ZL. Jaargang 2
(2002-2003)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer2]Gemoedelijke aanbevelingen
| |
[pagina 4]
| |
eenigerlei Duitsche propaganda. Integendeel, anderen en ikzelf hebben dikwijls met genoegen gelezen, hoe hij niet aarzelde de draak te steken met slechte literatuur van de “nieuwe-orde” richting, terwijl hij auteurs, die niet in een geur van heiligheid stonden bij de heerschers van het oogenblik, gewetensvol roemde. Ik meen mij zelfs te herinneren, dat hij herhaaldelijk, en in een zekeren geest van uitdaging, Duitsche en andere kunstenaars aanhaalde, die door het nazi-regime “verboden” waren.’Ga naar eind4 Eeckels dweepte niet met de Nieuwe Orde.Ga naar eind5 Hij was zo dom om te schrijven voor een collaborerende krant, maar zijn eigen geschriften wezen nergens op politieke collaboratie. Hij was slechts één van de vele gedegen journalisten met een grondige vakkennis, die de uitstekende culturele rubrieken van Le nouveau Journal verzorgden.Ga naar eind6 De extreem collaborerende toon van de oorlogskrant werd volgens Els de Bens in haar boek De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur vooral bepaald door directeur Paul Colin. Geregeld kwam het tot botsingen tussen deze radicale rexist en de iets mildere hoofdredacteur Robert Poulet. Maar het was pas
Herwig Hensen omstreeks 1939 (amvc-letterenhuis)
| |
[pagina 5]
| |
in januari 1943, toen het door Léon Degrelle verkondigde Groot-Germaanse gedachtegoed kritiekloos in de krant werd afgedrukt, dat de hoofdredacteur zijn ontslag gaf. Omdat diens vervanger P. Herten gehoorzaam de radicale lijn bleef volgen, boden bijna een half jaar later Eeckels en acht van zijn collega's hun ontslag aan.Ga naar eind7 Na de Bevrijding zou Eeckels zes weken in voorhechtenis zitten, maar hij zou spoedig vrijgesteld worden van verdere vervolging. Wel verloor hij zijn burgerrechten: stemrecht en betrekking bij de Quaestuur van de Senaat diende hij op te geven.Ga naar eind8 | |
Ambitie en attentismeEeckels maakte een grove fout door te werken voor Le Nouveau Journal, aldus Herreman, maar ‘in de geestelijke integriteit’ van de journalist bleef hij tijdens en na de oorlog geloven.Ga naar eind9 In zijn begeleidende brief van 27 juni 1945 aan Herreman schrijft Hensen dat hij Eeckels onmogelijk een getuigenisverklaring kan weigeren: ‘ik meen in geweten wat ik in mijn attest over den Heer Eeckels schrijf. Ik meen zelfs méér dan ik schrijf, nml. dat zijn stilzwijgen een zeer groot verlies is voor onze literatuur’. Toch is de houding van Hensen en Herreman tegenover Eeckels veel dubbelzinniger dan hun beider getuigenissen hier suggereren. En dat heeft veel minder te maken met Eeckels bedrijvigheid bij Le Nouveau Journal, dan wel met zijn werk als afgevaardigd bestuurder van de uitgeverij De Lage Landen. Op 1 augustus 1941, een dag na de officiële oprichting van uitgeverij De Lage Landen, wijdt Guido Eeckels zijn rubriek Les Lettres Flamandes geheel aan Herwig Hensen en zijn jonge maar gestaag groeiende oeuvre.Ga naar eind10 Raymond Herreman, bewonderaar van het eerste uur en promotor van het werk van Hensen - hij haalde hem binnen bij Manteau -, attendeert de jonge dichter op de uiterst positieve en goed geformuleerde recensie.Ga naar eind11 Hensen is zo gecharmeerd dat hij het niet kan nalaten Eeckels te schrijven. De journalist is op zijn beurt zeer verheugd met dit initiatief van Hensen en neemt onmiddellijk de gelegenheid te baat om de dichter te winnen voor het fonds van zijn kersverse uitgeverij.Ga naar eind12 Hoewel Hensen sedert 1939 gebonden is en loyaal wenst te blijven aan uitgeefster Angèle Manteau, die zijn drie laatste bundels heeft uitgegeven, overweegt hij Eeckels een uitgave toe te vertrouwen. Omdat Manteau aanvankelijk niet veel interesse lijkt te tonen voor de uitgave van zijn eerste toneelspel Antonio, speelt Hensen met de gedachte om de eer aan De Lage Landen te gunnen. Maar in december 1941 besluit Manteau de tekst toch uit te geven. Eeckels onderneemt een wanhoopspoging en wil Hensen alsnog persoonlijk op andere gedachten brengen: zij spreken af te Brussel.Ga naar eind13 De uitgever heeft evenwel niet de gave van de overreding. ‘Eeckels [...] ontgoochelde mij,’ schreef Hensen aan Herreman op 16 december 1941, ‘[d]étails, bewegingen, woorden geven mij aanwijzingen. Hij is niet zuiver. Jezuïeten-school. Handelsgeest.’ Toch geeft de uitgever de hoop niet op en hij vraagt Hensen in een brief | |
[pagina 6]
| |
van 24 december 1941 een kort opstel van circa 60 bladzijden te schrijven ‘over het wezen van de lyriek’ in het kader van een nieuwe essayreeks bij De Lage Landen. Van de reeks zal evenwel niets terecht komen, maar Hensen stuurt in maart 1942 wel de oerversie van wat zes jaar later bij Manteau zal gepubliceerd worden als Over de dichtkunst (1947). Eeckels is in zijn nopjes en haalt alle registers uit om de jonge dichter in zijn fonds te krijgen. Nog voor hij het manuscript gelezen heeft, belooft hij Hensen dat hij een Franse vertaling zal laten maken. De uitgever ziet het boekwerk al voor zich: ‘een luxe-editie, handzetsel en twee-kleurendruk’.Ga naar eind14 Tien dagen later stuurt hij alle contractuele bepalingen: een oplage van achthonderd à duizend exemplaren, de auteursrechten tegen tien procent op de bruto verkoopprijs, een voorschot van duizend frank, een Franse vertaling en een grote kans op een Duitse vertaling.Ga naar eind15 De belofte van vertaling is het ‘meest doorslaande argument’ voor Hensen om bij De Lage Landen te publiceren, maar toch gaat het feest uiteindelijk niet door.Ga naar eind16 Opnieuw is het Hensens loyaliteit tegenover Uitgeverij Manteau die samenwerking met De Lage Landen in de weg staat, maar ditmaal is het op uitdrukkelijk advies van Raymond Herreman: Uit de brieven van Eeckels blijkt duidelijk, dat hij u letterlijk koopen wil. Veel gezonder vind ik het, dat gij het vertikt in de arena te treden. Al zou ik daar weer correctief bijvoegen: wel in de arena, om te zeggen wat men te zeggen heeft; maar daarbuiten geen toegeeflijkheden, geen “middeltjes” gebruiken. En dus niet van publicatie afzien, maar normaal uitgeven. Ge verlaat ook uw vrouw niet omdat er een andere schoonere krullekes heeft of u een reis naar China kan betalen. Zoo dacht ik vanmorgen, en ik geloof, dat alle tegen-argumenten specieus zijn. Des te meer daar Manteau mij de uitgeverij niet slecht schijnt te bedrijven.Ga naar eind17 Amper tien dagen later, op 15 april, schrijft Eeckels dat hij het betreurt het werk van Hensen wederom niet te mogen uitgeven, maar dat hij de houding van de dichter en Manteau begrijpt. In zijn volgende poging Hensen te strikken, gooit de ambitieuze uitgever het helemaal over de boeg van de vertaling. Hij stelt voor om alle dichtbundels van Hensen te laten vertalen in het Duits door Heinz Graef, die onder andere ook het werk van Karel van de Woestijne vertaalde. Eeckels gaat ervan uit dat dit voorstel geen aanleiding tot conflict zal vormen met uitgeefster Angèle Manteau, die zich (voorlopig althans) op de Nederlandstalige markt focust. Hensen vraagt Manteau al zijn bundels naar Eeckels te zenden, die het op zijn beurt weer naar Graef stuurt. In een brief van 13 juni beklemtoont Hensen evenwel opnieuw zijn goede verstandhouding met Manteau, zodat Eeckels er zelfs even zijn geduld bij verliest: ‘ik begrijp best uw verhouding tot Manteau, doch ik zie niet in waarom U voor álles aan uwen uitgever zoudt gebonden zijn’.Ga naar eind18 Het zal ruim een jaar duren, | |
[pagina 7]
| |
tot augustus 1943, vooraleer vertaler Heinz Graef bij monde van Eeckels iets van zich laat horen. Ook van deze publicatie zal niets terechtkomen. Dat zal Hensen wellicht verheugd hebben, want onmiddellijk nadat hij zijn dichtbundels heeft laten verzenden, vraagt hij zijn mentor om advies, aangezien hij, naar de woorden van Herreman, een ‘onbehaaglijk gevoel tegenover Eeckels' uitgeverij’ heeft.Ga naar eind19 Herreman maant Hensen aan geduld uit te oefenen met zijn drang om vertaald te worden: ‘Ik begrijp uw ongeduld, maar Heinz Graeff [sic] of een andere zal ook nog over 1 of 2 jaar uw verzen en tooneel kunnen vertalen. Gij ziet, ik predik het grootst mogelijke attentisme, en wel overdacht’.Ga naar eind20 De oudere Herreman weet Hensens Sturm und Drang te bedaren en bij De Lage Landen zal ondanks de ambities van Eeckels en ondanks alle plannen nooit een werk van Herwig Hensen verschijnen. Het attentisme waarvan Herreman spreekt is, zoals eerder al is gebleken, niet gericht op Uitgeverij Manteau, maar wel op De Lage Landen. De indruk ontstaat hierdoor dat deze uitgeverij niet geheel zuiver op de graat is. Ze is in ieder geval minder betrouwbaar dan Manteau, en misschien is er zelfs sprake van collaboratie. Met zekerheid valt dat echter vooralsnog niet te zeggen.Ga naar eind21 In het Belgisch Staatsblad zijn geen bewijzen te vinden van Duitse financiële steun aan de uitgeverij noch bij de oprichting, noch bij de kapitaalverhoging van begin 1943.Ga naar eind22 Wel staat vast dat Eeckels voor zijn volksuitgaven niet aarzelde om een beroep te doen op het door de Bezetter geleide Agence Dechenne,Ga naar eind23 en dat hij goede contacten onderhield met professor Hans Teske, de verantwoordelijke voor literatuur bij de Propaganda-Abteiling, die bovendien een Duitstalig boek over de Vlaamse literatuur publiceerde bij De Lage Landen.Ga naar eind24 In het fonds van de uitgeverij vindt men voorts werk van Frans Demers (pseudoniem van Frans Beckers, hoofdredacteur van de gestolen Het Laatste Nieuws, die na de oorlog bij verstek ter dood werd veroordeeld), de NSB'er Henri Bruning en de Duitser Franz Petri, voormalig hoofdredacteur van De Vlag om maar enkele namen te noemen. Dat Eeckels zich desondanks niet achter het gedachtegoed van de Nieuwe Orde schaarde, blijkt uit zijn artikels in Le Nouveau Journal. Het mag dan ook niet verwonderen dat de verdediging zich vooral op deze laatste richt, en niet op Eeckels' werkzaamheden als uitgever. | |
Daar zoo midden inWat betreft die journalistieke activiteiten kunnen Hensen en Herreman oprecht getuigen: Eeckels' intellectuele integriteit stond buiten verdenking. Dat Herreman nog iets stelliger in de man gelooft, heeft wellicht te maken met een kleine ‘geloofscrisis’ die Hensen in september 1943 doormaakte. Hij is danig ontgoocheld wanneer hij Eeckels op 3 september enkele uren op bezoek heeft gehad. Tot zijn verbazing mist de erudiete en intelligente journalist, die zo treffend over zijn eigen dichtwerk had geschreven, ‘fond’ en ‘kritische grondvesten’ wanneer het op een gesprek aankomt. Argumenten tegen | |
[pagina 8]
| |
zijn bewondering voor Ernst Jünger bijvoorbeeld kan Eeckels niet weerleggen, en sterker nog, hij ‘komt in gesprek tot de verbluffende formule dat de “mededeeling” van een kunstwerk hem volkomen onverschillig laat, en dat enkel de “vorm” belang heeft. (Volledig in tegenspraak met al zijn artikels)’.Ga naar eind25 Herreman kan het hier niet mee eens zijn en meent dat men Eeckels niet op zijn woord moet pakken, tenminste, niet op zijn gesproken woord, aangezien hij beter schrijft dan spreekt. Voorts stelt hij dat het niet erg is dat Eeckels zichzelf tegenspreekt, aangezien iedereen dat voortdurend doet. En ten slotte, wat die tegenstrijdigheden betreft, in feite staat ‘Eeckels [...] daar zoo midden in’.Ga naar eind26 De man is met andere woorden gematigder dan hij in een gesprek doet vermoeden. Herreman verdedigt de intellectuele integriteit van Eeckels tot het uiterste, en koppelt dit met andere woorden volledig los van het ‘gevoel van onbehagen’ dat diens uitgeversbedrijf omringt. Ook wanneer bijna twee jaar later, in juni 1945, Eeckels wordt beschuldigd van collaboratie op grond van zijn medewerking aan Le Nouveau Journal, staat deze integriteit voor Herreman volkomen los van de politieke strekking van de krant waarvoor Eeckels schreef. Deze milde, doch standvastige houding tegenover de collaboratie zo kort na de Bevrijding mag opmerkelijk heten. Amper anderhalve maand voordien nog, in mei 1945, was er een tweede golf van straatrepressie over België geraasd. Aangestoken door de schrijnende onthullingen over de concentratiekampen was het volk in blinde woede uitgebarsten tegen alles wat zelfs maar vaag naar collaboratie rook. Bij de eerste golf, in september en oktober van 1944, hadden veel verzetslieden - het motto ‘ieder zijn zwarte’ indachtigGa naar eind27 - zich haast met wellust gestort op het opsporen, aanhouden en soms zelfs berechten van collaborateurs. Herreman, die tijdens de oorlog actief was in de clandestiene pers, wist de kalmte te bewaren, onderdrukte zijn gevoelens en beriep zich op de rede. Zelfs in zijn eerste Boekuiltje na de Bevrijding, waarin zijn gevoelens de boventoon voeren, is er een rationele reflex merkbaar: ‘Vrijheid! Ik schrijf niet gaarne met uitroeptekens. Maar vandaag doe ik het toch. Vrij! Vrijheid!’Ga naar eind28 Boekuil verontschuldigt zich voor het gebruik van uitroeptekens, een teken van onoorbaar uitbundig gedrag. Op dezelfde bedachtzame wijze schrijft hij in hetzelfde stukje over de keerzijde van de Bevrijding, de woede en de repressie. ‘Er is ook wrok in ons hart. Ik ben geen ketterjager. Ik wil geen bloed.’ Zijn wraakgevoelens worden onmiddellijk onderdrukt en maken plaats voor een grote gereserveerdheid. Want Herreman schuwt de grote woorden, omdat deze, in zijn opinie, de tijd nooit zullen trotseren en holle woorden zullen blijken te zijn. ‘Ik zal trachten geen woord te spreken, dat ik mij over tien jaren zou kunnen beklagen.’Ga naar eind29 Hij schrijft met andere woorden in een ruimer perspectief, misschien zelfs met de eeuwigheid voor ogen. Een hele opgave. Maar het belet hem niet over de epuratie te schrijven, al zal dat niet volledig uit eigen beweging blijken te zijn. | |
[pagina 9]
| |
Meneer Iks en Zondagspost‘Collaboratie en epuratie’ is de titel van Herremans eerste sociaal-politieke artikel in het ‘onafhankelijke weekblad voor politiek en cultuur’ Zondagspost van 8 april 1945. Het is een uitgebreid pleidooi voor het herstel van de redelijkheid in alle naoorlogse maatschappelijke knelpunten, die haast onbespreekbaar zijn geworden: de koningskwestie en in het bijzonder de collaboratie. Het is een beetje vreemd dat Herreman zich buiten zijn vertrouwde domein van literatuur en levensbeschouwende essayistiek begeeft en zich bovendien onmiddellijk aan een van de grootste problemen van de naoorlogse maatschappij waagt. De reden daarvoor ligt in de eerste plaats bij zijn oude vriend Karel Leroux, die normaliter onder het pseudoniem Spectator op de voorpagina de binnenlandse politiek onder de loep neemt, maar in april 1945 voor langere
Gemoedelijke bespiegelingen over de collaboratie, de epuratie en de koningskwestie (amvc-letterenhuis)
| |
[pagina 10]
| |
tijd naar Amerika trekt, samen met Gust de Muynck. Herreman is de meest aangewezen kandidaat om Leroux op te volgen, aangezien hij na de Bevrijding is aangesteld als directeur van het Beknopt Verslag van de Senaat. Dichter bij de bron van de binnenlandse politiek kan je niet zitten. Nochtans lijkt Herreman deze taak met tegenzin op zijn schouders te nemen. Immers, niets is zo vluchtig als de actuele politiek, hoe kan men daarover op beklijvende wijze schrijven, zonder zich tien jaar later te hoeven schamen? Herreman besluit zichzelf te verbergen achter het moeilijk ophelderbare pseudoniem ‘XXX’, en hij zal, geheel conform zijn karakter, de actualiteit met grote omzichtigheid benaderen.Ga naar eind30 Hoewel Leroux begin juli 1945 (en wellicht al vroeger) is teruggekeerd van zijn reis, duurt het nog tot 26 augustus vooraleer hij zijn comeback maakt. Herreman zal zijn XXX-bijdragen, die steeds vaker ook het karakter van een redactioneel krijgen, met grote regelmaat blijven schrijven, al duikt de tegenzin nog steeds op. Op dezelfde dag dat Spectator weer verschijnt, noteert hij in zijn dagboek: ‘Toch nog een artikel XXX voor Zond. [Zondagspost, B.N.] geschreven, al wensch ik het niet voort te doen’.Ga naar eind31 Desondanks zingt hij het uit tot het vijfde laatste nummer. In feite is hij in de tweede jaargang de enige die regelmatig over de politieke actualiteit schrijft. Wegens dalende verkoopcijfers, het ontslag van hoofdredacteur P.-G. van Hecke en een geestelijke inzinking van de de facto ‘vervangende hoofdredacteur’ Herreman wordt Zondagspost vanaf einde december gekortwiekt: de politiek wordt eruit gesneden en slechts acht van de twaalf bladzijden blijven over.Ga naar eind32 Politiek redacteur Gust de Muynck, die regelmatig inzendingen stuurt vanuit Amerika en hoopte met Zondagspost een ‘Vlaamsche New Statesman’ te maken, kan het stukslaan van zijn droom op de klippen van het kapitalisme niet verteren. Hij walst over de economische wetten van vraag en aanbod heen en reageert verbolgen: Het is een zeer veeg teeken voor het intellectuele Vlaanderen dat een weekblad waarin politieke gedachten verdedigd worden, niet leefbaar is. Persoonlijk neem ik dat nog immers niet aan. Het lijkt mij veeleer een toepassing van het zoo kapitalistische “who plays the pipe, calls the tune”. Mevr. Manteau heeft blijkbaar niet de “guts” om haar winst voor nog iets anders te gebruiken dan om meer winst te maken. Het oordeel is misschien een beetje hard maar ik ontkom niet aan den indruk dat zij ons in de steek gelaten heeft. Zij wist van in den beginne dat Zondagspost financieele offers zou vragen die zij de eenige was om te kunnen brengen. Zij wist ook dat wij het verschijnen van een door en door socialistisch weekblad, laten wij zeggen, niet aangemoedigd hebben, sterk door de overtuiging dat zij met ons en de Zondagspost door dik en dun zou gegaan zijn. - Enfin, het experiment is voorbij - zooals ook mijn medewerking.Ga naar eind33 | |
[pagina 11]
| |
Zondagspost bericht vanaf de tweede jaargang bijna uitsluitend nog over kunst en cultuur. De laatste ‘Brief uit Amerika’ van Gust de Muynck dateert van 17 februari 1946 en Karel Leroux zal alleen nog over de buitenlandse literatuur schrijven. In feite is het alleen meneer Iks, zoals Herreman-XXX zich op 13 januari 1946 in Zondagspost schertsend noemt, die nog met grote regelmaat zijn licht werpt op de politieke actualiteit.Ga naar eind34 Wellicht heeft Herreman bij de aanvang van zijn eerste XXX-stukje niet gedacht dat het allemaal zo'n vaart zou lopen. In ‘Collaboratie en epuratie’ beseft Herreman dat schrijven over een kwestie als de repressie een heikele zaak is. Temeer omdat de socialisten, waartoe Herreman behoort, over het algemeen een streng standpunt huldigen, dit in tegenstelling tot de katholieken die zich soms al te vergoelijkend opstellen. ‘Langs beide kanten wordt overdreven en veralgemeend,’ meent Herreman.Ga naar eind35 Daarom sluit hij zich aan bij Eerste Minister Pierlot, die voor de Senaat heeft verklaard dat er snel maar met grote voorzichtigheid moet worden gezuiverd. Ruim een half jaar na de Bevrijding is men in regeringskringen tot de conclusie gekomen dat een te grote zuivering de wederopbouw van België kan ondermijnen, enerzijds door overbelasting van het justitiële apparaat, anderzijds door uitsluiting van een substantiële groep uit de maatschappij. Herreman concretiseert: ‘[W]ij zouden als hoofdregel van de geheele epuratie durven voorstellen: dat onbruikbare elementen verwijderd worden, dat dwaze en al te haastig op voorrechten beluste “Strebers” hun penitentie krijgen, en dat misleide ongelukkigen een kans krijgen om voor een menschelijker ideaal te strijden.’Ga naar eind36 De dag voor het verschijnen ervan in Zondagspost ontmoet Herreman de hoofdredacteur van Vooruit Gaston Crommen. Wellicht heeft Herreman over zijn visie op het epuratiedebat gesproken, in ieder geval wordt hij die zaterdag gevraagd een brochure te wijden aan die materie in de befaamde ‘Germinalreeks’, die onder het motto ‘Kennis zal u redden’ maandelijks bij de socialistische Uitgeverij Het Licht verschijnt.Ga naar eind37 De gewenste termijn van drie weken zal hij evenwel niet halen. Pas twee maanden later, op 10 juni 1945, publiceert Herreman een vervolg op zijn bespiegelingen omtrent de collaboratie. In ‘Een kans verkeken. Of de hobbelige kronkelweg naar het civisme’ kaart hij het schrille contrast aan tussen snelle veroordeling van de misleide idealisten en de trage veroordeling van de grote collaborateurs. Op diezelfde dag noteert Herreman in zijn dagboek: ‘Op het congres Cr. beloofd, dat ik de brochure tegen einde maand zal klaar maken’. Het achtenveertig bladzijden tellende boekje zal een kleine calvarieberg blijken. Op dinsdag 26 juni 1945 noteert hij in zijn dagboek: ‘Gisterenavond dan tot 12 u. voortgeschreven aan brochure, in bijna een paniekstemming, omdat ik niet klaar kom deze week. Het zal aaneengelapt zijn’. De volgende dag staat er: ‘Gisterenavond tot 12 u. een goed stuk vooruitgeschoven met brochure, doch het is natuurlijk kunst- en vliegwerk’. Tot zijn echte, wezenlijke werk rekent hij de brochure niet. Het zijn opdrachten als deze - gecombineerd met zijn werk voor de Senaat en voor de socia- | |
[pagina 12]
| |
listische kranten Le Peuple en Vooruit - die hem bovendien zodanig fysiek uitputten dat hij helemaal niet meer aan dichten toekomt.Ga naar eind38 Meer dan eens, en dat is een understatement, schrijft Herwig Hensen boos, als ware hij het kwade geweten van Herreman, dat de bezige boekuil zijn echte, creatieve werk (bewust?) laat liggen. Echt nieuwe dichtbundels zal Herreman na de oorlog niet meer publiceren. De verzamelbundels Gedichten (1956) en Wankelbaar evenwicht (1967) zijn slechts selecties uit het gehele oeuvre, aangevuld met enkele ongebundelde of niet gedrukte verzen. Met de brochure Vlaanderen, let op uw zaak! knoopt Herreman, ditmaal wel onder zijn eigen naam, aan bij het credo ‘more brains’ van August Vermeylen. In de ‘Verantwoording’ spreekt hij over de Vlaming als ‘halve mensch’, aangezien deze steeds meer hart dan geest is geweest. ‘De Vlaamsche cultuur, tot voor kort geleden, was er, grosso modo en op haar best, eene van een geestelijken middenstand, als men zich zoo mag uitdrukken.’Ga naar eind39 In wat volgt probeert hij de verstarde, dogmatische mythe van ‘Vlaanderen’ te doorprikken en het wezenlijke verschil te schetsen tussen het activisme van de Eerste en de collaboratie van de Tweede Wereldoorlog. Herreman lijkt hiermee rechtstreeks te reageren op George Hamers' bewering dat er wel gewoonweg sprake is van ‘een tweede activisme’. In diens Germinal-brochure Zwart Vlaanderen van mei 1945, het eerste van de naoorlogse brochurenreeks, wordt vooral de correlatie tussen de Vlaamse Beweging en de Nieuwe Orde onderzocht, met name in de extreme vormen van collaboratie (SS, Gestapo, etc.) en in de vooroorlogse ‘voorbereidingen’ ervan bij de DeVlag. Hamers schrikt er zelfs niet voor terug om de op 25 augustus 1940 in Volk en Staat gepubliceerde lijst van ondertekenaars van de ‘Volksbeweging’ van het V.N.V. integraal over te nemen.Ga naar eind40 Herreman laat een totaal ander geluid horen. Alleen al wat de toon betreft, dekt de ondertitel van Herremans brochure bijna volledig de lading: ‘Een gemoedelijke aanbeveling tot redelijk civisme’. Gemoedelijk moet hier worden begrepen in de oorspronkelijke, verouderde betekenis van weloverwogen en integer - vanuit het gemoed, het binnenste van de mens als zetel van zijn geestelijk gevoel - evenals in de afgezwakte, meer gebruikte vorm van zachtaardig en vriendelijk. Herreman wil geen geschiedenis van de Vlaamse Beweging schrijven, maar hij wil ervoor waarschuwen dat de Vlaamse Beweging, ondanks haar tijdelijke verlamming, spoedig zal herrijzen, en dat men, zoals eertijds de socialistische partij verzuimde, de Vlaamse eisen ditmaal dient serieus te nemen en te incorporeren in een breder, sociaal perspectief. Zijn hoofdstuk over de epuratie, dat slechts een halve bladzijde van de achtendertig beslaat, gaat niet onopgemerkt voorbij. Met name de stelling dat de epuratie ‘eerder op dienst van de democratie dan op wraakneming moet gericht zijn’ wordt als de kern gezien van zijn betoog: Julius Hoste citeert het in Het Laatste Nieuws van 6 oktober 1945, net als Gaston Durnez in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging.Ga naar eind41 Een andere | |
[pagina 13]
| |
Maurice Roelants, Raymond Herreman en Karel Leroux begin jaren vijftig (amvc-letterenhuis)
opmerkelijk statement dat in Vlaams-nationalistische middens enige sympathie moeten hebben opgeroepen, is Herremans niet afwijzende standpunt tegenover het federalisme. Hij brengt deze stelling zeer behoedzaam en indirect naar voren door een niet nader genoemde gedeporteerde aan het woord te laten die een zekere graad van federalisme bepleit. Wellicht betreft het hier de Grootnederlander Pieter Geyl die tijdens de oorlog wegens zijn anti-nazistische houding lange tijd in gijzelaarskampen verbleef.Ga naar eind42 Het gesprek met hem leidt bij Herreman tot een voorzichtig geformuleerde, maar uitzonderlijke stellingname: ‘Het federalisme is niet a priori verwerpelijk. Men dient eventueel te onderzoeken, of een zekeren vorm van federalisme niet voor de inwoners van België nuttig zou zijn’.Ga naar eind43 Een socialist en onderscheiden gedecoreerde verzetsman die dergelijke gedurfde standpunten verkondigde en bovendien in de hoogste politieke invloedssferen vertoefde, kon natuurlijk rekenen op de nodige aandacht van diegenen die werden onderworpen aan de repressiemachine.Ga naar eind44 | |
Redelijk civismeIn juni 1945 had de epuratie Herreman al enige dagen werk gekost, schrijft hij aan Hensen, en in de maanden en jaren die volgden zouden er nog vele bijkomen. Vrienden, kennissen en onbekenden vragen de gemoedelijke criticus om bij deze of gene minister een goed woordje te doen. Maar de invloed van de directeur van het Beknopt Verslag van de Senaat blijkt vaak beperkt. Als Walther Vanbeselaere met verweerbrieven zijn ontslag als docent kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Gent - op basis van de wet van 5 mei 1944 op bestuursdaden en oorlogsbenoemingen - probeert ongedaan te maken, | |
[pagina 14]
| |
Dagboekfragment Raymond Herreman
over o.a. zijn ‘Gemoedelijke bespiegelingen’ in Zondagspost (amvc-letterenhuis) | |
[pagina 15]
| |
vraagt hij Herreman zijn probleem te bespreken met de secretaris-generaal van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, Julien Kuypers. Of Herreman deze kwestie ter sprake heeft gebracht, werd niet achterhaald - hoewel Herremans loyaliteit zeker niet in twijfel moet worden getrokken - maar de verweerbrieven haalden niets uit. Op 27 december 1945 schrijft Vanbeselaere verbitterd: ‘ik ben [...] een openbaar gebrandmerkte; de commissie der universiteit heeft dat uitgemaakt, de minister heeft het geproclameerd, niemand heeft zich ook maar pogen te verzetten’. Voortaan is de oud-professor kunstgeschiedenis genoodzaakt door het leven te gaan als ‘consulent bij den aankoop van schilderijen en bij het vormen van collecties’.Ga naar eind45 Uiteindelijk heft Camille Huysmans (net als Herreman ook relatief mild inzake de epuratie) de sanctie tegen hem op in 1948, zodat Vanbeselaere kan solliciteren voor de post aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. Opnieuw hoopt hij via Herreman op voorspraak, ditmaal bij Huysmans zelf, waarvan hij immers aanneemt dat deze bevriend is met Herreman ‘- het zal toch geen toeval geweest zijn dat U met hem in dezelfde auto zat, bij de begrafenis van wijlen Prof. Vermeylen?’Ga naar eind46 Ditmaal heeft Vanbeselaere wel geluk en hij wordt benoemd tot hoofdconservator, een functie die hij tot 1973 zal vervullen. Naast brieven van verschillende minder bekende verdachten en veroordeelden, ontvangt Herreman schriftelijke verzoeken om te getuigen voor Edmond van Dieren en Filip de Pillecyn. Voor de eerste zal Herreman tot tweemaal toe getuigen, voor de laatste naar alle waarschijnlijkheid niet. Op de dagvaarding voor het proces van De Pillecyn noteerde Herreman namelijk: ‘onmog[elijk] getuigen’.Ga naar eind47 Het proces van advocaat en onafhankelijk volksvertegenwoordiger Edmond van Dieren was een van de meest ophefmakende van de Repressie, wat wellicht veel te maken had met 's mans retorische talent en onstuimige karakter. Aan anti-belgicisme of pan-germanisme had de Vlaamsnationalist zich nooit bezondigd. Zijn aanhouding had Van Dieren, die kort na de bevrijding een of twee nachten logeerde bij Angèle Manteau en François Closset,Ga naar eind48 volledig te danken aan de ‘zinnebeeldige kaakslag’ die hij auditeurgeneraal Walter Ganshof van der Meersch in 1940 had toegediend, naar aanleiding van de willekeurige arrestaties en deportaties na de capitulatie.Ga naar eind49 Diezelfde Ganshof van der Meersch was na de Bevrijding verantwoordelijk voor de uitvoering van het repressiebeleid. Het proces-Van Dieren zou een ware procedureslag worden en in november 1947 resulteren in vrijspraak. Van een geheel ander kaliber dan de formele verzoeken van Van Dieren, zijn de brieven die collaborateur Bert Peleman vanuit cel 31 van de gevangenis te Sint-Gillis schrijft. Hij was tijdens de oorlog ondervoorzitter van de Brabantse Kunstenaarsfederatie, leider voor Stijl en Vorming van de Dietsche Militie-Zwarte Brigade en werkzaam bij Zender Brussel. Peleman zit in de dodencel en wijdt al zijn tijd aan bezinning en poëzie. Zonder enig cynisme of verbittering vertelt Peleman ‘hoe aangrijpend [hij] het vond, in de buurt van | |
[pagina 16]
| |
een reeks ter dood veroordeelden, [Herremans] boodschap-boekje “Vergeet niet te LEVEN” te lezen’.Ga naar eind50 Geregeld stuurt hij - zonder een antwoord van Herreman te verwachten (en te krijgen) - zijn gedichten op, met bijhorende commentaar. Peleman zoekt ‘verbetener dan ooit den vorm [...] waarin [hij] de hoogste levens- en liefdelyriek zou kunnen verwoorden!’ en die vorm dient zo ver mogelijk te zijn verwijderd de ‘al te bronstige (!) liederen’ van weleer.Ga naar eind51 In het voorjaar van 1948 wordt Pelemans vonnis omgezet in levenslange dwangarbeid en in 1950 komt hij vervroegd vrij, dankzij een door verschillende schrijvers onderschreven gratieverzoek waarin de verinnerlijkte schriftuur van zijn gevangenispoëzie als argument ter verdediging wordt aangedragen.Ga naar eind52 | |
In de margeWanneer Vlaanderen, let op uw zaak! in augustus 1945 van de pers rolt, is de Katholieke Partij naar aanleiding van de Koningskwestie uit de regering van nationale eenheid gestapt. Dit leidt tot de deblokkering van het repressiebeleid, maar tevens tot grote aanvaringen tussen de katholieken enerzijds en de socialisten, liberalen en communisten anderzijds. Meneer Iks merkt in Zondagspost van 19 augustus 1945 al op dat de eerste scheuren in de nationale eenheid zichtbaar zijn en dat de vooroorlogse ideologische strijd langzaam weer een aanvang neemt. Toch blijkt hij daarover niet teleurgesteld. Hij is ervan overtuigd dat het ‘herstel’ van het land voor alle partijen boven de ‘ideologischen strijd’ staat verheven, zodat er ‘in feite’ nog steeds een nationale eenheid en dus geen oppositie is. En dat ‘is een verheugende vaststelling voor al wie meent, dat er nog veel empirisch herstelwerk te verrichten is, alvorens de partijenstrijd weer een ideologisch karakter kan aannemen’.Ga naar eind53 Herreman is met andere woorden erg nuchter wat betreft de verzuiling van België en de schijnbare opheffing ervan in de nationale eenheid. De eenheid is duidelijk niet het resultaat van een idealistisch streven naar een wereld zonder conflicten, maar een pragmatische oplossing voor een materialistisch probleem: de wederopbouw van het kapotgeschoten België. De verzuilde, ideologische conflicten zullen niet lang op zich laten wachten en in de aanloop van de nakende verkiezingen alleen maar verscherpen. In het literaire veld vormt het epuratiedebat ondertussen stof voor heftige polemieken. Met name Herremans voorganger bij het Beknopt Verslag van de Senaat, F.V. Toussaint van Boelaere, werpt zich in De Faun en Parool op als de grote epurator van de Vlaamse letteren. Terwijl Herreman de brokken probeert te lijmen, eist Toussaint op hoge toon dat de literaire instellingen zoals de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen en de Koninklijke Vlaamse Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde radicaal hun rangen zuiveren. De polemiek die hij hierover voornamelijk met de redactiesecretaris van Dietsche Warande & Belfort, Albert Westerlinck, voert, dooft pas uit als Toussaint op 30 april 1947 sterft. Door een bizarre speling van het lot zal Herreman Toussaint | |
[pagina 17]
| |
F.V. Joussaint van Boelaere en August Vermeylen.
Respectievelijk letterlijk en figuurlijk voorgangers van Herreman. (amvc-letterenhuis) voor een tweede maal opvolgen. De vrijgekomen zetel in de Academie zal in december 1947 aan hem worden toegewezen. De epuratiedrang van Toussaint zal hij evenwel niet overerven. Twee maanden later, op 17 februari 1948, ontvangt het ‘jonge’ academielid een brief van Guido Eeckels naar aanleiding van een uitspraak van Herreman over de collaboratie in Vooruit. Eeckels onderschrijft met vreugde Herremans stelling dat de Vlaamse collaborateurs niet als fascisten of verraders moeten worden bestempeld, want iedereen weet, aldus de voormalige uitgever, dat ‘de échte “fascistische” geest in Vlaanderen steeds erg dun gezaaid is geweest’. Terwijl Eeckels in deze brief de oorzaken van de politieke fouten en vergissingen in de Vlaamse context tracht te plaatsen, wordt duidelijk dat hij zichzelf wel tot de Vlaamse - niet fascistische - collaborateurs rekent. In die hoedanigheid is hij niet zozeer aangeslagen door de ontheffing van zijn burgerrechten of de daaruit voortvloeiende ‘broodroof’, maar vooral door het falen van het repressiebeleid. | |
[pagina 18]
| |
Wat mensen van mijn slag sedert de bevrijding bijzonder heeft getroffen, teleurgesteld en ten slotte (op on-persoonlijke wijze) heeft verbitterd, is de “démission” van de twee super-nationale machten die tot het cultuurgoed van het Avondland behoren, en die hun kan verkeken hebben om, langs wegen van geleidelijkheid een absorptie en resorbatie in te leiden van de nationalistische ziekte, die late kinderkwaal waaraan de mensen van mijn generatie hebben geleden: ik bedoel de Kerk en het Socialisme. Dat de Kerk niets voor hen deed, heeft volgens Eeckels alles te maken met haar preoccupatie met materiële posities en verworvenheden in plaats van met geestelijke waarden. Groter is zijn teleurstelling tegenover het socialisme, dat ondanks haar oude traditie van ‘warsheid ten overstaan van alle hoera-patriottisme, er plots toe gekomen is een politiek van uiterst chauvinisme tot de zijne te maken,’ wellicht omdat de ‘repressie en epuratie een unieke gelegenheid boden, om met oude vijanden en tegenstrevers af te rekenen’.Ga naar eind54 Wat Eeckels doodleuk negeert, is het feit dat tijdens de Bezetting natuurlijk het omgekeerde het geval was en er werd afgerekend met de linkse tegenstanders. Niet zonder enig pathos en met een groot inlevingsvermogen voor de rol van het slachtoffer, beweert hij tenslotte ‘te behoren tot een nieuw soort van geestelijk en materieel “Lumpenproletariat”’.Ga naar eind55 Pleitte Herreman nog in Vlaanderen, let op uw zaak! voor de incorporatie van de Vlaamse eisen in de socialistische beweging, amper drie jaar later blijkt dat daar niets van is terechtgekomen. In mei 1946 haalt George Hamers in zijn vervolg op Zwart Vlaanderen uit naar het gedachtegoed van Herreman, zonder deze laatste evenwel bij naam te noemen: ‘Vlamingen, die zeer begrijpend stonden tegenover het eerste activisme of activisten van 1914-1918, die zich in den tweeden oorlog niet meer lieten meeslepen, vonden echter na de bevrijding het gebruik van het woord “activisten” minder gelukkig. Ze hebben ongelijk. Het tweede activisme wortelde in het eerste; het was er de voortzetting, de verdieping en de overdrijving van.’Ga naar eind56 In het verzet is een nieuwe socialistische generatie opgestaan die het flamingantisme afzweert, en de banden met het socialisme onder de taalgrens nauwer aangehaald. De Belgische Socialistische partij (BSP) zal zich meer dan ooit verwant voelen met de Waalse zusterpartij dankzij hun gezamenlijke standpunten omtrent de epuratie en de Koningskwestie. In deze broederlijke omarming zullen de Vlaamse eisen lange tijd geen plaats meer krijgen. De weinigen die tegen de officiële partijlijn ingaan worden gemeden. Het vooroorlogse boegbeeld van het Vlaamse socialisme, Camille Huysmans, komt door zijn pleidooi voor een milde repressie letterlijk in een isolement te staan. ‘Ik huil niet met de wolven en blaat niet met de schapen,’ is diens adagium. Dat Herreman niet of nauwelijks in isolement raakt, terwijl hij door zijn uitspraken toch evenzeer tussen twee | |
[pagina 19]
| |
vuren zit, heeft wellicht te maken met het ego van Huysmans en het feit dat deze als burgemeester van Antwerpen rechtstreeks betrokken was bij de concrete uitvoering van de repressie - de zuivering van het Antwerpse gemeentepersoneel was allerminst streng.Ga naar eind57 Spreken over een milde, redelijke repressie zoals Herreman, is één ding, publiekelijk beslissingen nemen die collaborateurs buiten vervolging stellen, is heel wat anders. Het geluid dat Herreman binnen de partij laat horen, is marginaal, maar een eenzame wolf wordt hij niet. Daarvoor is hij van nature te zachtmoedig en te sociaal. |
|