De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– AuteursrechtvrijOp een aangenaame Voys.
WEl wat heeft de Min vermogen!
Och! Wat heeft de Liefde kragt!
Menig Magetje onbedagt,
Werd door Venus-Wigt bedrogen,
Dat men zomteyds niet verwagt.
Gelijk heden is gebleken,
In de Koop-stad Amsterdam;
Hoe een Graaf daar kwam,
Die een Maagt vervoerd door streken,
En mee na zijn Land toe nam.
| |
[pagina 36]
| |
't Was een Meysje van Vijftien Iaaren,
En van eerelijk Geslagt
Was dit Bloempje voort gebragt,
Dog onmondig om te paaren,
Zy stond onder haar Voogden magt.
Zy was maar omtrent Agt Iaaren,
Als men haar bragt in Amsterdam,
Zeer onnozel als een Lam,
Door Nephtunis woeste Baaren,
Zy hier uyt Oost-Indien kwam.
Haar Ouders die zijn overleden,
Zy is Rijk van Capitaal,
En men zegt na dit verhaal,
Dezen Graaf door Min bestreden
Wierd, op 't Magetje principaal.
Deze Graaf die kwam logeeren
Digt by, daar de Maagd was t'Huys,
Dog hy liet zijn Min confuys,
Niemand wist van Carizeeren,
Kort daar na hoorde men gedruys.
't Was Savonds dat men eens zeyde
Van Masiton zijn Konst te zien,
Daar men zag veel Edellien,
Om haar Geest wat te verblyde,
En zeyd, hoe wonder kan 't geschien.
Als 't Spel was uyt gegangen,
Geeft zig yder na de Stad,
d' Graaf 't Meysje in een Koets had,
't Welk was na zijn verlangen,
Vlugte met haar alzo rad.
Doe liet de Graaf d'Paarden drave
Zonder rusten, d'gantsche Nagt,
't Was om dees minnelijke Vragt,
Daar hy mee zijn lust wou lave,
Wanneer hy had de Reys volbragt.
| |
[pagina 37]
| |
Het Meysje was daar mee te vreden,
Dog onnozel in de Min,
En trok met hem Duytsland in,
Om daar in den Egt te treden:
En te worde een Gravin.
Wagt u Dogtertjes te gaaren,
Dat gy tog niet word verleyd,
Maar altoos voorzigtig zijt,
Veele die onnozel paaren,
Dat haar in de kennis speyt.
Het Verstand,
Gaat boven pand.
|
|