De Zeventiende Eeuw. Jaargang 22
(2006)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Beelden van Leiden
| |
[pagina 10]
| |
daarbij terecht de mogelijkheid van concurrerende of overlappende identiteiten binnen één staat en zelfs binnen uiteenlopende bevolkingsgroepen. Ook is hij van mening dat, wil de onderzoeker vat krijgen op zoiets als ‘identiteit’, het nodig is om de wisselwerking tussen de perceptie daarvan en het maatschappelijk handelen in een bepaalde periode te onderzoeken.Ga naar voetnoot2 De historicus Peter Rietbergen heeft in een artikel over het spanningsveld tussen beeld en zelfbeeld terecht gewezen op de mogelijkheid dat beeld en zelfbeeld bepaald niet congruent hoeven te zijn en dat zij elkaar onderling kunnen hebben beïnvloed. Hij haalt daarbij een uitspraak van de achttiende-eeuwse reiziger Albrecht von Haller aan, die destijds al constateerde dat ‘de vele schilderijen die te onzent naar de werkelijkheid geschilderd werden ertoe leidden dat de werkelijkheid op een schilderij ging lijken’.Ga naar voetnoot3 Binnen de stroming in de kunstgeschiedenis die met ‘New Art History’ wordt aangeduid, wordt wel gewerkt met het idee van de ‘Urban Subconscious’. Dit is het idee dat bewoners van een bepaalde stad na enkele generaties een collectief onderbewustzijn zouden hebben ontwikkeld, dat veroorzaakt wordt door zowel de specifieke natuurlijke omstandigheden als de gemeenschappelijke geschiedenis. De typische architectuur en kunst van een stad zouden daar de onvermijdelijke resultante van zijn. Zo zou het fenomeen van de Leidse fijnschilders met hun kleine schilderstukken zonder veel diepte te relateren zijn aan de benardheid van de ruimte in deze ‘pleinloze’ stad (versus bijvoorbeeld de ruimtelijkheid c.q. perspectiefschilders van Delft).Ga naar voetnoot4 Al spoedig moesten de deelnemers van de projectgroep constateren dat de theorie van de ‘Urban Subconscious’, hoe verleidelijk ook, te statisch en vaak ook te a-historisch is om aan de complexiteit van de problematiek rond zelfbeeld en representatie tegemoet te kunnen komen. Dat neemt niet weg dat naar onze mening stedenbouwkundige ingrepen, de bewuste zorg voor monumenten en kunst uit het verleden, nieuwe architectuur in opdracht van stedelijke en kerkelijke overheden, de keuze voor decoratieve programma's en monumentale schilderstukken voor die gebouwen tot en met de keuze van de kunstenaars zelf, iets zeggen over identiteit en beoogde beeldvorming van een stad, gezien vanuit de sociale en politieke achtergronden en doelstellingen van diegenen die op zeker moment de opdrachten verstrekten. De geschiedenis heeft laten zien dat de betekenissen die aan een gebouw worden gehecht niet statisch hoeven te zijn.Ga naar voetnoot5 Zoals Leonore Stapel, die onderzoek doet naar de beeldvorming van Hollandse steden, in een recent artikel over Haarlem heeft laten zien, kunnen stadsbe | |
[pagina 11]
| |
schrijvingen aangegrepen worden om bepaalde aspecten van een stad naar voren te halen of juist te verdoezelen, al naar gelang het standpunt van de schrijver zelf en de beoogde doelgroep. Kunstenaars kunnen in hun topografische weergave van een stad bepaalde kenmerken benadrukken of zelfs ‘vertekenen’, zowel wat de natuurlijke ligging betreft, als de gebouwen en de bedrijvigheid in en rond de stad.Ga naar voetnoot6 | |
Beelden van LeidenIn deze bundel hebben de auteurs de theorie van de imagologie in brede zin proberen toe te passen op Leiden. De doelstelling was te achterhalen in hoeverre de stad zich door middel van beeldvorming heeft trachten te positioneren en te profileren ten opzichte van andere Hollandse steden. Wie kunnen daarbij als belangrijke actores worden aangewezen? Wat was nu de receptie van die beelden, binnen en buiten de grenzen van de Republiek? Dirk Jaap Noordam laat zien hoe Leiden zich door stadsuitbreidingen en maatregelen van het stadsbestuur ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat nadrukkelijk trachtte te profileren als ‘ideale stad’ volgens uit Italië afkomstige theorieën, maar dat het stadsbestuur van Leiden het op andere gebieden die evenzeer tot de criteria voor een ‘ideale stad’ behoren, zoals scholing en de armenzorg, nogal eens af liet weten. De stad nam keer op keer ad-hocmaatregelen ‘om onrust te voorkomen en tegelijkertijd humaniteit te laten gelden’. Opvallend blijken de maatregelen ten behoeve van alleenstaande vrouwen. Christine Kooi wijst erop dat er weliswaar religieuze vrijheid was, maar dat die vooral in theorie beleden werd. De grote kerkgebouwen van Leiden waren in de zeventiende eeuw in handen van de hervormden. Andersdenkenden mochten hun godsdienst in de schaduw daarvan belijden, zolang dit de eenheid en orde binnen de samenleving niet in gevaar bracht. Die orde en eenheid waren na 1574 niet vanzelfsprekend. Grote groepen economische vluchtelingen vestigden zich aan het einde van de zestiende eeuw in de stad, waar zij de textielindustrie een impuls gaven. Agnes Sneller toont aan de hand van het Loterijspel aan dat de auteur, Jan van Hout, meer dan andere onderzoekers zich tot nu hebben gerealiseerd, zich bewust was van de vergaande sociale veranderingen die deze ontwikkelingen met zich meebrachten. In de persoon van Calleken schetst Van Hout het beeld van een Vlaamse emigrante die zich als zelfstandig werkende vrouw staande hield binnen de textielindustrie in Leiden aan het begin van de vroegmoderne tijd. Marike Hoogduin-Berkhout reconstrueert en analyseert aan de hand van nog bestaande schilderijen, foto's, tekeningen en prenten van bij de stadhuisbrand in 1929 verloren gegane kunstwerken, als ook aan de hand van bewaarde ontwerptekeningen het decora | |
[pagina 12]
| |
tieprogramma van het Leidse stadhuis tussen 1575 en 1700. Daarbij laat zij met behulp van de beeldprogramma's in stadhuizen van andere steden in de Republiek zien waarin Leiden zich onderscheidde. Het blijkt dat ook hier het Beleg en Ontzet van de stad en de bevrijding van de vijand door Gods hulp een belangrijk thema vormden, waarbij aansluiting werd gezocht bij bijbelse motieven. Ook bij thema's als gerechtigheid en goed bestuur werden aansprekende voorbeelden uit de geschiedenis van de stad in een bijbelse en klassieke context geplaatst. Kunstwerken - ook religieuze voorstellingen - van beroemde Leidse kunstenaars van vóór de beeldenstorm werden met veel inzet door het stadsbestuur achterhaald, zodat zij tot de faam van de stad konden bijdragen. Katja Kleinert en Cécile Tainturier hebben in hun bijdrage de ateliervoorstellingen van Leidse schilders in de zeventiende eeuw bestudeerd, een type schilderijen dat juist in deze stad floreerde. Deze schilderijen, die niet moeten worden gezien als afspiegeling van het dagelijkse bedrijf in een kunstenaarsatelier, zijn opgebouwd uit een repertorium van vaste elementen. Leidse kunstenaars lieten zich op deze schilderijen, meer dan beroepsgenoten in andere steden, voorstaan op hun geleerdheid, waarbij zij zich identificeerden met Leiden als universiteitsstad en stad van de boekproductie. Het onderzoek van Leonore Stapel naar teksten en afbeeldingen van Leiden uit de periode 1590-1660 brengt aan het licht dat de reputatie van de stad, zoals die in landsbeschrijvingen aan de orde komt, aanvankelijk vooral werd bepaald door de internationaal vermaarde universiteit, al werden de oude gebouwen, waarin deze gehuisvest was, niet afgebeeld. De stad zelf legde het accent op de moderne textielnijverheid, die voor een groot deel van de bevolking werk en welvaart betekende. Dat dit beeld van Leiden buiten de stad zelf niet erg aansloeg, kan verklaard worden uit het feit dat de universiteit een unieke positie bekleedde binnen het gewest, terwijl wol ook in Delft, Haarlem en Amsterdam werd geproduceerd. Madeleine van Strien-Chardonneau geeft aan welk beeld Jean Nicolas de Parival van Leiden schetste in zijn Les Délices de la Hollande dat in 1651 verscheen, maar tot 1728 in steeds aangepaste versies te koop was. De stad neemt voor hem de eerste plaats in onder de Hollandse, ja zelfs Europese steden, zowel door het stadsschoon als door de kwaliteit van de omgeving met haar akkers en buitens en de nabijheid van de zee; maar ook door haar heroïsch verleden, haar goede bestuur, haar liefdadigheid en haar bruisende universiteit. Ook noemt Parival nadrukkelijk de acht stadspoorten. Paul Smith richt zich op het literaire genre van de Délices en in het bijzonder op de Franstalige geïllustreerde beschrijving van de stad, Les Délices de Leide uit 1712, uitgegeven door Pieter van der Aa. Smith beschrijft hoe de auteur de bezoeker de stad binnenvoert en een wandeling laat maken langs bezienswaardigheden om hem vervolgens steeds door een andere van de acht stadspoorten naar buiten te begeleiden. Daarmee wordt het idee van Leiden als ideale stad, onder een verwijzing naar het in een cirkel in te schrijven, achtkante Rome, gepropageerd. De groene ommelanden, die voor goede landbouwproducten zorgen, worden beschreven vanaf de cirkelvormige Burcht, als middelpunt, oudste en hoogste punt van de stad. Als tegenpool en ‘modern’ monument wordt het cirkelvormige theatrum anatomicum opgevoerd, waarvan de uitgebreide catalogus materieel gezien het middelpunt van het boek vormt. | |
[pagina 13]
| |
Stad met acht poortenNadat Leiden in de zeventiende eeuw
Afb. 1 Gezicht op de Morspoort vanaf de landzijde, 2005.
driemaal was uitgelegd, in 1611, 1644 en 1658, kreeg de stad in 1662 een nieuwe stadsarchitect in de persoon van Willem van der Helm (ca. 1628-1675). Anders dan zijn voorganger en leermeester Arent van 's-Gravesande (ca. 1610-1662) was hij uit Leiden zelf afkomstig. Onder Van der Helm werd de stad, die door de verschillende vergrotingen een cirkelvormige plattegrond had gekregen, voorzien van vijf nieuwe stadspoorten (Marepoort 1664, Zijlpoort 1666, Morspoort 1668, Hogewoerdsepoort 1669 en Koepoort 1671), waardoor Leiden aan het eind van de zeventiende eeuw in totaal over acht stadspoorten beschikte. Opvallend bij de poorten van Van der Helm is dat deze - bij een gelijke poortopening van tien Rijnlandse voeten breed en zestien Rijnlandse voeten hoog - elk een geheel eigen vormgeving en ornamentiek kregen. De stadsbouwmeester sloot waar nodig zijn idioom aan bij die van de bestaande bebouwing.Ga naar voetnoot7 Een goed voorbeeld daarvan is de Morspoort, die opgetrokken werd in een gebied waar veel bebouwing uit het begin van de zeventiende eeuw stond (zoals de nog bestaande Stadstimmerwerf uit 1612) en die daarom opgetrokken werd in een op de Hollandse renaissance geïnspireerde bouwstijl, met de typerende combinatie van baksteen met speklagen, kwabornamenten, consoles in de vorm van maskers, enzovoort. De klassieke zuilenordes, die in de andere poorten wel zijn toegepast, ontbreken hier. Stadspoorten werden in de renaissance een belangrijk retorisch middel om zowel vriend als vijand op indringende wijze iets mede te delen over de aard van de stad die men naderde of verliet.Ga naar voetnoot8 Van der Helm moet dit hebben beseft toen hij de stadspoorten van Leiden ontwierp. Zo kan de koepel van de Morspoort gelezen worden als een verwijzing naar dé grote koepel in de stad, die van de Marekerk, waarmee Leiden als eni- | |
[pagina 14]
| |
ge stad in de Republiek een renaissance centraalbouw van formaat, een Templum, bezat. Op de Marepoort zijn in de attiek aan de landzijde zowel een Romeins als een eigentijds harnas afgebeeld, mogelijk een verwijzing naar de op de Romeinse krijgskunst geënte Leidse ingenieursschool of Duytsche Mathematique. Deze verwijzing naar Rome wordt nog manifester bij de Zijlpoort waar aan de stadszijde een afschrikwekkend Medusahoofd met slangen de passant waarschuwt voor wat daarbuiten is; dit in tegenstelling tot de rustige en elegante poort zelf. Dit retorische middel - een afschrikwekkend masker - heeft Van der Helm niet zelf bedacht. In Rome werd het meer dan een eeuw eerder door Michelangelo toegepast op de stadszijde van de Porta Pia. | |
ContinuïteitDe waardering voor de eigen geschiedenis, het ijken van wat nieuw is op wat was, een continuïteit tussen verleden en heden, lijken de belangrijke constanten te zijn in de wijze waarop de stad Leiden zich in de zeventiende eeuw profileerde: de oude en nieuwe draperie, oude en nieuwe krijgskunst, oude en nieuwe rechtvaardigheid, oude en nieuwe tolerantie, oude en nieuwe Leidse kunstenaars, oude en nieuwe architectuur. Het lijkt een bewuste tactiek van het stadsbestuur om een identiteit te creëren voor een stad, die na een periode van groot tumult en demografische veranderingen ten gevolge van immigratie, toe was aan rust en stabiliteit. Het was de canon die werd ingezet om de ‘normen en waarden’ van het Leiden van na het Ontzet te ondersteunen. De stadspoorten rond de ‘ideale’ cirkelvormige stad bevestigen wat de Franse schrijver Parival opmerkt: dat Leiden zich manifesteerde als het christelijke Nieuwe Rome in de groene tuin van Holland. |
|