Zamenspraak, tusschen Leander en Philida.
Wijze: Cupidootje, Venus wichtje.
1[regelnummer]
L. Ach, lieve bekje! Zeg snuggre meid,
Ik voel nog een trekje, Mij hart is verblijd,
Of gij mij wilt minnen, Ik wagt met geduld,
En dat gij uw zinnen, Op mij zetten zult.
2[regelnummer]
P. Hoe kunt gij dit vragen, Zeg beste vrind?
Daar ik van mijn dagen, Heb anders bemind,
Ik wil met u leven, In vreugd en in druk,
God zal ons dan geven, Veel vreugd en geluk.
| |
Dat geen leed ons grieve, Maar alles verband,
Wat ons kan doen schroomen,
Dan zullen wij komen, Ten toppunt van eer.
4[regelnummer]
Geluk mijn Beminde, Geluk dan mijn vrouw,
Laat ons zaâm verbinden, Al door den trouw,
Onz' schaapjes vermenglen, En zijn algemeen,
Kom laat ons dan streng'len,
5[regelnummer]
P. Mijn gansche leven. Is aan uw verpand,
Ik wil u dan geven, Mijn hart en mijn hand.
Om nimmer te scheiden, Voor dat ons de dood,
6[regelnummer]
L. Ik zweer bij den hemel,
Dat ik op 't aardsch gewemel,
En nimmer verlaten, Voor dat mij de tijd,
Het leven mogt laten, Roept in eeuwigheid.
7[regelnummer]
P. Kom, Herderinne? Kom, Herders! bijeen,
Zijt verheugd van zinnen, En wil in 't gemeen,
Een bloemenkrans vlechten, Ter eere van mijn,
Leander is man, En ik ben de zijn.
8[regelnummer]
L. Ik zing toch een dichtje,
Dan leef ik verheugd, Met mijn gezellin,
In voorspoed en vreugd, Door liefde en min.
|
|