De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– AuteursrechtvrijStem: De Wagter die een Deuntje blaast.
O Waereld! Vol van Overdaad,
Wat baand gy open wegen,
Tot alderhande kwaad,
Tot Wraak, verderf en Moord,
Een zaak noyt meer gehoord,
Zal ik u brengen voord, Zal ik &c.
In Zeeland is die Feyt geschied,
Ten teyd doen Hertog Karel,
Hier voerden groot gebied,
| |
[pagina 43]
| |
Zijn Gouverneur bekend,
Heeft hem tot kwaad gewend,
Maar kreeg een droevig end, Maar kreeg &c.
Hy sloeg een geyl en dertel Oog,
Op een Edele Vrouwe,
't Geen hem op 't laast bedroog;
En sprak mijn Herten-lust,
Zal nimmer zijn gerust,
Voor gy mijn Vlamme blust, Voor gy &c.
Zy als een eerbaar kuysche Vrouw,
Sprak Heer zou ik verbreeken,
Met u mijn Egte Trouw?
Zou ik mijn lieve Man,
Doen zulken gruwel an?
Och! Spreekt daar nimmer van, Och! Spreekt &c.
Hy met een opstinaat gemoed,
Ging hem na Huys toe keeren,
Heel toornig en verwoed,
Hy liet van stonden aan,
Zijn Dienaars heenen gaan,
En nam haar Man gevaan, En nam &c.
Betigten hem met Land-verraad,
Zijn Vrouw geheel verslagen,
Die vroeg op heeter-daad,
Wat mag de oorzaak zijn,
Moet hier gevangen zijn? Moet hier &c.
U Man (sprak hy) wou 't Land verraan,
Ik sal hem door Beuls-handen,
Het Hoofd van 't Lighaam slaan;
Maar by mijn magt ik zweer,
Voldoet gy mijn begeer,
Gy krijgt u Man dan weer, Gy krijgt &c.
De Zond werd hem vergeven dra,
Voldoet gy mijn lusten,
| |
[pagina 44]
| |
Zo krijgt u Man gena;
Dus kiest in dit geval,
Mijn Wil te doen voor al,
Of ik hem straffen zal, Of ik hem &c.
De kuysche Vrouwe toog mitsdien,
Zeer bitterlijk aan 't schryen,
Zal ik mijn Man dan zien;
't Hoofd vallen voor hem neer,
Of af staan van mijn Eer?
En doen na zijn begeer, En doen &c.
Mijn lieve Man is my zo goed,
Als eenig Schat op Aarden,
Of als mijn Eer my doet,
Mijn Eer mijn Waardste-pand,
Mijn Man mijn Regter-hand,
Moet een van by van kant, Moet een &c.
Den Booswigt greep haar by de Hand,
In 't midden van haar klagen,
Wierp haar op 't ledikant,
En heeft zoo ongerust,
Zijn geyl en dertele lust,
Tot walgens toe geblust, Tot &c.
Doen sprak hy Vrouwe gaat nu heen,
Op Morgen moogt gy halen,
Uw Man uyt het geween;
Bedroef is zy gegaan,
Hy liet van stonden aan,
Haar Man het Hoofd af-slaan, Haar Man &c.
Des Morgens opend' zy haar Deur,
En ging vrymoedig treden,
Regt na den Gouverneur;
En sprak Groot-mogend Heer,
Geeft my mijn Man nu weer,
Voor mijn geschonden Eer, Voor mijn &c.
| |
[pagina 45]
| |
Hy riep twee Dienaars voor den dag,
Die bragten haar ter plaatze,
Daar zy haar Man aan zag;
En lag daar zonder Hoofd,
Door 't Bloedig-zwaard verdooft,
Van het leven geheel berooft, Van het &c.
Zy viel op 't doode Lighaam neer,
En kusten zijne wangen,
En schreyden om haar Eer:
Trok 't Hayr uyt de Harssen-pan,
En riep: ô sno Tyran!
Vermoord gy zo mijn Man, Vermoord &c.
Zy liep als zinloos en verwoed,
En klaagden het aan haar Vrienden
Haar aldernaaste Bloed:
Den Gouverneur ô schand!
Heeft my mijn Eer ontmand,
Mijn Man geleyd in 't Zand, Mijn Man &c.
Haar Vrienden spraken: Nigt, wel hoe!
Laat ons van Zeeland reyzen,
Terstond na Holland toe;
Beklagen daar dit kwaad,
En gruwelijke daad,
Aan d'Hertog hoog van Staat, Aan &c.
Men kwam zeer haast en ongemeen,
Tot Delft binnen Reyden,
Men ging ten Hove treen:
Zy sprak den Hertog aan,
Deed hem de Zaak verstaan,
Hoe 't al was toe gegaan, Hoe 't al &c.
Ach! wreek de Dood van mijne Man,
Wreek mijn geschonden Eere,
Zo ymand wreeken kan;
U valschen Gouverneur,
| |
[pagina 46]
| |
[De navolgende tekst op pagina's 46 en 47 is uit Cupidoos Maegde-Kruyt, 1658.] Die braght my in't getreur,
Bestelt hem straf daer veur, etc.
Den Hertogh sprack u wel versint,
en let wel op u reden,
Hy is mijn een goet vrindt,
Dus seght in dit geval,
De suyvere waerheyt al,
'k Sweer ick hem staffen sal, etc.
Maer soo ick dees saek onwaer bevint
Soo sal ick doen smaken,
De doodt die u verslint,
Ick daegh hem voor het recht,
Dus hier in ovelegt,
Bedenckt wel wat gy segt, etc.
Zy sprack mijn Heer is dit onwaer,
Soo laet mijn lichaem sagen,
Aen stucken van malkaer,
Of helpt my onder de aerdt,
Door een scherp-rechters zwaert,
De doot my niet vervaert, etc.
Den Hertogh liet den breeden Raet,
Terstont ten Hoof vergaren:
Om dit vervloeckte quaet,
Te straffen ongemeen,
Men deed de vrouw alleen
Al in een kamer treen; etc.
Toen quam den
Booswicht voor den dagh,
Voor d'hoogen Raedt verschijnen,
En sprack met bly gelagh:
Wat 's d' oorsaeck doch mijn Heer,
Dat ick om u begeer
Kom reysen hier dus veer?
Den Hertog sprak hem vreesselijk an,
Gy eer-vergeten Schelm,
Wat quaedt hebt gy gedaen?
Een eerb're vrou verkracht,
Haer man ter doodt gebracht,
Denckt dat ghy straf verwacht, etc.
Hy sprack, wie leyt my dit te last?
Het zijn verdichte loogens,
O Vorst! daer 's niet aen vast,
Stelt mijn party ten toon,
Ick zweer u by de Goon,
Hy krijgt verdiende loon, etc.
Den Hertogh sprack, O Gouverneur,
'k Sal oprechte blijck u toonen:
Men opende de deur,
Toen wiert sijn haert belaen,
Hy sagh de Vrouwe aen,
Bedroeft daer voor hem staen, etc.
Don Carel wiert als opstinaet,
Sprack, kendt gy wel dees vrouwe?
Die hier voor u staet?
Dit is u vyandin?
Die gy door geyle min,
Dwongh naer u lust en sin.
Hy viel van schaemt' ter Aerden neer,
Den Hertogh sprack met reden:
Hersteld dees vrouw haer eer;
Ick wil tot straffens schuldt,
Dat gy haer met gedult
Terstondt hier echten sult, etc.
Don Carel vraegde aen dees Vrouw
Of sy haer wou begeven
met hem in d'Echte trouw,
Sy sprack o vorst ick kan
In d'echt niet nemen an
Den moorder van mijn man, etc.
Hy sprack 't sal u niet schadelrijck zijn
Gy sult oock wraeck genieten,
| |
[pagina 48]
| |
Dus doet den raad van mijn;
Dus voort door Vrienden raad,
En de Hertogs zoete praat,
Zy 't Ia-woord geven gaat, Zy &c.
Dus wierd d'Weduw' weer de Bruyd,
En d'Huwelijks Voorwaarden,
Wierd daar geschreven uyt:
Al ley zy nooyt geen Kraam,
En hy te sterven kwaam,
Zo bleef zy Erfgenaam, Zo bleef &c.
Dus wierd de Priester voort gehaald,
En 't Huwelijk bevestigt,
En voor den Raad bepaald;
Den Gouverneur sprak: Heer,
Wy bedanken d'Hertog zeer,
Voor dees genoten Eer, Voor &c.
Don Karel vraagde, zijt gy t' vreen?
Ia Heer, en wy vertrekken
Met alle dankbaarheen;
Zo sprak hy onder al,
Mijn Bruylofts-Feest die zal
Ook volgen na geval, Ook volgen &c.
Neen, sprak den Vorst; na mijn vermoen,
Zo moet gy de Iustitie
En mijn ook eerst voldoen;
Za knield daar voor het Zand,
Op dat gy door Beuls-hand
Gestraft word weer met schand, Gestraft &c.
Hy bad den Vorst om Lijfs-gena,
Maar 't smeken was verloren;
Den Hertog sprak: komt za
Scherpregter, volg uw last;
En geeft den snode Gast,
Het loon hem toe gepast, Het loon &c.
| |
[pagina 49]
| |
Men sloeg hem 't Hoofd af met een slag,
Het welk de Ionge Weduw,
Met blijdschap als aan zag;
Dus was den Gouverneur,
Zijn end en droef getreur,
Een groote Staat voor heur, Een &c.
Dit is Waaragtig zo geschied,
By Hertog Karel de stoute;
Omstanders wild dit Lied
Doorlezen, het betoond:
Dat Straf geen Vriend verschoond,
Maar 't kwaad zijn Meester loond, Maar &c.
|
|