De zingende en speelende dienstmaagd
(ca. 1805)–Anoniem Zingende en speelende dienstmaagd, De– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
Op dezelfde Wys.1.
Een keurig Man ging hoog bejaard,
Een aardig Wyfje trouwen,
Elk wenscht aan haar te zyn gepaard,
Zy was de pronk der Vrouwen,
Haar lieve oog dat vonken schiet,
Men vind nooit haars gelyke niet,
Gelyke niet, bis.
Schoon dit Meisje keurig, en op veele Jonkmans verzot was, had zy echter behagen in een oude Man, maar ondertusschen. Hy leide haar gelyk een kind,
Het geld dat maakt de liefde blind,
De liefde blind, bis.
2.
Zy had vernuft en veel verstand,
Zeer schoon en blank van leeden,
Zy was het puikje van het land,
En wierd door min bestreeden,
Zy stool het hart van ieder een,
Doch zy was met haar man te vreen,
Haar Man te vreen, bis.
| |
[pagina 17]
| |
Om die reede wist de oude Knorrepot ook wel, dat zyn Vrouw hem meer om 't geld dan om zyn daaden beminde, en ondertusschen.
Zo leide hy haar als een kind,
Het geld dat maakt de liefde blind,
De liefde blind, bis.
3.
Die oude grommert wiert weldra,
In Jalouzy ontstooken,
Hy vloog by dag en nagt haar na,
En waakt onafgebrooken,
Op straat wierd men haar niet gewaar,
Geen sterveling kwam ooit by haar,
Kwam ooit by haar, bis.
Zelfs mogt zy niet eens in de Tuin wandelen, om dat hy bang was dat zy door andere zoude gezien worden, om die reeden.
Kon hy haar leiden als een kind,
Het geld dat maakt de liefde blind,
De liefde blind, bis.
4.
Geen glans der maan nog zonneschyn,
Kon 't vrouwtje ooit bestraalen,
Zy moest geduurig eenzaam zyn.
Altoos in donker dwaalen,
Het Vrouwtje wierd bevreest en bang,
De tyd viel haar geweldig lang,
Geweldig lang, bis.
Die oude Grommert vond daar zyn behagen
| |
[pagina 18]
| |
in, om een schoone Vrouw allenig te bezitten, maar ondertusschen.
Hy kuscht en streeld haar als een kind,
Het geld dat maakt de liefde blind,
De liefde blind, bis.
5.
Het Vrouwtje zugten dag aan dag,
En was bevreest van harten,
Zy riep gestadig ô en ach!
Wat ley ik zwaare smarten,
Ik voel inwendig groot verdriet,
Myn man die bluscht het minvuur niet
Het minvuur niet, bis.
Doch hoe de oude Grommert ook op haar paste, veinsde zy ziek te zyn, en moest noodzaaklyk een Docter tot herstelling van haar gezondheid hebben, die de oude daadlyk liet haalen, en ondertusschen.
Schoon hy haar minde als een kind,
Zo wierd de oude paay verblind,
De paay verblind, bis.
6.
De Doctor sprak ik moet haar voort,
Eens goed magnetieeren,
Ik zal haar verder zo 't behoord,
In orders weer coureeren,
De man bedogt zig geensints lang,
De oude zei: gaat maar uw gang,
Gaat maar uw gang, bis.
Nu kan men eens denken hoe verheugd dat dit
| |
[pagina 19]
| |
Vrouwtje was, van door den Docter onderzogt te worden, en ondertusschen.
Schoon hy haar minde als een kind,
Zo wierd de oude paay verblind,
De paay verblind, bis.
7.
Den Docter trad na 't ledikant,
Om 't Vrouwtje te bekyken,
Terstond nam hy zyn warme hand,
Ging haar daar mee bestryken,
Och zei zy wat een groot verstant,
Bezit de Docter van ons land,
Al van ons land, bis.
De oude paay, die niet eens merkten welke medicynen zy van den Docter kreeg, was volmaakt daar meede te vreeden, en ondertusschen.
Schoon hy haar minde als een kind,
Zo wierd de oude paay verblind,
De paay verblind, bis.
8.
De oude was eens uit gegaan,
De Vrouw zeer wel te vreden,
Zy dagt de Docter komt straks aan,
Ik gaa vast na beneden,
Wanneer hy komt dan is de zaak
Gereed, en strekt my tot vermaak,
My tot vermaak, bis.
Nu kan men eens denken hoe verheugd dit
| |
[pagina 20]
| |
Vrouwtje was, toen de Docter aanschelde, en ondertusschen.
Schoon hy haar minde als een kind,
Zo wierd de oude paay verblind,
De paay verblind, bis.
9.
De Vrouw die sprak: och lieve man,
Deez' keer helpt my byzonder,
Kom toon uw kunst doet wat gy kan,
De Docter sprak geen wonder,
De Vrouw die wierd welras hersteld,
De Docter die ontvong zyn geld,
Ontvong zyn geld, bis.
Nu kan men eens denken hoe naauwkeurig men op de Vrouwen moet passen, en evenwel word men nog van hun bedroogen, en ondertussen.
Het was tog altyd lieve kind,
Schoon dat het geld haar heeft verblind,
Haar heeft verblind, bis.
10.
Nu Vrouwen word nu dikmaals krank,
De Artz zal uw coureeren,
Door Pillen, Poeder of door drank,
Of laat uw eens klisteeren,
Hy red uw spoedig uit de nood,
Bevryd u zomtyds van de dood,
Ja van de dood, bis.
Want wie Duyvekater heeft zin, om met die magere man een togtje naar de Elizesche
| |
[pagina 21]
| |
velde te doen, een goed oud man te hebben is tog alles, maar ondertusschen.
Zyn oogen worden tog verblind,
Zy speelen met hem als een kind,
Ja als een kind, bis.
|
|