De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– AuteursrechtvrijStem; ô Holland schoon! &c.
AAnhoord gy Mensche wie gy zijt,
Wat ik u zal verhalen,
Hoe den Zatan met listigheyd,
Een Ionkman bragt aan 't dwalen;
Als ik verhalen zal in dit Lied,
't Is tot Hamburg zo ge-
| |
[pagina 18]
| |
schied,
Daar raakten hy aan 't klinken,
En met het Gezelschap t'drinken.
Een Ionkman in dat Gezelschap,
Begon Questie te maaken:
En vatten hem straks by zijn Kop,
Stelden 't mes op zijn kagen:
Dees goede Ionkman dit vernam,
Die wierd zeer toornig ende gram,
Trok het Mes uyt de Schede,
En stak hem dood ter stede.
Doen vlugten hy na Amsterdam,
Ging na Oost-Indien vaaren:
Daar hield hy hem vroom en bekwaam,
En was daar zestien Iaaren:
Hy kwam van daar hier wederom:
Twee-duyzend Guldens was zijn Zom,
Die hy daar mede bragten,
Ging na zijn Ouders tragten.
En reysd' straks na Hamburg dra;
Om zijn Ouders te besoeken;
Die doe woonden tot Altena:
En kwam daar met verkloeken:
Maar d'Ouders die verschrikte zeer,
Asl zy hem zagen daar toe weer,
En spraken met verflouwen:
Wilt u verborgen houwen.
Hy sprak ey Vader wie zou daar
Mijn van die teyd nog kenne?
Daar 't is geleden Zestien Iaar?
Ik zal by die ligte Venne
Niet meer verkeeren, zwijgt maar stil;
Op dat niemand krijgt zulken gril,
Die mijn zou gaan verraden,
Wie zou mijn Bloed verzaden?
Kort hier na trekt hy na Hamborg,
Als hy daar is gekomen,
Vryde een Dogter zonder zorg:
Door dit kwam hy in schromen,
Hy Vryde haar drie Maanden teyd,
En kreeg op 't laast van haar verblijd,
Het Ia-woord daar verheven,
Door Liefd' tot haar gedreven.
Gaat doe vrolijk van haar met vlijd,
Zonder iets kwaads te denken,
Daar kwam een Vrouw
| |
[pagina 19]
| |
by deze Meyd,
Die hem doe droevig krenkten,
En sprak tot haar met Woorden dan:
Zult gy Trouwen zo Wreede Man!
Die met wreede accoorde,
Een Ionkman gink Vermoorde?
Wel Buurvrouw zeyd' Bruyd,
Ach Heer! Is 't een Moordenare?
Die mijn bemind met herte luyd,
Wat droefheyd komt my bare!
Is dit de Vreugde die ik zag?
Ach! ik beklaag den Eersten Dag,
Dat hy by mijn kwam keere,
O Dood! Veld mijn daar neere.
Dus kwam hy weer 's Anderdag,
Al by zijn Bruyd verkeeren:
Ik ben bedroeft dat ik u zag,
Sprak zy met groot hertzeeren,
Want zie ik noyt uw Trouwen zal,
Zo lang ik leef op 't Aardze-dal
Want gy gink met verstooren,
Een Ionkman wreed Vermoorden.
Doen sprak hy Lief zegt my ten toon,
Wie dat dit heeft gesproken,
Ik ben een eerlijk persoon,
Wel is ons Liefde gebroken?
Zo wens ik dat van stonden aan,
De Dood mijn haalden hier van daan,
En gink zo van haar heden,
Is na 't Geregt getreden.
Hy sprak Mijn Heeren hoord mijn Bee,
Ik ben een Moordenaaren,
Want ik hier laast een Neerlaag dee,
Wel over Zestien Iaaren,
Doen vlugten ik alhier van kant,
Ik heb geweest na 't Oost-Indisch-land,
Maar mijn knagende Conscientie,
Maakt aan 't Geregt nu mentie.
De Heeren waaren zeer ontsteld,
Als zy hem hoorden praaten,
Zy hebben haar Woorden geveld,
Gaat wandelen uwer Straaten,
Want ziet Vriend wy kenne u niet,
Gy zijt in Razernye ziet:
Hoe komt gy met u Woorden,
Ons volle Raad verstooren.
| |
[pagina 20]
| |
De Dienaars bragte hem van 't Raadhuys,
Met conzent van de Heeren:
Maar hy sprak ik heb geen abuys,
Wil my dog loon vereeren:
Hy ging weer boven beduyde 't haar,
Hoe hy de Neerlaag dede klaar,
Het Geregt met verstrangen,
Genoodzaakt hem te vangen.
Als hy nu zat in deze nood,
Liet hy de Heeren verwitte,
Dat my verlangde na de dood,
Verzocht niet lang te zitte:
Maar doen ontbood hy deze Meyd,
Zy wierd gehaald by hem ter teyd,
Daar zy zeer bitter schreyden,
Als zy hem zag in leyden.
Hy sprak mijn lief en schreyd niet meer,
En haar wel duyzend-maal kuste,
In den hemel zien ik u weer,
Te sterven is mijn luste:
Zijn Vader kwam ook by hem ziet,
Die wou hem troosten in 't verdriet:
Zijn Moeder in die teyen,
Begon bitter te schreyen.
Schreyd niet, schreyd niet, och Vader zoet!
De teyd is haast gekomen,
Dat ik van hier vertrekken moet,
Ik voor de Dood niet schromen;
My dunkt ik zie mijn Godt en Heer,
Hier voor mijn zweven heen en weer,
Die zal mijn Ziele halen,
Al in des Hemels Zalen.
Dus treden zy weer van hem af,
Zijn Sententie wierd gelezen,
Men sloeg zijn Hoofd van 't Lighaam straf,
Hy stierf zonder vrezen:
Maar drie Dagen na dezen teyd,
d' Conscientie knaagde deze Meyd,
Zy nam een mes met smerte,
En stak het in haar Herte.
Zijn Vader ging van droefheyd ach!
Hier over murmureeren,
Den Satan kreeg hem in zijn magt,
Hy ging na buyten keeren,
Hy sprong aldaar in eene Sloot,
't Water versmoord' hem
| |
[pagina 21]
| |
Hy was dood,
Zijn Moeder met bezwaren
Zit in't Dolhuys aldaren.
Neemt hier een spiegel wie gy zijt,
Ende Ionkmans te zamen,
Uw van het kwaad Gezelschap meyd,
En gy Dogters bekwame,
Verwijt niemand zijn ongeval,
Men weet niet waar men toe komen zal:
In dit teydelijk Leven,
Gelijk men hier ziet beschreven.
|
|