De Zeventiende Eeuw. Jaargang 22
(2006)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Leiden, metropool der muzen en tuin van Holland
| |
Jean Nicolas Parival (1605-1669)Jean Nicolas (de) Parival, geboren te Verdun in het noordoosten van Frankrijk, vestigde zich in 1624 in Leiden waar hij, met uitzondering van een korte periode in Leuven, bleef wonen tot zijn dood.Ga naar voetnoot2 In 1628 trad hij in het huwelijk met Margriet van der Meu- | |
[pagina 172]
| |
len, en een jaar na haar dood (Leiden 1636) met Elisabeth de Leques alias la Croix, geboren te Parijs. In 1645 wordt ‘Johannes Perrival, spraeckmeester van Verduyn’ ingeschreven als poorter. In 1648 wordt hij genoemd als ‘wijnkooper’; hij woonde toen bij het Gravensteen. In december 1649 schreef hij zich in aan de universiteit en als ‘spraakmeester’ gaf hij Franse les aan studenten.Ga naar voetnoot3 Hij deed dit trouwens al jaren. Uit een notariële akte van 1628 blijkt dat een viertal studenten Parival voor zijn lessen betaalde door hem op hun kosten bij een hospita onder te brengen. Dat Parival een succesvolle leermeester geweest is, blijkt onder andere uit de talrijke edities van een in het Latijn geschreven leerboekje met vervoegingen van Franse werkwoorden (Leiden, 1645, 10de druk 1667)Ga naar voetnoot4 en uit zijn Dialogues français (1656)Ga naar voetnoot5, dat tot 1753 regelmatig herdrukt is. Het zijn 21 fictieve gesprekken die inzicht geven in het dagelijkse leven van de toenmalige studenten, vooral de Duitstalige edellieden die in grote aantallen in Leiden kwamen studeren. Parival was zeer prinsgezind en naast deze leerboeken schreef hij Le vray interet de la Hollande (1662),Ga naar voetnoot6 een neerslag van zijn discussie met de staatsgezinde econoom Pieter de la Court over diens recente Interest van Holland (1662), en het veel bekendere Abrégé de ce siècle de fer (1653),Ga naar voetnoot7 een staatkundige geschiedenis van de vijftiende en zestiende eeuw. Het boek was, ook volgens Samuel Sorbière, zeer succesvol: behalve de tien drukken in het Frans, kwamen er ook vertalingen in het Nederlands en het Engels.Ga naar voetnoot8 Vanaf 1647 tot 1656 woonde Parival op Rapenburg 59. Daarna verhuisde hij waarschijnlijk naar de Commanderij in de Kloksteeg. In 1659 kreeg hij daar problemen wegens verboden ‘bijeenkomsten van papisten’. In 1666 vertrok hij naar Leuven om in 1667 naar Leiden terug te keren. Hij overleed er in september 1669 en werd begraven in Oegstgeest. | |
Les Délices de la HollandeLes Délices de la Hollande verscheen in 1651 bij Pierre Leffen in Leiden. Er is later, mede op grond van een opmerking in het voorwoord van de edities van 1678 en 1685 wel gezegd dat Parival met dit boek het startschot gegeven heeft voor een nieuw genre.Ga naar voetnoot9 Er zijn | |
[pagina 173]
| |
inderdaad na 1651 heel wat Délices verschenen: Les Délices de la France (1670) door François Savinien d'Alquié, die in 1669 Parivals boek bewerkte, Les Délices des Païs-Bas door J.-B. Christyn (1697), Les Délices de l'Italie (1706), Les Délices de la Grande-Bretagne et de l'Irlande (1707), l'Etat et les Délices de la Suisse (1714), Les Délices du Pays de Liège (1738-1744), Les Délices du Brabant et de ses campagnes (1757). Sommige van deze titels verschenen als seriewerk bij de Leidse drukker en boekverkoper P. van der Aa,Ga naar voetnoot10 die ook tekende voor Les Délices de Leide (1712) en Les Délices de la campagne à l'entour de Leide (1713).Ga naar voetnoot11 Toch was Parival zeker niet de ‘uitvinder’ van het genre. In de zestiende en zeventiende eeuw verschenen er heel wat in het Latijn geschreven land- en streekbeschrijvingen onder de titel Deliciae.Ga naar voetnoot12 Parivals vernieuwing bestond voornamelijk in zijn gebruik van het Frans. Zelf zag hij zijn boek in de traditie van wat zestiende-eeuwse humanisten ‘chorographie’ noemden: een topografisch-historische beschrijving van een land, streek of een stad, waarin standaard aan bod kwamen: de natuurlijke ligging, karakter en zeden van het volk, gebouwen, handel en kunsten, beroemde mannen, regeringsinstellingen en een historisch overzicht.Ga naar voetnoot13 Parival verwijst zelf naar Strada, Pontanus en tot tweemaal toe naar het bekende boek van Marcus Zuerius Boxhorn, Le Theatre des villes d'Hollande of Theatrum sive Hollandiae comitatus et urbium nova descriptio (1632), in Nederlandse vertaling verschenen als Toneel ofte beschryvinge der steden van Hollandt (1634). Dit gebruikte hij vooral voor het historische overzicht: J'ay suivi les deux tres celebres personnages & les mieux versez dans l'antiquite de la Hollande, a scavoir Hugo Grotius, que la Parque nous a ravi devant le temps, & Marcus Zuerius Boxhornius, professeur en l'université de Leiden. (ed. 1655, p. 218) Boxhorn beschrijft na een inleidend historisch overzicht de steden van Holland en West-Friesland. Het is opgedragen aan de burgemeesters van Amsterdam, een stad ‘de welcke boven alle andere steden in groote, macht, rijckdom, heerlijke ghebouwen, en de menichte van menschen verre verheven is’. Boxhorn wist hier alles van. Zijn oom en mentor Johannes Pontanus, genoemd door zowel hem zelf als Parival, was namelijk auteur van Rerum et urbis Amstelodamensium historia (1611) of Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coopstadt Amsterdam (1614) de eerste stadsbeschrijving in de Republiek. ‘Pontanus [paste] de chorografie aan [...] aan de nieuwe realiteit van een Holland, waarin de steden en vooral Amsterdam, de machtsfactoren waren geworden. De na hem komende stadsbe- | |
[pagina 174]
| |
schrijvingen gingen verder op deze weg’.Ga naar voetnoot14 En de stadsbeschrijvingen in boeken zoals die van Parival hebben er sterk toe bijgedragen dat buitenlandse reizigers, niet in het minst de Fransen, de provincie Holland zagen als het land van de mooie steden. Les Délices de la Hollande bestaat uit twee gedeelten. Het eerste volgt het model van de landbeschrijvingen en behandelt in zes hoofdstukken respectievelijk de naam van de provincie en de oorspronkelijke bewoners (1), een overzicht van de steden en dorpen (2), de verschillende landschappen, het grondgebruik en het klimaat (3), de zeden en gewoonten van de inwoners (4), de koophandel en de visserij (5) en ten slotte de belastingen (6). Hierna volgen er afhankelijk van de edities zeventien of achttien hoofdstukken met beschrijvingen van de steden (Leiden op de eerste plaats!), opnieuw gevolgd door elf algemene hoofdstukken. Deze behandelen de godsdiensten, de adel, de vrijheid, de rechtspraak, de regeringscolleges van Holland en de Staten-Generaal, de admiraliteit, scheepvaart, de overwintering op Nova Zembla, enkele zeereizen naar Oost-Indië en ten slotte bondgenootschappen met buitenlandse mogendheden. Het voorlaatste hoofdstuk, ‘Contenant quelques pieces ramassees’ (‘Eenige t'samen-ghesochte stuckens begrijpende’), is toegevoegd omdat de auteur bang was enkele belangrijke dingen vergeten te hebben inclusief enkele zaken over Leiden. Het tweede gedeelte van Les Délices begint met een hoofdstuk over de oudste geschiedenis van Holland, waarbij ook geciteerd wordt uit Tacitus. Daarna volgen vijf hoofdstukken met een bespreking van de geschiedenis onder de graven van Holland tot en met Philips II, dan die onder de stadhouders, van Margaretha van Parma via de hertog van Alva tot en met Frederik Hendrik. Voor het afsluitende hoofdstuk over Willem II is een hoofdstuk opgenomen over grote verrichtingen op zee tijdens de oorlog met Spanje en een hoofdstuk over de levensduur van de Republiek, waarbij Parival ook ingaat op wat Strada en Boxhorn hierover hebben geschreven. Evenals Parivals Dialogues français is dit boek waarschijnlijk vooral voor een Leids academisch publiek geschreven, in het bijzonder voor de buitenlandse studentenGa naar voetnoot15 die zich op deze manier op de hoogte konden stellen van de stad en de provincie waar ze verbleven.Ga naar voetnoot16 Veel van hun professoren werden met naam en toenaam genoemd. Maar bij de personen aan wie het boek is opgedragen bevindt zich behalve de curatoren van de universiteit, die Parival daarvoor achttien guldens schonken,Ga naar voetnoot17 en de burgemeesters van Leiden, ook een burgemeester van Amsterdam. Met de tweede editie, die een expliciete verwijzing bevat naar ‘Les seigneurs etrangers [qui] accourent icy en foulle de toutes | |
[pagina 175]
| |
parts’, wordt al op een groter publiek gemikt. Deze wordt opgedragen aan twee burgemeesters van Amsterdam en de Haagse literator Aernout van Overbeke (1632-1674). Dat het boek behalve als een cursus Nederlandkunde voor studenten nu ook bedoeld was als volwaardige reisgids blijkt uit de opdracht in 1660 aan ene Van der Nath, kolonel der cavalerie, in dienst van Keizer Leopold I van Oostenrijk. Parival hoopte op een goede ontvangst ‘dans vos armées & par toutes les villes d'Allemagne, aussi bien qu'en France & ailleurs’. Toen Savinien d'Alquié kort na Parivals overlijden het boek bewerkte, deed hij zijn best nog beter in te spelen op de behoeften van buitenlandse toeristen. Aan het tweede deel voegde hij namelijk een hoofdstuk ‘Divertissemens de la Hollande’ toe, waarin hij schilderachtige informatie, die overal in het boek verspreid was, bij elkaar zette: schaatsen en ijszeilen in de winter, uitstapjes bij mooi weer in de zomer, het kolfspel, muziek maken, enzovoort. Deze editie van 1669, de laatste met Parivals naam op de titelpagina, is verlucht met stadsplattegronden die in de latere edities terugkomen. Een opvallend verschil met de simpele eerste uitgaven. De editie van 1697 wordt aangekondigd in het voorbericht als een bijna nieuw werk, iets wat eigenlijk alleen maar het historische overzicht betrof dat vanaf 1677 bijgewerkt was. Dat up to date-brengen was al in de tweede druk (1655) begonnen, met na de inhoudsopgave een ‘continuation’ van niet minder dan achttien pagina's. De laatste editie van 1728 is bijgewerkt tot 17 februari 1720 toen er in Den Haag een verdrag getekend werd tussen de afgevaardigden van de keizer en de koningen van Frankrijk, Spanje en Engeland. Tussen 1651 en 1728 verschenen er niet minder dan veertien edities.Ga naar voetnoot18 Het boek is gedurende deze hele periode en nog vele decennia later door Franse toeristen als reisgids gebruikt. Dit blijkt ook uit het feit dat schrijvers van modernere gidsen Parival weliswaar altijd bekritiseerden maar wel steeds noemden. Ook Britten - en niet alleen reizigers - behoorden tot de gebruikers; het hoofdstuk over de zeden en gewoonten van de Hollanders in Observations upon the United Provinces of the Netherlands (1672), het beroemde boek van Sir William Temple, is zeer waarschijnlijk geïnspireerd door hoofdstuk IV van het boek van Parival, Des Moeurs des Habitans de cette province (Van de Zeden der Inwoonderen deses Landts); maar vanaf 1685 worden enkele passages van het hoofdstuk van Temple letterlijk overgenomen in de Délices. Deze Frans-Engelse wisselwerking levert een uitvoerig overzicht over de Nederlandse zeden die door veel lezers gretig in hun reisverhalen werden overgeschreven. | |
Parival geeft de ereplaats aan LeidenOmdat Les Délices bedoeld was als een beknopt werkje hoeft het geen verbazing te wekken dat de beschrijving van Amsterdam maar veertien bladzijden telt. Leiden ech- | |
[pagina 176]
| |
ter heeft er wel zesentwintig.Ga naar voetnoot19 En terwijl in oudere landsbeschrijvingen de steden naar anciënniteit worden beschreven, volgens hun rangorde in de Staten van Holland (Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam), begint Parival met die van zijn woonplaats Leiden en behandelt vervolgens Amsterdam, Haarlem, Delft, Dordrecht, Gouda en Rotterdam.Ga naar voetnoot20 In de edities van 1651 en 1655 geeft hij aan waarom hij met Leiden begint: Venons à la description particulière de chasque ville, & premièrement de Leiden, qui tient le quatrième rang entre les six grandes villes de cette République, à laquelle je porte une amour & respect extrême, comme à ma mère nourriciere & où j'ay passe le plus beau de mon aage.Ga naar voetnoot21 Er is trouwens nog een ander argument: ‘Elle [Leiden] fait presque le centre de la Hollande, c'est pourquoy je commenceray par icelle, & du point je passeray a la circonference’. Hij doet dit vrij systematisch en bezoekt de andere steden van Holland steeds in korte excursies vanuit Leiden: Amsterdam ‘est à sept lieues de Leiden, du costé du nordt’. ‘En venant de Haarlem à Leiden, on a à main droite les dunes, & à gauche le grand lac’. Na de beschrijving van Den Haag schrijft hij: ‘Retournons à Leiden non par batteau mais au travers de ce beau bois’. Van Leiden naar Woerden, ‘petite ville, it y a six bonnes lieües, on y va par la digue’.Ga naar voetnoot22 Ook in zijn beoordeling van de andere steden gebruikt hij vaak Leiden als maatstaf. In Amsterdam bijvoorbeeld ‘l'air n'y est pas si beau ny si agréable qu'à Leiden à cause des marais qui l'environnent presque & la rendent inaccessible. En un mot celle cy est une ville maritime & celle la est champestre’.Ga naar voetnoot23 Deze voorkeur voor Leiden en de gekozen volgorde van de steden ‘die hier niet in haar rang, maar na de lust des Schrijvers staan’ is in alle edities gehandhaafd. In 1699 meldde de Boekzaal van Europe in een vrij neutrale bespreking: ‘Leiden heeft d'eerste plaats. Hij vindt er alles fraay’.Ga naar voetnoot24 Leiden neemt niet alleen de eerste plaats in bij de beschrijvingen, er worden zelfs twee hoofdstukken aan de stad gewijd, of liever één aan de stad en één aan de omstre- | |
[pagina 177]
| |
ken. Leiden (7) en ‘Het land rondom Leiden’ (8) vormen als het ware een diptiek.Ga naar voetnoot25 Parival, die over het algemeen gevoelig is voor het groen in de Hollandse steden, doet dit niet bij de andere steden, mogelijk uit onbekendheid met de plaatselijke situaties of meer waarschijnlijk omdat zijn beoogde lezers (de Leidse studenten) daar toch niets aan hadden. Evenals beschrijvers van andere stedenGa naar voetnoot26, ziet Parival zijn stad Leiden en het Leidse platteland als een geheel. Na de lezer meegenomen te hebben door de verschillende dorpen en langs de duinen, keert hij terug in de stad: Je reviens à la ville, apres m'estre un peu egaré & esgayé dans ces villages & champs, dont je ne puis assez hautement loüer les charmantes diversitez, & m'en r'aproche tout doucement, pour dire, que c'est le jardin de toute la Hollande & des provinces voisines. (1655, p. 71-72) Ook de manier waarop dit hoofdstuk eindigt benadrukt de speciale positie van Leiden. Het besluit namelijk met een lofprijzing op de stad, iets wat we alleen nog bij Amsterdam aantreffen. In deze retoriek vinden we behalve de intieme aanspreekvorm met ‘tu’, alle topoi die volgens de klassieke theoretici gebruikt moeten worden bij de stedenlof, een genre dat rond 1600 zeer geliefd was bij Neolatijnse dichters.Ga naar voetnoot27 Parival houdt zich aan de volgorde aangegeven in de Institutio Oratoria van Quintilianus, die twee belangrijke aspecten benadrukt. Aan de ene kant moeten de inwoners genoemd worden (bij Parival handwerkslieden en geleerden), aan de andere kant materiële zaken zoals stadsmuren en gebouwen. Daarnaast kan ook gedacht worden aan de geografische ligging en Parival noemt inderdaad het lieflijke landschap, de zuivere lucht en de nabijheid van de zee.Ga naar voetnoot28 Alvorens verder te gaan met de overige stadsbeschrijvingen spreekt dus Parival ‘zijn’ Leiden toe: Leiden ma tres chere ville & seconde patrie, je pense m'estre acquité d'une partie de mon devoir & de mes obligations pour avoir chanté quoy que fort imparfaitement ta beauté & tes glorieuses loüanges, donne mon insufficance à l'amour que je te porte & souffre que je publie avec autant de verité que de Zele que tu surmontes en beauté, tout ce qu'il y a de plus beau, net, & poly, es autres villes de l'Europe. Tu enserres dans tes entrailles les meilleurs maistres en toute sorte de mestiers: ouy, les neufs Soeurs, épouvantées de cette furieuse Belonne, qui a par tant d'années, exercé son tragique & sanglant mestier, parmy les pauvres Chrestiens, se sont retirées dans l'enclos de tes murailles, pour y vivre en paix sous ta protection, avec les plus beaux esprits de l'univers: les beaux bastimens & tes ruës si bien proportionnées qui n'ont rien qui ne rejoüisse merveilleusement la veüe, & l'agreable situation jointe a la bonté de l'air & le voisinage de l'Ocean, semblent les y avoir attirés. Reçois ces faibles tesmoignages de ma gratitude, de mon amour inviolable & des voeux que je fais & feray toute ma vie pour ta prosperité & l'accroissement de ton traffic. (1655, p. 73-74) | |
[pagina 178]
| |
Leiden: beschrijving van de stadParival houdt zich aan de regels van het genre door te beginnen met de ligging en de naam van de stad. Hiervoor heeft hij waarschijnlijk bij Boxhorn ‘geleend’ want Parivals alinea over de etymologie van de stadsnaam ‘Ravenbergh’, ‘Luchtighen-Berg of Legia’, is een vrij duistere samenvatting van wat Boxhorn er met veel geleerde citaten over te berde brengt.Ga naar voetnoot29 De oudheid van de stad, ook een standaardtopos van de stedenlof, blijkt uit de Burcht, die kort bescheven wordt. In het historische overzicht komen ook de belangrijkste kerkgebouwen voor: de Pieterskerk, de Sint Pancras (Hooglandse kerk) en de Onze-Lieve-Vrouwekerk (met de grafzerk van Scaliger). Ook genoemd worden de vergroting van de stad naar het zuiden in 1389 [eigenlijk 1386], het Beleg door aanhangers van hertog Albrecht in 1419 [eigenlijk hertog Jan van Beieren, 1420] en vooral het Beleg en Ontzet van 1574. Parival benadrukt de moed van de burgers en citeert de heldhaftige woorden van burgemeester Van der Werff.Ga naar voetnoot30 Ook vermeld wordt de jaarlijkse herdenking hiervan op drie oktober met eens in de zeven jaar de opvoering van een toneelstuk. De volgende zes bladzijden zijn gewijd aan de universiteit, naar verluidt gesticht ‘pour recompenser les bourgeois des travaux qu'ils avoient endurés’. Volgens Parival, die bijna lyrisch wordt, is Leiden er dan ook bijzonder geschikt voor: de stad is goed ingericht, heeft aardige inwoners en biedt volop gelegenheid voor uitstapjes in de omgeving; de zee is niet ver, en de stad is het centrum van de provincie. Parival noemt de verschillende faculteiten, de professoren en de vakken die ze doceren. Naast andere zaken zoals de organisatie en de curatoren, benadrukt Parival het hoge niveau van de ‘maîtres d'exercice’, onder wie natuurlijk ‘spraeckmeesters’ zoals hijzelf. Hij staat ook stil bij het feit dat er zoveel buitenlandse studenten uit de beste kringen in Leiden komen studeren, en noemt hun rechten en hun uitspattingen.Ga naar voetnoot31 Na de vermelding van de drukkerij van Elsevier, wordt het dossier universiteit afgesloten met een enthousiast commentaar op het Rapenburg, ‘niet alleen de fraaiste straat van deze stad, maar van het hele land’. Als bewijs van deze bewering citeert Parival de anekdote van de theoloog Polyander van Kerckhoven (1568-1646), die beweerde te wonen in de fraaiste straat ter wereld.Ga naar voetnoot32 Tot nu toe zit er een duidelijke lijn in Parivals verhaal, maar vanaf dit punt verdient de opbouw geen schoonheidsprijs. Zelf zegt hij dat hij de grootste moeite heeft een | |
[pagina 179]
| |
keuze te maken uit de vele zaken die hij zou kunnen noemen: ‘Ce ne seroit jamais fait si je voulois éplucher par le menu, tout ce qui est de remarquable à Leiden, qui est entièrement belle en toutes ses parties’. Na de vermelding van de Breestaat en de Haarlemmerstraat, de belangrijkste doorgaande wegen van de stad, en van de Oude Rijn, de vele bruggen en de lakenindustrie, komt hij terug bij de Academiewijk met het Anatomische Theater, de Bibliotheek, de boekhandels en drukkerijen, en het Statencollege voor studenten in de theologie. De daaropvolgende alinea's, over de liefdadigheidsinstellingen, de hofjes en de stadsverordeningen waaraan strikt de hand gehouden wordt, geven hem de gelegenheid het stadsbestuur te prijzen, en meer algemeen het belang dat er in de Republiek aan dit soort zaken gehecht wordt. Hierna komen de twee jaarmarkten op Hemelvaart en op drie oktober, en de zeer gedetailleerd beschreven veilingen van huizen, graven en tuinen. Het hoofdstuk sluit af, zoals bij Boxhorn, met het noemen van enkele beroemde mannen: de Rooms-Koning graaf Willem II, Floris V, die door Gerard van Velsen vermoord werd, de schilder Lucas van Leyden en vooral de beruchte Jan van Leiden, de koning van de wederdopers in Munster. In het hoofdstuk ‘Du territoire de Leiden’, ‘dat de beste boter van Holland voortbrengt’, neemt Parival eerst zijn lezer mee in de richting van de zee. Via de ‘mooie dorpen’ Rijnsburg, Noordwijk of Valkenburg komt hij aan in Katwijk aan Zee, waar de studenten en de burgers gaan zwemmen en vis eten. Men kan ook te paard een tochtje langs het strand maken om daarna via Noordwijk, Rijnsburg en Oegstgeest terug te keren naar Leiden. Ten zuiden van Leiden liggen Zoeterwoude, Leiderdorp en Voorschoten met hun fraaie buitenhuizen. Dit stukje wordt gecompleteerd met enkele schilderachtige details over de kleding van de boeren, hun kermissen en hun ruzies, en de auteur besluit dit uitstapje in Rijnland met een beschrijving van het uitzicht vanaf de duinen: Pour contempler avec admiration ce païsage qui est plus capable de faire sortir les Dieux du ciel pour y venir prendre leurs ébats, que ne fut jadis la Grèce; it faut monter sur une de ces montagnes de sable pour découvrir beaucoup de tres beaux villages, une infinité de tres belles maisons de plaisance, un pais tout plat entrecoupé de mille canaux, et en descendre bientôt, de peur qu'on ne se perde dans la contemplation de ces merveilles. (p. 71) Terug in Leiden, de tuin van Holland, krijgen we een ratjetoe aan informatie over de waanzinnige prijs van tuinderijen, de pas gebouwde Lakenhal (1638-1640), de trekschuiten naar Amsterdam, Haarlem, Utrecht, Den Haag en Delft, de acht poorten van de stad met bijzondere aandacht voor de Witte Poort (1650), de mooiste. Opnieuw wordt het uitstekende stadsbestuur geprezen, weliswaar een vast onderdeel van de stedenlof,Ga naar voetnoot33 maar Parival lijkt hier toch een beetje door te slaan. Het hoofdstuk besluit zoals gezegd met de cursief gedrukte aanspraak gericht tot Leiden. | |
[pagina 180]
| |
Veranderingen in het beeld van Leiden van 1651 tot 1728Zoals we gezien hebben zijn er in de loop van de bijna tachtig jaar dat Les Délices de la Hollande in de winkels te koop was, de nodige veranderingen aangebracht. Dit geldt ook voor de passages die betrekking hebben op Leiden, waarbij er vooral sprake geweest is van een betere ordening. In 1655 bijvoorbeeld staat er nog meer dan twee bladzijden informatie over Leiden in het hoofdstuk over Hoorn en de kleine steden van Noord-Holland. Na een passage over de duinen waar Leidse studenten geneeskrachtige kruiden kunnen vinden, volgt een lang stuk over het Theatrum Anatomicum en over gebouwen aan het Rapenburg (1755, p. 141-143). Als in 1697 het hoofdstuk ‘Pièces ramassées’ verdwijnt, worden de details over Leiden en omgeving in de twee bestaande hoofdstukken ingevoegd. Ook is er dan geprobeerd deze hoofdstukken beter in te delen: alle kerken worden bij elkaar besproken en de alinea's over de Lakenhal, de acht poorten en de trekschuitverbindingen worden verplaatst naar het hoofdstuk over de stad. Nadat de lofzang aan het eind van hoofdstuk 8 het vanaf 1660 moest stellen zonder het persoonlijke ‘ik’, verdween deze in 1678 helemaal en werd vervangen door informatie over de oorlog van 1672, daarmee samenhangende oproeren in de stad en de Leidse voorstellen voor het verdrag bij de Vrede van Nijmegen (1678). De actualiteit won het van een genre dat toen als ouderwets overkwam; de lofzang was trouwens iets persoonlijks van de in 1669 overleden Parival. In de loop van de tijd verdwijnen er steeds meer details die Parival om persoonlijke redenen had opgenomen, zoals het nadrukkelijk prijzen van het stadsbestuur en het zichzelf opvoeren als wandelaar die geniet van zijn uitje. In 1655 schrijft Parival nog bij terugkeer in de stad: Je reviens à la vile, apres m'estre un peu egaré & esgayé dans ces villages & champs, dont je ne puis assez hautement loüder les charmantes diversitez, & m'en r'aproche tout doucement, pour dire, que c'est le jardin de toute la Hollande & des provinces voisines. Vanaf de editie van 1697 (p. 70) is de ‘ik’ uit de passage verdwenen en worden de groenten niet meer gespecificeerd. Ook de groentenman, die zijn waar, ‘Leidse penen!’, aanprijst in de straten van Amsterdam, is geschrapt. In 1660 wordt de oorspronkelijke liefdesverklaring aan het tweede moederland vervangen door het bezingen van het paradoxale lot van Leiden, een stad die in tegenstelling tot andere steden niet onderhevig is aan de tand des tijds: La tres jolie ville de Leiden, qui est entre les autres ce que le printemps est entre les quatre saisons de l'année. Les autres villes des païs estrangers vieillissent sous la pesanteur des années & des revolutions, celle-cy est rajeunie depuis les troubles, a pris un tres grand accroissement, & est devenue tres belle & tres riche par le grand commerce. (1660, p. 44) | |
[pagina 181]
| |
Deze tekst blijft ongewijzigd tot 1685, maar in 1697 wordt de bloemrijke vergelijking met de jaargetijden eruit gehaald, terwijl, mogelijk als compensatie voor de verdwenen lofzang, het andere aspect juist versterkt wordt: Leiden is niet iets voorbijgaands zoals alles ter wereld. Terwijl andere steden geheel verdwijnen, vernieuwt Leiden zich ondanks zijn ouderdom en wordt met de dag groter, sterker en fraaier (1697, p. 41). Ook wat betreft de universiteit, die in alle edities een centrale plaats blijft innemen, is er een duidelijke ontwikkeling. In 1651 worden zeer veel professoren en curatoren bij name genoemd. Later verdwijnen al die namen behalve die van internationaal beroemde geleerden zoals Saumaise, Scaliger en Daniel Heinsius. Ook beeldende termen als ‘het vredige oord van de Muzen’ worden zakelijker. Eigenlijk wel begrijpelijk voor een boek dat, aanvankelijk geschreven voor Leidse studenten, zich al vrij snel ontwikkelde tot een gids waar geen buitenlandse toerist omheen kon. De Burcht bijvoorbeeld, die aanvankelijk alleen vermeld werd als bewijs van de oudheid der stad, wordt steeds uitgebreider beschreven. Ook het Anatomisch Theater met zijn talloze rariteiten wordt meer gepresenteerd als een toeristische trekpleister. | |
Het Leiden van Parival en dat van Franse bezoekersBij de reizigers die Parival gebruikten bij hun stadsbezoeken en bij het opstellen van hun reisverslag is er maar weinig blijven hangen van Leiden als stad van de lakenindustrie, iets waar Parival wel in lovende woorden over spreekt, maar verder niet lang bij stil staat. Ook wordt Leiden niet vermeld als de stad van de godsdienstige verdraagzaamheid of van de liefdadigheidsinstellingen, waar Les Délices wel uitgebreid aandacht aan besteedt. In de editie van 1728 wordt bijvoorbeeld sterk benadrukt hoezeer de stad geprofiteerd heeft van zijn bereidheid vluchtelingen te ontvangen: Si cette ville a fourni à quantité de malheureux fugitifs les moiens de gagner leur vie, les fugitifs y ont aussi apporté & établi les manufactures de leur païs, & elles y ont été si bien cultivées qu'elles ont attiré le commerce qui etoit dans les autres villes & contribué à rendre celle-ci aussi riche & aussi florissante qu'on la voit aujourd'hui. (p. 74) De meeste reizigers zijn goed op de hoogte van de funeste gevolgen voor Frankrijk van de herroeping van het Edict van Nantes (1685), maar brengen dit evenmin als de Hollandse liefdadigheidsinstellingen ter sprake bij hun bezoek aan Leiden. Het eerste onderwerp wordt vaak genoemd bij de algemene opmerkingen over Holland - wat ook logischer is -, het tweede steevast bij de beschrijving van Amsterdam. Voor buitenlandse bezoekers was Leiden wel de stad van het Beleg en Ontzet, waarbij Les Délices in zijn latere edities het lijden en de moed van de burgers steeds sterker benadrukt.Ga naar voetnoot34 | |
[pagina 182]
| |
Bijgevolg noemt Charles Jordan in Voiages historiques de l'Europe (1693) veel gruwelijke heldendaden, terwijl Samuel L'Honoré in La Hollande au dix-huitième siècle (1779) vooral aandacht schenkt aan de gevoelens van vaderlandsliefde voor de Republiek bij de bevolking tijdens de drie-oktobervieringen. Ook beslist uit Parival afkomstig is het beeld van Leiden als een mooie stad. Niet zozeer omdat er zoveel fraaie gebouwen zouden staan, maar omdat de stad goed onderhouden wordt door een capabel stadsbestuur. In Leiden zijn de straten niet vuil en is er veel groen. Dit is trouwens het algemene beeld dat Franse reizigers hebben van de Hollandse steden. En hoewel de meeste Franse toeristen maar enkele uren in Leiden verblijven, en hun beeld van de Hollandse stad opdoen in Rotterdam en Den Haag, de eerste plaatsen die ze bezoeken, blijft dankzij Parival de reputatie van Leiden als de mooiste stad van Holland en zelfs van Europa, ook via andere reisgidsen als die van Boussingault (1665), Misson (1691) en L'Honoré (1779), voortleven in de reisverslagen van enthousiaste toeristen. Het mooie en charmante Leiden, ‘le vray parterre & la partie la plus divertissante du jardin de la Hollande’, heeft veel te danken aan zijn omgeving, vol rijke akkers en weiden en buitenhuizen.Ga naar voetnoot35 Leiden zelf heeft ook, in tegenstelling tot de zeestad Amsterdam, iets landelijks: het is de ideale combinatie van stad en platteland, iets wat al vroeg in de zeventiende eeuw verwoord wordt door de opmerking over het Rapenburg: ‘Overal vindt men bomen: soo dat men wel met seecker groot Man seggen kan dat Leyden in een Bosch ligt; of dat er een Bosch in Leyden is’. Of in de woorden van Diderot, die in 1773 maar één zin aan Leiden besteedt: ‘C'est là qu'on peut goûter et les agréments de la ville et les douceurs de la vie champêtre’.Ga naar voetnoot36 Naast de idyllische stad met een heroïsch verleden bleef Leiden ook voor bezoekers vooral de stad van de Hollandse universiteit.Ga naar voetnoot37 Er zijn natuurlijk duidelijke verschillen tussen opmerkingen van geleerden zoals Samuel Sorbière of MonconysGa naar voetnoot38 die de studieuze sfeer in Leiden benadrukken en een veelschrijver als Charles Jordan die hele alinea's van Parival overschrijft. Sorbière heeft het over ‘De Hollandse Parnassus’ en beweert zelfs dat de studieuze sfeer niet beperkt blijft tot de universiteit en de academiewijk: J'ai souvent trouvé des marchands à qui j'avais parlé le matin à la Bourse, le soir accoudés dans leur chambre sur quelque livre grec ou latin, & je n'en ay guere connu qui n'eussent en leur jeunesse frequenté l'Académie.Ga naar voetnoot39 | |
[pagina 183]
| |
Jordan echter heeft vooral aandacht voor concrete details zoals de mummies en opgezette dieren bij de Hortus, en in het Theatrum Anatomicum kinderen op sterk water en talloze skeletten: ‘entr'autres l'on y voit une vache anatomisée et un homme dessus, qui avoit eu commerce avec elle’.Ga naar voetnoot40 Ook Toutant des Guiberts heeft in Le Voyageur véridique (1754) uitsluitend aandacht voor deze rariteiten en noemt een aap en een kat met vleugels, de bekende prent van de Pruisische boer die eens een twintig centimeter lang mes inslikte en de daaropvolgende operatie overleefde, en het juist genoemde skelet van een koe en daarop de koeiendief: hij droeg schoenen gemaakt van zijn eigen huid en een hemd van zijn darmen.Ga naar voetnoot41 Weer meer onder de indruk van de wetenschap zijn Voltaire die in 1737 colleges volgde bij Van 's-Gravesande, de schrijfster Madame du Boccage (1750), de geleerde Courtanvaux (1767), Diderot (1773-1774), en de politicus Malhesherbes (1776). Ze laten zich ontvangen en rondleiden door professoren zoals de Zwitser Jean-Nicolas Allamand, vanaf 1749 professor in de natuurkunde, en geven van de academie een positief en zelfs enthousiast beeld. Zo wordt in de Grande Encyclopédie (1765) de universiteit aangeduid als: la premiere de l'Europe [...] Il semble que tous les hommes célèbres dans la republique des lettres s'y sont rendus pour la faire fleurir, depuis son établissement jusqu'à nos jours. En enkele jaren later schrijft de ‘verlichte’ filosoof Abbé Coyer, sterk onder de indruk van de Leidse experimentele aanpak: ‘Hier geloven de hoogleraren met hun ogen in plaats van te kijken met de ogen van het Geloof’.Ga naar voetnoot42 Tegen het einde van de achttiende eeuw is het beeld van de universiteit nogal stoffig geworden. Letterlijk omdat de gebouwen vrij oud zijn en slecht onderhouden, maar ook omdat er op andere plaatsen mooiere botanische tuinen te zien zijn en rijkere verzamelingen voor natuurlijke historie, met bovendien, zoals het kabinet van Willem V in Den Haag, een veel fraaiere inrichting. Hiernaast wordt de ooit zo geprezen rust van de stad nu ervaren als gebrek aan levendigheid. Het beeld van professoren op pantoffels en van studenten die in dure, kleurige kamerjassen over straat lopen ademt niet langer de sfeer van een bruisend, intellectueel leven. Ik wil besluiten met de negentiende-eeuwse toerist Maxime du Camp, die in 1857 rondreist met een ‘in fraai marokijn gebonden Parival’ van 1660, destijds natuurlijk minder een praktische reisgids dan een mooi ouderwets boekje. Bij aankomst in Leiden is hij helemaal onder de betovering van De roemruchte vaderstad van Rembrandt, van de Elzevirs, van Otto Vaenius, de profeet Jan van Leiden, Van Mieris, Gerard Dou, Jan Steen, Van de Velde [...]. Onder een sluier van mist, achter een door de winter doorzichtig geworden gordijn van bomen, met zijn hoge klokkentoren, zijn talloze molens en huizen met rode daken. Wat een land is dit Holland! Alle steden zijn verrukkelijk.Ga naar voetnoot43 | |
[pagina 184]
| |
Dit laatste zinnetje ‘toutes ses villes sont délicieuses!’ is behalve een toespeling op Parivals Délices ook een herhaling van en verwijzing naar de achttiende-eeuwse ‘voyage de Hollande que tout le monde fait, c'est-à-dire celui des belles villes’.Ga naar voetnoot44 Maar er is veel veranderd. Deze schattige stad met zijn stille straten, verlaten kades en te grote huizen, ‘ziet eruit als een onterfde dochter of een huilende weduwe’. Leiden is nu vooral een stad van musea: het Rijks Museum van Natuurlijke Historie, het Museum van Oudheden en het Theatrum Anatomicum, en nog veel meer, worden allemaal tot in de details beschreven. En als de reiziger, nieuwsgierig naar het Leiden van Parival, op weg gaat naar het Rapenburg, ‘niet alleen de fraaiste straat van de stad, maar van het hele land’, wordt het een grote teleurstelling. De hele buurt draagt nog de sporen van de ramp met het kruitschip in 1807. Toch besluit het hoofdstuk met een vrolijke noot: studenten die elkaar lachend en schreeuwend op straat achterna zitten. Een verre echo van de bruisende studentenstad waar de aimabele Parival zo van heeft gehouden. |
|