De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Op een aangename Voys.
ZOude ik, uyt vreez' voor Menschen-kinderen,
In my den drift des Geests verhinderen?
En niet, by zo veel huychel-schijn,
Van Godt een trouw Getuyge zijn?
Zoude ik des Hoogstens Woord niet prijzen,
En uyt den Huyze Iacobs wyzen,
Hoe schandelijk 't zig voor Godt vertoond,
Om 't Hart dat in den Menschen woond?
Zou ik den valschen Christen speelen,
En 't Rot der Goddeloozen streelen?
Om maar een hand vol teyd'lijk Koorn,
Zoude ik de Bozen zalig spreeken,
Die tegen 't ligt en Geloove preeken,
En welker gunst en Liefde-wind,
Men maar aan Godt vyandig vind?
Zoude ik hen Kind'ren Godts gaan noemen,
Die Godt nog Christus kennen roemen?
Die by der Waarheyd held'ren schijn,
Zo arg als Blinde Heyd'nen zijn?
Wie zijn zy dan die my verlaten,
En my als 't onreyn Offer haten?
Wie zijn zy, die vol Tiranny,
Hun Hart verbitteren tegens my?
| |
[pagina 66]
| |
't Zijn niet dan Menschen, die vol Zonden,
Door loze strikken zijn verbonden,
Die zijn als 't Gras, nietig Hoy:
En Damp, en Kaf, voor Wind ten proy.
Zo hoog zijn in hunne zinnen,
Zo komt hun eynd'lijk ook te binnen,
Dat al hun doen ter Helle vaard,
En maar een korten teyd hier waard.
Wie ben ik dan, die zy versmaden;
Is 't dan ook maar op my geladen:
Is 't Godt niet die my spreeken doet,
En drijft my niet zijn Geest tot moed?
Wiens is het Ampt, dat ik hier drage,
Wie vordert dat ik 't hun gewage;
Is 't niet des Allerhoogstens Mond,
Die door my zig aan hun verkond?
Ay! zou my Godt ook niet beschermen!
Wenze op my woen met Blikzem-zwermen;
Zou zijne hoede, in allen pijn,
My niet een zoete laafnis zijn?
Gy ken my, ja; gy Menschen-hoeder!
Dat my het niet om 't Goed of Voeder
Te doen is, nog om 's Waerelds gonst,
Die 't Menschdom in gevang'nis bonst.
't Zijn Christus Banden die my dringen,
't Zijn zy, die me in den Geeste dwingen:
Met roep, gelok, Gebed, vermaan:
Der menschen Zielen na te gaan.
Daar over wil ik gaarne lijden,
Geen trots nog spot der Bozen mijden,
Zijt gy my maar, by hoon en spot
Niet schriklijk, gy getrouwe Godt.
Hier is mijn Bloed! Mijn arme Leven!
Zal ik het by uw Woord weer geven?
| |
[pagina 67]
| |
Ia Heer uw Wil geschied aan my;
Breng daar door maar veel Zegens by.
Ik weet uw Woord zal 't eynd'lijk winnen,
Het duyster Rijk moet zig vezinnen:
De Zegen zal men eerstdaags zien;
Zou 't ook door Martel-bloed geschien.
Ach! sterk mijn Redder in mijne dagen,
Op dat door alle Donder-vlagen,
't Geweeten vast en vrolijk zy:
Het is gewaagt, Godt! sta my by.
|
|