De Zeventiende Eeuw. Jaargang 23
(2007)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| ||||||||||||||||
Het Princesse Liet-boec van 1605
| ||||||||||||||||
De gebruikersVoor wie in de vroege zeventiende eeuw wilde zingen, waren opvallend veel soorten liedboeken beschikbaar waarvan de inhoud bovendien voortdurend werd uitgebreid. De bundels werden aangeboden in diverse formaten voor bijna elke portemonnee, een | ||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||
weelde die Grijp ‘typisch Hollands’ noemt.Ga naar voetnoot2 Het leeuwendeel van het materiaal bestaat uit amoureuze liedjes, zoals ook vrijwel het gehele Princesse Liet-boec. De exemplaren die hiervan zijn overgeleverd, zijn eenvoudig uitgevoerde, veelgebruikte boekjes in oblong met een vijftigtal liedteksten plus een afdeling ‘Nieuwe Lieden van andere gedicht’. De teksten kunnen worden gezongen met behulp van de wijsaanduiding van herkenbare melodieën, bijvoorbeeld ‘Die winter is vergangen’ en ‘Tant que vivray’; gemiddeld tellen ze niet meer dan zes coupletten. Bijzonder is dat veel liedjes zijn gepresenteerd als brieven. Dit is zichtbaar in de titels en hier en daar in de tekst, bijvoorbeeld: ‘Aen u ick schrijf/ hoort mijn motijf’ en ‘Ick Helena vol rouwe, Schrijf ic u dese brief’. De boekdrukker was de jonge, katholieke Amsterdammer Hendrik Barentsz uit de Warmoesstraat, die een breed fonds zou ontwikkelen met onder meer de Homerusvertalingen van Coornhert, vertaald werk van Boccaccio, Apuleius, Livius en Erasmus, en een lange reeks Amadis de Gaule-romans. De dichters van de liedjes moeten gezocht worden in rederijkerskringen. Niet alleen herinnert het slot van de bundel met een ‘geestelijck’, een ‘amoureus’ en een ‘vrolijck’ tafellied aan rederijksbundels met hun opbouw in drieën, maar ook de rijmvormen, het taalgebruik en de slotstrofen (aan een ‘prince’ opgedragen) wijzen op de oorsprong binnen rederijkerskamers. Waarschijnlijk ging het om de Pellicaen uit Haarlem.Ga naar voetnoot3 In de tweedeling die in de vakliteratuur gehanteerd wordt tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ liedboeken die in de zeventiende eeuw lange tijd naast elkaar bestonden, behoort het Princesse Liet-boec met de sober opgemaakte volle pagina's, de gotische letters en het ontbreken van illustraties en muzieknotatie, tot de eerste soort. Terecht wijst Grijp erop dat we aan de tweedeling tussen eenvoudige en luxe liedboeken niet de dichotomie volks- en elitecultuur moeten koppelen. Er bestond immers een asymmetrische verhouding: luxueuze bundels lagen alleen binnen het bereik van de elite, terwijl goedkope uitgaven toegankelijk waren voor zowel de minderbedeelden als de rijken.Ga naar voetnoot4 Op grond van het bovenstaande kunnen we aannemen dat de woorden van de ik-figuren uit het Princesse Liet-boec een relatief brede laag zanglustigen in de steden van de Republiek kunnen hebben bereikt. De vertrouwdheid van de vroegmoderne lezers met klassieke personages zoals Dido en Aeneas, Ariadne en Theseus of Perseus en Andromeda kon herkenning en wellicht ook identificatie uitlokken met de figuren zelf en de liefdesproblemen die zij aan de orde stelden. | ||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||
De gespreksthema'sPenelope en Odysseus vertrouwen elkaar toe dat ze zich ellendig voelen in hun eenzaamheid en Phyllis verwijt Demophoön dat hij niet terugkeert zoals hij heeft beloofd, waarop Demophoön zich in alle toonaarden verontschuldigt. In het Princesse Liet-boec zijn vele variaties op deze thema's te onderscheiden. Na de verklarende titels (‘Demophon antwoort tot Phillis’) blijkt verdere introductie van de personages onnodig. Ze vallen met de deur in huis en geven meteen de oorzaak van hun leed aan: O Liefde, Liefde, u wreede cueren
Die zijn te fel al over myn.
Myn Liefs weercomste mach my niet ghebueren
Dit is myn hertgen soo groote pyn.[...]
Want eene die my heeft vergheten,
Laet my alleen so menighen nacht.
Thien Jaren heb ick myn Bedt versleten
Alleen; ick doe Venus myn klacht.Ga naar voetnoot5
Hoofdrollen zijn weggelegd voor de gevoelens van vrees om alleen te blijven of verlaten te worden en de daarmee gepaard gaande angst voor ontrouw en woede om verbroken beloftes. Dit zijn algemene, zelfs tijdloze emoties waarop in de liedjes tientallen malen wordt gevarieerd: Weet ghy wel wat ghy hebt verclaert?
Doen wy tsamen waren ghepaert?
Een coninck waer ick waert,
Hebdy gheopenbaert.
Hoe comt dat ghy my nu veracht?Ga naar voetnoot6
Tegelijkertijd zijn de algemeen herkenbare thema's en motieven telkens ‘persoonlijk’ ingevuld. De wanhopige Leander wil de woeste Hellespont trotseren om bij Hero te zijn, en Ariadne klaagt Theseus aan omdat hij haar heeft achtergelaten op een onherbergzaam eiland: Och mocht ic swemmen, met eenen moet,
Ick soud betemmen die Zee, onvroet.Ga naar voetnoot7
O Wreetheydt groot, o vals ontrou,
Dat ghy my dus gaet begheven
En laet my hier als een bedruckte vrou
Op een eylant verdreven.Ga naar voetnoot8
De algemene gevoelens en problemen hebben in de bundel dus een individueel gezicht gekregen, waardoor ze beter te begrijpen en onthouden zijn. Ook stijlfiguren helpen | ||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||
de gebruikers van het liedboek op weg om bij de kwesties te worden betrokken. Zo is er de veelgebruikte apostrof, waarbij de ik-figuur de hulp inroept van een niet aanwezige persoon of personificatie. Het kan gaan om de geliefde zelf, om Venus, om God, om een stad (‘Troyen verheven, Dat ghy noch lustich stont, so soud ic ongesont, En dus treurich niet leven.’) of om de natuur (‘O wreede baren, o stercke vloet, Wilt nu doch sparen een minnaer goet’). Er is hiermee een beeld gecreëerd van mensen die hulp nodig hebben of al te veel grieven uiten, en die zo aanspraak kunnen maken op onze sympathie of antipathie. Ook aan het slot, in het laatste couplet, bezitten de liedjes een sterk persuasieve kracht. Dat is kenmerkend voor de princestrofe, die in de Nederlandse liedcultuur al in de zestiende eeuw een vaste plaats had verworven. Oosterman neemt aan dat de opkomst van liedwedstrijden heeft bijgedragen aan het verschijnen van de afsluitende ‘prince’: ‘het was immers de prins van de organiserende kamer die had uitgenodigd tot het schrijven van het lied. En als de prince eenmaal in die wedstrijdcontext ingang vindt, wordt het al snel een heel gebruikelijk element.’Ga naar voetnoot9 Op deze plaats in de liedjes formuleren de ik-figuren nog eens wat zij verlangen en komt bij menigeen, zowel vrouwen als mannen, de gedachte op het trieste bestaan te beëindigen: Prince liefste jent, ic heb dickwils gedacht
Met groot torment my te vergheven [vergiftigen ]
Oft met een Swaert te deursteken onsacht.Ga naar voetnoot10
Door emoties uit te beelden zoals de wens om dood te gaan en de verleiding tot ongeoorloofde relaties zijn in het Princesse Liet-boec de grenzen van het toelaatbare gezocht. Deze verboden verlangens zijn zowel in mond van vrouwen als van mannen gelegd. Zo probeert koningin Phaedra haar stiefzoon te verleiden en prins Paris de echtgenote van zijn gastheer: Ick bidde u door Venus cracht
Dat ghy wilt hooren mijn propoost.
U vaders vrouwe niet en veracht,
Maer wiltse gheven uwen troost.Ga naar voetnoot11
U schoonheyt reyn
Heef mijn herte doorstraelt,
Eer ick, certeyn, u sach oft met u sprake,
Soo hadt ghy seer pleyn
De sinnen my onthaelt.
Dus hier niet op en smaelt
Noch u vertorent niet:
T'comt al door Venus raden.Ga naar voetnoot12
| ||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||
De antwoordliedjes bestaan vervolgens uit allerlei mogelijke reacties op de liefdesverzoeken, verleidingen en beschuldigingen die eerder zijn geuit. De gebruikers van het liedboek hebben het voor het uitkiezen. Ook hier is telkens een ‘persoonlijke’ invulling gegeven. Er zijn partners die oplossingen aandragen en proberen te troosten, andere die even wanhopig zijn en weer andere die bruut afrekenen met de onmatige verlangens: De hope heeft my de vrees verjaecht,
Dus my haest daer verwacht.
Mijn herte dach en nacht
Om u droeffheyt verpacht.Ga naar voetnoot13
Ick wil [...] niet eens beginnen
U eenich troost te gheven.
Want deur Venus vier zoud ick in sneven [ten val ]
Comen, o Vrouwe fier.Ga naar voetnoot14
Slechts in één soort gevallen wordt eensgezind gereageerd: emotionele chantage door dreiging met zelfdoding wordt unaniem afgewezen. ‘Och duet sulcks niet’ roept Demophoön uit, en Aeneas raadt Dido aan: ‘U sinnen wel bewaert’ en ‘Een ander bloeme pluckt’. Zulke plannen worden beschouwd als onverstandig (‘onvroet’). Staatszaken of een nieuwe liefde kunnen de pijn verzachten en het leed doen vergeten. Ook het christelijk geloof kan uitkomst brengen. Jason is een van de personages die zijn ex-partner aanspoort om het verdriet aan God toe te vertrouwen: Princesse jent, hier me een ent,
Oorlof, eel fleur der Vrouwen.
Bidt God present, omnipotent,
Dat hy u lost van rouwen.
Stelt u wille slecht, in Gods wil oprecht,
Overschoonste Karssouwe.
Willet hem toe betrouwen,
Uut dit swaer benouwen, En dit pynlyc grief.Ga naar voetnoot15
De aanspreektitel ‘princesse’ waarmee menige princestrofe opent en het ‘godinne’ aan het begin van enkele liedjes (‘Suyver Goddinne, O lieffste lieff, dien ick beminne’) doen denken aan het petrarkistisch jargon en de internationale literaire mode om vrouwfiguren als aanbedenen op een onbereikbare plaats te houden. Het aardige van het Princesse Liet-boec is echter dat de rollen even vaak zijn omgedraaid. Dido bijvoorbeeld begint haar laatste strofe tegen Aeneas met ‘Ridderlijcke Prince’ en Medea tegen Jason met ‘Prince verwoet’. Ook de manfiguren zijn onbereikbaar, vooral als ze deze rol eerder in de klassieke literatuur hebben gespeeld. Achilles had al bij Homerus onherroepelijk afstand gedaan van zijn slavin, en Aeneas staat er sinds Vergilius om bekend dat hij, om Rome te stichten, zijn geliefde koningin Dido moest verlaten. | ||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||
Het klassieke erfgoed bracht dus met zich mee dat er een mythologische ‘werkelijkheid’ bestond waar de dichters niet omheen konden. Zo moest Medea wel wraak nemen op haar kinderen, Leander roekeloos gaan zwemmen, Dido op de brandstapel klimmen en Pyramus - na het misverstand dat Thisbe dood zou zijn - de hand aan zichzelf slaan: T'leste adieu wort u verclaert
Dats dat ick met myn eyghen swaert
Myn herte sal deursteken.
Daer omme o felle bittere doot,
Comt gheeft my nu mijn leste stoot,
En wilt het op my wreeken.Ga naar voetnoot16
De ruimte voor de dichters ligt binnen de gesprekken die de partners onderling voeren en die volgens de regels van het literaire spel ook werkelijk zo zouden kunnen hebben plaatsgehad. Als het gedrag van de personages al verankerd is, zit de literaire uitdaging in het construeren van hun argumenten, hun gedachten en gevoelens. Het is immers van alle tijden dat juist het mijmeren over liefde en liefdesverdriet de kern vormt van muziek voor een breder publiek. | ||||||||||||||||
StandpuntenHet Princesse Liet-boec speelt in op bekende thematiek. Bij de verschijning in 1605 waren de gebruikers al in grote lijnen met de verhaalstof en de briefvorm van de liedjes vertrouwd, omdat ze een lange literaire traditie kenden. De Romeinse dichter Ovidius had ooit het idee geleverd voor een nieuw soort liefdeselegie: in één bundel, Heroides, liet hij een reeks van telkens wisselende personages aan het woord, afkomstig uit het Grieks-Romeinse literaire erfgoed, van Penelope tot Leander en Dido. Hun klachten had hij bovendien de vorm gegeven van brieven. Vervolgens was er in de Middeleeuwen een rijke traditie ontstaan van adaptaties van deze brieven, censurering, allegorisch-moralistische verklaringen, exemplarisch-moralisme, scherpe becommentariëring, indeling in morele categorieën en inpassing in een liefdesleer, ook in het Nederlandse taalgebied. Voor ideeën over het schadelijke of het nut van de brieven konden dichters en boekdrukkers in deze traditie terecht.Ga naar voetnoot17 Cornelis van Ghistele was de vernieuwende Antwerpse rederijker-humanist die in zijn Ovidiusvertaling Sendtbrieven (1553) de brieven in eigentijdse rederijkersverzen presenteerde en bovendien van antwoordbrieven voorzag.Ga naar voetnoot18 Zijn bundel had zoveel succes dat hij elfmaal is herdrukt, tot en met het jaar 1605 waarin het Princesse Liet-boec zou verschijnen. Niet voor niets wordt daar op de titelpagina naar de Sendtbrieven verwezen. | ||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||
Overigens staat daar niet vermeld dat Florianus' vertaling Die herscheppinghe (1552) ook voorbeelden van mythologische figuren bevatte, zoals Pyramus en Thisbe, waarmee het aantal liedjes in het Princesse Liet-boec tot vijftig zou worden uitgebreid. Andere rederijkersbundels zoals Dboeck der amoureusheyt (1580-81) en Pegasides Pleyn (1582-83) boden creatieve voorbeelden om Ovidius' brieven opnieuw eigentijds te bewerken. Het Aemstelredams Amoreus Lietboeck (1589) heeft voor het eerst een Ovidiaanse brief als lied.Ga naar voetnoot19 In de liedboeken die volgden, is een literaire competitie te zien in het uitbeelden van dezelfde klassieke figuren met dezelfde problemen, maar dan telkens anders. In welke volgorde dat gebeurde is niet meer na te gaan. De teksten circuleerden in handschrift en bestonden vaak al lang voordat een boekdrukker ze publiceerde.Ga naar voetnoot20 Belangrijker is de vraag welke standpunten de liedjes uit het Princesse Liet-boec innamen te midden van alle andere. Met behulp van enkele vergelijkingen is daarop een antwoord te geven. Het Nieu Amstelredams lied-boeck (1591) bevat ‘Een nieu Liedeken, daer in Leander schrijft, ende Hero antwoort’.Ga naar voetnoot21 Leander is de koningszoon uit Klein-Azië die er door de noorderwind van weerhouden wordt een gevaarlijke zwempartij te ondernemen naar de Europese zijde van de Hellespont, en daarom maar een liefdesbrief aan priesteres Hero stuurt. In haar antwoord spoort Hero hem aan om de levensbedreigende overtocht toch te maken. In tegenstelling tot wat je van twee verschillende brieven zou verwachten, is ‘Een nieu Liedeken’ een beurtzang. Na Leanders begroeting antwoordt Hero al in het tweede couplet met ‘U troost my toegheschreven / Zijn woorden, en soet verdriet’, waarna Leander de draad weer oppakt. In de uitvoeringspraktijk zullen twee zangers dus samen twee brieven in één lied moeten zingen. Hero benadrukt vervolgens dat Leanders afwezigheid haar pijn doet en daarom spoort ze hem aan zich te haasten: ‘Haest u: denckt dat de Vrouwen In't minnen vyerich zijn.’ Dergelijke spreukachtige versregels aan het slot van een couplet doen denken aan de een- of tweeregelige sententies die in veel rederijkerspoëzie de strofen afsluiten en die een les voor de lezers bevatten. Vrouwen zijn weliswaar ‘vyerich’ in het liefhebben volgens Hero, maar verder weten ‘wy’ (vrouwen) niets anders ‘dan te spinnen dach en nacht’, terwijl ‘ghy’ (Leander, de mannen) ‘condt u liefd’ vergheten, Als ghy rijdt en vliecht ter jacht.’ Zo volgen er biografische details en met name een verslag van de eerste nacht waarin ze samen met Leander in haar toren de liefde heeft bedreven. Dan steekt de jaloezie de kop op en twijfelt de ik-figuur aan haar minnaars trouw. | ||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||
In het Princesse Liet-boec verloopt een dergelijke briefwisseling heel anders. Leander en Hero uiten daar onafhankelijk van elkaar, in pendanten, hun klacht. Het feit dat elke brief zijn eigen melodie heeft, wordt op de titelpagina ook nadrukkelijk aangeprezen: de brieven zijn ‘elck met zijn stemme’ ‘in dichte ghemaeckt’. De teksten in het Princesse Liet-boec zijn ook veel beknopter, omdat er is afgezien van de vele mythologische details die ruimschoots voorradig waren in de Sendtbrieven van Cornelis van Ghistele (en in de brieven van Ovidius zelf, maar men heeft het Latijn waarschijnlijk minder gelezen). Er worden ook geen verhalen verteld of herinneringen opgehaald om de partners te overtuigen en het lezen te veraangenamen. Ook niet alle emoties komen telkens aan bod. De Hero-figuur in het Princesse Liet-boec brengt niet eens haar jaloezie naar voren, terwijl die in de mythologische ‘werkelijkheid’ haar belangrijkste drijfveer was. Dit zou kunnen wijzen op een afwijkende interpretatie van wat het algemene nut is van deze vorm van poëzie. Volgens Cornelis van Ghistele waren de Sendtbrieven ‘fabulen’ die ‘tot profijte’ waren van alle mensen. Lezers kregen er namelijk voorbeelden in aangereikt van enerzijds ‘eerbare ghestadige’ liefde en anderzijds afkeurenswaardige.Ga naar voetnoot22 Het gevolg van dit exemplarisch-moralisme was dat Van Ghistele de klassieke personages en hun overwegingen zo veel mogelijk in uitersten heeft gepresenteerd. Zijn Hero-figuur gaat razende ten onder. Een andere invalshoek had bijvoorbeeld Dirc Potter, die Hero's liefde als voorbeeldige ‘goede minne’ presenteerde in zijn liefdesleer.Ga naar voetnoot23 Het gevolg daarvan is dat zijn Hero-figuur niet eens ontrouw overweegt, maar uitgebreid stilstaat bij de ‘ongeveynsde truwe’ en ‘vast ghelove’ die zij en Leander ten opzichte van elkaar koesteren. HetPrincesse Liet-boec presenteert evenmin uitersten. Hero bouwt op haar liefde ‘ongeveynst’. Dat blijkt ook uit de volgende vergelijking. In het Nieu Amstelredams lied-boeck (1591) en in het Nieu groot Amstelredams Liedt-boeck (1605) staat ‘Een nieu Liedt, Van Paris tot Helena’.Ga naar voetnoot24 Aan de titel is al te zien dat de briefvorm is verdwenen, terwijl aan een bestaand Parisliedje (genoemd in noot 20) om en om antwoordcoupletten van Helena zijn toegevoegd tot een beurtzang. Op de verleidingspoging van Paris ‘Lief uytvercoren, Lief triumphant’ reageert de koningin als zedenmeester. Zij is een ‘Landtsvrouwe’ en haar trouw is ‘ongeblaemt’, terwijl de prins zich ‘onbeschaemt’ gedraagt. Daarop volgt haar toelichting, namelijk dat het aanzoek van de prins op een te laat moment in haar leven komt, dat ze niet onder de indruk is van zijn opschepperij over de grootsheid van Troje, en dat ze weigert in te gaan op zijn vleierijen omdat ze gekweld wordt door de gedachte aan het verlies van haar eer, en de schande en smaad die er het gevolg van zouden zijn. Paris moet maar een andere vrouw kiezen: U Princelijck wesen, U schoon aenschijn
Wort seer ghepresen, En oock van mijn,
Die u begheeren, Zijnder wel veel,
| ||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||
Van grooter eeren, Schoon, Rijck en Eel,
Dus later Heleen, In rust en vreen
Ghy crijcht wel een, U weerdich tot een deel.Ga naar voetnoot25
Het antwoord speelt in op de discussie over het aandeel van Helena in haar schaking door Paris, die de Trojaanse Oorlog tot gevolg heeft gehad. De kwestie heeft schrijvers eeuwenlang beziggehouden: was zij vrijwillig of onder dwang meegegaan? Ovidius heeft in zijn Heroides de koningin in haar antwoordbrief laten aarzelen, maar Cornelis van Ghistele was strenger met Helena's afwegingen omgegaan. Hij had onder meer een boze brief van de wettige echtgenoot Menelaus toegevoegd, waarin met Helena als overspelige vrouw wordt afgerekend. Het Princesse Liet-boec neemt een eigenzinnig standpunt in. Volgens de voorrede demonstreren de liedjes het ‘innerlijcke wesen van die Liefde, en haer preusheydt’ [vurigheid, OvM] door allerlei voorbeelden ervan aan te bieden. De gebruikers van het boek vinden naast elkaar liefdesvreugde, vrijersbedrog, hoffelijkheid, listen, gestadige liefde en verkoelde min.Ga naar voetnoot26 Deze opvatting is weliswaar exemplarisch, maar bood geen ruimte voor moralistisch commentaar. Zo kon de Spartaanse koningin in de laatste strofe van ‘Helena antwoordt tot Paris’ dan ook rustig de mooie prins uitnodigen voor de schaakpartij naar Troje. Haar aarzeling (bij Ovidius, Van Ghistele en bij andere liedjes) heeft hier plaats gemaakt voor gretigheid: Prince seer schoon, Troyen u groote stadt,
Noch oock u Croon, daer toe u gelt en schadt
Acht ick niet een boon, noch al u Rijckdom pladt.
Maer u persoon, die behaget my wat,
Sal dat zijn mijn loon: u teeder leden glat?
Doet my geen hoon, ick ben u lieff niet sadt.
U jeuchdelijcke wesen, U manieren ghepresen
Die hebben my verheucht, Daer toe u jonghe jeucht.
Dus comt voort sonder vresen, Ick sal u wel ghenesen.
Schoon lieffken als ghy meucht, Want al u groote deucht
Die maeckt mijn hert vol vreucht.Ga naar voetnoot27
| ||||||||||||||||
Conclusies‘Ghy amoureuse nu ter tijt/ Singt met jolyt / Dees liedekens’ roept de dichter van het slotlied de gebruikers van het Princesse Liet-boec toe, ‘Gebruyckt het vry want trou moet blij eken.’Ga naar voetnoot28 Afgezien van het devies Trou moet blijcken wordt in deze versregels aangespoord tot vrij gebruik en vrolijk zingen. Er wordt niet gesproken over een les. De di- | ||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||
dactisch-moralistische interpretatie die eeuwenlang de brieven van Ovidius heeft begeleid om ze geaccepteerd te krijgen, werd hier niet noodzakelijk geacht. Wat was dan het nut van dit liedboek als gebruiksboek ‘voor de zich emanciperende jeugd aan het begin van de zeventiende eeuw’ dat wellicht, ‘zoals de popmuziek in onze tijd, een romantische code verspreidde waarmee jongeren onder elkaar communiceerden en waarmee ze zich identificeerden’? Allereerst waren de gespreksonderwerpen interessant. De mythologische figuren stellen een aantal algemeen herkenbare liefdesemoties aan de orde: de vrees om alleen te blijven of verlaten te worden, de daarmee gepaard gaande angst voor ontrouw en woede om verbroken beloftes, de lust tot verboden liefdes en het toegeven aan onmatige droefheid en verlangens. Ook de mogelijke reacties op dergelijke angst, woede en lust worden gedemonstreerd. Het feit dat een beperkt aantal motieven zo eindeloos kon worden herhaald en dat de zanglustigen van toen deze herhalingen hebben kunnen verdragen, moet betekenen dat de thema's tijdens het verschijnen van het liedboek actueel en modieus zijn geweest. Dat wil niet zeggen dat alle ideeën werden omarmd. De sociale conventies hebben vereist dat de klachten althans tussen de regels door van commentaar zijn voorzien. Personages noemen zichzelf ‘onvroet’ of worden in de pendantliedjes als zodanig bestempeld. Maar al te hartstochtelijke verliefdheid, de lust tot verboden relaties en doodsverlangen uit verdriet worden mild beschouwd als krachten die het verstand doen verliezen en daarom moeten worden bestreden. Hoewel de liefde zelf is voorgesteld als iets dat buiten de macht van de mens ligt (het is volgens het traditionele liefdesjargon de godin Venus die het vuur aanwakkert), moeten de personages zelfstandig of met hulp van God weer hun gezonde verstand leren gebruiken. De antwoordliedjes bevatten een keur aan adviezen en troost op dit gebied. Nieuwe thema's op dit gebied werden niet echt gewaardeerd, want in de vergelijkbare liedjes die in de eind zestiende en begin zeventiende eeuw verschenen, is voortdurend op bestaand materiaal gevarieerd. Ovidius had de eerste elegieën in briefvorm geleverd en Cornelis van Ghistele had ze voor het Nederlandse taalgebied tot een grotere collectie uitgebreid. In andere rederijkersbundels werden de brieven bewerkt, tot in 1589 de eerste brief in liedvorm verscheen. In de literaire competitie die daarna in de liedboeken ontstond, nam het Princesse liet-boec (1605) eigen standpunten in. Deze betroffen de uitvoeringspraktijk (pendantliederen), de briefvorm (handhaving waar hij elders verdween), de complexiteit (eenvoud van structuur en gedachten), de beknoptheid (geen mythologische details, geen narratieve uitweidingen), de themakeuze (herkenbare, niet al te extreme emoties) en de didactische invalshoek (geen expliciete lessen, wel impliciete opname van een tamelijk vrije moraal, die vervolgens ook weer wordt uitgedragen). Om de ideeën over te brengen en ingang te doen vinden zijn in het Princesse Liet-boec stijlfiguren zoals de apostrof en pregnante princestrofen ingezet om de gebruikers intensief bij de teksten te betrekken. De tentoongestelde emoties zijn benoembaar en hanteerbaar gemaakt door ze voortdurend een ‘persoonlijk’ gezicht van een klassiek personage te geven. De vertrouwdheid met deze personages stimuleerde herkenning en identificatie met de figuren en de liefdesproblemen die zij aan de orde stelden. | ||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||
In dit artikel ben ik ervan uitgegaan dat de liedjes in wisselwerking staan met het culturele systeem van hun tijd: ze verwoorden de verschillende opvattingen over problemen in relaties tussen (jonge) vrouwen en mannen, maar tegelijkertijd dragen ze de verschillende ideeën hierover op een aantrekkelijke manier uit. De klachten en antwoorden van de figuren uit het literaire erfgoed van de klassieke oudheid dienden mijns inziens als dekmantels waaronder actuele vragen over relaties bespreekbaar of althans zingbaar zijn gemaakt. nbsp; Abstract - The author aims to establish the topics of conversation in the Princesse Liet-boec (1605), a songbook that includes the letters and replies of a series of famous female and male characters who are based on classical literature. It turns out that the songs freely discuss all kinds of questions about love affairs. Familiarity with the characters stimulates recognition and identification with the famous lovers and the problems they discuss. | ||||||||||||||||
Gebruikte literatuur
|
|