ZL. Jaargang 1
(2001-2002)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
André Malraux & Eddy du Perron, 1934 (uit E. du Perron Schrijversprentenboek 13)
| |
[pagina 31]
| |
Kees Snoek
| |
[pagina 32]
| |
zich als zestienjarige toe op de schermkunst waarin hij, als we hem op zijn woord mogen geloven, niet onbedreven was. Ook heeft hij een tijdlang de bokssport beoefend, waarbij de gratie en techniek van de Franse kampioen Georges Carpentier hem voor ogen stonden, maar evenals zijn grote voorbeeld moest hij ondervinden dat in deze sport brute kracht meestal de doorslag geeft. De enige sport die André Malraux ooit heeft beoefend - in Saigon, hij was toen al 25 jaar oud - was de schermkunst en ook hier was de inspiratie door negentiende-eeuwse chevalereske romans niet vreemd aan.Ga naar eind2. Du Perron in de sportschool te Brussel, oktober 1922 (Collectie A.E. du Perron)
De Franse filosoof Jean-François Lyotard schrijft over Malraux' vermogen tot vereenzelviging met de helden van zijn keuze: ‘Hij was D' Artagnan, hij was Robin Hood en de Laatste der Mohikanen, zoals hij later Julien Sorel, Bonaparte, Hoche en Saint-Just zou zijn. Elke zaak voldeed als hij er maar zijn leven en zijn wil aan kon offeren: een vernederde held, een onderdrukt volk, een in de vergetelheid geraakte koningin in de woestijn’.Ga naar eind3. Ook Du Perrons inleving in de helden van zijn jeugd vond later een voortzetting in meer volwassen voorbeelden, maar hier zijn de modellen anders: de bohémiens van Murger, Larbauds libertijnse personage Barnabooth, de egotist Stendhal, en vanaf 1937 de strijdbare Multatuli, die zich inzette voor de zaak van de onderdrukte inlander. J.P. van der Linden, auteur van het eerste artikel ooit geschreven over de vriendschap tussen Malraux en Du Perron, meent: ‘Gemeenschappelijke dromen die zij zich vormden op basis van helden uit - dikwijls Franse - romans, espagnolisme en uiterste vriendentrouw, spookbeelden van glorie en oosterse monsters die in hun geest rondwaarden droegen ertoe bij, dat Malraux en Du Perron elkaar wel moesten herkennen’.Ga naar eind4. Dat is juist, maar de verschillen in de reeksen helden zijn veelzeggend voor Du Perrons | |
[pagina 33]
| |
consequent individualisme tegenover Malraux' universalistische streven om boven zichzelf uit te stijgen door en in de actie. Het feit dat Du Perron was opgegroeid in Indië heeft hem natuurlijk anders voor het leven toegerust dan een Europese opvoeding zou hebben gedaan. Zelf meende hij dat zijn koloniale achtergrond verantwoordelijk was voor een zekere mate van verlate romantiek, waarmee samenhing het ‘geloof in de ontplooiing van het individu en in de absolute liefde voor één persoon’.Ga naar eind5. Dit geloof heeft hij altijd behouden. Du Perron en Malraux hebben allebei op jonge leeftijd de religie vaarwel gezegd. Zij waren beiden in hoge mate ‘self-made men’ en autodidacten, die al vroeg blijk gaven van een sterke persoonlijkheid. Beiden voelden de drang zich te onderscheiden tegenover hun dominante, nogal martiale vaders, die overigens allebei op latere leeftijd zelfmoord zouden plegen.Ga naar eind6. Zowel Du Perron als Malraux waren gezegend met een voortreffelijk geheugen; zij waren hongerige lezers, gedreven door ‘een intense behoefte om een zo groot mogelijk aantal werkelijkheden te leren kennen’.Ga naar eind7. Er zijn talloze getuigenissen over beider onvermoeibare conversatie, al wint Malraux hier met glans van Du Perron, die - ten minste tot ± 1935 - wel erg geïmponeerd was door Malraux' statuur, zijn radde en intelligente praten, zijn heldere metaforen en zijn vermogen om snel verbanden te leggen. Beiden bezaten een instinctieve afkeer van de psychoanalyse en van het dwepen met het onderbewuste dat in het interbellum zo in zwang was.Ga naar eind8. Beider geest was dan ook gekenmerkt door ordelijkheid en een exploratieve drang naar kennis; zij mobiliseerden hun intellect om de controle over zichzelf en hun omgeving te behouden en de altijd op de loer liggende chaos te bezweren. Beiden waren afkerig van de discipline die de maatschappij of instituties met zich meebrengen. Zij waren strijdbare naturen, al was Du Perron het meer met de pen dan metterdaad. Als negentienjarige was Du Perron in Nederlands-Indië enige tijd journalist geweest op het kantoor van Karel Wybrands, een typisch koloniaal potentaatje en berucht revolverjournalist. Tóen zette hij zich vooral emotioneel af tegen de oude brulboei die hem kleineerde; pas in de loop van de jaren twintig zou hij zich ook in ideologisch opzicht van hem distantiëren. Malraux was vijfentwintig en reeds een politiek bewust man, toen hij in Saigon redacteur was van het progressieve dagblad L'Indochine, waarin hij zijn concurrent Henry Chavigny de Lachevrotière, de Frans-koloniale evenknie van Wybrands, herhaaldelijk tartte. Hij zou hem zelfs een keer hebben uitgedaagd voor een duel.Ga naar eind9.
Er waren voldoende aanknopingspunten in het leven en de persoonlijkheid van André Malraux en Eddy du Perron waardoor zij een zekere verwantschap moesten voelen, toen zij in november 1926 elkaar leerden kennen. Zij scheelden precies twee jaar: Du Perron was geboren op 2 november 1899, Malraux op 3 november 1901. | |
[pagina 34]
| |
Het avontuur en de jacht op het absoluteDu Perron had in augustus 1921 voor het eerst voet op Europese bodem gezet. Al spoedig wierp hij zich in het artistieke leven van Montmartre om eindelijk de vrijheid te verwerven die hij onontbeerlijk achtte voor de ontwikkeling van zijn schrijverschap. Hij had, als enige zoon, alleen mee naar Europa willen komen op voorwaarde dat zijn ouders hem volkomen vrij zouden laten om een literaire carrière na te streven. Dat hield ook in dat ze hem financieel moesten steunen. In maart 1922 ging hij voor het eerst naar Montmartre, waar hij als pseudo-bohémien de boel een beetje aanzag en binnen korte tijd met allerlei kleurrijke individuen kennis maakte. Zijn belangrijkste ontmoeting, vermoedelijk begin mei 1922, was ongetwijfeld die met de Catalaanse schilder Pedro Creixams (1893-1965)Ga naar eind10. en de jonge erudiet Pascal Pia (1902-1979) op een schilderijenmarkt op de Place Constantin Pecqueur. Creixams had er naast een paar doeken enkele door hem geïllustreerde bundeltjes van avant-garde dichters in de open lucht tentoongesteld.Ga naar eind11. De organisatie van deze schilderijenmarkt was in handen van de anarchistisch-artistieke ‘Commune Libre du Vieux-Montmartre’, die ook het ludieke tijdschrift Vache enragée uitgaf.Ga naar eind12. Wat Du Perron aantrok in deze vrienden van Malraux was hun non-conformisme en hun geest van verzet tegen de burgerlijke samenleving, hun sympathie voor alles wat de norm te buiten ging. Wat Pascal Pia betreft, kwamen daar nog een ironische luciditeit, een talent voor de pastiche en een literaire eruditie bij, die Du Perron verrukten en ontzag inboezemden. Zijn meeste literaire ontdekkingen van deze jaren dankt Du Perron aan Pia. Onder diens invloed begint hij ook te experimenteren met de modernistische technieken waar hij aanvankelijk zeer afwerend tegenover stond. Toch zijn het niet de jongste literaire producten die zijn voorkeur genieten. Zijn literaire smaak neigt nog erg naar het esthetische en narcistische van de vroege André Gide en de jonggestorven Jean de Tinan (1874-1898), wiens ‘mengeling van hartstocht, ontgoocheling, gevoeligheid en lichte ironie’ hem ontroerde.Ga naar eind13. In juni 1923 leest hij A.O. Barnabooth. Son journal intime (1913), dat een aantal jaren zijn ‘lijfboek’ zou blijven. Aan Larbaud ontleende Du Perron zijn begrip van de ‘jeune européen’: de kosmopolitische, subversieve jongeling die zijn intellectuele vrijheid opeist, die bijgevolg iedere vorm van conformisme afwijst en vooral niet ‘dupe’ wenst te worden. Onder het pseudoniem Duco Perkens (1924-1926) gaf Du Perron in onthechte verhaaltjes en gedichten gestalte aan deze cynische afsplitsing van zichzelf. Naar het voorbeeld van Barnabooth pleegde hij ook wel kleine diefstalletjes van boeken en prenten en beschreef dan die daden in geuren en kleuren om er zijn al te burgerlijke vriendinnen mee op de proef te stellen. Toen hij in de pers las over de diefstal van beelden uit oude Khmer-tempels, waarvoor twee Fransen waren gearresteerd, interpreteerde hij dit ‘misdrijf’ meteen in een barnaboothiaans licht.
Op 12 augustus 1924 schrijft Du Perron aan Creixams: ‘Ik sluit hierbij een krantenknipsel in, ik vond het (ik die nooit kranten lees) in Locarno. Lees het. Gaat het | |
[pagina 35]
| |
Pedro Creixams, juni 1923 (Collectie A.E. du Perron)
inderdaad over jouw vriend Malraux? Ik weet dat hij André Malraux heet - maar het is mogelijk dat hij de naam opzettelijk een beetje veranderd heeft om de familie welgevallig te zijn. Als ik me goed herinner had je me verteld dat hij in Cambodja zat, in het gezelschap van zijn vrouw (over wie je me niets dan goeds vertelde.) Ik ben zoals je weet zelf een beetje een dief, dus dit interesseert me’.Ga naar eind14. Du Perron had de bewuste krant in Locarno gekocht. In een brief aan zijn Zwitserse vriendin Julia Duboux geeft hij er de volgende samenvatting van: ‘Ik had hem [de krant] gekocht vanwege een kop die me had getroffen: “Twee jonge Fransen veroordeeld wegens een al te belangstellend bezoek (of iets in die geest) aan een Hindoetempel”. Volgde het verhaal. Die twee jonge Fransen hadden, in Cambodja, een “boeddhistisch bouwwerk van al zijn kunstschatten beroofd”. Basreliëfs, beeldjes, alles was geleidelijk aan verdwenen. Tenslotte had men alarm geslagen, de schuldigen ontdekt en hen veroordeeld, de hoofdverdachte, ene Georges Malleraux (“zich uitgevend voor letterkundige”) tot 3 jaar gevangenisstraf en zijn medeplichtige, een zekere Chenavan, ik meen tot 1 jaar’.
Op 22 augustus 1924 komt hij in een brief aan Creixams op de affaire terug: ‘Dat voorval met Malraux is inderdaad buitengewoon vervelend, en je hebt gelijk: het ergerlijkste daaraan is misschien nog die wat superieure houding die sommige armzalige klootzakken (je zegt het heel juist) van journalisten aannemen. Bovendien ontgaat de zogenaamde “morele” kant van de zaak ons volkomen. Je moet een gezeten burger zijn om van zoiets te kunnen genieten’. Op dezelfde dag schrijft hij Julia Duboux een brief, waaruit we meer te weten komen over de reactie van Creixams en andere vrienden van Malraux: ‘Ik schreef Creixams en stuurde dat krantenknipsel mee. Hij schreef me terug. Die zogenaamde Georges | |
[pagina 36]
| |
Malleraux heet in werkelijkheid André Malraux en was een van de vier vrienden die Creixams boven “alle andere” stelde, en juist degene die hij het meest bewonderde. Ook Pia en ArlandGa naar eind15. bewonderen hem. [...] Ik ben de enige die hem niet kent. - En daar krijgt Creixams dus opeens dat artikel onder ogen. Hij schrijft me - hierbij wat hij me schrijft. Lees die brief aandachtig. Vergeet mij even en denk je Creixams in. Ik verzeker je dat ik op hem gesteld ben, die goedige Creixams; zijn verontwaardiging is niet geveinsd; hij is woedend, hij gaat grof tekeer, hij weet dat Malraux een “meesterwerk” geschreven heeft, als je het wilde lezen zou er heel moeilijk aan te komen zijn en hij zou je zelfs de titel niet kunnen zeggen, maar hij weet het, zijn vriend verdient bewondering! en zo “raast hij maar door”. - Ik ontving dit gisteravond en ik weet niet waarom, ik was er uitermate blij om. Ik merkte dat ik een sterke vriendschap voor Malraux voel, en oprecht kwaad ben op die idioten die hem voor “dief” uitmaken. Heb ik misschien zo geredeneerd: Hij een dief = ik een dief (?) - Ik heb je nodig, Julia, Duco Perkens heeft me de rug toegekeerd. Denk je eens even in: Ik had André Malraux kunnen zijn, en jij: de vrouw van André Malraux. - Dat dacht ik in Locarno al, toen ik nog niet eens echt zeker wist dat het om deze “bijna-vriend” ging. En - ik zal je nog meer bekennen, ik kwam op het idee om iets uit het hotel te stelen waar ik logeerde (het Terminus) om die boosdoener - of mezelf - een beetje te wreken op de “zegepralende bourgeoisie”. Maar Duco Perkens lachte me in mijn gezicht uit. En hij voerde een onweerlegbaar argument aan, hij die al mijn zwakke punten kent; hij zei tegen me: - Besef je wel dat die Malraux als hij je gekend had, je misschien wel
Du Perron & Pia, 1925 (uit Pascal Pia, Praten over Du Perron)
voor een snotneus uitgemaakt zou hebben? - Nou, de rest begrijp je wel! Ik ben heel kalm gebleven’.
Malraux maakte na zijn definitieve terugkeer uit Indochina al spoedig kennis met Du Perron, waarschijnlijk door toedoen van hun wederzijdse vriend Pascal Pia.Ga naar eind16. Du Perron zelf dateert, met de hem typerende precisie, hun kennismaking in november 1926 en het begin van hun vriendschap in april 1927.Ga naar eind17. Ruim voordien had hij zijn literaire alter ego Duco Perkens vaarwel gezegd door hem in januari 1926 zogenaamd te laten overlijden in Cap-Martin. In februari 1926 publiceerde hij het verzamelde werk van Perkens onder de titel Bij gebrek aan ernst. In een nawoord typeerde hij Perkens' geschriften met behulp van de volgende formules: 1. Perkens werd | |
[pagina 37]
| |
gehinderd door de Ernst, ‘De Vooropgezette Ernst van Iedereen’, maar dat betekent geenszins dat hij een humorist was. 2. Perkens werd gekenmerkt door conclusieloosheid. Met deze verklaring sloot Du Perron zijn periode af als anarchistische ‘jeune européen’, wiens houding werd bepaald door een zekere nonchalante ironie. Het lijdt geen twijfel dat Malraux al in deze fase van Du Perrons literaire ontwikkeling een zekere rol heeft gespeeld. Nog voordat hij Malraux zijn vriend durfde noemen, was Du Perron begonnen aan een Nederlandse vertaling van diens jeugdwerk Lunes en papier, maar het viel hem zwaar dit grillige proza adequaat te vertalen en de woordenboeken waarover hij kon beschikken lieten hem vaak in de steek. De vertaling bleef onvoltooid en is nooit verschenen.Ga naar eind18. Du Perron had grote waardering voor het grillig-fantastische jeugdwerk van Malraux; misschien deed de parade van groteske en absurde maskers hem denken aan de wereld van de wajang waarmee hij was opgegroeid. Hij voelde zich vooral aangetrokken tot Royaume-Farfelu (1928), om de ‘poëzie en het heimwee’ die erin tot uitdrukking kwamen.Ga naar eind19. In de thematiek van het verlangen en de vlucht uit zichzelf zag hij een verwantschap met Baudelaires ‘Le voyage’, Rimbauds ‘Bateau ivre’, Gides Le voyage d'Urien alsook Larbauds Poésies de A.O. Barnabooth en Saint John Perses Anabase.Ga naar eind20. Du Perrons eigen poëzie van deze tijd werd gekenmerkt door eenzaamheid, doodsobsessie en verlangen naar het absolute. Zijn angst voor de dood werd het pregnantst uitgedrukt in zijn lange gedicht ‘Gebed bij de harde dood’ (1928), waarin een doorleefde ernst de nonchalante houding van Perkens nadrukkelijk heeft verdrongen. Malraux' preoccupatie met de dood is sterk voelbaar in La voie royale (1930), dat de proloog had moeten vormen tot een groter werk: Les puissances du désert. Volgens zijn biograaf Curtis Cate gaat het hier om ‘de desolate eenzaamheid van een moderne wereld verstoken van God’. Malraux zelf verklaarde, dat het zijn doel was ‘om de fundamentele eenzaamheid van de mens tegenover de dood weer te geven aan de hand van een onderwerp waarin het geweld een buitengewoon grote rol speelt - maar dit boek is nog maar de proloog tot de collectieve strijd die zal volgen’.Ga naar eind21. De hoofdpersonen van de roman, Claude en Perken, zijn metafysisch gerevolteerden tegen het lot. In zekere zin gold dat ook voor Malraux en Du Perron, hoezeer zij ook van elkaar verschilden in de inhoud die zij aan hun eigen revolte gaven. Malraux' zinspelen op de ‘collectieve strijd’ wijst naar de universalistische tendens die bij hem in de loop van de jaren dertig in kracht zou toenemen.
De vriendschap van Malraux, Du Perron én Pia stond aanvankelijk in het teken van het ‘avontuur’: sleutelwoord van de jaren twintig, toen de avonturier een non-conformist was, een oppositiefiguur die zich afzette tegen burgerlijke waarden. Bij het avontuur hoorde ook de grote belangstelling die de drie vrienden hadden voor obscure libertijnse schrijvers. Pia was het brein achter menig al dan niet clandestien uitgaafje van erotische literatuur, waar soms ook hetzij Malraux hetzij Du Perron bij betrokken was. Pedro Creixams had enkele uitgaafjes geïllustreerd.Ga naar eind22. De drie vrienden Malraux, Pia en Du Perron komen duidelijk herkenbaar voor in | |
[pagina 38]
| |
Du Perrons verhaal ‘De Avonturiers’ (februari 1928) onder de namen Antonius, Daniël en Hilarion. Het verhaal wordt gepresenteerd door twee vertellers, Oskar en Justus, die in een dialoog met elkaar een gebeurtenis beschrijven waarbij de drie vrienden betrokken zijn. Daarna schetsen ze het portret van elk van de hoofdfiguren, gevolgd door een nabeschouwing. De gebeurtenis is een Gideaanse ‘acte gratuit’, die erin bestaat dat Hilarion een verkeersagent met zijn vuisten bewerkt, omdat hij vindt ‘dat er iets gebeuren moest’. De agent tracht zich te verweren met zijn gummiknuppel, waarop Antonius en Daniël zich in de schermutseling mengen en de agent het onderspit delft. Uiteindelijk worden alle drie ingerekend en krijgen ze de zwaarste straf die op het misdrijf staat omdat Hilarion helemaal geen motief geeft voor zijn daad: ‘zij schenen des te gevaarlijker omdat zij geen anarchisten waren’. In het vervolg van zijn verhaal heeft Du Perron gegevens verwerkt (en soms enigszins aangepast) uit het leven van Malraux en Pia: Antonius komt naar voren als de vriend met de meeste daadkracht; hij heeft zelfs een filosofisch boek geschreven, dat men de Lof der handeling had kunnen noemen. Hij wordt geschetst als een avontuurlijk man die op Java enige tijd opkwam voor de rechten van de inlandse bevolking. Zijn inspanningen werden met succes bekroond, maar toen het volk van hem verwachtte dat hij zich ook in de volksvergadering voor de inlandse zaak zou inzetten, trok hij zich terug want een professioneel politicus wenste hij niet te worden. Bij terugkeer in zijn vaderland werd hij beurtelings als held en als schurk begroet. Weldra scheepte hij zich in naar Afrika voor een nieuw avontuur. Daniël had het schrijven opgegeven en zich met zijn uitgaafjes van pornografische literatuur begeven in de ‘onderwereld van de literatuur’, ‘voornamelijk uit een behoefte aan avontuur’. Uiteindelijk had hij gekozen voor een bestaan als getrouwd man; zijn vrouw verwachtte een kind. Hilarion, een ‘ontaard rijkeluiskind’, die tot elke prijs wil vermijden ‘dupe’ te worden, voelt zich geprikkeld door Daniëls berustende houding en besluit dat er iets anders moet gebeuren. Hij stevent af op die ‘man in uniform, met opgeheven stok’, die de straat regeert ‘zoals God de wereld moest regeren’, en gaat hem met blote handen te lijf. In hun nabeschouwing over de gebeurtenis zijn de twee vertellers het erover eens dat Antonius de sterkste persoonlijkheid is van de drie, al heeft hij enige trekken met zijn vrienden gemeen. Oskar meent: ‘Zij hebben allen misschien deze zelfde zwakheid: het avontuur te willen om iets anders... iets, verder dan ieder avontuur’. Het woord ‘metafysisch’ lijkt hem op de lippen te liggen. Als Justus hem geagiteerd in de rede valt, repliceert Oskar dat hij eigenlijk voor Antonius praat: ‘en ik weet wat hij waard is. Tenminste... in afwachting van de dood. Want ik durf bijna hopen dat het hem gelukken mag te sterven bij vol bewustzijn, zonder ander verdovingsmiddel dan een soort trots, of neen, laat ons zeggen, dan een soort voldoening: die van ieder verdovingsmiddel te hebben geweigerd’. Behalve zijn toewijding aan de daad vertoont Antonius ook de grootste bewustheid van de drie kameraden, in overeenstemming met Malraux' houding in deze tijd. ‘De Avonturiers’ is een verhaal vol spot en zelfspot maar de reële bewondering die Du Perron toentertijd voor Malraux bezat, schemert toch duidelijk door.Ga naar eind23. | |
[pagina 39]
| |
Misschien mogen we ook een reflectie bespeuren van Du Perrons mening over het huwelijk en over Andrés partner Clara in de passage waarin hij over Antonius schrijft: ‘Zijn vrouw, naast hem, had steeds haar eigen leven; niemand had kunnen zeggen in welke mate die twee jonge mensen van elkaar hielden, iedere amoureusheid scheen tussen hun twee intelligenties weg te smelten’.Ga naar eind24. Les conquérants (1928; als De veroveraars in 1929 bij Boekerij De Voortganck verschenen in de vertaling van L.F.C. Canté) was een doorbraak in het werk van Malraux en werd als zodanig met enthousiasme door Du Perron begroet. In een van zijn notities in zijn Cahiers van een lezer van oktober 1928 karakteriseert hij Garine als ‘revolutionair leider en avonturier’: ‘Garine is de man van actie, die handelt omdat de handeling het absurde leven op de waardigste wijze vult; hij handelt tot ziekte hem volkomen heeft uitgeput, hij behaalt een laatste overwinning, waarna de actie hem uit handen glijdt’. Du Perron noemt Garine ‘een der grote creaties van de hedendaagse franse literatuur’.Ga naar eind25. Het personage spreekt hem Louis Chevasson en André Malraux, september 1928 (Collectie A.E. du Perron)
| |
[pagina 40]
| |
zo aan, omdat hij een sceptische revolutionair is die zijn individualiteit behoudt, niet een van de gestaalde kaders van de partij. In 1931 schrijft Du Perron dat de revolutionair hem alleen sympathiek is als oppositiefiguur.Ga naar eind26. Garine was dit in hoge mate.
In een eerste reactie op La voie royale (1930) meldt Du Perron dat hij het ‘zeer goed’ vindt, maar dat hij in zijn oordeel wordt gehinderd door het gevoel alsof Malraux via zijn roman met hem praat.Ga naar eind27. Een week later noemt hij het boek ‘een avonturenroman op een metaphysisch plan’ en ‘één worsteling tegen den Dood’, maar hij maakt wel de kritische kanttekening dat de twee hoofdpersonen zo op elkaar lijken.Ga naar eind28. Weer een week nadien noteert hij in zijn Cahiers van een lezer dat hij de roman eerst in drukproef heeft gelezen, maar dat hij bij herlezing tegenvalt, zeker in vergelijking met Les conquérants. Het is in zijn ogen een minpunt dat alles wordt ‘gedomineerd door het commentaar op de handeling, komende van de personages zelf’. Verder vindt hij de verhaalstructuur te brokkelig, te springerig, en zijn Claude en Perken veeleer twee fasen van één mens dan twee verschillende mensen. Niettemin bevat de roman stukken, vooral in de gesprekken, die hem zeer aangrijpen: over het avontuur, over de vriendschap, over de dood, over de vriendschap in het avontuur tegenover de dood. Het is hier, dat hij voortdurend Malraux' eigen stem hoort, ‘in ernstig consult met zichzelf, en zeggende de dingen die hij het allermeest heeft te zeggen; terwijl ik lees zie ik hem tegenover mij zitten zoals hij is in zijn innigste ogenblikken, sprekende met ingehouden vurigheid en de blik die deels door, deels over de ander heengaat (de blik die een Saint-Just moet hebben gehad)’. Vooral één passage in het boek, over de vriendschap, herinnert hem bijna woordelijk aan iets dat Malraux hem eens persoonlijk heeft gezegd: ‘Begrijp mij goed. Als ik eenmaal een man geaccepteerd heb, accepteer ik hem ook volledig, ik accepteer hem als mijzelf. Van welke daad, begaan door deze man die bij mij hoort, kan ik met stelligheid zeggen dat ik die níet zou hebben begaan?... - Maar kan het u dan niets schelen waar die vriendschap u kan brengen?... - Zou ik de liefde moeten vrezen wegens de sief? Ik zeg niet: het kan me niets schelen, ik zeg: ik accepteer hem’.Ga naar eind29. Het tekent Du Perron dat het exotische decor van La voie royale voor hem in het niet valt bij de gesprekken. Naar aanleiding van Het land van herkomst heeft Malraux zelf over zijn vriend opgemerkt: ‘Het decor doet hem niet veel’.Ga naar eind30. Maar het is opmerkelijk dat Du Perron niet ingaat op een belangrijke bron van de roman: het verhaal van de Franse avonturier Marie-David de Mayrena, die zich in 1888 in Serawak liet kronen tot koning der Sedangs. Mayrena had nochtans Du Perrons belangstelling, gezien het feit dat hij in 1929, onder het pseudoniem A.L. van Kuyck, een uitvoerige bespreking heeft gewijd aan Maurice Souliés Marie 1er, roi des Sedangs (1888-1890). Dat boek dateerde van 1927 toen het thema blijkbaar in de mode was, want in hetzelfde jaar verscheen het boek dat de voornaamste bron was van Malraux: Jean Marquet, Un aventurier du XIXe siècle: Marie I, roi des Sedangs (1880-1890).Ga naar eind31. Over Mayrena's optreden in Serawak schrijft Du Perron in zijn recensie: ‘Er moet een groote naïveteit aanwezig zijn | |
[pagina 41]
| |
geweest onder het brutale optreden van dezen hableur. Zijn leven was een groote mislukking; maar welk een energie, welk een moed, welk een lùst om te leven!’. In een essay over revolutionaire literatuur (1931) komt Du Perron op Mayrena terug, als hij diens grootheid prefereert boven de grootheid van slimmere of sterkere spelers op het wereldtoneel. In een voetnoot karakteriseert hij Mayrena als ‘een vreemdsoortig avonturier, oplichter, mythomaan, maar de held van een prachtig exotisch verhaal en tragisch als verliezer, tragischer wellicht dan Malraux' Perken, in zijn einde op het eiland Thioman’.Ga naar eind32. Hij citeert ook Malraux' reactie: Malraux ziet in het gevoel van zijn vriend voor Mayrena niets dan ‘poëzie’. Het is een milde terechtwijzing, die er niettemin op neerkomt dat Du Perron in zijn romantische aandrift weinig oog heeft voor de politieke realiteit.
Moed, energie en lust om te leven: het waren alle eigenschappen die Du Perron ook hogelijk bewonderde in Malraux. Het avontuur van Malraux zoals Du Perron dat in diens werk proefde, was in wezen een opstand tegen het lot, in tegenstelling tot de bourgeois maatschappij die het lot duldzaam aanvaardt. Walter Langlois, co-editeur van de Pléiade-editie van het oeuvre van Malraux, zegt hierover: ‘De moderne westerse maatschappij, vooral waar zij gedomineerd wordt door de waarden van de bourgeoisie, ontneemt de mens de gelegenheid het hoofd te bieden aan het Lot en, door zo te leven, meester te worden van je eigen “bestemming”. Het voorbijvliegen van de tijd is ook een vorm van dood, een limiet opgelegd door het Lot [...]. Geen enkele moedige daad, geen enkele individuele wilsinspanning kan daar iets aan veranderen. Voor Malraux betekent het menselijk tekort (condition humaine), reeds in La voie royale: de mens oog in oog met de dood’.Ga naar eind33. Het werk van Malraux wordt gedomineerd door deze ‘condition humaine’, waarvan eenzaamheid, doodsobsessie en gevoel voor het absurde deel uitmaken. De krachten waarover de strijdende mens beschikt zijn nu juist deze moed, energie en lust om te leven.
Over de persoonlijke omgang tussen de twee vrienden vinden we enige informatie in Du Perrons Cahiers van een lezer en in zijn brieven. In oktober 1928 - Les conquérants is net verschenen - geeft Du Perron voor zijn intimi een opsomming van Malraux' wapenfeiten, waarbij de mythe niet ontbreekt dat Malraux commissaris was geweest van de Kwo-Min-Tang. De mythe dat hij betrokken was geweest bij de Kantonese opstand van 1925 werd door Malraux zelf niet weersproken, ja zelfs aangewakkerd en minstens eenmaal (in een brief van 2 oktober 1933 aan Edmund Wilson) als waarheid opgevoerd. Als om deze mythe te staven schrijft Du Perron anno 1928: ‘Ik ben ervan overtuigd dat men zo'n boek [Les conquérants] niet schrijven kan zonder zelf man-van-actie te zijn [..]’. De teneur van Du Perrons bespreking is dat Les conquérants overtuigt als de uiting van een persoonlijkheid, niet alleen maar van een schrijver met talent. Hij voorspelt dan ook dat het bij dit boek niet zal blijven: ‘Ik verwacht alles van hem: tot een groter boek toe, of een groter avontuur’.Ga naar eind34. Een jaar of vijf later had Du Perron de mythomanie van zijn vriend wel door en zou hij er zich kritisch over uitlaten. | |
[pagina 42]
| |
Uit zijn brieven aan het einde van de jaren twintig komt Du Perron naar voren als de auteur die nog niet veel heeft bereikt en die zich gevleid voelt door de blijken van vriendschap van Malraux, wiens ster stijgende is. Hij noemt hem een ‘verdomd aardig kameraad’, ‘allerhartelijkst’, ‘een eersterangs-vent’ en ‘een zeer genereus temperament’.Ga naar eind35. Du Perron zet zich menigmaal in voor zijn Franse vriend. In 1928 pleit hij bij uitgever Stols voor door Malraux te verzorgen uitgaven, in 1929 uit hij zijn verontwaardiging over de aanval op zijn vriend in het Belgische surrealistentijdschrift Variétés, in december 1930 begeleidt hij Malraux op diens lezingentournee door Nederland; en Malraux kan geen grote buitenlandse reis ondernemen of Du Perron verlaat zijn woonplaats Brussel om in Parijs afscheid van hem te komen nemen. Maar dit alles hoorde ook bij Du Perrons opvatting van vriendschap en zijn bereidheid tot het bewijzen van vriendendiensten. Na Malraux' Nederlandse tournee is hun relatie zeer hecht geworden. Onder invloed van Malraux begint Du Perron zich te verdiepen in diverse maatschappelijk-revolutionaire opvattingen. Hiermee is meteen een nieuwe fase in hun relatie aangebroken. | |
De moed om alles door te denkenHoewel Malraux' avontuurlijk leven steeds meer politieke accenten kreeg, bleef Du Perron hem in de eerste plaats als schrijver zien, als iemand die zijn persoonlijkheid in zijn geschriften tot uitdrukking brengt. Dit mag een banale waarheid lijken, voor Du Perron hield zij een formidabel statement in: namelijk dat Malraux het tegendeel was van een poseur, dat hij in en door zijn boeken de essentie over zichzelf en zijn verhouding tot de wereld uitdrukte. De stendhalien Du Perron zag dat als de grootste waarde van alle literatuur, waaraan stilistische en esthetische criteria ondergeschikt waren. Dat Malraux dezelfde criteria huldigde inzake literatuur als zijn vriend, bewijst een brief van hem van 20 april 1929, waaruit Du Perron in een van zijn Cahiers van een lezer citeert. Malraux zet zich hier af tegen de literaire critici die nergens anders aan kunnen denken dan aan ‘de kunst van de roman’. Het gaat Malraux daarentegen niet om de objecten die romans in de ogen van deze critici zijn, maar om ‘de uiting van een mens’.Ga naar eind36. Dat Malraux deze overtuiging trouw bleef, ook toen hij in politiek opzicht steeds meer naar het communisme opschoof, bewijst zijn verdediging van de kunst tegen de esthetica van het sociaal-realisme. Tijdens zijn bezoek aan de Sovjet-Unie in 1934 liet hij zijn gastheren weten, dat kunst is ‘de uiting van iemand’ en niet: ‘de representatie van iets’, ja meer dan dat: ‘kunst is niet een overgave ergens aan, zij is een verovering’.Ga naar eind37. Voor Du Perron bezat de ware kunst eveneens dit exploratieve karakter dat deed denken aan een verovering. Op Malraux' stijl had Du Perron niettemin de nodige kritiek: die vond hij ‘moeilijk’, ‘te fleurig en te geserreerd tegelijkertijd’.Ga naar eind38. Wanneer hij in januari 1934 aan de vertaling van La condition humaine begint, merkt hij in een brief aan Ter Braak op dat Malraux qua stijl en woordkeus lang niet zo goed is als hij dacht, | |
[pagina 43]
| |
zeker niet in vergelijking met Larbaud. Het vertaalwerk doet hem eens te meer beseffen dat Malraux beschikt over ‘een zeer eigenaardige, vaak “getourmenteerde”, soms “opgedreven” stijl’.Ga naar eind39. Maar ook in die stijl, die intrinsiek de zijne is, verloochent Malraux zichzelf niet. Het lijkt hier meer te gaan om onvolkomenheden die zijn kwaliteit beter doen uitkomen. Als mens en schrijver blijft Malraux iemand van de eerste orde.
In november 1930 begint Du Perron zijn ‘revolutionaire leesavontuur’, dat hij zou beschrijven in zijn opstel ‘Flirt met de revolutie’. Systematisch werkt hij een hele lijst van literatuur over de revolutie af, waaronder Het kommunistisch manifest, stukken uit Das Kapital, Valeriu Marcu's negatieve boek over Lenin, Max Eastmans Marx, Lenin and the science of revolution (1926), Bakoenin, Mikhailov, de autobiografie van Trotski, en van Boris Savinkov: Souvenirs d'un terroriste en de roman Ce qui ne fut pas (1921). Al spoedig komt hij tot de conclusie dat de revolutionair hem alleen sympathiek is als oppositiefiguur. De twee grote ‘vondsten’ in zijn lectuur zijn voor hem Trotski's autobiografie en de geschriften van Savinkov. De laatste noemt hij ‘een terrorist van de sceptische soort maar buitengewoon moedig’.Ga naar eind40. Du Perron was zeer geboeid door de combinatie ‘intellectueel en avonturier’ die hij aantrof bij Savinkov en Malraux. Malraux wordt in zijn leesverslag aangeduid als ‘M.’; hij is de intellectuele gids en tegenspeler die de opinies van zijn naïeve, in politicis ongeschoolde vriend telkens wil bijstellen of corrigeren. Malraux geeft hem te kennen dat zijn instincten zuiver mogen zijn, maar dat hij er in sociologisch opzicht niets van heeft begrepen. Enigszins neerbuigend klinkt zijn verklaring dat Du Perron ‘en flirt’ is met de revolutie.Ga naar eind41. Maar Du Perron wijkt geen duimbreed van de visie die hij zich vormt op grond van zijn autonoom onderzoek. Hij blijft dwars tegen alles in de individualist, die weigert zich door ‘collectivistische’ waarheden te laten overrompelen. Zo haalt hij de schouders op over Trotski's bezwaar dat Savinkov slechts een ‘dilettant’ was. De implicatie van Trotski's uitspraak is, dat Savinkov het type is ‘van de “slechte”, van de tenslotte onbruikbare revolutionair.’ Trotski's reactie in de N.R.F. op Les conquérants is van hetzelfde laken een pak: ‘er ontbreekt aan het boek een natuurlijke affiniteit tussen de schrijver, ondanks alles wat hij ervan weet en begrijpt, en zijn heldin, de Revolutie’. Du Perron steekt de draak met Trotski's dogmatische marxistische standpunt, waarin de intellectueel om zijn ‘beperkingen’ wordt veroordeeld. Du Perron vindt het een beetje zwak dat Malraux zich in zijn repliek op Trotski verschuilt achter zijn romancierschap. Zelf benadrukt hij dat ook een Lenin en een Trotski er blijk van geven een grote individualiteit te bezitten, die hij beschouwt als ‘de bron zelf van hun revolutionaire activiteit’.Ga naar eind42.
In september 1932 vestigt Du Perron zich met zijn echtgenote Elisabeth (Bep) de Roos in Meudon-Bellevue. Zijn ‘flirt met de revolutie’ heeft hij dan al achter de rug, maar de hevige politieke debatten in Parijse intellectuele kringen dwingen hem tot een nadere standpuntbepaling. Wederom legt hij verantwoording af van zijn maatschappelijke bewustwordingsproces, en wel in zijn opstel ‘De smalle | |
[pagina 44]
| |
André Malraux, Bep du Perron - De Roos en Clara Malraux op een Parijs' terrasje, zomer 1934.(Collectie A.E. du Perron)
mens’ van december 1932. De provocerende titel ontleende hij aan Drieu de la Rochelle.Ga naar eind43. Al eerder had hij zijn eigen maatschappelijke positie spottend aangeduid als die van ‘een non-conformistisch renteniertje [...] met grote lappen bourgeoisie in het karakter. Totaal ongeschikt voor het nieuwe leven, zoals dat in de Sovjet-Unie onder deskundige dwang beoefend wordt, en misschien zelfs voor zachtere probeersels’.Ga naar eind44. In ‘De smalle mens’ gaat hij de confrontatie aan met Jean D[elmas], ‘een intelligente jonge Fransman van deze tijd’, die hem bekent communist te zijn, en met André Gide, wiens plotselinge ‘bekering’ tot het communisme hem ongeloofwaardig voorkomt. Du Perron komt zo tot een scherpere definitie van zijn eigen positie in de tijd. Zijn ‘smalle mens’, veredeld en verdiept na een eeuw van burgerlijke cultuur, is een autonome, kritische intellectueel die intelligentie paart aan moed en wiens taak het is leugens te ontmaskeren. Dit ideaal van intellectuele vrijheid vertoont veel verwantschap met de houding van de Franse kritische intellectueel Julien Benda. Hoe verhoudt inmiddels Malraux zich tot deze problematiek? Volgens hem zal het conflict tussen het individualisme en het collectivisme, waar Du Perron zich nu zo druk over maakt, in de toekomst niet meer relevant zijn. Hij schrijft aan zijn vriend: ‘je vergeet één ding: dat over 50 jaar ook in de burgermaatschappij het individualisme even onmogelijk zal zijn’.Ga naar eind45. Du Perron trapt er niet in. In zijn essay treedt nu ‘de sombere revolutionair’ op, wiens betoog voor een groot deel is ontleend aan Malraux.Ga naar eind46. Volgens de sombere revolutionair zijn alle waardebepalingen van zijn opponent getekend door romantiek, burger-heldenverering, mythologie en dwaasheid. Er valt niets te kiezen, want de collectieve maatschappij staat voor de deur. Du Perron werpt hem voor de voeten dat ook in die collectieve maatschappij de mens de tirannie van de machine moet dulden, want dat is een probleem waar de ideologen van de nieuwe tijd niet bij hebben stilgestaan. Zelf kiest | |
[pagina 45]
| |
hij dan liever voor de vlucht, ‘naar die enkele plekken van de aardbol waar deze strijd [van de massa] zich nog niet kenbaar maakt’. Overigens had Malraux zich allerminst tot het communisme bekend. In de ogen van Du Perron was dit ook een onmogelijkheid voor iemand die zo intelligent, ja briljant, was als Malraux.
In deze jaren, en vooral na hun verhuizing naar de Parijse buitenwijk Auteuil in december 1933, gaan Eddy en Bep du Perron zeer frequent om met André en Clara Malraux. Clara noemt hen ‘de vrienden die het meest intiem bij ons leven betrokken waren, misschien omdat ze geen deel hadden aan onze verplichtingen’. Over Du Perron zegt zij: ‘Eddy bracht tegen André vaak standpunten in het geding die in juist hun conformisme merkwaardig non-conformistisch waren, ontsproten als ze waren aan een andere vorming dan wij hadden gehad: ook al was hij ethnisch gezien geen halfbloed, Eddy was dit in intellectueel opzicht wèl op allerlei gebied. [...] Waardoor hij zelden dupe was van de modes van het ogenblik. [...] Heel zijn wezen weigerde om een bestaansreden te vinden in wat nog niet bestond en dat zich toch niet naar zijn wensen zou plooien, dat daarentegen zonder twijfel niet zou overeenkomen met wat hem voorkwam als redelijk’.Ga naar eind47. Clara vond Du Perron met name conformistisch in zijn opvattingen over het huwelijk, maar hij stond haar wel nader in zijn houding als ongebonden intellectueel. Pascal Pia schetst Du Perrons waarde voor Malraux als ‘een toetssteen van een buitengewoon gehalte’, als ‘gesprekspartner [...] van een niet te betwisten openhartigheid en oprechtheid en wiens reakties, daardoor, op alle aangelegenheden die zich voordeden in een wereld waar je de oorlog voelde aankomen, de reakties met betrekking tot het onderdrukken van individuen (dwang van de maatschappij, gezinsplichten, politieke plichten) de reakties waren van een meest volstrekt loyaal individu dat geen andere belangen te verdedigen heeft dan die heel algemene belangen van de menselijke geest’. Ook Pia legt er de nadruk op dat Du Perrons situatie altijd die bleef van een observator die afstand houdt, van een buitenstaander, die ‘altijd min of meer vreemd’ bleef ‘aan de samenlevingen waar hij een plaats had kunnen vinden.’ En juist daarom: ‘Hij was de onpartijdige getuige nummer één! Hij maakte alles als getuige mee’.Ga naar eind48. Op zijn beurt trok Du Perron zich op aan de omgang met Malraux, die hem het provinciale Holland deed vergeten. Malraux had grote invloed op zijn lectuur: Du Perron las de schrijvers waar Malraux hem op wees, zoals L.F. Céline en Ernst von Salomon. Dit wil niet zeggen dat hij dan ook meteen Malraux' literaire voorkeuren overnam. Diens bewondering voor Claudel kon hij geenszins delen, en hij plaagde hem ermee in een zeer retorische verjaardagsbrief, zogenaamd à la Claudel,Ga naar eind49. die hij schreef op 2 november 1933. Wanneer Malraux hem in mei een exemplaar geeft van La condition humaine, en het blijkt dat de roman aan hem is opgedragen, is hij even zo beduusd, dat hij denkt aan een vergissing. Aan zijn Nederlandse vriend Jan Greshoff schrijft hij op 12 mei 1933 dat die opdracht hem toch voor 90% om vriendschapsredenen is gegeven. Hij voegt daar aan toe dat ‘het een bevestiging is van iets dat voor mij (althans van Malraux tot mij) nooit heelemaal zeker was’. Deze toevoeging is veelzeggend voor de manier waarop vaak | |
[pagina 46]
| |
tegen Malraux werd aangekeken, niet alleen door Du Perron: Malraux was de geniale schrijver, altijd uiterst geconcentreerd op wat hem op het moment bezighield, briljant in zijn conversatie, maar op het menselijke vlak in wezen ondoorgrondelijk. Hoe Malraux op anderen overkwam, is heel aardig geschetst door Menno ter Braak: ‘Deze zomer sprak ik Malraux in zijn appartement te Parijs, hij woont daar te midden van de curieuze kunstvoorwerpen, die hij van zijn vele reizen meebracht en waarover destijds onder kunsthistorici een en ander te doen is geweest. In hooge mate is hij ook in zijn conversatie de man van zijn boeken: intelligent en nerveus, denkend met geniale schokken, zonder eenige pose en ook zonder eenige “artistieke” affectatie. Zijn uiterlijk is dat van den man, “die alles zou kunnen zijn”, alleen geen domoor en geen operazanger; in het gesprek nadert hij niet met omslachtige vak-argumenten tot de kern van het onderwerp, maar met die intuïtieve directheid, waaraan men de intelligentie herkent. Geen aarzelingen, geen woorden “à peu près”; precies in de roos schieten, dat is het kenmerk van Malraux' wijze van discussieeren’.Ga naar eind50.
In de ogen van Du Perron kon Malraux niet gelijkgesteld worden aan de ‘sombere revolutionair’ in zijn essay ‘De smalle mens’, want hij was primair een schrijver, en als schrijver was hij bezig met iets individueels, niet met iets collectiefs. Vanaf omstreeks 1933 groeit echter Du Perrons afkeer van deze ‘politieke tijd’, waar hij zich niet in thuis voelt, maar Malraux kennelijk wel. In een brief aan Jan Greshoff kent hij Malraux een overkoepelende positie toe op het breukvlak van twee tijden: ‘Ik constateer dat iemand als Malraux met gelijke kracht (of althans: met gelijke belangstelling) de 2 periodes - “individualistisch” en “collectief” - vertegenwoordigt, of dat ze althans in hem samensmelten, dat hij een typische, en daarbij zeer hoogstaande, overgangsfiguur is. Jij en ik zijn bourgeois; geen stompe, geborneerde, maar verfijnd voelende en denkende; maar niettemin onherroepelijke voortbrengselen uit een bourgeois-maatschappij - als Larbaud, als Tinan, als vrijwel alle een beetje ouderen van wie wij houden. Voor ons is er in de tegenwoordige phase van de wereld geen plaats meer: noch op z'n Hitleriaansch noch op z'n communistisch, wij zijn het nutteloos geworden vullis dat moet worden opgeruimd omdat wij ons niet kunnen aanpassen’.Ga naar eind51. Op andere ogenblikken meent Du Perron, mede onder invloed van de lectuur van La condition humaine, dat hij er misschien toch het beste aan zou doen zich bij het communisme aan te sluiten. Een artikel over Malraux' roman waar hij aan werkt kost hem enorm veel moeite, juist omdat hij er zijn laatste waarheden in wil uitdrukken. Hij roept Ter Braaks hulp in bij het bewerken van het stuk. Zijn conclusie over La condition humaine moet luiden, ‘dat de laatste kwaliteit is: de moed; de moed om alles door te denken. Nietzsche heeft ergens gezegd dat het gebrek aan denkkracht, de zwakheid van het denken, minder een gevolg is van de zwakheid van de intelligentie, maar van moreele lafheid. Dàt is het, waarom Malraux zoo superieur is. Het is niet alleen aangrijpend, het beheerscht tenslotte alle tragiek, door deze uiterste moed van begrijpen (en dus verklaren)’.Ga naar eind52. Elders vergelijkt hij het tragische levensbesef in La condition humaine met dat in zijn eigen lange gedicht ‘Gebed bij de harde dood’.Ga naar eind53. | |
[pagina 47]
| |
In zijn artikel ‘De menselijke staat bij kookpunt’ interpreteert Du Perron La condition humaine in een nietzscheaans licht. De menselijke waardigheid van Malraux is volgens hem ‘nauw verwant aan het nietzscheaanse heroïsme, en in deze sfeer denkend vindt men wat Malraux meer nog onderscheidt dan zijn intelligentie, wat zijn luciditeit bepaalt: de moed ervan. [...] de moed van Malraux betekent: te begrijpen bij kookpunt, het tragische te ondergaan en het tezelfdertijd door het begrip te beheersen, te overwinnen, in zekere zin’.Ga naar eind54. De luciditeit onderscheidt La condition humaine ook positief van Céline's Voyage au bout de la nuit, dat Du Perron een ‘hees en verwoed protest’ noemt. Malraux' meerwaarde is zijn intelligentie, die al zijn personages volkomen beheerst. Hier was sprake van - zoals Malraux later zelf zou schrijven - ‘een soort van held in wie zich met elkaar verenigen aanleg tot de actie, cultuur en luciditeit’.Ga naar eind55. Elisabeth du Perron-de Roos, gepromoveerd romaniste en literair criticus, voegt daar in haar recensie van de roman aan toe: ‘[..] de hoofdpersonen leven naast elkaar en zoveel mogelijk mèt elkaar in een sfeer van luciditeit, met een intuïtie voor elkaars zwakke plek bovendien, die maakt dat ieder gesprek met een formuleering van de fataliteit, die allen gemeen hebben, kan eindigen. De oorzaak is, dat Malraux gelooft aan het geheim van den mensch die met zichzelf alleen is; in den grond ligt dààr de sleutel tot de intelligentie van al zijn voornaamste personnages, welke zoo treft’.Ga naar eind56. Het tekent Du Perrons fascinatie voor mannen van actie dat hij juist de ‘disponibiliteit’ van Malraux' hoofdpersonages zo mooi vindt. Toch voelt hij het meest voor de oude, contemplatieve Gisors, die volgens hem ook met een aspect van Malraux' persoonlijkheid correspondeert. Hij interpreteert de helden van La condition humaine als virtualiteiten van hun schrijver.Ga naar eind57. Op een vraag van een van zijn vrienden over Malraux' huidige politieke positie antwoordt hij: ‘[..] nu zou M. partij kiezen voor Rusland tegenover Hitler bv., als de wereld zich werkelijk in die twee partijen splitste. Liever communist dan fascist, dat is zijn overtuiging. Verder is hij natuurlijk te veel compleet mensch en individualist om anders dan voor het ideaal met de Sovjet mee te voelen. Hij voelt voor Kyo en Katov, die beiden oneindig meer communist zijn dan Garine - ook “van binnen” - maar hij treedt zelf niet toe, vanwege zijn kant-Gisors. Maar bij een laatste conflict zou hij niet aarzelen, zegt hij’.Ga naar eind58.
In december 1933 vraagt Malraux aan Du Perron om La condition humaine in het Nederlands te vertalen. In gezamenlijk overleg besluiten zij dat de roman in het Nederlands ‘het menselijk tekort’ zal heten, waardoor het accent zal vallen op de menselijke grenzen. Door de politieke crisis die in Frankrijk is ontstaan na de affaire Stavisky wordt Du Perron meer dan ooit met zijn neus op de politieke feiten gedrukt. Op 5 februari 1934 gaat hij samen met Bep, de Malraux' en andere Parijse vrienden de straat op en zit tussen twee botsingen door in café ‘Les Deux Magots’. Op 12 februari, de door de C.G.T. afgekondigde stakingsdag, lopen de Du Perrons mee in een communistische betoging, waarbij Eddy het overheersende gevoel heeft: ‘je n'en suis pas!’ (ik hoor er niet bij!) Hij verduidelijkt: ‘Het gaat niet om “partijkiezen” voor mij, (tusschen communisme en fascisme, rechts of links,) dat is duidelijk; maar om me te verdedigen tegen alles wat collectivistische | |
[pagina 48]
| |
Stofomslag van Het menselijk tekort, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1934
dictatuur is’.Ga naar eind59. Als kritische intellectueel wil hij zich tot het uiterste verzetten tegen ‘de smeerlapperij’, die in dit geval komt van de ‘ordelievende bourgeoisie’. Zonder door te hebben welke tegenstellingen er nu precies meespelen in de wirwar van betogingen en contrabetogingen, noteert Du Perron zijn bevindingen. Deze zijn grotendeels terechtgekomen in de slothoofdstukken van Het land van herkomst, daar waar de romanwerkelijkheid wordt ‘overspoeld’ door de werkelijkheid van de krant.Ga naar eind60.
In de loop van 1933 komt het concept van Du Perrons autobiografische roman tot stand; in de Parijse hoofdstukken ervan schetst hij een beeld van Luc Héverlé, het fictionele alter ego van Malraux. In een brief van 24 februari 1936 aan de literatuurcriticus Raymond Brulez verklaarde hij dat Héverlé een romanpersonage is, want zeker 50% van de gesprekken tussen Arthur Ducroo en Héverlé hebben niet op de beschreven wijze plaats gehad. Dit mag gelden als een waarschuwing tegen een al te letterlijke lezing van Het land van herkomst, maar de oordelen van de verteller over Héverlé corresponderen wel degelijk met het beeld dat Du Perron zich in die tijd van Malraux vormde: ‘En ondanks al mijn bewondering voor Héverlé spied ik naar het ogenblik waarop hij zich revolutionair zal kompromitteren, en dit terwijl ik toch zeker ben dat zijn werkelike, individuele waarde bij een volkomen vrijheid alleen zich tot het maximum ontwikkelen kan, terwijl ik als zijn vriend bijna hoop dat hij een schrijver blijven, geen revolutionair-van-de-daad worden zal’.Ga naar eind61. In mei-juni 1935 voorziet Du Perron een met witte bladzijden doorschoten exemplaar van Het land van herkomst van autobiografische aantekeningen, waarin hij de werkelijkheid achter de fictie toelicht of aanvullend commentaar geeft. Bij de hier geciteerde passage noteert hij: ‘Dit alles werd inderdaad geschreven in 1933; in '34 was “Heverlé” voldoende gekompromitteerd’.Ga naar eind62. In een volgend hoofdstuk van de roman wordt over Héverlé gezegd: ‘Het belangrijkste van alles is dat hij nu werkelik gekozen heeft voor het kommunisme: het proces van Dimitroff heeft hem bewogen in het publiek te spreken en hij zal ermee voortgaan’.Ga naar eind63. Clara Malraux tekent hierbij aan dat ‘Eddy, wanneer hij zegt dat André voor het communisme heeft gekozen' [...] een beetje overdrijft. Maar Andrés betrokkenheid bij de antifascistische strijd was totaal’.Ga naar eind64. | |
[pagina 49]
| |
Du Perrons wat doorgeschoten interpretatie van Malraux' ‘beschikbaarheid’ is niet verwonderlijk, want ook hijzelf is in zekere zin disponibel geraakt: als er dan toch gekozen moet worden, dan ‘liever 10 × communist dan me aan te sluiten bij kwaadaardig geworden burgers’. Maar zijn grootste verlangen is zo langzamerhand ‘uit dit verpolitiekte Europeesche gedoe weg te komen’.Ga naar eind65. Onder de indruk van verhalen van de Malraux' over serene oude Perzen, droomt hij over een Perzië vol van de poëzie van Omar Khayyam en begint zelfs aan een cursus Perzisch. Uiteindelijk zou Du Perron de verpolitiekte sfeer ‘ontvluchten’ door terug te gaan naar zijn geboorteland, maar ook daar waren zijn kritische instelling en sterk realiteitsbesef waarborgen tegen elk reëel escapisme. Evenals Malraux was Du Perron gevoelig voor de ‘andere streken van de droom’, maar als het erop aankwam, stond hij met beide benen stevig op de grond. En veeleer dan Malraux, had hij een zintuig voor wat vals klonk of onzuiver.
Het is in deze jaren van toenemend engagement voor de ‘goede zaak’, dat Du Perron steeds meer kritische afstand opbouwt ten aanzien van zijn vriend. De term ‘fraternité’ waar Malraux mee schermt, doet hem ‘communistisch-weeïg’ aan (maart 1934). Als Malraux in november 1934 een week bij hem doorbrengt in Bretagne, waar hij werkt aan zijn roman, wordt hij erg moe van ‘die doorloopende worsteling tusschen twee “werelden”!’.Ga naar eind66. Ondanks de fouten van zijn vriend, die hij als geen ander kent, vindt hij hem in zijn totaliteit een bewonderenswaardig mens. Hij stelt zich ook beschikbaar voor karweitjes die Malraux hem opdraagt, zoals de samenstelling van een Nederlandse en Vlaamse delegatie voor het internationale schrijverscongres ‘Pour la défense de la culture’. Maar juist op dit congres, dat in juni 1935 plaatsvindt in het Palais de la Mutualité te Parijs, stelt het optreden van Malraux, en trouwens ook van Gide, hem teleur: beiden staan pal voor de Sovjet-Unie. Hoewel hij zijn beproefde vriend niet wil afvallen, bevat Du Perrons verslag van het congres veel indirecte kritiek. Hij zegt Malraux na afloop van het congres, dat hij getroffen was door ‘het conformisme, het militarisme, het parvenuïsme’ van de sovjet-cultuurdragers, met uitzondering van Babel en Pasternak. Malraux heeft meteen zijn antwoord klaar: ‘De eerste christenen waren ook zeurkousen, maar zij gaven de richting van de wereld aan.’ Du Perrons reactie: ‘Ondanks dit cultuurhistorische woord ben ik ongetroost heengegaan’.Ga naar eind67. Zonder direct zijn pijlen op Malraux te richten, maakt Du Perron verderop in zijn verslag gehakt van de vermeende vrijheid in Rusland.Ga naar eind68. Menno ter Braak laat Du Perron op 4 juli 1935 weten dat Malraux en Gide niet bij de Sovjet-Unie zouden moeten staan, maar bij Trotski. In zíjn verslag van het congres kritiseert hij het optreden van de twee pleitbezorgers van de Sovjet-Unie aldus: ‘Gide en Malraux hebben in het communisme [...] een zekerheid gevonden, die hun individualisme van vroeger niet heeft doen verdwijnen, maar wel dienstbaar heeft gemaakt’.Ga naar eind69. Dienstbaarheid aan een collectief ideaal: voor Du Perron was dit zoveel als een vloek. Aan het einde van Het land van herkomst, deze paralleltekst van De smalle mens, poneert híj zijn diepste waarde: de ‘trouw aan zichzelf [...] aan dit zo delikate en eindeloos variabele zelf’.Ga naar eind70. | |
[pagina 50]
| |
De politieke arenaHoewel de ideologische afstand groeit, blijft de vriendschap tussen Du Perron en Malraux in stand. In augustus 1935 brengen de Du Perrons een weekje door bij de Malraux' in een landhuisje in Lévèque, op 12 maart 1936 bezoekt Malraux samen met de Du Perrons zijn vrienden Bernard en Andrée Bourotte in hun landhuis ‘Les Sept Pommiers’ bij Lisieux.Ga naar eind71. In Parijs zien de beide echtparen elkaar met grote regelmaat. De gesprekken, die soms vele uren in beslag nemen, gaan niet alleen over politiek, liefde en de seksuele moraal (de thema's die in Het land van herkomst naar voren komen), maar ook over literatuur en kunst. In vergelijking met enkele jaren eerder is Du Perron echter niet meer zo snel geïmponeerd door zijn vriend. In juli 1935 besluit hij dat hij voortaan niet meer in demonstraties ‘voor de goede zaak’ wil meelopen: hij is het soldaatje spelen beu en beseft dat Malraux voor hem ‘een gevaarlijk en slecht voorbeeld’ is, ‘al is zijn “heroïsme” wschl. echt’.Ga naar eind72. Heel zijn wezen komt echter in opstand, wanneer Malraux de ‘hiërarchieloosheid’ verdedigt, en wel op grond van ‘het communistische beginsel van gelijkheid.’ Briesend van verontwaardiging schrijft Du Perron op 12 oktober 1935 aan Ter Braak: ‘Er zijn dus intelligente menschen die zulke hypocriete leugens slikken’.André Malraux (1) & Bernard Bourotte, maart 1936
Malraux is uit politiek-pragmatische overwegingen verstoord over het boek Staline. Aperçu historique du bolchévisme (1935) van de dissidente communist Boris Souvarine, maar Du Perron vertaalt het in het Nederlands. Du Perron laat zich kritisch uit over het feit dat Malraux de literaire Sovjet-agent Ilja Ehrenburg verdedigt. Het ziet ernaar uit dat de literator Malraux langzamerhand toch wijkt voor de politicus. Aan een literaire vriend in Holland laat Du Perron weten, dat het eindeloze politieke gepraat hem de keel uithangt en dat hij steeds meer merkt, ‘hoe lomp deze dialectiek zich vergissen kan, en hoe ook Malraux, puur om altijd wat “tegen” te zeggen, de grootste onzin uit kan slaan, with a knowing air’.Ga naar eind73. Dit alles betekent niet, dat hij daardoor Malraux als mens minder hoog schat. Hij blijft in zijn ogen een groot man, zeker wanneer hij wordt afgezet tegen Louis Aragon, die inmiddels een gestaalde communist is geworden. In een openbaar debat met Malraux, op 17 maart 1936, houdt Aragon een pleidooi voor het sociaal- | |
[pagina 51]
| |
realisme, terwijl Malraux de literaire kwaliteit verdedigt als enige criterium dat er werkelijk toe doet.
In ongepubliceerde dagboeknotities heeft Du Perron nog veel sterker uitdrukking gegeven aan zijn afkeer van Malraux' tactische keuze voor het Sovjet-communisme.Ga naar eind74. De volgende passage is gedateerd 12 juni 1936: ‘Gisteren zeer onaangename dag met de Malraux' en Guilloux. André, de speech van Guéhenno verdedigend, op de Union pour la Vérité (over jouer sur la différence et sur la ressemblance) en ook over Stalin en het Stalinisme, werd - volgens zeggen van Clara zelf - van een mauvaise foi évidente; hij maakt dan gebruik van zijn wijsgerige dialektiek om alles zo om te praten dat het er oneerlik door wordt. De woorden hebben hun eigen betekenis niet meer; alles wordt eigenlik heel anders. [...] Het meest charlatan-achtige in M. is zijn behoefte om altijd te zeggen: wat je zegt is onjuist. Er zijn maar 2 dingen die men bij hem halen kan: ongelijk om de hele mening, of ongelijk om een belangrijk detail van de mening. Om dit spel vol te houden is hij verplicht met waarden te goochelen; [...] en op de ergste momenten, als gisteren, worden de woorden als kameleons die voortdurend van kleur veranderen [...] Als 100% Stalinist wordt hij voor mij onverduwbaar. Hij moest dan tenminste spreken met de openhartige bêtise van de militant, niet meer met de allures van de kultuurverdediger. [...] Misschien heeft iemand als Malraux binnenkort alleen nog maar de keus tussen dit “vaderland van de revolutie” [de Sovjet-Unie] verlaten - en trotskist worden, souvarinist, of ander dissident - of zich als kampioen te openbaren in het jezuïtisme van de beweging.’ In een dagboeknotitie van 1 augustus 1936 valt Du Perron Clara bij in haar woede over het feit dat Malraux alle eer opeist voor zijn rol in de Spaanse Burgeroorlog: ‘Woede tegen M., die net deed of hij weer alles had gedaan, die glimlachte om te laten zien dat het niets was, maar die moedig was op kosten van C.M. - alles is vals, onjuist, in zekere zin zelfs onwaardig. (Denk aan werkelike mannen van aktie hiernaast).’ De echo van ‘de samenzwering bij Malraux’ (de recrutering van vrijwilligers voor Spanje in het appartement van de Malraux' in de rue du Bac) klinkt door in de novelle Scheepsjournaal van Arthur Ducroo. Op de boot naar Indië overpeinst Arthur Ducroo zijn laatste maanden in het verpolitiekte Parijs. Een Nederlands anarchist voorspelt hem de massamoord tussen anarchisten en communisten in Spanje, zodra ‘links’ gewonnen zou hebben.Ga naar eind75. Arthur Ducroo noteert: ‘Iedere dag in Parijs verscherpte zich mijn gevoel van “er niet bij te horen”. De enige band was die met mijn vrienden, Héverlé in de eerste plaats, maar het kwam mij steeds voor dat hij mij allerminst nodig had; men begon in Spanje iedereen te weren die geen “technikus” was, en Héverlé ging er langzamerhand heen als generaal (Saint-Just reorganisator van het Rijnleger). Indië riep onweerstaanbaar’.Ga naar eind76.
Vanuit Indië onderhoudt Du Perron geen schriftelijk contact met Malraux die volledig schijnt op te gaan in zijn politieke activiteiten, maar wederzijdse vrienden houden hem enigszins op de hoogte. Ook in Indië blijft Malraux hem achtervol- | |
[pagina 52]
| |
Omslag en titelbladzijde Stalin-boek
gen: Du Perron wordt er voor communist aangezien, wat hij zelf verklaart uit zijn vriendschap met Malraux, ‘wiens trouw aan Stalin ik mij juist steeds minder kan verklaren’.Ga naar eind77. Hij leest L'Espoir, ‘als een nachtmerrie’, vindt het kwalitatief minder dan La condition humaine, maar toch zeer de moeite waard, met ‘soms verdomd rake formules’.Ga naar eind78. Hij komt er echter niet toe Malraux zijn opinie te schrijven, want hij voelt zich niet meer bij diens wereld betrokken. Enkele maanden later, op 23 juli 1938, vult Du Perron zijn literaire kroniek in het Bataviaasch Nieuwsblad met een bespreking van L'Espoir. Hij formuleert enkele technische bezwaren en bespreekt de hoofdfiguren, onder wie de ‘Jezuïet van de linkse organisatie, de zo knappe en toch zo onuitstaanbare Garcia, die om de zoveel tijd een lans komt breken voor de orthodox-marxistische “richtlijnen”’. Privé had Du Perron de roman een ‘vrijbrief voor het faire’ genoemd,Ga naar eind79. nu verontschuldigt hij Malraux - tegenover het Indische publiek - voor het feit dat hij niets heeft geschreven over de moorden door sovjet-commissarissen op anarchistische leiders: het boek verscheen immers terwijl de oorlog nog aan de gang was en Malraux kon zich niet veroorloven de belangen van zijn kamp te schaden. In het openbaar wilde Du Perron zijn vriend niet aanvallen. Toch geeft hij duidelijk zijn eigen positie aan, wanneer hij Malraux vergelijkt met Gide, die de moed heeft gehad in zijn Retour de l'U.R.S.S. (november 1936) zijn desillusie met het Sovjet-regime te bekennen. Zorgvuldig wikkend en wegend formuleert hij zijn bezwaren tegen Malraux als volgt: ‘Men kan willen dat André Malraux den moed had van | |
[pagina 53]
| |
André Gide, den moed de volle waarheid te zeggen tegen alle belangen in, verraad te plegen aan de “zaak”, zooals dat heet, om geen verraad te plegen tegenover de hoogste taak van een intellectueel. Maar hij kan antwoorden dat hij dan geen Malraux zou zijn, geen strijder, maar Gide, een mandarijn, iemand die nooit man van de daad was, voor wien het er tenslotte niet zóóveel toe doet wanneer zijn opkomen voor de waarheid hem van alle verdere handeling uitsluit. Wat mijn persoonlijk standpunt hierin is, moet ik misschien nader belijden: met alle bewondering, vriendschap, begrip zelfs voor Malraux, prefereer ik de houding van Gide’.Ga naar eind80. Nog duidelijker heeft Du Perron zich geuit in zijn open brief (van augustus 1939) aan Soetan Sjahrir, de naar Banda-Neira verbannen Indonesische nationalist, met wie hij in juni 1939 schriftelijk contact had gezocht. Juist tegenover deze bestrijder van het koloniale regime legt Du Perron verantwoording af van zijn besluit om zijn geboorteland te verlaten. Kennelijk had Sjahrir (wiens brief aan Du Perron niet bewaard is gebleven) zijn spijt betuigd over Du Perrons vertrek uit Indië, terwijl hij evenals Malraux een voorvechtersrol op zich had kunnen nemen. Du Perrons antwoord luidt: ‘U vergelijkt mij met André Malraux. Dat is vererend voor mij, maar tevens onbillijk. Ik ken Malraux van zeer nabij: hij is het bewonderenswaardigste, geniaalste personage dat ik ooit ontmoette: 100% geobsedeerd en 100% begaafd. De rol die hij vervult kàn de mijne niet zijn; en niet alleen omdat ik, om waar te blijven tegenover mijn eigen natuur, in sommige opzichten lijnrecht tegenover hem zou moeten staan. Ik heb die “breedheid van opvatting” niet, die maakt dat hij partij kan kiezen voor een toekomstige beschaving, met verkrachting van allerlei wat in het heden zijn eigen voorkeuren vertegenwoordigt; ik geloof niet in een vrijheid die van Stalin komt. Ik heb precies even weinig lust mij te laten koejeneren door de tyrannie van Stalin als door die van Hitler of Mussolini, - enfin, dat weet u, en dat bent u niet met mij eens. Ik ben in dit opzicht dus geborneerder en op dommer wijzer trots dan Malraux; maar ik heb geen lust mezelf voor te liegen dat ik anders dan zó zou zijn’.Ga naar eind81.
Du Perron en Malraux hebben elkaar niet meer gezien. Na zijn terugkeer in Europa, eind september 1939 - voor het eerst van zijn leven vestigde Du Perron zich in Nederland - probeert hij een visum te krijgen om naar Parijs te gaan, maar dit wordt hem geweigerd. Het was weer zijn vriendschap met Malraux die hem hier dwars zat: bij een ondervraging in Rotterdam blijkt, dat hij van communisme wordt verdacht.Ga naar eind82. Op 14 mei 1940, de dag van de Nederlandse capitulatie, sterft hij aan een hartaanval. | |
BesluitDu Perron, deze - naar het woord van Henk van Galen Last - ‘geëngageerde anti-politicus’, heeft zijn politieke noodlot niet kunnen ontlopen, precies zoals Héverlé in Het land van herkomst Ducroo had voorgehouden.Ga naar eind83. Zo was hij, op instigatie van Malraux, in januari 1936 de initiatiefnemer van een Nederlands Comité van | |
[pagina 54]
| |
Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen, dat zich inspireerde op het Franse voorbeeld, en stond hij klaar om zijn vriend naar Spanje te volgen toen daar de Burgeroorlog losbarstte. Du Perron was beslist geen aanhanger van het gebroken geweertje: evenals Malraux zag hij in dat de overlevingskansen van de Spaanse republiek afhingen van de snelle aanvoer van vliegtuigen en piloten. Disponibel was hij wel, maar hij voelde zich nooit echt op zijn plaats. Uiteindelijk koos hij voor een terugkeer naar Indië, waar hij polemiseerde tegen de koloniale mentaliteit en de meest reactionaire vertegenwoordiger daarvan, de revolverjournalist H.C. Zentgraaff. Hiermee koos Du Perron zich een rol die vergelijkbaar was met die van Malraux, toen deze in 1926 in Indochina Lachevrotière bestreed. Een werkelijke voorvechter van de Indonesiërs werd Du Perron niet, maar wel hun vriend en verdediger, en dat was op zich al een enorme evolutie voor een Indische jongen. In de tijd dat Sjahrir premier was van Indonesië (14 november 1945 - 3 juli 1947) is Du Perrons open afscheidsbrief aan hem vertaald in het Frans en door André Malraux voorzien van een voorwoord en aantekeningen. Tot een publicatie is het niet gekomen; het typoscript is in het jaar 2000 door het Letterkundig Museum aangekocht. Uit Malraux' voorwoord blijkt dat hij goed op de hoogte was van de rol die Du Perron in Indië had gespeeld. Hij schrijft: ‘Vertaler van Larbaud en van Malraux (die hem La condition humaine heeft opgedragen), viel hij in de periode dat hij terug was in Java (1936-1939), waar hij is geboren, het traditionele kolonialisme aan. In zijn belangrijkste prozawerk, Het land van herkomst, neemt Indië een belangrijke plaats in. Men stelle zich voor dat Larbaud polemist zou zijn, geboren in Indochina en vriend van Ho-Chi-Minh, en dat de eerste vòòr zijn vertrek naar Frankrijk afscheid neemt van de laatste, terwijl deze in ballingschap verkeert...’: een absurd scenario voor iemand als Larbaud! Maar Du Perron, volgens Pascal Pia de ideale burger van een republiek der letteren waarvan Larbaud de president zou zijn,Ga naar eind84. heeft deze evolutie wèl doorgemaakt. Du Perron bleef immer trouw aan zichzelf, maar dat hij de politieke arena niet heeft geschuwd, komt goeddeels op het conto van André Malraux. |
|