De Zeventiende Eeuw. Jaargang 22
(2006)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
De Zeventiende Eeuw in digitale sferen
| |
[pagina 263]
| |
mogelijk te maken, worden bij alle bijdragen relevante links naar websites gegeven. Dit verslag hoopt een kijkwijzer te zijn voor een klein deel van het grote World Wide Web. De projecten zijn louter voor de overzichtelijkheid per discipline geordend. | |
KunstgeschiedenisRembrandtDe eerste centrale lezing van E. Ferwerda (aup) en M. Franken (rkd), getiteld ‘Het Digital Rembrandt Archive. Verkenning van mogelijkheden van digitale media in kunsthistorisch onderzoek’, gaf inzicht in de manier waarop de Amsterdam University Press (aup) in samenwerking met onder meer het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (rkd) de nalatenschap van Rembrandt (zijn schilderijen en tekeningen, maar ook zijn persoonlijke documenten als brieven, rekeningen et cetera) alsmede de reeds bestaande resultaten van Rembrandt-onderzoeksprojecten hoopt te digitaliseren. Om een indruk te geven van de omvang van die onderneming: het rkd heeft inmiddels 742 afbeeldingen en 1319 bibliotheekitems rond Rembrandt in de eigen database opgeslagen (te raadplegen via http://www.rkd.nl). Hoewel omvangrijk, is de collectie die men wil digitaliseren niet onafzienbaar. Het aantal schilderijen dat aan Rembrandt wordt toegeschreven, is beperkt (hoewel de collectie af en toe met een enkel schilderij wordt uitgebreid) en ook de beschikbare egodocumenten zijn al in kaart gebracht. Om subsidie te werven hebben aup en rkd een demo ontwikkeld die de doelstellingen en standaarden van het project zichtbaar moet maken. De op het congres getoonde demo maakte duidelijk dat gestreefd wordt naar afbeeldingen van alle bronnen in zeer hoge resolutie (minimaal 600 dpi). Inzoomen en zelfs selecteren van delen van de afbeeldingen is daardoor mogelijk. Ook toonde de demo de mogelijkheid selecties uit het materiaal te maken en ter vergelijking in een apart scherm te tonen. De demo bevatte verder links naar onderzoeksbronnen en -resultaten, korte samenvattingen van de stand van zaken rond het getoonde object, en literatuurverwijzingen. Met deze opzet streeft men drie doelen na. In de eerste plaats wordt getracht alle beschikbare informatie op één plaats op het internet bijeen te brengen. In de tweede plaats zou de site vooral ook onderzoekers de mogelijkheid moeten bieden om (delen van) hun onderzoek via de website uit te voeren, door het nazoeken van secundaire gegevens en met name het in enig detail kunnen bekijken van Rembrandts schilderijen. In de derde plaats hoopt de site een groot, internationaal publiek te kunnen bedienen. Met deze plannen rond de digitalisering van Rembrandts schilderijen en het reeds verrichte onderzoek daarnaar, kwam meteen een tweetal centrale kwesties van de congresdag op tafel te liggen. Het is duidelijk dat Rembrandts werk, misschien wel als geen ander zeventiende-eeuws Noord-Nederlands cultuurgoed, ontsluiting via het internet verdient. Maar in hoeverre zijn de technische mogelijkheden toereikend om ook onderzoek naar schilderijen via een website mogelijk te maken? En in hoeverre gaan investeringen in de digitalisering van dit bestaande materiaal ten koste van nieuw Rembrandt-onderzoek? | |
[pagina 264]
| |
Een antwoord op deze laatste vraag werd door Ferwerda en Franken niet direct gegeven, maar zit wellicht toch wel in het project verscholen. Ik citeer de projectsite:Ga naar voetnoot1 Een centrale positie in het Rembrandt-onderzoek wordt ingenomen door het Rembrandt Research Project (rrp), dat sinds 1968 het geschilderde oeuvre van Rembrandt systematisch onderzoekt en daarbij onder meer gebruik maakt van moderne natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden. Het door het rrp verzamelde onderzoeksmateriaal vormt een unieke en onmisbare resource voor de kunsthistorische wetenschap. De site zal dus, als deze volgens projectplan wordt uitgevoerd, meer bieden dan het bestaande gedrukte materiaal. Blijft de vraag of digitale aanbieding van die gegevens een goede oplossing is voor onderzoekers: kunnen zij werken vanaf de site, of zullen ze toch altijd terug moeten naar de bronnen om onderzoek te kunnen doen? Duidelijk is dat het Digital Rembrandt Archive, de naam zegt het al, vooral een archieffunctie zal hebben. Of eigenlijk een bibliotheek- en archieffunctie ineen. Gaat dat werken?
Kunsthistoricus G. Schwartz, een verklaard tegenstander van het Rembrandt Research Project, kwam in de middagsessie met een voorstel voor een geheel andere aanpak rond de digitalisering van Rembrandts werk.Ga naar voetnoot2 In zijn ogen kan de digitale ontsluiting van Rembrandt niet verder gaan dan een - via het internet gevoerde en inzichtelijk gemaakte - discussie over de toekenning van schilderijen aan Rembrandt. Onderzoek via een website is in zijn ogen onmogelijk; verslaglegging en stimulering via het internet moet wel kunnen. | |
RubensSpreker H. Vanstappen, werkzaam bij Rubens Online (zie http://www.rubenson line.be/), liet zien hoe in Vlaanderen een website rond Rubens' oeuvre tot stand is gekomen en functioneert. Er is gekozen voor afbeeldingen in lagere resolutie (400 dpi). Het grootste voordeel daarvan is dat copyright-problemen meteen opgelost worden. Omdat de afbeeldingen van deze kwaliteit zijn, kunnen musea geen bezwaar maken tegen reproductie op het internet. Wettelijk gezien wordt deze vorm van reproduceren gelijkgesteld aan citeren. En mits dit met bronvermelding wordt gedaan, blijven problemen uit. Op de site hoeven de makers slechts dit bericht te plaatsen: Opname van afbeeldingen in deze databank doet in geen enkel opzicht afbreuk aan de rechten van de eigenaars van de afgebeelde werken. Houders van eigendomsrechten op in deze databank be- | |
[pagina 265]
| |
schreven werken hebben het recht de reproductie ervan te weigeren. Gelieve hiervoor contact op te nemen met de ontwikkelaars van deze website.Ga naar voetnoot3 Een groot nadeel is dat de afbeeldingen niet geschikt zijn voor onderzoek. Inzoomen kan niet of nauwelijks, en nadere inspectie zal altijd aan de hand van het object zelf moeten gebeuren. Voor de brede doelgroep waarop men zich bij Rubens Online richt, volstaat deze oplossing. Deze brede doelgroep was voor Rubens Online een logische keuze. Het project is immers een initiatief van de museale instellingen het Rubenianum en de Erfgoedcel Antwerpen (zie http://www.rubenianum.be/en http://www.erfgoednet.be/antwerpen/). Des te opvallender is dat in Rubens Online niet gekozen werd voor de gangbare technische aanpak in de museumwereld, maar voor invoer- en presentatietools die speciaal voor dit project werden ontwikkeld. Daarmee deed het Rubens Online overigens precies hetzelfde als vele Nederlandse musea: uit een in 2002 gepubliceerd onderzoek is gebleken dat musea hier over het algemeen weinig volgens standaardrichtlijnen voor digitalisering werken en keer op keer ad-hocoplossingen kiezen met eigen software.Ga naar voetnoot4 | |
MnemosyneVeel algemener is juist de aanpak van Mnemosyne (zie: http://www.mnemosyne.org/). Spreker H. Brandhorst liet zien hoe onder deze naam onderzoekers bezig zijn om zeventiende-eeuws beeldmateriaal op de wijze van Iconclass te analyseren en doorzoekbaar te maken. Het project draagt de voorlopige werktitel Image Index en heeft als doelstelling een uitgebreid corpus van primaire bronnen, met uiteenlopende datatypen, op het internet beschikbaar te stellen. In tegenstelling tot sites als het William Blake Archive en The Complete Writings and Pictures of Dante Gabriel Rosetti of The Pompeii Forum concentreert de Image Index-site zich niet op het werk van een auteur of kunstenaar of de geschiedenis van een plaats. Zo zullen onder meer embleemboeken, drukkersmerken, (gelegenheids-)grafiek, geïllustreerde titelpagina's en spreekwoorden (Erasmus' Adagia) gedetailleerd worden ontsloten. Ook wordt de site voorzien van een iconografische bibliografie. Het project valt op door zijn zoekmogelijkheden en door zijn open structuur. Die maakt het mogelijk dat ook derden groepsgewijs aan de site kunnen werken en materiaal kunnen toevoegen. Het probleem bij de aanleg van een dergelijke site - zie ook hieronder bij het stuk over een soortgelijk initiatief voor de Nederlandse letteren, Ursicula genaamd - is dat de dataverzameling niet gemotiveerd is. Er ontstaat een beeldbank die - alleen al op het oog - een grote verscheidenheid aan materiaal bevat. Middeleeuwse miniaturen, houtsneden, kopergravures: wat zijn de verbanden tussen al die verzamelingen, en welke vragen kunnen er aan gesteld worden? | |
[pagina 266]
| |
NeerlandistiekUrsiculaMaken we de overstap naar de digitale ontsluiting van zeventiende-eeuwse teksten, dan zien we soortgelijke ontwikkelingen als in de kunsthistorische hoek. Ook in deze discipline zijn pleitbezorgers voor meer en minder gedetailleerde en gestandaardiseerde digitalisering te vinden. Paul Dijstelberge (uva) liet met de presentatie van zijn Ursicula-site (zie: http://www.let.leidenuniv.nl/Dutch/Renaissance/Ursicula.html) de voordelen van facsimile-ontsluiting zien. Uit de summiere toelichting op de site wordt duidelijk waar de prioriteiten liggen: De doelstelling is Nederlandse literatuur van de zeventiende en achttiende eeuw door digitale reproducties beschikbaar te maken voor internationaal onderzoek. In feite had er ook kunnen staan ‘zoveel mogelijk Nederlandse literatuur’, want dat is de ambitie van dit initiatief. Idee is dat de internationale onderzoekswereld vooral behoefte heeft aan goed leesbare scans van originelen. Die zijn op de Ursicula-site op genre en daarbinnen chronologisch geordend, maar nadere zoekinstrumenten ontbreken. Ook wordt geen inkadering van het materiaal (in de historische context, of zelfs in de context van de site zelf) geboden. Wat is bijvoorbeeld het verband tussen de op deze site getoonde teksten? Dat alles zal de bezoeker zelf moeten uitzoeken. De afbeeldingen worden getoond in een formaat (ca. 800 × 1000 p) dat zich goed op het computerscherm laat lezen, en dat tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt om met zekerheid vast te kunnen stellen of een bepaalde dichtregel nu met een punt dan wel komma wordt afgesloten. Vraag is wel hoe nuttig de aanleg van een dergelijke dataverzameling is: omdat de selectie van de teksten zo summier gemotiveerd is, valt over de samenstelling en aard van het corpus in feite niet meer te zeggen dan dat deze de persoonlijke keuze van de maker van de site representeert. | |
dbnlIn hoeverre biedt deze Ursicula-site nu een aanvulling op de al veel langer bestaande site van de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren (dbnl, zie: https://www.dbnl.org/)? Feit is dat de dbnl al sinds 2003 meer ‘meters’ materiaal (primaire en secundaire literatuur van en over de Nederlandse literatuur) digitaliseert dan er door neerlandici geproduceerd wordt.Ga naar voetnoot5 Voor de zeventiende eeuw is inmiddels een omvangrijk corpus teksten in de dbnl omgenomen. Een klein deel daarvan is ook in facsimile beschikbaar. In die zin is Ursicula een welkome aanvulling op wat de dbnl biedt. Editietechnisch stelt de dbnl onderzoekers wel voor problemen. Er wordt immers gewerkt met bestaande edities, die variëren van Griffioen-deeltjes voor een breed publiek (met | |
[pagina 267]
| |
herspelde en soms zelfs hertaalde teksten) tot Monumenta-delen met historisch-kritische edities zoals die door het Huygens Instituut (zie: http://www.huygensinstituut. knaw.nl) worden uitgegeven. De dbnl is naar eigen zeggen ‘een warenhuis’, dat een keur aan zeer verschillende waren te bieden heeft. Voor onderzoekers biedt het ‘Colofon’ dat bij iedere tekst in de dbnl wordt geschreven voldoende houvast om te bepalen wat de aard en kwaliteit van het getoonde zijn. Belangrijk pluspunt van de dbnl ten opzichte van een site als Ursicula is de doorzoekbaarheid van teksten. Omdat die worden ingevoerd als stukjes ‘data’, geheel te ordenen in een databank, zijn ze doorzoekbaar op woordniveau (die functie werkt bij de dbnl overigens nog niet zo snel en precies) als ook op elk ander thema of aandachtsgebied waardoor de inrichting van de databank is bepaald. De dbnl heeft in de presentatie gekozen voor ontsluiting op chronologie en auteursnaam, maar heeft op de site bijvoorbeeld ook een ingang op topografische bijzonderheden (Atlas voor de Nederlandse taal en cultuur, zie: https://www.dbnl.org/atlas/) opgenomen. Bijzonder is natuurlijk ook dat de site de scheiding tussen disciplines doet vervagen. Allereerst omdat de taal- en letterkunde als gelijkwaardige onderdelen van de neerlandistiek worden ontsloten, maar ook omdat de site een toegang biedt tot teksten die niet alleen voor neerlandici interessant zijn. Van Manders Schilder-boeck (1604) is er bijvoorbeeld op te vinden (zie: https://www.dbnl.org/titels/titel.php?id=mand001schi01). | |
Emblem Project Utrecht en editorIn het Emblem Project Utrecht (zie: http://emblems.let.uu.nl) wordt geëxperimenteerd met nog gedetailleerdere ontsluiting van zeventiende-eeuwse teksten. Het corpus van het project bestaat uit 25 liefdesembleembundels van Zuid- en Noord-Nederlandse origine. Doel is van die bundels goed doorzoekbare edities op het internet beschikbaar te stellen, en tegelijkertijd aanknopingspunten voor vervolgonderzoek op te nemen. Een van de invullingen daarvan is de ontwikkeling van editor, gepresenteerd door Peter Boot (zie http://www.huygensinstituut.knaw.nl). Een wetenschappelijke publicatie in de letteren is in het algemeen een publicatie op papier over andere publicaties op papier. De wetenschappelijke publicatie verwijst naar de eerdere publicaties, maar de publicaties blijven zelfstandige, losstaande eenheden. De impliciete connecties tussen beide komen pas tot leven voor de aandachtige lezer die ze naast elkaar legt op zijn bureau. In de digitale, ‘genetwerkte’ wereld kunnen publicaties rechtstreeks naar elkaar verwijzen. Langzamerhand ontstaat een ongedeelde informatieruimte waarin wetenschappelijke literatuur in letterlijke zin gemeengoed is. De wetenschappelijke ‘Information Commons’ maakt het mogelijk informatie-items elders direct aan te wijzen, te beschrijven, te categoriseren en te relateren. Die informatie-items kunnen bijvoorbeeld deel uitmaken van een digitale editie. Zo kan die editie worden geannoteerd, becommentarieerd en kunnen er theorieën worden ontvouwd, alles onder directe verwijzing naar de editie zelf. | |
[pagina 268]
| |
GeschiedenisgisAan de Fryske Akademy loopt een onderzoeksproject waarin een aantal zaken die voor de tekstwetenschap nog in de kinderschoenen staan - zoals het hierboven bij editor geschetste beeld van het delen van data en het aanvullen van data door derden - al in zekere mate gerealiseerd zijn. Het Historisch gis Fryslân doet onderzoek naar manieren om chronologische ontwikkelingen in de welvaart van de Friese bevolking vast te stellen. Over de historie en inhoud van het project melden de onderzoekers op hun website: Het Historisch gis Fryslân komt voort uit het sinds 1988 bij de Fryske Akademy lopende tweelingproject Kadastrale en Prekadastrale Atlas fan Fryslân. De in boekvorm uitgegeven Kadastrale Atlas bevat naast de uitgave van de oudste kadasterkaarten (of minuutplans) van 1832 de beschrijvingen van alle percelen zoals die terug te vinden zijn in bijbehorende registerdelen (de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafels of oat's). De Prekadastrale Atlas biedt, ook in boekvorm, een aan het kaartbeeld van 1832 gekoppelde reconstructie van alle agrarische bedrijven in 1700 én van de boerderijen waarop in 1640 stemrecht rustte. Deze is gebaseerd op een tweeledige grondboekhouding, vervat in de zogenoemde Floreenkohieren en Stemkohieren, die voor heel Fryslân overgeleverd zijn sinds respectievelijk 1700 en 1640. Van deze atlas, die per grietenij (oude gemeente) uitgegeven wordt, zijn inmiddels zeventien delen verschenen.Ga naar voetnoot6 Begin 2002 kon vervolgens deelgenomen worden in het landelijke project De Woonomgeving van de Erfgoedkoepel diva (Documentaire Informatievoorziening voor het Archiefwezen). Voor drie Friese gemeenten, te weten Menaldumadeel, Hennaarderadeel en Baarderadeel, gelegen tussen Franeker, Sneek en Leeuwarden, werden de reeds beschikbare gis-bestanden verder uitgewerkt en aangevuld met nieuwe informatielagen. De voornaamste daarvan betreffen de voormalige kloostergoederen, de goederen van de parochiekerken en de stinzengoederen, behorend bij de machtsposities van de middeleeuwse adel. De resultaten zijn sinds eind september 2003 te raadplegen op www.dewoonomgeving.nl. Het meest opvallende aan de presentatie van deze gis-toepassing waren de vragen na afloop. Zouden met dit materiaal ook niet vraagstellingen vanuit een hele andere discipline dan de geschiedenis beantwoord kunnen worden? En zouden, in het verlengde daarvan, onderzoekers uit verschillende disciplines niet kunnen samenwerken om de invulling en inrichting van de database te bepalen? Het zou bijvoorbeeld niet onlogisch zijn om taalkundige gegevens (bijvoorbeeld over de verspreiding van dialecten) in deze gis-structuur onder te brengen. | |
ing - Resolutiën der Staten-Generaal 1626-1651‘Zoeken voor gevorderden, maar wel gebruikersvriendelijk’, zo wordt de elektronische uitgave van de Resolutiën der Staten-Generaal 1626-1630 door een van de makers ervan, I. Nijenhuis, omschreven (zie: http://www.inghist.nl/). De presentatie van de site op de congresdag maakte duidelijk dat de onderzoeker deze rijke bron op veel ver- | |
[pagina 269]
| |
schillende manieren kan bevragen. Ongeacht de vraagstelling of invalshoek biedt het full text-zoeken in ieder geval voor de onderzoeker met kennis van zaken een rijke bron van informatie. Vraag is wel: hoe het zit met de gebruiksmogelijkheden van de site voor niet-ingewijden, voor niet-historici. Is de site ook zo toegankelijk voor de onderzoeker die niet weet op welke zoektermen gezocht moet worden? Hoe zit het bijvoorbeeld met de gebruiksmogelijkheden van de indexen? | |
De Bello BelgicoEen soortgelijke vraag kan ook gesteld worden over de site over de ‘Dutch Revolt’, zie http://dutchrevolt.leidenuniv.nl/. Omdat de site bestaat uit losse internetpagina's, is het zoeken in het materiaal niet eenvoudig. Er is heel wat voorkennis nodig om op die plaatsen van de site te komen, waar relevante informatie te vinden is. | |
MuziekwetenschapNoord- en Zuid-Nederlandse LiederenbankIn de muziekwetenschap wordt al sinds het verschijnen van het proefschrift van Louis Grijp in 1991 (Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw) intensief met de computer gewerkt. Door het analyseren van liedteksten op heffingen en dalingen worden patronen in melodieën vastgesteld. Die patronen worden dan weer gebruikt om vast te stellen welke verwantschap er tussen liederen en liedbundels bestaat, en hoe in zijn algemeenheid het (door Grijp zo genoemde) ‘mechanisme van de contrafactuur’ - het ontlenen en hergebruiken van bestaande melodieën voor nieuwe liederen - in de zeventiende eeuw in zijn werk is gegaan. Het Noord-Nederlandse deel van dit onderzoek zal op korte termijn op de site van het Meertens Instituut gepubliceerd worden (zie: http://www.meertens.knaw.nl/, waarschijnlijk te verschijnen onder ‘Databanken’). Naar de Zuid-Nederlandse situatie wordt nog volop onderzoek gedaan door onder anderen H. Meeus en M. De Wilde (Universiteit Antwerpen). De Wilde schetste in haar bijdrage aan dit congres hoe dit proces nu verloopt. Met de computer is ‘matching’ van patronen mogelijk, en langs die weg is bijvoorbeeld vast te stellen welke lijnen van beïnvloeding er tussen Noord- en Zuid-Nederland op dit punt in de zeventiende eeuw geweest zijn. Wat in de huidige technische opzet van de zogenaamde ‘liederenbank’ nog niet of slechts gebrekkig kan, is die herkenning ook op andere manieren te realiseren. De onderzoeker typeert weliswaar de inhoud van liederen met trefwoorden en herspelt ook de titels van liederen om het corpus anders dan op melodieën doorzoekbaar te maken, maar enkele voorbeelden van zoekopdrachten in de liederenbank tonen overtuigend aan dat dit systeem niet afdoende werkt. Een oplossing zou gevonden kunnen worden in het volledig invoeren van de liedteksten. Maar het probleem van de herspelling is daarmee niet opgelost. Het wachten is op software die de overeenkomst tussen bijvoorbeeld verschillend gespelde woorden kan vaststellen. | |
[pagina 270]
| |
Musical RetrievalOok de andere muziekwetenschappelijke bijdrage aan het congres, van F. Wiering (zie: http://www.cs.uu.nl/people/fransw/), had als onderwerp het zoeken met behulp van de computer. Wiering betoogde dat het doorzoeken van de muzikale inhoud nog in de kinderschoenen staat. Internationaal wordt er hard gezocht naar oplossingen. Er zijn voor het zoeken naar (en in) melodieën al bruikbare technieken ontwikkeld, die ons bijvoorbeeld in staat stellen om melodieën te identificeren die zonder tekst of componistennaam overgeleverd zijn, om verwante melodieën te vinden en om melodieën te vinden die bij een gegeven tekst passen. In deze presentatie werd een aantal voorbeelden van muzikale zoekvragen over zeventiende-eeuwse melodieën besproken. Duidelijk werd dat er technische innovaties nodig zijn om beter en gemakkelijker te kunnen zoeken. | |
BoekwetenschapHet handgedrukte boek uit de Nederlanden online: onderzoeksperspectieven Wie het zeventiende-eeuwse boek bestudeert, kan al ruim twintig jaar terecht bij de stcn (Short-Title Catalogue, Netherlands). Sinds vijf jaar ontsluit de stcv (Short Title Catalogus Vlaanderen) al het Vlaamse drukwerk. De gratis beschikbare stcn en de stcv openen ongekende onderzoeksperspectieven, zo werd in de presentatie van S. Van Impe en J. Bos duidelijk (zie http://krait.kb.nl/coop/bibliop/bibl-html/boeken/boeken_alg.html en http://www.stcv.be/). De systematisch ontsloten catalogi bieden bijvoorbeeld de mogelijkheid te inventariseren in welk lettertype publicaties gedrukt zijn. De piekproductie van gotisch gedrukte pamfletten in de jaren 1648 en 1672 kan zo bijvoorbeeld worden aangetoond. | |
ToekomstIn haar afsluitende plenaire lezing, getiteld ‘De zeventiende eeuw digitaal: nieuwe perspectieven’, gaf P. Alkhoven (kb) een overzicht van de nog lopende en reeds afgeronde digitaliseringsprojecten op het gebied van de zeventiende eeuw in (vooral) Noord- en Zuid-Nederland. Uit haar betoog werd duidelijk dat er discrepantie bestaat tussen de gedachten die instellingen zoals de Koninklijke Bibliotheek over digitalisering hebben en de wensen die individuele onderzoekers koesteren. Dat komt, begrijpelijkerwijs, deels door de publieke functie die bibliotheken en musea vervullen. Zij dienen niet alleen de onderzoeker, maar ook een breder publiek van geïnteresseerden. Duidelijk bleek dat de vraag naar ‘wie doet wat aan digitalisering, en waarom’ urgent is, en zeker ook door onderzoekers van zeventiende-eeuws cultuurgoed gesteld en beantwoord moet worden. Laten individuele onderzoekers het digitaliseren aan erfgoedinstellingen over, dan bepalen die door de keuze van te digitaliseren materiaal en de wijze van digitaliseren welke onderzoeksvragen er gesteld worden. Omdat die instellingen ook op een breed publiek gericht zijn, ligt vervlakking van de mogelijkheden op de loer. | |
[pagina 271]
| |
Een andere urgente vraag die beantwoord moet worden, is die van ontwikkeling van ict-kennis bij individuele onderzoekers. Als zij het digitaliseren naar zich toe trekken, omdat zij het materiaal dat ze nodig hebben kunnen ontsluiten op een manier die ze willen, dan betekent dit dat die onderzoekers zich moeten bekwamen in de ict. Want ze moeten keuzes maken voor bepaalde technieken, ze moeten leren zoeken op geavanceerde manieren, en ze moeten oog hebben voor de koppeling van onderzoekscollecties over verschillende disciplines heen. Dat betekent dat er - in ieder geval voor een tijdje - geld gaat naar ontwikkelingen die niet direct zichtbaar zullen worden, en die een verdubbeling lijken te zijn van het al bestaande. Maar willen we vooruit, dan ontkomen we niet aan de integratie van ict in de letterendisciplines. |
|