De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– AuteursrechtvrijVoys: Ik heb gehoord mijn Lief zal Trouwen.
WEl ik moet uw wat verklaren,
Hoe een Iuffrouw is gevaren,
Een der Schoonste van de Stad,
Die veel Heeren om haar Trouwtje had;
En om datze was zo Rijken,
Ende had veel Geld en Goed,
Niemand en was haars gelijken,
Dat dagt zy in haar gemoed.
Maar doe ze hiet konde haar bekooren,
Hebben zy een raad beschooren,
Deze Heeren al onder een,
Om haar te brengen in geween;
Ziet zy hebben daar ontboden
Eene Schoorsteenveger blank,
En gekleed al na de Mode,
Trots de beste Heer van 't Land.
| |
[pagina 50]
| |
En zy zeyde doet deze Kleeren
Aan, zo spraken deze Heeren,
Laat drie Knegts agter uw gaan,
En spreekt dan dees Iuffrouw aan;
En zo gy haar kund krijgen
Uyt Liefde tot de Trouw,
Wy zullen wel stil zwijgen,
Daar is Gelds genoeg voor jou.
Hy ging toe na de Ionkvrouwe,
End' zey mijn Edele Carsouwe,
Ey blijft dog een weynig staan,
Mijn Trouw koom ik uw bieden aan;
Wel, Mijn Heer; uw zoete Woorden
En uw Oogjes als Christal,
Zoude haast mijn Hert bekoorden,
En uw schoonheyd altemaal.
Waar zijt gy dog van daan gekomen?
Want ik heb uw nog noyt vernomen?
Iuffrouw met permissie dan,
Ik ben gekomen van Rotterdam:
Daar ben ik heel Rijk en magtig,
Ende heb veel Geld en Goed,
En een hooge Staat zeer pragtig,
Ik bid om uw' Trouwtje zoet.
Wel, Mijn Heer; uw zoete Woorden,
Die scheynen mijn te bekoorden,
En daar toe uw Hooge-staat
d'Mijne ver te boven gaat;
Maar zoud gy die Woorden houwen
Welks gy tegene my spreekt,
Om dan zo met mijn te Trouwen?
Mijn dunkt gy daar de spot mee steekt.
Wel overschoone Ionkvrouwe,
Ik schenk uw terstond mijn Trouwe,
Neemt dog deze Ring te pand,
En steek hem vrolijk aan uw' Hand;
Kom latenwe t'zamen Paaren,
Door de Liefde tot den Trouw,
En wy zullen met malkaaren
Leven zo als Man en Vrouw.
Daar na gingeze om te slapen,
En alzo om vreugde te rapen;
's Morgens hy doe vroeg op stond
Dat met een laghende Mond;
Ging doe weder na die Heeren,
En trok weder aan zeer gou
Zijne Schoorsteen-vegers Kleeren,
Liep doe weer na zijn Iuffrouw.
| |
[pagina 51]
| |
Men hoord d'Schoorsteen-veger schreeuwen,
Op d' Straat gelijk de Leeuwen,
En hy klopte aan de Deur,
Zie de Knegt die kwam daar veur,
Ende vraagde wat wild gy hebben,
Zeg gy Schoorsteen-veger stout?
Ik moet mijn Huysvrouw wat zeggen,
Die ik Gisteren heb Getrouwt.
De Iuffrouw die stond verslagen?
En zy dagte 't zijne plagen;
Kom ik mag slegts zwijgen stil,
Ik het niemand zeggen wil,
Ik mag hem maar koopen Kleeren,
Want ik ben daar mee Getrouwt:
Op dat hy met anderen Heeren
Mee mag gaan in 't Rooder-goud.
|
|