De zingende koddenaar
(1774)–Anoniem Zingende koddenaar, De– Auteursrechtvrijqueelende verscheide nieuwe liederen, die hedendaags gezongen werden
[pagina 13]
| |
Op een aangename Vois.1. Laastmaal trok ik uit het Iagen:
Op een vroege morgenstond,
In ’t krieken van den Dagen,
’s Morgens als de Zon opgong,
Daar zag ik een schone bloemen,
Staande in een volle Fleur,
Zoetjes rysende en opkomen,
Tot zy stonden in volle Geur.
2. Maar als ik daar kwam wat nader,
Langs ’t kruyt of groene Gras:
En my dogt ik zag wat naarder,
Dat ’t een Harderinne was:
Die haar Schaapjes had verlaten,
Door de woeste Wolven wreed,
Ik begon met haar te Praten,
Zy vertelde my haar leed.
3. Ik zey wel zoetste Engelinne,
Is het dan also geschied:
Maar doe heeft zy gaan beginne,
My te zeggen haar verdriet:
Toen ik alles had vernomen,
Trok ik met haar aan een zy,
Ie ik ben by haar gekomen:
By haar Schaapjes in de wey.
| |
[pagina 14]
| |
4. Maar de wolven moesten vlugten,
Zo dra ik met mijn Roer ley aan:
Deezen Maagd vol minnelusten,
Die zey Iager ’t is wel gedaan;
Waar zal ik u mee beloonen,
Ik en heb geen Geld of goed,
Ach zey hy mijn Liefje schoone,
Geeft my maar uw Trouwtje zoet.
5. Mijne trouw zal ik u geeven:
Want gy hebtse wel verdiend;
Om met u in vree te leeven,
Zoeste Iager lieve vriend;
Want hoe kan ik u behagen,
Ik ben maar een Harderin:
Gy trekt gaarn uit het Iagen,
Zegt my daarom tog u zin.
6. Gy zult uwe Schaapjes weiden,
Ik zal treeden op de Jagt,
Hier digt by zonder verbeiden,
Schieten ’t Wild daar gy na tragt.
Ik zal u Schaapjes wel bevryden,
Voor de woeste Wolven wreed,
Ik zal u Schaapen helpen weiden,
Daar zy bennen wel besteed.
|
|