lid van de WL, om precies te zijn van 1905 tot einde 1906. Maar in die periode bestond de Vereniging voor Vlaamse Letterkundigen nog niet, die werd immers pas opgericht in 1907. Tot 1907 stond de Nederlandse VVL open voor Vlaamse leden, waarvan notabene Richard de Cneudt een der eersten was.Ga naar eind44 In 1906 moest De Cneudt echter opzeggen wegens geldgebrek: hij kon de contributie niet langer betalen.Ga naar eind45 Vanwege datzelfde geldgebrek, dat veel te maken had met zijn kroostrijke gezin, ontving De Cneudt eind 1906 wel een uitkering van 200 frank van het Ondersteuningsfonds, terwijl zijn lidmaatschap eigenlijk al was verlopen.Ga naar eind46 Aan De Cneudt werd dus in 1921 op formele gronden het lidmaatschap geweigerd van een organisatie waarvan hij in 1905 en 1906 wél lid was en die toen allesbehalve formalistisch handelde en juist zeer behulpzaam was. Het is heel wel mogelijk dat Mijnssen in 1921 een gelegenheidsargument gebruikte (Vlamingen hebben een eigen WL) om activistische letterkundigen in Nederland buiten de deur te houden, want ook de Vlaamse VVL, waarmee de Nederlandse vereniging nauwe banden onderhield, stond in de eerste naoorlogse jaren onder voorzitterschap van August Vermeylen en Herman Teirlinck zeer afwijzend ten opzichte van de activisten.Ga naar eind47 | |
[pagina 44]
| |
Mijnssen was in 1921 echter wel zo behulpzaam om De Cneudt door te verwijzen naar het Willem Kloosfonds, een fonds dat in 1919 werd opgericht ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Willem Kloos, maar al snel de vorm kreeg van een algemeen ondersteuningsfonds voor letterkundigen.Ga naar eind48 Aan het Kloosfonds vroeg De Cneudt dan een tegemoetkoming in de hoge kosten die het aanvaarden van zijn nieuwe betrekking met zich mee bracht, zoals kleding- en verhuiskosten. Uit een brief van De Cneudt aan het Willem Kloosfonds blijkt dat hij de gevraagde steun kreeg, maar ook dat hij deze volledig te danken had aan Leo Simons, die in dit geval als bestuurslid van het fonds snel ten gunste van De Cneudt kon interveniëren: ‘Ik had - omdat hulp voor mij zoo dringen was - ook mijn toestand bekend gemaakt aan den Heer L. Simons, alhier, met de dringende bede, zoo mogelijk een spoedige oplossing te vinden. Daarop ontving ik van den Heer Simons het volgende schrijven: “Uw toestand begrijp ik. Makkelijk zal dat geld van particulieren niet te vinden zijn. Maar op grond van uw dichterschap, zal ik beproeven mijn medebestuurders van het Willem Kloosfonds te bewegen U uit de moeilijkheid te redden. Dit gaat echter niet in een ommezien vrees ik, maar ik zal er spoed achter heen zetten.” [...] 26 Aug ontving ik van den Heer Simons het volgende bericht: “Uw brief had ik opgezonden aan Dr. Boutens en we zijn telefonisch overeengekomen om in afwachting van een verg. in Sept, U fl. 200 toe te staan. Ik sluit hierbij een cheque op scheurleer in [...] om u niet te laten wachten.”‘Ga naar eind49 De rest van de brief is een begrijpelijke uitvoerige dankbetuiging aan het adres van Leo Simons en het Kloosfonds. Dankzij Simons kon De Cneudt zijn leven in Nederlandse ballingschap in stabiele banen leiden. Wat overigens allesbehalve betekende dat hij zijn radicale flamingantisme verwaarloosde. Zo was hij vrijwel onmiddellijk actief lid van ‘Voor Vrij Vlaanderen’, de vereniging van activistische Vlaamse bannelingen in Den Haag. In die hoedanigheid schreef hij in 1921 bijvoorbeeld een dankbetuiging aan Frederik van Eeden, die in De Amsterdammer van dat jaar enkele malen positief over de activistische zaak had geschreven:Ga naar eind50 ‘Inderdaad, het is voor ons, arme bannelingen, een groote vreugde als iemand met een groote naam en meteen een hoogstaand edel mensch zooals U, ons recht laat wedervaren. Men vergeet al te veel, ook in Holland, dat de ellende der ballingschap ons dubbel gevoelig maakt voor elk woord van blaam of sympathie van onze Hollandsche stamgenooten. Men vergeet te veel, dat onze drijfveren zuiver en wel waren, en, zoo het al waar moge zijn dat wij in de middelen hebben gefaald, vast staat, dat elk onzer daden is ingegeven geworden door onze groote hartstochtelijke liefde voor ons arm, verdrukte Vlaamsche volk, en zoo we zondigden - wat mij betreft, ik voel mijn Vlaamsch geweten zuiver en ben me van geen zonde bewust - dat we dit enkel deden uit te groote liefde voor Vlaanderen. Men weet niet genoeg wat de meesten die thans in Nederland vertoeven, hebben opgeofferd.’Ga naar eind51 Zijn grootste offer aan de Vlaamse strijd is vol- | |
[pagina 45]
| |
gens De Cneudt zijn poëzie geweest: ‘Steeds moet ik de gedachte van mij afwerpen dat ik sinds het begin van den oorlog, om mij met mijn enthousiasme van dichter en idealist helemaal aan de strijd voor mijn Vlaamsch ideaal te kunnen geven, mijn literaire werkzaamheden heb afgebroken, niet meer aan de tijdschriften heb medegewerkt, niets meer heb uitgegeven [...] en dat ik nu zóo door mijn werk van corrector en door allerlei zorgen ter neer gedrukt ben, dat ik niet weet wanneer ik mij weer met de noodige zielerust, aan mijn letterkundig werk zal kunnen wijden’.Ga naar eind52 | |
De stille bloeiMaar ook bij de reactivering van De Cneudts dichterschap schoot Leo Simons te hulp, want dankzij hem kon in 1925 een nieuwe bundel van De Cneudt, De stille bloei, verschijnen in de door Emmanuel de Bom geleide serie Vlaamsche bibliotheek van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. De Cneudt verwachtte blijkens zijn correspondentie met Leo Simons heel veel van deze bundel.Ga naar eind53 Een comeback zat er in Nederland echter niet meer in. Jan Campert oordeelde in De Nieuwe Gids: ‘Er was eens... . 't begint als een sprookje... er was eens een tijd, dat een dichter een mensch was, die niets anders deed als verzen schrijven, die altijd maar droomde en dichtte, ergens een eigen leven leidde buiten de wereld om, zijn mede-menschen niet zag of niet woù zien, uitgezonderd natuurlijk zijn geliefde, tevens Muze, en die dingen beging, waar andere menschen zich meenden te moeten ergeren. Hun poëzie kan onze liefde niet meer winnen, want het was altijd weer hetzelfde: de aangebedene, een lenteavond en een zacht-windeke. Tot dit soort hoort het werk van Richard de Cneudt, het is wat uit den tijd. Een goed vers echter is nooit ouderwetsch, en dit is het gebrek, dat al zijn gedichten niet boven de middelmaat uitkomen’.Ga naar eind54 Campert herneemt hier min of meer de vooroorlogse kritiek op De Cneudt: die slaagt er slechts af en toe in om ‘echte’ poëzie te scheppen. Het is wel curieus dat de dichter De Cneudt wordt verweten ‘buiten de wereld’ te staan, terwijl de activist De Cneudt juist volop aan de stormachtige ontwikkelingen tijdens de Eerste Wereldoorlog deelnam. Het is karakteristiek voor de gespletenheid van leven en werk van De Cneudt. Na De stille bloei werd het in Nederland inderdaad stil rond Richard de Cneudt. Hij sleet zijn jaren als leraar in de luwte en publiceerde niet meer in de tijdschriften. Alleen 1937 bracht nog een kleine opleving. Toen werd De Cneudt 60 jaar en werd hij voor zijn jubileum gefêteerd in Gent. De Maasbode huldigde De Cneudt met een artikel getiteld ‘Vlaming, die Rotterdammer geworden is’Ga naar eind55 en in de Gemeentebibliotheek van Rotterdam werd een kleine tentoonstelling over De Cneudt georganiseerd. De verzamelbundel Verzen die ter gelegenheid van het jubileum werd uitgegeven door De Wereldbibliotheek en De Sikkel lokte in de Nederlandse landelijke periodieken echter geen respons meer uit. In 1939 vertrok Richard de Cneudt definitief naar zijn vader- | |
[pagina 46]
| |
land, maar feitelijk was zijn Nederlandse literaire carrière in 1914 al afgesloten. De naamsbekendheid die hij voor de oorlog genoot kon hij nadien, ondanks zijn komst naar Nederland, niet meer evenaren.’Ga naar eind56 |
|