De zingende en speelende dienstmaagd
(ca. 1805)–Anoniem Zingende en speelende dienstmaagd, De– AuteursrechtvrijStem: Ontwaakt myn Lief ontwaakt.1.
't Schynt dat de wreede min,
Door list en looze laagen,
Gezwooren heeft myn hert,
Te dreigen met de dood,
't Schynt of hy my alleen,
Wou zende harde plaagen,
| |
[pagina 72]
| |
Eerst schynt hy my te baat,
Nu laat hy myn in nood.
2.
Nooit dagt ik dat gy had,
Op myn zoo veel vermoogen,
Door u is 't dat ik leef,
Nu zonder hoop of lust,
Het is myn leed dat ik,
Ben door u kragt bewogen,
Gy kunt indien gy wilt,
Myn stellen weer gerust.
3.
Ach ziet myn jongheid aan,
Aanhoort myn treurig klaagen,
Ik bid u staa tog toe,
Dat ik myn hert wat stil,
En gy dan ô myn Goôn,
Houd op met harde plaagen,
Of ik raak zinneloos,
En weet niet wat ik wil.
4.
Is 'er nooit vreugde meer,
Voor myn dan te genieten,
Daar ik van droefheid schrei,
Geheel verleegen zyn,
Ziet gy de traanen niet,
Die uit myn oogen vlieten,
Die ik op aarde stort,
In overvloed van pyn.
5.
Waar blyft myn waarde vriend,
Die myn zoo pleegt te vlyen,
Staat gy op u vertrek,
Voldoet u reis en gaat,
Den Hemel zy met u,
Zyn geest wil u gelyden
| |
[pagina 73]
| |
Gaat gy zoo van myn af,
En weet hoe gy my laat.
6.
Ei laat u lieve hand,
Eens met de pen uitdrukken,
En laat dan zwart op wit,
Eens zeggen wat u schort,
En wie de oorzaak is,
Van al ons ongelukken,
Vaart wel, vaart eeuwig wel,
Ik doe u niet te kort.
7.
Nooit had ik dat gedagt,
Dat gy my zou begeeven,
Op een zoo snellen sprong,
Als gy my nu verlaat,
Dat gy uw reis voldoet,
Daar is niet aan geleegen,
Vaart wel, vaart eeuwig wel,
Ik u daarom niet haat.
8.
Rampzalig ben ik dan,
Tot myn verdriet geschaapen,
Zal 'er nooit eenen vriend,
Voor myn gebooren zyn,
Zoo moet ik stryden gaan,
Met het maagdelooze waapen,
Zoo zal de felle dood,
Hier van getuigen zyn.
9.
Adieu zuivere zon,
Verdoof en smoort u luister,
Te treeden buiten spoor,
En tegen reden aan,
Adieu koraale mond,
Dien ik voor 't laast nog kuste,
| |
[pagina 74]
| |
Adieu dan blonde zon,
Het is met my gedaan.
|
|