Het zingende nachtegaaltje, fluitende verscheidene vrolijke en vermakelijke liederen(ca. 1860)–Anoniem Zingende nachtegaaltje, fluitende verscheidene vrolijke en vermakelijke liederen, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Ydelheid. Alles, alles op deez' aarde Is slechts voor een korten tijd, Niets houdt op den duur zijn waarde, Alles is maar ijdelheid. bis. Schoon de wijzen altoos denken, Dat zij schrijven tot profijt, Neen, het is maar hersens krenken, Slechts om louter ijdelheid. 2. Ieder mensch heeft zijn belangen, Daar hij tot zijn voordeel pleit, Wil een jager wild gaan vangen, Hij neemt waar de beste tijd. bis. Deez' heeft zijn plaizier in 't jagen, Wijl zijn hond naar wild graâg bijt, Gaat hij soms zijn leven wagen, Slechts om louter ijdelheid. 3. Hengelaren, die des morgens Steurkrap visschen uit den wal, Schoon hun hoofd loopt om door zorgen, Zijn zij op een baarsje mal. bis. Ja, zelfs in de heetste dagen, Gaan zij met geduld en vlijt, Bij een rietkraag soms zich wagen, Slechts om zulk een ijdelheid. 4. Die bemint het paardenrijden, Heeft het allerschoonste ros, Rijdt door alle jaargetijden, Schoon zijn leden raken los. bis. Hij weet aardig ook te dollen, Somtijds met een lieve meid, Als zijn paard begint te hollen, [pagina 25] [p. 25] Wordt het ook maar ijdelheid. 5. Deez' gaat met een jagt uit zeilen, Langs het schoone Amstels strand, In een uur wel honderd mijlen, Schoon hij ziet geen ander land. bis. Hij zal weinig avenceeren, Als de wind hem tegenstrijdt, Want zoo ras men moet laveeren, Is het ook maar ijdelheid. 6. Schaatsenrijders, ach! hoe menig Waagt zijn leven op het ijs, Soms rijdt iemand, gansch alleenig, Op een togt - een verre reis. bis. Hij verbeeldt zich te vermaken, Schoon de Noorderwind hem snijdt, Om zijn jonge frische kaken, Ziet eens welk een ijdelheid. bis. Vorige Volgende