De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper
(1759)–Anoniem Zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper– AuteursrechtvrijOp een aangename Voys.
Oude Man.
ACh schoone Ionge Maagd,
ô Pronkbeeld van de Lente!
Mogt ik zo 't u behaagd,
U groen-
| |
[pagina 15]
| |
te op mijn enten,
Ik ley duyzend tormenten,
En dat om u zoet aanscheyn,
Laat my dog u troost genieten,
't Zal mijn nimmermeer verdrieten,
Want ik zal,
Want ik zal
In druk en pijn,
U lieve Dienaar zijn.
Vryster.
Wel ouden rochelpot:
Waar toe dit treurig klagen?
U Baart die is besnot,
Wat moogje komen vragen,
Meend gy dat ik mijn dagen,
Slyten zou met u Persoon?
Weg jou Tandeloze Babbert,
Ziet hoe gy zijt beslabbert,
Ouden Grijn,
Oude Grijn,
Gaat neemt een toer,
En zoekt een Beste-moer.
Oude Man.
Ach! aardig jeugdig Dier,
'k Zal u in 't Zijde kleeden,
En na de nieuwste zwier,
Vercieren uwe Leden,
Wilt u aan mijn besteden,
'k Zal u maken een Mevrouw,
En van al mijn Goude Schyven,
Zult gy Meesteresse blyven,
Gund mijn maar,
Gund mijn maar
O zoete Meyd!
Uw' Ionge zuyverheyd.
Vryster.
Wat zou mijn al u Goed:
En uw gezelschap baten?
Uw Lijf is zonder Bloed,
Uw Beenen hebben gaten,
Gy rochelt boven maten,
En u Vel is zo beschroeyt,
In uw Handen scheynen Blaren,
Neen ik zal mijn bewaren:
Schuddebol,
Schudde-bol,
Weg met u Goud,
Ik kies een Ionk voor Oud.
Oude Man.
Lief gy zijt onbedagt,
De Ionkheyd die loopt heenen,
En trekken op by Nagt,
En laten u alleene
Des Avonds zitten weenen:
Maar een Oud en Wijs Verstand,
Blijft geduurig by zijn Vrouwtje,
En bewaard het Vuur in't Schoutje:
Zoete praat,
Zoete praat
En teyd-verdrijf,
Houd d'Ouderdom by 't Wijf.
| |
[pagina 16]
| |
Vryster.
Weg Oude Zaggelaar,
De Ionkheyd is weer vrolijk,
Daar d'Oude Bestevaar
By 't Vuur zit als een Molijk,
En knort en is zo olijk,
Of hem staag de bleeke Dood,
Zal al agter in zijn Dermen,
Gigt en Podegra en kermen:
Is voor 't Wijf,
Is voor 't Wijf
Een groote plaag,
By Nagt en ook by Daag.
Oude Man.
Ach Lief! De Ionkheyd heeft,
Zomteyds weer kwa gebreken,
Die dikwils kwalijk leeft,
Zo dat men diend gestreken,
'k Wil van geen Morbum spreeken,
Daar men zomteyds kwijnt en stinkt,
Waar door dikmaals ook de Vrouwen,
Raken in een groot benouwen:
D' Ouderdom,
D' Ouderdom
Die is bewaart,
Dat dit geen Vrouw bezwaart.
Vryster.
Een eerlijk Ionge kwant,
Zal zulken kwaad wel haten:
Gaat Ouden Zevertant,
Gy zult mijn niet bepraten,
Gaat wand'len uwe Straten,
Met u hoog gebulten Rug:
Ach! gy kruypt al in u schelpen,
Hoe zoud gy een Dogter helpen?
Neemt u Kruk,
Neemt u Kruk
En gaat dog heen,
Verbind u blauwe Scheen.
Oude Man.
Wel is 't dan al om niet;
Is dan mijn moeyt verlooren?
Ach! Schoone voor u ziet,
En laat u niet bekooren,
Ligt krabt gy nog u Ooren,
Want u groote spytigheyd,
Kost gy wel te laat beklagen,
Dat gy dus steld u behagen
In de Ieugd,
In de Ieugd
En mal gedoen,
Geeft mijn een afscheyd-zoen.
Vryster.
Weg Ouden Bultenaar;
Zou gy mijn Lipjes raken,
Wat wil gy zoete Vaar,
Dog nu een
| |
[pagina 17]
| |
Moole maaken,
Om 't Kroon nog te kraken:
Van het weynig dat u rest?
Gaat na de Reguliers-Tooren:
Koopt een Dood-kist na behooren:
In de plaats,
In de plaats al van een Vrouw;
Want d'Dood die volgt al jou.
Oude Man.
Wat baat my nu mijn Goud:
Wat baten nu mijn Schyven?
Ik ben de Meyd te oud,
Ik moet alleenig blyven,
Zy wil geen Oude styven,
Maar een fris en jeugdig kwant;
Wel ik mag het dan verzoeten:
Met een Flesjen aan mijn Voeten,
Wel ik ga,
Wel ik ga spytige Pry,
En schey uyt het Gevry.
Vryster.
Gaat heen gy Oude Grijn,
Gaat, gaat mijn Saggelaartje,
Gaat zoekt een Oude Trijn,
En maakt een Roggel-paartje;
Ik wagt een Ieugdig-aartje:
Bloed hoe ben ik nu verblijd,
Dat ik van dat Roggel klagen:
Ben verlost en weer ontslagen;
Neen ik ben,
Neen ik ben voor zo een Bloed,
Zeker niet op gevoed.
|
|