De Zeventiende Eeuw. Jaargang 23
(2007)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ongeschickte geslachten des gesanx’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Griekse muziek een tijdsspanne van meer dan anderhalf millennium, langer dan die van de westerse muziekcultuur tot op heden. In de Renaissance was de Griekse muziektheorie in het westen bekend via twee wegen.Ga naar voetnoot3 De eerste was die via de laat-Romeinse filosoof Boëthius (ca. 480-525), die in zijn rond het jaar 500 geschreven De institutione musica (De regels van de muziek) een samenvatting van de Griekse muziektheorie geeft, met gedeelten die eigenlijk vertalingen zijn van Griekse teksten en gedeelten die meer parafraserend of commentariërend van aard zijn.Ga naar voetnoot4 Belangrijke bestanddelen waren ontleend aan het werk van oudere schrijvers zoals Nicomachus (2de eeuw), Gaudentius (ca. 300) en Ptolemaeus. Boëthius' De institutione musica was de bron voor muziektheoretische kennis gedurende de Middeleeuwen en geen ander geschrift over muziek is gedurende de duizend jaren die volgden op het ontstaan ervan vaker gekopieerd. Men was zich daarbij niet bewust van het feit dat Boëthius' voorstelling van zaken rond de Griekse muziek niet altijd volledig juist was. De middeleeuwse muziektheorie is niettemin ontwikkeld op het fundament dat Boëthius had verschaft. In de vijftiende en zestiende eeuw werd Boëthius nog vlijtig gelezen en met het opkomende humanisme beschouwd als een venster op het Griekse denken over muziek. In 1492 verscheen De institutione musica voor het eerst in druk in Venetië, als onderdeel van de verzamelde werken van Boëthius.Ga naar voetnoot5 In 1546 verscheen in Basel onder redactie van Henricus Loritus Glareanus (1488-1563) een nieuwe uitgave van Boëthius' verzamelde werken, opnieuw met daarin De institutione musica.Ga naar voetnoot6 Ook waren er nog honderden handgeschreven versies beschikbaar in bibliotheken over geheel Europa. Het moet voor de zestiende-eeuwse muziektheoreticus geen groot probleem zijn geweest zich van het werk van Boëthius en daarmee van de hoofdlijnen van de Griekse muziektheorie (althans volgens Boëthius) op de hoogte te stellen. In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw kwam de kennis van de Griekse muziektheorie naar het westen tevens via een meer directe route, namelijk die van de bestudering van de oorspronkelijke teksten. In de late Middeleeuwen namen Italiaanse reizigers en Byzantijnse emigranten, deze laatsten vooral na de val van het Byzantijnse Rijk in 1453, Griekse handschriften mee naar Italië. In deze handschriften bevonden zich diverse teksten over muziek en deze werden ijverig bestudeerd, gekopieerd en becommentarieerd en eventueel ook nog in het Latijn vertaald en uitgegeven. De zestiende-eeuwse vertalingen zijn verre van volmaakt, zoals reeds door tijdgenoten werd opgemerkt. Toch kan men stellen dat de zestiende-eeuwse muziektheoretici, als zij het werkelijk wilden, hun weg wel konden vinden naar de Griekse teksten over muziek, in de oorspronkelijke taal of in Latijnse vertaling, in handschrift of in druk. In Ita- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lië waren de bronnen het talrijkst voorhanden. Voor de muziektheoretici aan de andere kant van de Alpen lag het wat gecompliceerder. Gedrukte versies zullen de meest verspreide bronnen zijn geweest. Maar ook afschriften van Italiaanse handschriften vonden hun weg naar het noorden. En aldaar werd ook het eerst gedacht aan een min of meer systematische uitgave van de teksten over muziek in de oorspronkelijke taal, het Grieks. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joannes Meursius en Marcus MeibomiusHet was de jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die wat betreft de heruitgave van oude Griekse muziektraktaten in de oorspronkelijke taal in de vroegmoderne tijd de hoofdrol speelde, en wel door een tweetal verzameluitgaven, namelijk de Auctores musices antiquissimi van Joannes Meursius, verschenen in Leiden 1616, en de Antiquae musicae scriptores septem van Marcus Meibomius, verschenen in Amsterdam in 1652. Joannes Meursius (Johan van Meurs; 1579-1639) combineerde in zijn Auctores musices antiquissimi, hactenus non editi (Antieke auteurs over de muziek, totnogtoe niet uitgegeven; Leiden, 1616) de uitgave van drie Griekse teksten, achtereenvolgens Aristoxenus' Elementa harmonica (Elementen der muziek; afb. 1), Nicomachus' Enchiridion harmonices (Handleiding der muziek) en Alypius' Isagoge musica (Inleiding tot de muziek).Ga naar voetnoot7 Hij baseerde zich op een handschrift aanwezig in de bibliotheek van de Leidse universiteit,Ga naar voetnoot8 dat zelf wat betreft de uitgegeven teksten een zestiende-eeuws afschrift van een vijftiende-eeuws Italiaans handschrift was.Ga naar voetnoot9 In zijn nawoord getiteld De scriptoribus musicis antiquis prolegomenon (Inleiding over de antieke schrijvers over muziek) geeft hij eerst een overzicht van Griekse schrijvers over muziek, wier werk hij rechtstreeks kende of waarvan hij op indirecte wijze op de hoogte was. Vervolgens is er voor elke auteur een inleiding gevolgd door een opsomming van de toegepaste emendaties. De editie geeft alleen de Griekse teksten, geen vertalingen; de omringende teksten zijn in het Latijn gesteld. Meursius' uitgave is een toonbeeld van eruditie en filologische degelijkheid, slechts toegankelijk voor lieden met een degelijke klassieke scholing.Ga naar voetnoot10 Het aantal thans nog bewaard gebleven exemplaren, te schatten op ruim vijftig,Ga naar voetnoot11 is niet heel klein, maar toch geringer dan men zou verwachten voor een dergelijke uitgave. Dit zou kunnen wijzen op een relatief geringe verspreiding na de publicatie. In Nederland zijn thans slechts twee exemplaren te vinden.Ga naar voetnoot12 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1. De eerste bladzijde van Meursius' editie van Aristoxenus' Elementa harmonica.
Marcus Meibomius (Meibom; 1621-1710)Ga naar voetnoot13 was afkomstig uit Tönning in Sleeswijk. In 1645 kwam hij als student naar Leiden en begon al spoedig aan de voorbereiding van een nieuwe uitgave van Griekse teksten over muziek, een uitgave die Meursius' uitgave moest overtreffen. De uitgave verscheen in 1652 in Amsterdam onder de titel Antiquae musicae auctores septem (Zeven schrijvers over de antieke muziek). De bundel bevat Aristoxenus' Harmonica elementa (Elementen der muziek), Cleonides' Introductio harmonica, de Sectio harmonica (Inleiding op de muziekleer; De harmonische verdeling, beide teksten aan Euclides toegschreven), Nicomachus' Harmonices manuale (Handboek der muziek), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alypius' Introductio musica (Inleiding tot de muziek), Gaudentius' Harmonica introductio (Inleiding tot de muziek), Bacchius' Introductio artis musicae (Inleiding tot de muziekkunst), Aristides Quintilianus' De musica (Over de muziek) en Martianus Capella's in het Latijn geschreven De nuptiis Philologiae et Mercurii liber nonus (Negende boek over het huwelijk van Filologia en Mercurius). Elke tekst wordt voorafgegaan door een kort overzicht van de bronnen en gevolgd door een hoeveelheid aantekeningen (Notae). Door de veel ruimere opzet is Meibomius' uitgave een dikke kwartoband geworden, met meer dan achthonderd bladzijden. Het geheel is opgedeeld in twee delen, Volumen I met de teksten van Aristoxenus tot en met Bacchius, en Volumen II met de teksten van Aristides Quintilianus en Martianus Capella. Beide delen zijn afzonderlijk opgedragen aan koningin Christina van Zweden, in wier dienst Meibomius zou treden nog tijdens het jaar van de uitgave. Een uitvoerig algemeen voorwoord onder het opschrift Lectori Benevolo (Aan de welwillende lezer) leidt het geheel in, waarin vooral de behandeling van de Griekse muziek in Athanasius Kirchers encyclopedische Musurgia universalis (Algemene muziekleer, Rome, 1650) wordt bekritiseerd. Ook wordt de Griekse muzieknotatie uitvoerig behandeld. In dit voorwoord is een transcriptie opgenomen van het Te Deum (de zogenaamde Hymne van Ambrosius), zowel met de gebruikelijke notatie als gregoriaans gezang als met de symbolen die in de Griekse notatie werden gebruikt (afb. 2). In drie opzichten onderscheidt Meibomius' uitgave zich van die van Meursius. In de eerste plaats is het aantal uitgegeven teksten groter, negen in totaal tegenover de drie van Meursius.Ga naar voetnoot14 In de tweede plaats geeft de uitgave niet alleen de Griekse tekst, maar ook een Latijnse vertaling, en in de derde plaats is de uitgave niet gebaseerd op een enkel handschrift, maar op de vergelijking van alle tekstversies waartoe Meibomius direct of indirect toegang had, handgeschreven of gedrukt.Ga naar voetnoot15 Als het inderdaad Meibomius' bedoeling was met zijn werk dat van Meursius te overtreffen, dan is hij daarin zeker geslaagd. Meibomius' uitgave maakte die van Meursius achterhaald en overbodig. Vermoedelijk was het Meibomius' bedoeling dat zijn compilatie ook nog enkele andere teksten zou bevatten. Hij liet afschriften na van de traktaten van Ptolemaeus, Porphyrius en Manuel Bryennius, die op 1650 of 1651 zijn gedateerd en zeker zijn vervaardigd ten behoeve van opname in de bundel.Ga naar voetnoot16 Als deze teksten waren opgenomen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Marcus Meibomius' weergave van het Te Deum met Oudgriekse muzieknotatie, in de inleiding van zijn Antiquae musicae auctores septem.
dan zou de bundel alle toenmaals (en thans) bekende substantiële Griekse teksten over muziek hebben bevat.Ga naar voetnoot17 De Engelse wiskundige John Wallis zou het karwei uiteindelijk afmaken: in 1682 verzorgde hij een Grieks-Latijnse editie van Ptolemaeus en in 1699 van diens commentatoren Porphyrius en Manuel Bryennius (zie Appendix). De verspreiding van de Antiquae musicae autores septem was groot. Er zijn thans nog tenminste 150 bewaard gebleven exemplaren, waarvan vijf in Nederland.Ga naar voetnoot18 Gedurende meer dan twee eeuwen was het de standaarduitgave wat betreft de Griekse muziek- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theorie. Pas in tegen het einde van de negentiende eeuw werd Meibomius' werk achterhaald door het verschijnen van nieuwe generatie van uitgaven en vertalingen.Ga naar voetnoot19 De uitgaven van Meursius en Meibomius waren in eerste instantie en misschien ook wel in laatste instantie filologische uitgaven. De intentie was de correcte weergave van de oorspronkelijke teksten. Daarmee was uiteraard een toegang geschapen tot het Griekse denken over muziek. Op geen enkele manier werd er een verband gelegd met de muziek of de muziektheorie van de eigen tijd.Ga naar voetnoot20 Er werden geen pogingen ondernomen om de gang van Griekse muziektheoretische concepten door de geschiedenis te volgen. Muziektheoretische schrijvers deden dat wel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gioseffo ZarlinoMuziektheoretici uit de zestiende en zeventiende eeuw lazen de Griekse traktaten of de Latijnse vertalingen daarvan door de bril van hun eigen professie. Zij zochten in deze traktaten naar concepten die van toepassing waren op de muziek van hun eigen tijd. Deze vonden ze vooral op het gebied van het toonstelsel, de intervalverhoudingen en de modi (de toonladders van de zestiende-eeuwse muziek). De Griekse muziektheorie gaf hun de gelegenheid hun eigen muziektheoretische beschouwingen via deze aspecten te grondvesten in de oudheid, hetgeen hun beschouwingen een autoriteitswaarde meegaf. De Venetiaanse kapelmeester Gioseffo Zarlino (1517-1590) is zonder twijfel de belangrijkste Italiaanse muziektheoreticus van de zestiende eeuw. Zijn muziektheoretisch magnum opus bestaat uit een drietal dikke delen in folio-formaat met vele in vrij klein lettertype volgedrukte bladzijden, waarin hij het totale muziektheoretische denken van zijn tijd vastlegde.Ga naar voetnoot21 Hoewel zijn werk in het Italiaans is geschreven, werd het toch in heel Europa gelezen en gebruikt. Er zijn weinig schrijvers over muziek in de eeuw die volgde op het verschijnen van Zarlino's werk, die niet op de een of andere manier schatplichtig aan hem zijn. Ook Stevin en Ban - de centrale figuren van deze bijdrage - haalden hun kennis over de theorie der muziek in de eerste plaats uit het werk van Zarlino. Dat maakt het des te zinvoller om het eerste - en belangrijkste - deel van zijn trilogie iets nader te bekijken wat betreft de invloed van de Griekse muziektheorie. Le istitutioni harmoniche (Theorie der muziek, Venetië, 1558) bestaat uit vier delen. In de laatste twee delen wordt de compositieleer van de eigentijdse meerstemmigheid behandeld en dit was een gebied waarover de Griekse muziektheorie niet veel had mee te delen. Alleen waar de modi of toonladders aan de orde komen, wordt naar de Grieken verwezen. In de eerste twee delen daarentegen, die achtereenvolgens ingaan op de grondslagen van de muziekleer en op de leer van de muzikale intervallen, worden tal van concepten behandeld die ook in de Griekse muziektheorie een rol speelden. Waar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijk legde Zarlino een verband met de Griekse voorbeelden. Niet alleen Griekse muziektheoretische auteurs worden aangehaald, maar ook de Bijbel, literaire teksten uit de Griekse en Romeinse oudheid en uit het recentere Italiaanse verleden, zoals die van Dante, Petrarca en Ariosto. Bijzonder sterk is de Griekse invloed in het tweede deel van de Istitutioni harmoniche. De Griekse ideeën over de invloed van bepaalde soorten muziek op de menselijke gemoedstoestand worden uitvoerig besproken. Een belangrijk onderdeel van de Griekse muziektheorie is de leer van de toongeslachten. De details van dit stukje muziektheorie zijn misschien alleen te begrijpen door lezers met een achtergrond in de muziektheorie. Maar het speelt een belangrijke rol in de beoordeling van de Griekse muziektheorie in de zeventiende eeuw en om die reden moet er toch aandacht aan worden besteed. Een toongeslacht of genus is een viertal tonen, een zogenaamd tetrachord, waarvan de twee uiterste het interval van een kwart vormen. De twee middelste kunnen hierbinnen een variabele positie hebben, afhankelijk van het gekozen toongeslacht. In het diatonisch toongeslacht is de opeenvolging van intervallen van opeenvolgende tonen van hoog naar laag die van twee hele tonen en een halve toon (zoals in e, d, c, b, in moderne toonnamen), in het chromatisch geslacht een kleine terts en twee halve tonen (e, cis, c, b) en in het enharmonisch geslacht een grote terts en twee kwarttonen (e, c, b +, b).Ga naar voetnoot22 Het chromatisch en enharmonisch geslacht speelden echter in de westerse muziek eigenlijk geen rol, hetgeen Zarlino en zijn zestiende-eeuwse collega's schoorvoetend moesten erkennen.Ga naar voetnoot23 Dit weerhield hen er echter niet van om deze toongeslachten uitvoerig te behandelen in hun werken, doorgaans met de complete Griekse naamgeving. Na enkele hoofdstukken over het verdelen van intervallen wordt het complete toonstelsel van de Grieken, het zogenaamde systema teleion of ‘Volmaakt Systeem’, gepresenteerd. Zarlino benoemt alle tonen eerst met hun Griekse benamingen, daarna ook met de westerse toonnamen, zowel die met letters (A, B, C, enzovoorts tot en met a1) als die met lettergrepen (ut, re, mi, enzovoorts, vaak in combinaties als solfaut, enzovoorts). De toonhoogten worden ook gekwantificeerd met behulp van de verhoudingsgetallen van intervallen, en dat niet alleen in het diatonische toongeslacht, maar ook in het chromatische en enharmonische toongeslacht. Voor deze kwantificaties bediende Zarlino zich van het werk van Boëthius. Het tweede deel van de Istitutioni wordt besloten met een behandeling van verschillende systemen voor het stemmen van klavierinstrumenten, een stukje theorie dat niet gebaseerd kon worden op Griekse fundamenten, waar klavierinstrumenten immers onbekend waren. Tot zover Zarlino. Laten wij nu bezien hoe twee muziektheoretici van een halve eeuw later en van een half werelddeel noordelijker reageerden op deze Griekse invloeden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Simon StevinDe belangrijkste Nederlandse muziektheoretici uit de vroegmoderne periode zijn zeker Simon Stevin en Joan Albert Ban. Als muziektheoreticus zijn beiden zeer eigenzinnig te noemen. Beiden wijken in hun geschriften sterk af van wat hun tijdgenoten schreven. Wel baseerden beiden hun muziektheoretische beschouwingen op de algemeen aanvaarde uitgangspunten van hun tijd, met name zoals in het werk van Zarlino geformuleerd, maar beiden voegden daaraan uitvoerige eigen en zeer persoonlijk getinte beschouwingen toe. Beiden verschillen op hun beurt weer onderling hemelsbreed in hun persoonlijke opvattingen. Ook wat betreft de verspreiding van hun werk zijn ze niet te vergelijken. Stevins werk op het gebied van de muziek bleef vrijwel compleet in handschrift tot diverse eeuwen na zijn dood.Ga naar voetnoot24 Het heeft dus in het denken over muziek in de zeventiende eeuw nauwelijks sporen nagelaten; alleen enkele opmerkingen over muziek in zijn gedrukte werken hebben enige aandacht getrokken.Ga naar voetnoot25 Ban heeft verschillende teksten gepubliceerd en correspondeerde erover met geleerde tijdgenoten in binnen- en buitenland en genoot daardoor enige bekendheid. Er zijn geen aanwijzingen dat Ban het werk van Stevin heeft gekend. Simon Stevin (1548-1620) bestudeerde de muziek zoals hij bijna elk gebied bestudeerde dat een wetenschappelijke benadering toestond of volgens hem kon toestaan.Ga naar voetnoot26 Hij zocht naar definities van de elementen en begrippen die op een bepaald gebied voorkwamen en probeerde stellingen te definiëren die de onderlinge relaties tussen die elementen en begrippen beschreven. Op het gebied van de muziek lijkt hij voornamelijk autodidact te zijn. Zarlino's werk was zeker zijn hoofdbron, met name Le istitutioni harmoniche, die hij in een latere editie, die van 1573, moet hebben geraadpleegd.Ga naar voetnoot27 Stevins kennis van de Griekse muziektheorie was vermoedelijk geheel gebaseerd op Zarlino's Istitutioni. Er is niets wat wijst op de rechtstreekse raadpleging van enige Griekse tekst over muziek, al of niet in Latijnse vertaling. Tussen zijn bewaard gebleven notities over muziek, kennelijk ten behoeve van zelfstudie neergeschreven, bevindt zich een schets die het moderne toonstelsel met dat van de Grieken verbindt (afb. 3). De schets heeft veel weg van Zarlino's weergave van het Griekse ‘Volmaakte Systeem’ in zijn Istitutioni harmoniche.Ga naar voetnoot28 Stevin voegde er zowel de Griekse namen (in Latijns schrift) als de westerse namen (letters en lettergrepen) aan toe. Bij de verschillende tonen van het laagste octaaf zijn ook de namen van de bijbehorende modi of toonladders geschreven: Mixolydius (B), Lydius (C), Phrygius (D), Dorius (E), Hypolydius (F), Hypophrygius (G) en Hypodorius (A). Deze modi moeten worden geïnterpreteerd als lopende van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ka 47, fol. 651r, met Stevins weergave van het toonsysteem.
de genoemde toon naar het octaaf erboven. Deze benamingen gaan terug op de Griekse muziektheorie en stemmen niet overeen met de naamgeving die vanaf de Middeleeuwen in het westen gangbaar was: aldaar noemde men de D-modus Dorisch, de Emodus Phrygisch, enzovoorts. Stevin zal de Griekse modi zeker via Zarlino's werk hebben leren kennen.Ga naar voetnoot29 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op een ander vel in de verzameling notities over muziek maakte Stevin een vergelijkend overzicht van de benamingen en de nummeringen van de modi bij de Grieken, in de zestiende eeuw en bij hemzelf.Ga naar voetnoot30 De eerste rij heeft als bijschrift ‘Euclides’ en geeft de bovenstaande namen van modi, met uitzondering van de modus op A, die nu ‘Locrius communis’ wordt genoemd. Ook hier valt aan te nemen dat Zarlino is geraadpleegd.Ga naar voetnoot31 Maar Stevin deed nog meer. Hij constateerde dat de meeste van de modi in zijn tijd werden benut voor muzikale composities en mede daarom ook in Zarlino's werk waren gedemonstreerd door korte tweestemmige composities. Alleen de modus op B, in de Griekse naamgeving de Mixolydische modus, ontbrak in de muziek van zijn tijd en daardoor ook in Zarlino's beschouwingen. Om deze redenen componeerde Stevin zelf een kort tweestemmig muziekstuk in deze modus, met de toelichting ‘De Mixolydische modus, nu niet in gebruik, bij de Ouden de eerste, van de lage B tot de hoge B’.Ga naar voetnoot32 De geciteerde notities en de Mixolydische compositie moeten op zijn laatst in de vroege jaren 1580 zijn ontstaan; dat althans zou logisch zijn gezien het gebruik van Latijnse bijschriften (later bediende Stevin zich ten aanzien van de muziek uitsluitend van het Nederlands). Vermoedelijk nog in de jaren 1580 schreef Stevin de eerste versie van zijn muziektraktaat onder de titel De spiegheling der singconst.Ga naar voetnoot33 In de definities van tonen, intervallen, enzovoorts is de Griekse terminologie en afleiding volkomen verdwenen. Een van de centrale thema's van deze tekst is dat snaarlengteverhoudingen die bepaalde intervallen produceerden niet moesten worden beschreven als verhoudingen van gehele getallen, zoals gangbaar was in de muziektheorie vanaf de Grieken, maar als wortels van 2, volgens een systeem dat wij thans de gelijkzwevende stemming noemen.Ga naar voetnoot34 Hiermee kwam hij in ernstig conflict met de antieke voorgangers en hun zestiende-eeuwse navolgers.Ga naar voetnoot35 Intervalverhoudingen werden sinds de Grieken berekend vanuit een tweetal basisverhoudingen, het octaaf als 1:2 en de kwint als 2:3. Hieruit volgt de kwart als 3:4, de hele toon als 8:9, enzovoorts. Door deze opbouw is het onmogelijk om het octaaf in zes gelijke hele tonen of twaalf gelijke halve tonen te verdelen, iets wat door Stevin juist als een absolute voorwaarde werd gezien voor een juiste weergave van het toonstelsel. In zijn visie waren de Grieken misleid door het feit dat de ‘ware’ grootte van de intervallen, vanuit de evenredigheid berekend, heel dicht lag bij een verhouding van eenvoudige getallen. Door het geringe verschil hadden de Grieken gekozen voor de eenvoudige getalsverhoudingen ten koste van de evenredige intervallen, die zij nog niet konden berekenen (en Stevin wel). De oorzaak van de Griekse misvattingen werd door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stevin vóór alles in de taal gelegd: het Nederlandse woord ‘evenredigheid’ gaf zeer wel aan dat alle zes tonen in een octaaf dezelfde verhouding moesten hebben (en dus via wortels moesten berekend), terwijl het Latijnse woord proportio en het Griekse woord analogia (resp. verhouding en analogie) de gebruikers ervan op een dwaalspoor hadden gezet.Ga naar voetnoot36 In één opzicht was Stevin het wel eens met de Grieken en verdedigde hij ze tegenover de muziektheoretici van de zestiende eeuw, namelijk wat betreft de consonantie van de kwart.Ga naar voetnoot37 In de zestiende eeuw was de kwart in veel toepassingen in de meerstemmigheid een dissonant interval. Voor de Grieken hoorde de kwart met de eenvoudige verhouding 3:4. echter bij de consonante intervallen. Voor Stevin ook, zij het niet vanwege de verhouding 3:4, maar per definitie. Stevin herschreef zijn Spiegheling der singconst later vrijwel geheel, op zeker tijdstip na 1600; een nadere datering valt nauwelijks te geven.Ga naar voetnoot38 Her en der worden de in de Griekse muziektheorie geformuleerde getalsverhoudingen voor muzikale intervallen afgewezen. In de ‘Bijvough der Singconst’ (Appendix) wordt de kritiek op de Griekse theoretici geconcentreerder. Het eerste hoofdstuk van deze ‘Bijvough’ is getiteld ‘Dat de everedenheijt der geluijden met haer lichamen bij de Griecken niet recht getroffen en is’.Ga naar voetnoot39 Dit punt is al twee alinea's terug behandeld. In het tweede hoofdstuk, ‘Van der Griecken gemist oirdeel over cleene en groote derden [=tertsen] en sesten [=sexten] met haer gedobbelden [octaafvergrotingen]’ kritiseert Stevin de karakterisering van de kleine en grote terts en sext als dissonant door de Grieken, wat een gevolg was van hun specifieke berekeningswijzen, uitsluitend gebaseerd op het octaaf met 1:2 en de kwint met 2:3.Ga naar voetnoot40 In de zestiende eeuw werd een andere berekeningsgewijze gevolgd, met gebruikmaking van de verhouding 4:5 voor de grote terts, die tot een bevestiging leidde van het consonante karakter van deze intervallen. Hoewel Stevin de zestiende-eeuwse berekeningen evenzeer als die van de Grieken verwierp, waren deze intervallen door hem wel onder de consonante gerekend, en wel per definitie. De zestiende-eeuwers hadden in Stevins ogen gelijk, maar volgens het verkeerde argument. Het is juist andersom in vergelijking met de kwart: daar hadden de Grieken gelijk, maar volgens hetzelfde verkeerde uitgangspunt, de eenvoudige getalsverhouding. Het vierde hoofdstuk van Stevins ‘Bijvough’, getiteld ‘Inhoudende des schrijvers gevoelen van de gedaente des gesancx der Ouden’ bevat verdere kritiek op de Grieken en hun muziektheorie. Het is een nog onvoltooid hoofdstuk, grotendeels slechts als schets aanwezig. Het chromatische en het enharmonische geslacht worden als ‘ongeschickte geslachten des gesanx’ categorisch afgewezen en met ‘lieflick cattengemaeu’ vergeleken.Ga naar voetnoot41 In dit hoofdstuk noemt Stevin nog verschillende schrijvers over Griekse muziek, met name Euclides, Ptolemaeus, Vitruvius en Boëthius. Het zal geen toeval zijn dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze schrijvers allemaal in zijn tijd in druk beschikbaar waren: Euclides (eigenlijk Cleonides) in Pena's uitgave van 1557, Ptolemaeus in Gogava's uitgave van 1562, Vitruvius, die in zijn De architectura ook over intervalverhoudingen schrijft, in Daniële Barbaro's uitgave van 1567 (Venetië), en Boëthius in Glareanus' uitgave. Maar uit niets blijkt dat dat ze bijgedragen hebben aan Stevins eigen werk, als hij ze al heeft geraadpleegd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joan Albert BanJoan Albert Ban (1597/1598-1644), rooms-katholiek priester in Haarlem, was een muziekliefhebber die er een wel heel bijzondere muziektheorie op na hield.Ga naar voetnoot42 Elk element van de vocale compositie stond in dienst van de uitdrukking van de betekenis van de tekst. (Instrumentale muziek was niet aan de orde.) De muzikale compositie moest net als een redevoering de luisteraar overtuigen. Aan de muziek werd aldus primair een retorische functie toegekend. Ban noemde muziek die op deze manier was gecomponeerd zielroerende muziek of in het Latijn musica flexanima, muziek die de ziel doet buigen.Ga naar voetnoot43 In de zielroerende kracht van de muziek speelden de muzikale intervallen en hun precieze grootte een belangrijke rol. Ban bestudeerde daarom ook de getalsverhoudingen van muzikale intervallen zoals die door muziektheoretici waren beschreven. Bans ideeën over muziek zijn vrij goed te volgen uit verschillende door hem geschreven teksten, die de volledige periode van zijn studententijd tot zijn overlijden bestrijken. De Griekse muziektheorie speelt in wisselende mate een rol in de verschillende geschriften. De Tractatus brevis, quo tota musicae speculatio paucis conclusionibusque et documentis dilucide et clare perstringitur (Korte verhandeling, waarin de volledige theorie van de muziek met enkele conclusies en documenten helder en duidelijk wordt aangeroerd) is een tekst die Ban in zijn studententijd kennelijk voor eigen gebruik heeft geschreven, ten einde zijn bevindingen over de muziektheorie te ordenen.Ga naar voetnoot44 De tekst was zeker niet voor publicatie bestemd. Het eerste deel omvat een aantal definities en volgt in feite Boëthius op de voet. Zo vindt men er ook de gelijkstelling tussen de tonen van het Volmaakt Systeem met de hemellichamen (afb. 4). De drie toongeslachten worden genoemd en zeer beknopt omschreven.Ga naar voetnoot45 Dan volgen een 31 korte conclusies van Bans eigen hand. Een korte uiteenzetting over de twaalf modi in de muziektheorie van de late zestiende eeuw wordt gevolgd door een behandeling van verschillende andere aspecten van de muziekleer van de zestiende eeuw. Ongeveer als in de zestiende-eeuwse geschriften worden in het eerste deel de Griekse concepten als vanzelfsprekende uitgangspunten voor de muziektheorie van de eigen tijd overgenomen. Ze worden hoogstens becommentarieerd, maar zeker niet bekritiseerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. De gelijkstelling van de tonen van het ‘Volmaakt Systeem’ met de hemellichamen in Bans Tractatus brevis, fol. 5v.
De Dissertatio epistolica de musicae natura, origine, progressu, et denique studio bene instituendo (Verhandeling in briefvorm over de natuur, de oorsprong en de voortgang der muziek en vervolgens over de juiste wijze van het onderwijzen ervan) is een muziektraktaatje, dat geformuleerd is als een brief aan Petrus Scriverius, gedateerd 1 oktober 1636. Het is geschreven ten behoeve van de in 1637 verschenen bundel Hugonis Grotii et aliorum de omne genere studiorum rectè instituendo dissertationes (Verhandelingen van Hugo Grotius en anderen over het juiste onderwijs in alle soorten van vakken, Leiden 1637). In 25 paragrafen van wisselende lengte zet Ban zijn ideeën over de muziek uiteen, globaal volgens het in de titel gestelde programma. De paragrafen 6-9 vormen een soort geschiedenis van de muziektheorie in een notendop, te beginnen bij de Grieken en te eindigen bij Zarlino. Dan gaat Ban, in de paragrafen 10-16, de muziektheorie meer systematisch behandelen, zij het nog steeds in zeer beknopte vorm. Nu blijkt het fundament van de Grieken grotendeels te zijn verlaten; er wordt vooral naar Zarlino verwezen. De Griekse toongeslachten worden nog wel behandeld, maar met de nadrukkelijke vermelding dat het diatonische toongeslacht. aan de natuur ontsproten, het voortreffelijkst is; de twee andere (het chromatische en het enharmonische toongeslacht) zijn kunstmatig en van weinig gewicht en in de loop der tijden, door sommigen voorgeschreven, door anderen genegeerd, verloren gegaan. Het chromatische geslacht is nog van nut als het met het diatonische wordt vermengd, zoals vooral in Italië gebeurt.Ga naar voetnoot46De laatste opmerking is zeker een verwijzing naar de ‘chromatische’ muziek van bijvoorbeeld Carlo Gesualdo da Venosa. Na het overzicht van de muziektheorie keert Ban weer terug naar de Grieken en dan volgt er een onverwacht felle en uitvoerige bestrijding van verschillende geloofsartikelen uit de Griekse muziektheorie, ingeleid door de opmerking dat de ‘muziek van de eigen tijd in volmaaktheid en zeggingskracht mijlenver uitsteekt boven die van de Grieken en Romeinen’.Ga naar voetnoot47 De toon is wel heel anders dan die uit de Tractatus brevis van twintig jaar eerder! Met name de aan Pythagoras toegeschreven bewering dat de Phrygische modus jongelingen in een staat van razernij kon brengen, die dan weer door het spelen van een spondee tot rust konden worden gebracht, moest het ontgelden.Ga naar voetnoot48 Het effect | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de modi op de menselijke gemoedstoestand werd van twee kanten uit bestreden: vanuit de terechte observatie dat de definities van de modi konden verschillen maar de effecten kennelijk niet, en vanuit zijn reeds gevormde eigen theorieën over de uitwerking van intervallen, al waren deze theorieën niet minder speculatief dan die van zijn Griekse voorgangers over de modi. Ook de werking van de spondee werd bestreden: omdat de spondee een versvoet was, een zaak van ritme dus, en geen intervallen impliceerde, was het effect op de gemoedstoestand onmogelijk te voorspellen. De Griekse muziektheorie had voor Ban afgedaan, in tegenstelling tot die van Zarlino, wiens geschriften voor Ban dogma waren geworden.Ga naar voetnoot49 In de slotparagraaf, ten slotte, kondigde Ban zijn eigen verhandeling over de muziek aan, die alle bestaande misverstanden uit de weg zou ruimen. Op dat moment was Bans kennis van de Griekse muziektheorie nog uitsluitend gebaseerd op het werk van Boëthius en Zarlino.Ga naar voetnoot50 Maar in 1637 breidde hij zijn bronnen uit met Vincenzo Galilei's Dialogo della musica antica et della moderna (Dialoog over de antieke en de hedendaagse muziek, Florence 1581), de uitgave van Meursius en de Ptolemaeus-editie van Gogava.Ga naar voetnoot51 Het zou zijn ideeën over de Griekse muziektheorie niet veranderen. Hij ontwierp een tweetal nieuwe verhandelingen, die niet bewaard zijn gebleven (zo ze al geschreven zijn).Ga naar voetnoot52 Van een ervan, Disquisitionum musicarum libri quinque (Vijf boekdelen met muzikale verhandelingen) genoemd, wordt een inhoudsopgave met korte samenvattingen gegeven in een bijlage bij een brief aan de Franse geleerde Marin Mersenne van 17 april 1639, die ons wel iets leert over de opzet van het geheel.Ga naar voetnoot53 Het eerste deel zou de geschiedenis van de muziek behandelen, waaronder de muziek van de Bijbel, de Grieken en de Romeinen. Uit de samenvattingen van de betreffende hoofdstukken blijkt al gauw Bans minachting voor de muziek uit de oudheid. Hij besluit met de woorden: ‘Graeca musica ut inops et impotens videtur’ (Het blijkt dat de Griekse muziek armelijk en krachteloos is). Na de Dissertatio van 1636 is dit geen verrassing meer. Dan zijn er nog Bans Nederlandstalige muzikale teksten over muziek, in gedrukte vorm beschikbaar: het voorwoord van het Zangh-bloemzel en het Kort sangh-bericht.Ga naar voetnoot54 Het eerste werk is een bundel muziek, met driestemmige liederen op teksten van P.C. Hooft, Constantijn Huygens en Maria Tesselschade Roemers Visscher, voorzien van een uitvoerig voorwerk, bestaande uit prozateksten en gedichten. Het tweede werk is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zelfstandige muziektheoretische verhandeling. De rol van de Griekse muziektheorie is in de twee uiteenzettingen beperkt, ja, bijna verwaarloosbaar. In het ‘Tot den Leezer’ dat het Zangh-bloemzel inleidt, worden de Griekse schrijvers nog kort vermeld. Ban kan geen geloof hechten aan de wonderbaarlijke uitwerking van de muziek die Plutarchus en Athenaeus hebben beschreven, mede omdat in de geschriften van Ptolemaeus, Euclides, Aristoxenus, Nicomachus, Philolaus, enzovoorts, de ware wetenschap hoe een melodie te maken niet was te vinden (hoewel zij hun best hadden gedaan om verstandige dingen over de muziek te zeggen). Ban is hier onverwacht verzoenend: hij gaat ervan uit dat de zang van de oude Grieken ver ontwikkeld was, omdat deze ‘van vrye verstanden, ende geleerde zielen werde geoefent’. Omdat deze kunst echter verloren was gegaan, was het zijn taak de regels ervan zelf te formuleren en bekend te maken. Dat is alles wat betreft de oude Grieken. Het Kort sangh-bericht behandelt vooral zaken rond het toonsysteem en het stemmen van muziekinstrumenten. Hier is de grondvesting op de Griekse theorie volledig komen te vervallen. In plaats daarvan wijdt Ban de nodige aandacht aan zijn nieuwe helden, Gioseffo Zarlino en Francisco Salinas (1513-1590), de schrijver van De musica libri septem (Over muziek in zeven delen; Salamanca 1577). De geschriften van Zarlino en Salinas zijn weliswaar doorspekt met verwijzingen naar de oudheid, maar in Bans korte beschrijving van hun leven en werken is deze fundering verdwenen.Ga naar voetnoot55 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe bovengeschetste situatie levert een merkwaardige paradox op. Enerzijds is er de kennis van de Griekse muziektheoretische geschriften die in de zestiende en zeventiende eeuw gestaag groeide door de toename van betrouwbare publicaties, zowel in het Grieks als in het Latijn. Nadat de eerste afzonderlijke teksten in Italië, Frankrijk en de Duitstalige landen in vertaling waren uitgegeven, werden in de jonge Republiek de teksten in het Grieks alleen (Meursius, 1616) of in het Grieks en het Latijn (Meibomius, 1652) gepubliceerd. Deze uitgaven vonden hun weg over de gehele wereld en maakten het mogelijk de Griekse muziektheorie direct vanuit de eigen bronnen te bestuderen. Aan de andere kant nam de rol van Griekse muziektheoretische concepten in boeken over muziek gestaag af in de kleine eeuw tussen het verschijnen van Zarlino's Istitutione harmoniche (1558) en Bans Kort sangh-bericht (1644). In de zestiende eeuw werd nog uitvoerig en met graagte verwezen naar en geciteerd uit Griekse muziektheoretische geschriften. Op de desbetreffende concepten werd geen kritiek geleverd. Waar de toepassing verschilde van die in de eigen tijd, werd dit afgedaan als zijnde het gevolg van de primitieve staat waarin de Griekse muziek verkeerde. De concepten zelf werden niet bestreden. Deze houding zien we nog bij Stevin én bij Ban bij hun eerste bezigheden met de muziektheorie, in hun vormingsjaren. De zeventiende-eeuwse muziektheoreticus, daarentegen, nam een zeer kritische tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afwijzende houding aan tegenover de geloofsartikelen van de Griekse muziektheorie. De relevantie van het enharmonische toongeslacht werd verworpen en de veronderstelde uitwerkingen van de muziek op het gemoed van de mens werden in twijfel getrokken.Ga naar voetnoot56 Men constateerde dat de Griekse muziektheorie zweeg over belangrijke aspecten van de hedendaagse compositie zoals de meerstemmigheid en de ritmische en metrische structuur en verbond daar ook consequenties aan. Zo kon de Griekse muziektheorie voor de muziekpraktijk nauwelijks of geen betekenis hebben.Ga naar voetnoot57 Deze opstelling geldt ook voor Stevin en Ban in hun latere geschriften. In dit opzicht verschilde de muziek duidelijk van andere werkgebieden in de kunsten en wetenschappen zoals de literatuur, de schilderkunst en de bouwkunst, waar talrijke concepten uit de antieke theorievorming vruchtbaar konden worden toegepast. Voor een studie van de Griekse muziek vanuit historisch perspectief was de tijd nog niet rijp:Ga naar voetnoot58 die zou pas in de tweede helft van de achttiende eeuw plaatsvinden en niet in de Republiek, maar daarbuiten.Ga naar voetnoot59 Abstract - Although Western music of the sixteenth century differed greatly from that of Ancient Greece, musical theorists still wished to base their work as much as possible on the foundations laid by Greek musical theory. The work of Gioseffo Zarlino is a clear example of this trend. Knowledge of Ancient Greek theory was traditionally founded on the work of Boethius, but in the Renaissance many early texts were published again, either in Greek or Latin, or in bilingual editions of both languages. In the Dutch Republic Joannes Meursius and Marcus Meibomius published important collections of Greek texts on musical theory. Whereas knowledge of the Greek texts therefore increased, their influence on musical thinking actually decreased. In his youth Simon Stevin (1548-1620) studied the work of Zarlino and thus became acquainted with Greek musical theory, but his later writings show that he had turned away from Greek musical thought, because it no longer agreed with his concepts of the music in his own era. The same occurs in the works of Joan Albert Ban (1697/1698-1644): contrary to prevailing opinion, he held that Greek musical theory was totally incapable of explaining his views on music. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AppendixUitgaven van Griekse muziektheoretische geschriften in de zestiende en de zeventiende eeuw
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebruikte literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|