De Zeventiende Eeuw. Jaargang 21
(2005)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |||||||||||||||
‘Praatjes’ over de WIC en Brazilië: literaire aspecten van gesprekspamfletten uit 1649Ga naar voetnoot*
| |||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||
1649: crisisBegin 1649 stonden de zaken van de wic er zeer slecht voor.Ga naar voetnoot2 De compagnie stond in haar koloniale gebieden in Brazilië op voet van oorlog met de Portugezen sinds deze in 1645 in opstand gekomen waren tegen het Nederlandse bewind. Alleen het belegerde fort Recife had de wic nog in haar bezit kunnen houden. Dit ondanks de uitzending van een grote hulpvloot door de Staten-Generaal, die in augustus 1648 aangekomen was.Ga naar voetnoot3 De strijd ging ook in het eerste half jaar van 1649 door: in februari werden de Nederlanders voor de tweede maal in de pan gehakt bij Guararapes en in mei mislukte de overmeestering van de Portugese suikervloot bij Rio de Janeiro. Ook in Afrika waren de Portugezen te sterk gebleken: in december 1648 was bekend geworden dat ze Angola op de Nederlanders heroverd hadden. Tevens leverde de voorheen succesvolle kaapvaart op de Portugezen minder op vanwege de oprichting van een Portugese compagnie begin maart 1649, die goed gekonvooieerd werd.Ga naar voetnoot4 Er heerste in de Republiek dan ook een vijandige stemming ten opzichte van Portugal, temeer daar vermoed werd dat de Portugese koning een aandeel had gehad in de rebellie. Daarnaast had de wic intern te kampen met enorme problemen. Haar schulden waren opgelopen tot tientallen miljoenen guldens. Corruptie en wanbeleid - zowel thuis als overzee - waren aan de orde van de dag. De belangrijkste oorzaak hiervan was inherent aan de organisatievorm van de wic, die een verstrengeling van staats- en particulier belang met zich meebracht. De Staten-Generaal hadden een dubbelpositie: enerzijds als bewaker van het algemene staatsbelang, anderzijds als aandeelhouder.Ga naar voetnoot5 De bewindhebbers verkeerden in een vergelijkbare situatie. Zij waren gebaat bij een algemeen welvarende compagnie, maar als kooplieden streefden zij ook eigen winsten na. Toezicht op het beleid van de wic ontbrak in de praktijk volledig. De bewindhebbers konden vrijelijk hun particuliere belangen behartigen, een kortetermijnpolitiek gericht op winst, waarbij zelfverrijking met compagniesgelden niet geschuwd werd. In de toenmalige pamfletten tegen de compagnie worden de wic-functionarissen dan ook steevast gehekeld. Snel en vergaand ingrijpen was vereist om de crisis te bezweren en in de Staten-Generaal werd herhaaldelijk en langdurig overlegd over de vraag of de noodlijdende compagnie al dan niet bijgestaan moest worden. De politieke besluitvorming verliep echter | |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
uiterst moeizaam. In januari 1649 was na lang getouwtrek eindelijk met de vereiste instemming van alle gewesten besloten de wic met een zestal stevige maatregelen hulp te bieden en te reorganiseren. De uitvoering van die maatregelen stagneerde echter weer, nadat hierover op 19 maart geen eenparigheid van stemmen bleek te zijn bereikt.Ga naar voetnoot6 In de Staten-Generaal zetelden afgevaardigden uit verschillende politieke stromingen met uiteenlopende en vaak ronduit strijdige belangen.Ga naar voetnoot7 Amsterdam als invloedrijkste stad van het machtige Holland wilde een algehele oorlog met Portugal voorkomen ten behoeve van de handel. Het streefde naar nieuwe onderhandelingen met de Portugese ambassadeur om vrede te bereiken en daarmee de particuliere handel op Portugal veilig te stellen. Verder was het handelsmonopolie van de compagnie de Amsterdammers een doorn in het oog. De stad zag niets in verdere kostbare hulp aan de kwakkelende wic. Die moest haar eigen problemen maar zien op te lossen. Amsterdam frustreerde de uitvoering van maatregelen ten behoeve van de compagnie dan ook. Tegenover dit Hollandse machtsblok stonden Utrecht en Zeeland, die de maatregelen pro wic niet ver genoeg vonden gaan. Met name Zeeland stond radicale ingrepen voor. Het wilde koste wat kost Brazilië tot haar oude staat terugbrengen en de wic nieuw leven inblazen. Daarnaast wilde het kaapvaart bedrijven op Portugal, zelfs als dat een openlijke oorlog met dat land zou betekenen. Zeeland koesterde bovendien het handelsmonopolie van de compagnie, omdat het een zekere bescherming bood tegen het dominante Amsterdam.Ga naar voetnoot8 En dan was er nog Friesland, dat alles ophield door zijn weigering ook maar iets voor de wic te doen.Ga naar voetnoot9 In het voor de wic zo kritieke jaar 1649 is in pamflettenGa naar voetnoot10 druk over deze problematiek gediscussieerd in een poging de publieke opinie te beïnvloeden en daarmee wellicht de politieke besluitvorming onder druk te zetten.Ga naar voetnoot11 Zowel de Zeeuwse als de Amsterdamse stellingname zijn in de pamfletten vertegenwoordigd. De eerstgenoemde | |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
partij dringt aan op spoedig en doortastend optreden tegen de Portugezen en hekelt met name de gebroeders Bicker, twee machtige Amsterdamse regenten die tegenwerking van de wic-belangen wordt verweten.Ga naar voetnoot12 De andere, Amsterdamse, richting pleit juist voor vrede met Portugal en bekritiseert de wic. De vurigste pleitbezorgers uit dit kamp laten blijken dat de geldverslindende compagnie maar beter meteen opgedoekt kan worden, terwijl anderen zich genuanceerder uitlaten en hulp aan de compagnie niet uitsluiten, zij het onder de strenge voorwaarde van een zuiveringsactie onder de bewindhebbers. | |||||||||||||||
Gesprekspamfletten als pressiemiddelOpvallend binnen de pamflettendiscussie is de aanwezigheid van een zevental pamfletten geschreven in de vorm van een gesprek. In de volgorde die Knuttel in zijn pamflettencatalogus aanhoudt,Ga naar voetnoot13 gaat het om de volgende titels:
De vrijwel geheel aansluitende nummering van Knuttel wekt de indruk, dat deze gesprekspamfletten elkaar in de tijd direct opvolgden. Dit was echter geenszins het geval. Het eerste verscheen - gezien de inhoud - niet lang na 25 februari en het laatste eind december 1649.Ga naar voetnoot15 Tussendoor werden ook andere pamfletten rondom de wic-kwestie | |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
gepubliceerd.Ga naar voetnoot16 Wel zullen de zeven gesprekspamfletten in de door Knuttel bepaalde volgorde verschenen zijn. Deze is af te leiden uit dateringen die een enkele keer op de titelpagina staan aangegeven, of die, in andere gevallen, zoals het Amsterdams Dam-Praetje, uit de inhoud op te maken zijn. Hoewel de auteurs van deze pamfletten zich niet bekend maken, worden ze in lang niet alle gevallen helemaal anoniem gepresenteerd.Ga naar voetnoot17 Op de titelpagina staat behalve de titel ook steeds het drukjaar 1649 vermeld en in een viertal gevallen bovendien de plaats van uitgave en de naam van de drukker/ boekverkoper. Het gaat dan om zakelijke en neutrale mededelingen, al is het de vraag of die informatie betrouwbaar is.Ga naar voetnoot18 Twee pamfletten dragen in plaats van een drukkersnaam een spottend rijmpje op het titelblad: ‘Ghedruckt in de West-Indische Kamer by Maerten, Daer het gelt soo lustigh kl- | |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
inckt alsser zijn Aepstaerten’ (bij 6) en ‘Ghedruckt tot Vlissingen in 't Groene Wout, Daermen soo veel vande Capers hout, 1649’ (bij 7).Ga naar voetnoot19 Deze zeven gesprekspamfletten verkondigen stuk voor stuk het Amsterdamse standpunt dat neerkomt op een vreedzame verstandhouding met Portugal en op veroordeling van de wic, die in een kwaad daglicht gesteld wordt. Ook de Zeeuwen - immers de belangrijkste tegenstanders van de handelsmetropool - moeten het dikwijls ontgelden. Verder worden er signalen afgegeven die erop wijzen dat deze pamfletten een zekere druk moesten uitoefenen op de toenmalige (stagnerende) politieke besluitvorming. Het voorwoord bij het Haerlems Schuyt-praetjen geeft zo'n signaal nog het meest expliciet. Dit pamflet dient namelijk om: [...] alle goede verstanden op te wecken, hier op mede het hare by te brenghen, 'tsy dan hier tegen of mede stemmende, op dat de Hooghe Regeeringe des Lands, die op ‘thooghste daer mede bekommert is, daer door ten vollen mach werden onderrecht wat sy heeft te doen ofte laten.Ga naar voetnoot20 Verstandige lezers worden dus geprikkeld tot stelling nemen in een openbare politieke discussie, opdat de Staten-Generaal weten wat hen te doen staat. In twee andere pamfletten uit onze selectie vinden we een vergelijkbare stimulans aan het slot, wanneer de sprekers concluderen wat de ‘Heeren Staten’ het beste zouden kunnen beslissen.Ga naar voetnoot21 Wij willen in het vervolg van dit artikel laten zien dat de boven vermelde gesprekspamfletten dankzij hun literaire vormgeving de potentie hadden om een brede groep van lezers te mobiliseren en daarmee de politieke besluitvorming over het lot van de wic en Brazilië te sturen.Ga naar voetnoot22 Hiertoe zullen we ons eerst concentreren op de functionaliteit van de gespreksvorm en de gekozen gesprekslocaties. Vervolgens bespreken we de functie van couleur locale en van de eventuele teksten die het gesprek in- en/of uitleiden. Het Amsterdams Dam-Praetje belichten we uitvoerig, de andere gesprekspamfletten komen vergelijkenderwijs aan bod. | |||||||||||||||
Het Amsterdams Dam - Praetje: handig gecomponeerdHet Amsterdams Dam-Praetje, dat als eerste van het reeksje gesprekspamfletten verscheen, zal in deze paragraaf centraal staan. De gespreksvorm is weloverwogen benut voor de presentatie van het Amsterdamse standpunt: pro vrede met Portugal en anti wic In de eerste plaats is de keuze van de sprekers strategisch te noemen. Als hoofdspreker van het praatje wordt een personage ten tonele gevoerd met eigenschappen die | |||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||
perfect passen in het pro-Portugese kamp. De figuur in kwestie heet Francisco en is net met een schip uit Lissabon aangekomen in Amsterdam wanneer hij zijn gesprekspartners ontmoet. Zijn naam doet Portugees aan en herinnert aan de voornaam van de toenmalige Portugese ambassadeur in de Nederlanden, Francisco de Sousa Coutinho. Ook de Francisco uit dit pamflet heeft affiniteit met Portugal, kent de opvattingen van de Portugese koning en het Portugese volk en is goed op de hoogte van de gang van zaken aldaar en in Brazilië. Verder spreekt hij met merkbare kennis van zaken over de koophandel: hij is naar Amsterdam gekomen om een ‘goet Cargesoen’ [lading, vracht] te kopen om daarmee naar Lissabon en voorts naar Brazilië te varen, omdat er winsten met de suikerhandel zijn te behalen.Ga naar voetnoot23 Toch stelt hij zeker geen echte Portugees voor, aangezien hij zich probleemloos in het Nederlands uitdrukt, en, doelend op de Nederlanders, spreekt over ‘wy in Brasil’ en ‘Castilien [Spanje] en ons’ en over ‘ons Neerlands Brasil’.Ga naar voetnoot24 Nooit uit hij zich in termen van ‘wij’ Portugezen, altijd zijn het ‘de’ Portugezen. Deze niettemin Portugees aandoende Nederlandse koopman propageert het vredesstandpunt en heeft het hoogste woord. Als opponenten van Francisco treden drie bewindhebbers van de wic op: Sr. Van Beeck, Sr. Ray en Sr. De Man. Francisco spreekt hen aan met ‘ghy Heeren Bewinthebbers’ en onderling noemen ze elkaar ‘Comfrater’ [collega, ambtsbroeder].Ga naar voetnoot25 Hun namen refereren aan die van bestaande wic-functionarissen. Isaac van Beeck zat in de Amsterdamse kamer en was een der commissarissen van Nieuw-Nederland. De Man zou Eduard (of Edward) Man kunnen zijn, die dezelfde functie had als Van Beeck. Hij was voorts ouderling van de Engelse kerk in Holland en een trouwe aanhanger van het Engelse parlement, wat in het praatje ook voor zijn naamgenoot geldt. Ray was eveneens de naam van een echte bewindhebber.Ga naar voetnoot26 Uiteraard zijn zij alledrie pleitbezorgers van de wic en ijveren ze voor het behoud van haar koloniën in Brazilië en West-Afrika. Hun positie brengt met zich mee dat zij daarover met kennis van zaken kunnen spreken. Maar hun opvattingen komen slechts mondjesmaat uit de verf door het overwicht van Francisco. Als laatste spreker, in de eindfase van het gesprek, treedt een zekere Onkelboer op. Dit personage is eveneens doelbewust gekozen. Onkelboer is medestander van Francisco en een nogal rauwe, boerse figuur. Hij blijkt een glaasje te veel op te hebben, gebruikt grove taal en blameert de wic in niet mis te verstane termen. Dat gebeurt in een pathetisch getoonzet slotoffensief. De compagnie deugt in zijn ogen al sinds de oprichting van geen kanten en had beter helemaal niet kunnen bestaan. Omdat deze Onkelboer een maatschappelijk lager aangeschreven figuur voorstelt, bij wie onparlementaire uitspraken passen volgens de toenmalige literaire opvattingen over het karakterdeco- | |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
rum van toneelpersonages,Ga naar voetnoot27 hoort hij zo hevig uit te varen. De lezer van het praatje die zijn woorden te grof zou vinden, dient zich te realiseren dat in dit fictieve gesprek Onkelboer een type van minder allooi vertegenwoordigt dat spreekt zoals het in de werkelijkheid gesproken zou kunnen hebben. De sprekers zijn niet alleen handig gekozen, er wordt ook behendig gespeeld met hun - in toneeltermen - opkomen en afgaan, zodat aan het einde van het praatje alleen de twee vertolkers van de ‘juiste’ visie - pro vrede en anti wic - nog aanwezig zijn, namelijk Francisco en Onkelboer. Kort samengevat verloopt het praatje als volgt. Van Beeck en Ray openen het gesprek met stevige roddels en blaam aan het adres van toen welbekende personen, waarvan de figuur die ze als laatste bespreken een collega-bewindhebber betreft. Het gespreksonderwerp gaat dus geleidelijk in de richting van de wic. Na deze naar meer nieuwtjes smakende expositie treedt de belangrijkste spreker, Francisco, naar voren. Vanaf zijn komst staat het actuele hoofdthema centraal. Gedrieën converseren ze over Brazilië en met name over hoe de verloren gebieden aldaar en in Angola opnieuw op de Portugezen gewonnen kunnen worden. Vooral Ray heeft daar ideëen over, maar deze worden door Francisco verworpen. Ray is ook de eerste figuur die vertrekt.Ga naar voetnoot28 De reden die hij hier zelf bij aangeeft, is dat hij plotseling iemand in het oog krijgt die hij moet spreken. Maar hij was ook al een tijdje niet meer aan het woord gekomen. Van Beeck en Francisco blijven dan samen achter en praten door over vrede met Portugal en de bewindhebbers van de wic. Francisco beticht hen van zelfverrijking en corruptie, waarbij hij voor zijn goede kennis Van Beeck een uitzondering maakt, uiteraard om zijn gesprekspartner niet te bruskeren. Dan ziet Van Beeck opeens zijn collega De Man, die hij onmiddellijk aanklampt en bij het gesprek betrekt. Tussen De Man en Francisco ontspinnen zich vervolgens discussies over Angola en St. Thomé, de hete hangijzers bij de vredesonderhandelingen met Portugal en ook over een ander actueel nieuwsonderwerp: de moord op de Engelse koning Karei I. Vanaf het eerste moment staan De Man en Francisco lijnrecht tegenover elkaar en weet Francisco zijn opponent te overtroeven. De Man kan er op zeker moment niets meer van horen en hij neemt afscheid: ‘lck macher niet meer van hooren. Adieu ick moet gaen.’Ga naar voetnoot29 Meteen komt Onkelboer op Francisco en Van Beeck toelopen. Zijn forse taal over de wic is er de oorzaak van dat ook Van Beeck tenslotte opstapt. De eensgezinde Francisco en Onkelboer blijven achter en nemen gemoedelijk afscheid met het voornemen nog diezelfde middag verder te praten. Het ten tonele voeren van sprekers met verschillende opvattingen wekt weliswaar de suggestie dat er een afweging van standpunten mogelijk is, maar dit is schijn. Francisco is de heren bewindhebbers duidelijk de baas Vanaf het moment dat hij zich aansluit bij twee van hen, wordt de hoofdkwestie van het gesprek aangesneden, waarover hij als eerste inhoudelijk zijn zegje mag doen. Hij blijft ook het hele verdere gesprek aanwe- | |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
zig, terwijl zijn gesprekspartners een voor een het veld ruimen. Hij mag uitgebreid zijn kennis van zaken demonstreren, zowel over de wic-kwestie als over het andere actuele onderwerp, de executie van Karel I, terwijl zijn tegenspelers het met aanmerkelijk kortere spreekbeurten moeten doen. Hij weerlegt de mening van de anderen, maakt onderwerpen af en heeft voortdurend het laatste woord. Voorts overstemt hij zijn gesprekspartners, drijft hij de spot met hun opvattingen en ondergraaft hij zelfs een enkele keer hun geloofwaardigheid. Hij heeft veruit de meeste tekst gekregen en alleen aan hem wordt de gelegenheid geboden om zijn beweringen te beargumenteren. De eerste keer dat Francisco de gelegenheid krijgt zijn overmacht ten volle te tonen, is bij de weerlegging van Ray's suggestie dat de Republiek samen zou kunnen spannen met Spanje tegen Portugal met als doel om via een contract met de Spaanse koning heel Brazilië en Angola terug te krijgen. Francisco drijft aanvankelijk de spot met dit plan: ‘Wel: nu en kan ick my niet onthouwen van lachen: zijt ghy Heeren soo slecht [onnozel, dom]? maeckt ghy u selven dat wijs?’.Ga naar voetnoot30 Vervolgens komt hij met een rationeel argument: het is, zoals de geschiedenis herhaaldelijk heeft bewezen, nu eenmaal de praktijk van koningen en machthebbers om in dergelijke situaties hun belofte niet na te komen. De Spaanse koning zal dat dus ook niet doen. Deze bewering onderbouwt Francisco met een a-technisch bewijs: hij neemt de sprekers mee een boekhandel in en citeert maar liefst vier pagina's uit de Inventaire general de l'histoire de France van Jean de Serres, een destijds uitermate populair Frans geschiedenisoverzicht, om met exempelen van vergelijkbare situaties tussen vorsten en machthebbers te illustreren dat Spanje het contract in geen geval zal nakomen.Ga naar voetnoot31 Op dit citaat volgt ook nog eens zijn puntsgewijze uitleg. Francisco is de enige spreker die de kans krijgt een dergelijke lange bewijsvoering in te zetten en hij overstemt op die manier de anderen. Opvallend is hierbij dat hij nadrukkelijk de hoge politieke autoriteiten onder de pamfletlezers wil paaien: de heren Staten. Zij zijn verstandig genoeg, stelt hij, om te weten dat zulke toezeggingen van monarchen waardeloos zijn:‘De Heeren Staten, dat sulcke wijse Heeren zijn, weeten dat immers oock wel, dat alle soodanighe beloften, Eeden en Contracten van Coningen, nul en geender waerde zijn, [...]’.Ga naar voetnoot32 Francisco's overwicht blijkt ook uit de manier waarop hij De Man onschadelijk maakt. Nog voordat De Man daadwerkelijk aan het gesprek deelneemt, wordt zijn ethos al ondergraven door zwartmakerij aan zijn adres. Terwijl Van Beeck en Francisco op De Man toelopen, introduceert Van Beeck hem aan Francisco als een bewindhebber, een goed patriot, een ouderling van de Engelse kerk en voorstander van het Engelse parlement. Tot zover is er nog weinig aan de hand. Maar op deze introductie reageert Francisco heftig door nog voordat hun kennismaking plaats heeft, uit te varen tegen De Mans politieke voorkeur: ‘So hoor ick ist een Engelsman en een die 't met die | |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
God en eer-vergeten-Hemel-schelmen de Parlementarisen hout’.Ga naar voetnoot33 Hierop volgt in niet mis te verstane bewoordingen Francisco's veroordeling van de executie van Karel I, waarbij hij de lezer de volgens hem gruwelijke en onrechtmatige moord door het parlement duidelijk voor ogen stelt en de parlementsleden voor moordenaars uitmaakt. Hij blameert hiermee uiteraard De Man die immers, zoals Van Beeck heeft aangegeven, met het Engelse parlement sympathiseert. Dus al voordat deze spreker zelf nog maar een woord heeft kunnen zeggen, is zijn reputatie al aangetast. Als Francisco en De Man dan meteen over de vrede komen te spreken, blijken ze lijnrecht tegenover elkaar te staan. De Man wil van geen vrede weten, aangezien Portugal weigert Angola terug te geven. Maar nog voordat hij zijn standpunt goed en wel heeft kunnen presenteren, betrekt Francisco de terechtstelling van Karel I in het gesprek, waarbij hij het Engelse parlement opnieuw blameert. De Man ziet zich als sympathisant van het parlement uiteraard genoodzaakt hierop te reageren door zichzelf vrij te pleiten:‘U.L. [u lieden] en behoeft my dat van 'tdooden en ombrengen vanden Coning van Engelant so spijtig niet toe te duwen, ick ben daer niet schuldigh aen, noch wil het Parlement niet defenderen’.Ga naar voetnoot34 Dit laatste, het parlement verdedigen, is echter juist wél wat hij doet door te stellen dat de executie rechtvaardig was. Opnieuw lijkt hier een opzettelijke strategie te zijn gevolgd: de opponent voedt de argumentatie van de hoofdspreker, die vervolgens zijn kans grijpt om uit te weiden en de positie van zijn tegenstander verder te verzwakken. Francisco houdt dan ook een lang betoog waarin hij in tien punten aantoont waarom de terechtstelling van Karel I onwettig was. De Man moet het tegenstribbelend accepteren. Door zijn blamage bij voorbaat én doordat hij het onderspit delft in de woordenwisseling over de dood van de Engelse koning, is De Mans positie als tegenspeler van Francisco al danig verzwakt op het moment dat de twee heren gaan discussiëren over de hoofdkwestie, de vredesproblematiek. De Man is op voorhand al min of meer monddood gemaakt. De dominantie van Francisco wordt daarna nog verder versterkt doordat hij zowel met kennis van zaken en betrokkenheid, als met een zekere mate van welwillendheid en toegeeflijkheid het woord mag voeren. Hij draagt bijvoorbeeld de ene na de andere mogelijke oplossing aan voor het Nederlandse probleem van het gebrek aan slaven in Brazilië dat urgent was geworden, nadat Angola in Portugees bezit was gekomen. Maar De Man verwerpt elke mogelijkheid meteen. Ook de locatie waar dit gesprek zich afspeelt, is functioneel. Het praatje vindt plaats op de Dam te Amsterdam, dé centrale plek in de stad: er worden schepen gelost en het is er druk. Heel toepasselijk dus voor een gesprek tussen personages die beroepshalve bij de handel betrokken zijn en af en aan lopen. Daarnaast zal er een zekere signaal-werking op de lezer van zijn uitgegaan: in dit pamflet staat het Amsterdamse standpunt centraal. Voor wie dit signaal ontging, was er bovendien het ‘Kort begryp van dit Tractaetje’ voorin het pamflet. In deze samenvattende introductie, vergelijkbaar met de toneelproloog zoals die van oudsher gebruikelijk was in bijvoorbeeld het schooldrama, | |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
staan de belangrijkste onderwerpen die ter sprake zullen komen aangekondigd en komt ook het dominerende standpunt al naar voren. Op die manier werden de toenmalige lezers vooraf al in de gewenste richting gemanoeuvreerd en tevens voorzien van een geheugensteuntje. | |||||||||||||||
De overige gesprekspamfletten: variatiesDe andere zes gesprekspamfletten bieden allerlei varianten op zowel de centrale thematiek, als de typen sprekers en hun optredens, de locaties en het voorwerk. Terwijl ze qua standpunt op hetzelfde neerkwamen, gaven deze pamfletten in andere opzichten de afwisseling die nodig was om de potentiële kopers van destijds tot aanschafte verlokken. In elk van de pamfletten wordt de wic-kwestie steeds vanuit een iets andere invalshoek belicht. Zo richt het Amsterdams Vuur-Praetje zich hoofdzakelijk op de vredesonderhandelingen met Portugal en wel door de sprekers de - bestaande - artikelen met vredesvoorwaarden van de Staten aan de Portugese ambassadeur te laten behandelen (negentien waren dat er maar liefst). Het Amsterdams Tafel-Praetje bespreekt diverse actuele nieuwtjes uit Brazilië, voorts kwesties als het uitblijven van de vrede en wat de beletsels voor die vrede zijn. Ook doen de sprekers vanuit Amsterdams perspectief suggesties voor de redding van de wic: de Amsterdamse magistraat zou de leiding moeten krijgen en ook vrijhandel zou toegestaan moeten worden. In het Haerlems Schuyt-praetjen concentreren de sprekers zich op de vraag hoe de wic het beste op de been geholpen zou kunnen worden en waarom de Staten-Generaal daar al dan niet een rol in zouden moeten spelen. In het Brasyls Schuyt-Praetjen wordt de erbarmelijke situatie van de militairen in de wic-gebieden overzee en hun oneerlijke salariëring aangekaart. De nadruk ligt in dit schuitpraatje echter op de onderdrukking van de Braziliaanse Portugezen door de Hollanders, waarbij de ellende voor de compagnie in Brazilië bij monde van een dominee wordt gezien als een straf van God. Weer een andere invalshoek biedt de Zeeusche Verre-Kyker waarin een marskramer aan een burger een verrekijker verkoopt. Het gesprek gaat vervolgens over de schrikbarende taferelen in met name Brazilië die de burger dankzij zijn kijker kan waarnemen: de ene na de andere militaire catastrofe komt binnen zijn gezichtsveld. Het afkeurende commentaar dat de sprekers er steeds weer aan verbinden, leidt tot de slotsom dat, aangezien de toestand hopeloos is en Gods straf is voor de hoogmoed van de wic-bewindhebbers, alleen een vreedzame verhouding met Portugal garantie kan bieden dat de handel geen verdere schade zal oplopen. Dit soort visualisering in een moreel-politiek perspectief heeft dit pamflet overigens gemeen met vele andere pamfletten uit de zeventiende en achttiende eeuw waarin door middel van brillen, kijkers en dergelijke (in)zicht geboden wordt.Ga naar voetnoot35 | |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
Evenals bij het Amsterdams Dam-Praetje zijn ook de sprekers van de andere pamfletten strategisch gekozen. Een gevarieerd scala aan discussiedeelnemers passeert de revue. Herinnerde het merendeel van de personages in het Amsterdams Dam-Praetje aan bestaande personen, in de andere pamfletten doen zij weliswaar realistisch aan, maar zijn ze duidelijk fictief. De volgende categorieën zijn te onderscheiden: personages met sprekende namen (zoals Sr. Vrolijck en Claes Vraech), figuren die aan de hand van hun maatschappelijke positie of naar hun professie aangeduid worden (Burger, Officier, Coopman, en dergelijke) en sprekers met anderszins fictieve benamingen, zoals de heren met kleurennamen die we al tegenkwamen in het Amsterdamsch Tafel-Praetje en Sr. Coninck en Sr. Keyser, die in het Haerlems Schuyt-praetjen de sprekers zijn en wier naamgeving de hiërarchie in het gesprek onderstreept: Keyser is de baas. In de Breeden-Raedt, waarin overigens vooral de wic-praktijken in Nieuw-Nederland doorgelicht worden, vindt een combinatie plaats van namen naar nationaliteit en/ of professie of status, bijvoorbeeld ‘Alfonso Portuguesch Soldaet dienende de Compagnie in Brasil’ en ‘Govert een Engels Edelman pover’. In de Zeeusche Verre-Kyker wordt de figuur van de Brilleman opgevoerd, een vertegenwoordiger van het type marskramer, een maatschappelijke randfiguur met een ietwat dubieuze reputatie. Het toneelmatige personage van de bode duikt even op aan het eind van het Amsterdams Vuur-Praetje. Hij voorziet de sprekers van de allerlaatste nieuwtjes. We zagen al dat in het Amsterdams Dam-Praetje een onbehouwen figuur deelneemt aan het gesprek: Onkelboer. Ook in de andere pamfletten treden soms personages op die forse taal bezigen en ongenuanceerde standpunten te berde brengen. In het Amsterdams Tafel-Praetje komt een Sr. Vrolijck voor, die aan de hand van auteurscommentaar veelbetekenend gekarakteriseerd wordt als een ruige kroegbaas: ‘De Weert vanden Huyse wesende een af-ghedanckte Scheeps-Capiteyn en inde wandelinge 'tRuych-Schaep genaemt, [...]’.Ga naar voetnoot36 Via hem kunnen onparlementaire uitspraken, bijvoorbeeld over de Zeeuwen, gedaan worden zonder dat de lezer er serieus aanstoot aan kan nemen: ze passen immers bij zijn type. De grofheid van deze waard en zijn nogal radicale opvattingen werken daarnaast op de lachspieren. Maar, zoals bijvoorbeeld het Haerlems Schuyt-praetjen laat zien, het is eveneens mogelijk dat een personage met een hogere maatschappelijke status opeens zijn toevlucht neemt tot stevige taal. Dit is namelijk het geval bij Sr. Coninck,Ga naar voetnoot37 die met zijn plotselinge en incidentele onbehouwenheid zijn onmacht accentueert in de discussie waarin hij door zijn tegenspeler Keyser voortdurend overvleugeld wordt. De gekozen gesprekslocaties in deze pamfletten zullen even herkenbaar zijn geweest als die in het Amsterdams Dam-Praetje. Het gaat steeds om realistisch weergegeven ontmoetingsplaatsen waar verschillende personen van allerlei pluimage samenkomen voor een praatje: etablissementen als een kroeg en een herberg of een vervoermiddel als de trekschuit vormen de achtergrond waartegen de gesprekken plaatsvinden. Of zomaar ergens buiten op straat, waar een marskramer zijn spullen aan de man probeert te brengen, zoals in de Zeeusche Verre-Kyker. | |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
Voor(- en na)werk; couleur localeDe hier behandelde gesprekspamfletten bevatten stuk voor stuk een vorm van voorwerk, wat voor gesprekspamfletten in het algemeen overigens niet standaard is.Ga naar voetnoot38 De primaire functie hiervan lijkt steeds te zijn de lezer te attenderen op de belangrijkste gespreksonderwerpen, en/of de richting, c.q. teneur van het gesprek aan te geven. We hebben al gezien, dat het Amsterdams Dam-praetje vooraf een heldere samenvatting van de inhoud verstrekt. Het Amsterdams Vuur-Praetje, het Amsterdams Tafel-Praetje en het Haerlems Schuyt-praetjen hebben vergelijkbare beschrijvingen vooraf, maar dan uitgebreider en verhalend van aard. Naast de gespreksonderwerpen en de centrale visie worden de omstandigheden van het gesprek uit de doeken gedaan. De sprekers, hun ontmoeting, en de locatie worden geïntroduceerd en toegelicht, zodat de lezer het wat, hoe, waar en door wie helder voor ogen staat. De overige drie pamfletten bevatten een andere vorm van voorwerk. Het Brasyls Schuyt-Praetjen is omgeven door twee gedichten. Deze tienregelige verzen sluiten aan bij de religieuze invalshoek van het praatje en de tendentieuze titel ‘hoe men placht te leven ten tyde doen de Portogysen noch onder het onverdraeghlijck Iock der Hollanderen saten’. Het eerste gedicht meldt dat de Israëlieten, nadat zij door de Egyptische farao onderdrukt waren en Egypte met Gods hulp hadden kunnen ontvluchten, ondanks Zijn waarschuwingen en verboden zélf tot wandaden vervielen. Het laatste, in de mond gelegd van Braziliaanse Portugezen, trekt een parallel tussen hun onderdrukking door de Hollanders en die van de Israëlieten door de Egyptenaren. De teneur is duidelijk: Holland, ooit vergelijkbaar met het onderdrukte joodse volk, is, eenmaal bevrijd van de Spanjaarden, zelf in een onderdrukker ontaard.Ga naar voetnoot39 De Breeden-Raedt op zijn beurt bevat bijbelcitaten voor en na het gesprek, die betrekking hebben op het wangedrag van de bestuurders van de koloniën, het hoofdonderwerp van het gesprek. Ook de toegift in de vorm van een raadsel, direct volgend op het gesprek, betreft de begane misdaden. De Zeeusche Verre-kyker heeft als enige geen typografisch duidelijk afgezonderd vooren nawerk. Toch is dit wel gemarkeerd ten opzichte van het eigenlijke gesprek. De eerste claus, zonder sprekersaanduiding en gesteld in paarsgewijs rijm, kan als introducerende opmaat voor het vervolg bestempeld worden. De inhoud behelst het verslag van een gruwelijke droom van een niet nader omschreven ik-figuur, waarin deze alle militairen die het Hollandse Brazilië moesten redden, zag sneuvelen. Dan volgt in proza, en met sprekersaanduidingen gemarkeerd het gesprek, dat inderdaad over de militaire mislukkingen overzee handelt. Aansluitend op de laatste spreekbeurt volgt tot slot een vier- | |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
regelig rijmpje waarin de ruïneuze positie van de wic in Brazilië als straf van God wordt aangemerkt. In drie praatjes, het Amsterdams Vuur-Praetje, het Amsterdams Tafel-Praetje en het Haerlems Schuyt-praetjen, wordt opvallend veel aandacht besteed aan de couleur locale. Dit lijkt vooral met het oog op aantrekkelijkheid voor de lezers gebeurd te zijn. Van het inleidende stukje, de aanloop tot het eigenlijke gesprek, is in het Haerlems Schuyt-praetjen meer werk gemaakt dan doorgaans in gesprekspamfletten gebeurt. De gebruikelijke begroeting is aangevuld met sfeer- of decor-elementen die passen bij de (ook door hun namen aangegeven) welstand van de twee sprekers Sr. Coninck en Sr. Keyser, van wie eerstgenoemde net terugkeert van zijn buitenverblijf in de buurt van Haarlem. Zo wordt er heel concreet en realistisch gezinspeeld op het hoogzomerse landleven met volop te consumeren rijpe zomervruchten en -groenten en volle melkproducten. Hierbij wordt terloops gevarieerd op de traditionele literaire oppositie tussen stad en land, ook weer met concrete details. Zo eet men op het platteland vlees-producten als konijnen, jonge kippen en duiven. In de drukke en een actief leven vergende stad daarentegen, staat steviger kost op het menu, waaronder (geïmporteerde) Westfaalse ham, kalfsvlees en spek. En het landleven is zó veel rustiger dan het leven in de drukke stad, dat je, om op je buitenverblijf eetlust te krijgen, wel de nodige lichaamsbeweging moet zoeken, zoals paardrijden, vissen en jagen. In het Amsterdams Tafel-Praetje is eveneens meer aandacht besteed aan de inleidende ‘scène’, die kluchtig van aard is. Geschetst wordt hoe Sr. Blau in een herberg aankomt en gekscherend met de meid babbelt alvorens die hem naar zijn vriend Sr. Root leidt. Het Amsterdams Vuur-Praetje bevat uitspraken die betrekking hebben op de plaats van handeling, een kroeg, zoals het vragen om een biertje en de rekening.Ga naar voetnoot40 Bijzonder aan het Amsterdams Tafel-Praetje en het Haerlems Schuyt-praetjen is het toneelmatige auteurscommentaar dat tussen het gesprek door opduikt. Dit commentaar verschaft (evenals het voorwerk) hulp aan de lezer bij de interpretatie en het voorziet de sprekers of het decor van nadere aankleding. We hebben eerder gezien, dat de onbehouwen Sr. Vrolijck uit het Amsterdams Tafel-Praetje geïntroduceerd wordt als een ruig persoon. Ander auteurscommentaar in dit tafelpraatje bevat vertelde handeling: het ontvangen, opdrinken en opnieuw inschenken van een roemer wijn ter aanvulling op de proostende woorden van een van de sprekers.Ga naar voetnoot41 In het Haerlems Schuyt-praetjen komen dit soort concretiserende auteursnotities ook voor. Twee van de drie betreffen het overstappen van de sprekers in een andere schuit.Ga naar voetnoot42 De derde notitie staat aan het einde van het gesprek en vat in de indirecte rede en de verleden tijdsvorm de interactie gedurende de resterende tocht samen. Iemand haalde, aldus de verteller, een ‘blau Boecxken’ (pamflet) tevoorschijn en begon te lezen, waarop Sr. Keyser hem vroeg of hij en Sr. Coninck het ook eens in mochten zien. Lezend brachten zij de verdere reis door en toen de schuit tenslotte bijna aankwam, kondigde Sr. Keyser aan dat hij voor een | |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
antwoord op het stuk zou zorgen.Ga naar voetnoot43 Toen legde de schuit aan en wensten de passagiers elkaar goedenavond. | |||||||||||||||
MannenwereldHet zal inmiddels wel duidelijk zijn geworden dat de besproken gesprekspamfletten een door mannen gedomineerde werkelijkheid representeren. Alle serieus te nemen rollen worden door mannen vervuld. Wel zijn er zo nu en dan vrouwen aanwezig, maar hun rol is ondergeschikt. Zo komt in het Amsterdams Vuur-Praetje ene Trijntje Pieters voor, ‘in de wandelinge genaemt Trijn Mors’; ze is waardin en haar wordt gevraagd een biertje te tappen en de rekening op te maken.Ga naar voetnoot44 Deze Trijntje komt maar één keer zelf aan het woord, en wel om te informeren naar de gewenste biersoort. Haar naamgenote, Trijntje de Meyt uit het Amsterdams Tafel-Praetje, heeft een vergelijkbaar dienende rol. Ze mag Sr. Blau naar zijn vriend Sr. Root brengen, die met een aantal andere mannen aan tafel zit te praten. In de kluchtige inleiding, waarin Blau met haar schertst door haar aan zijn knecht te willen koppelen, dient zij Blau weliswaar herhaaldelijk van repliek, maar het gesprek heeft hier verder nog niets om het lijf. Wel komt verderop in dit praatje de enige vrouw voor die om een politieke mening gevraagd wordt: Geertruyt, waardin en echtgenote van Sr. Vrolijck. Zij mag één keer haar zegje doen over de kwestie van het uitblijven van de vrede met Portugal. Maar direct wordt ze door haar man terecht gewezen en geeft deze de andere aanwezigen het advies vooral geen acht op haar te slaan. Een andere spreker plaatst haar ook nog eens buiten de discussie: Geertruyt ontbreekt het aan de vereiste kennis, zo maakt hij duidelijk.Ga naar voetnoot45 Al met al hebben vrouwen driemaal een ondergeschikt rolletje in slechts een paar van deze pamfletten en serieus bijdragen aan de boodschap mogen zij nooit. Het beeld dat de lezer van deze gesprekspamfletten dus voorgespiegeld kreeg, is dat discussiëren over politieke kwesties ook onder ‘gewone’ mensen een mannenzaak was.Ga naar voetnoot46 | |||||||||||||||
ConclusieIn de hierboven besproken pamfletten uit 1649 over de wic-crisis is de gespreksvorm strategisch gebruikt. Schijnbaar krijgt de lezer de mogelijkheid voorgehouden van verschillende standpunten af te wegen, maar steeds blijken sprekers die de Amsterdamse stellingname verdedigen, de overhand te hebben: zij maken duidelijk dat de handelsbe- | |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
langen het best gewaarborgd zijn als Portugal te vriend wordt gehouden en wordt gebroken met de heersende wic praktijken. Felle aantijgingen tegen de compagnie en met name haar bewindhebbers worden veelal door maatschappelijk lager geplaatste personages naar voren gebracht, terwijl de hoger gesitueerden meer blijk geven van weloverwogenheid en welwillendheid. De sprekers zijn overwegend mannen; vrouwelijke personages treden slechts sporadisch op en hebben niets serieus in te brengen. De locaties van de gesprekken zijn voor de toenmalige lezers herkenbaar en aantrekkelijk uitgewerkt en bij de toepassing van de gespreksvorm is allerlei variatie nagestreefd. Kortom, deze pamfletten zullen dankzij hun presentatievorm van het gesprek een breed lezerspubliek ontvankelijk hebben kunnen maken voor het Amsterdamse politieke standpunt inzake de wic in Brazilië. Dit alles roept de vraag op of de gesprekspamfletten misschien ook aanwijsbaar van invloed zijn geweest op de politieke besluitvorming tijdens en kort na het voor de wic zo kritieke jaar 1649. Die besluitvorming verliep in elk geval dermate stroperig, dat de Compagnie er niets mee opschoot. Amsterdam stemde in de nazomer van 1649 ogenschijnlijk in met het plan om Portugal zelf aan te pakken via een blokkade van de Taag door Staatse oorlogsschepen. Aan de uitvoering van dit plan verbond de stad evenwel zoveel voorwaarden - waar Holland bovendien mee instemde - dat er in de praktijk niets van terecht kwam. De Staten-Generaal stuurde nog wel wat schepen naar Brazilië om de verdedigers in Recife te steunen, veel stelde dit echter niet voor. Zowel voorals tegenstanders van de wic werden waarschijnlijk tevreden gesteld met deze politiek van halfslachtige steunverlening.Ga naar voetnoot47 Maar voor de redding van de ernstig bedreigde kolonie was ze natuurlijk geenszins toereikend. In 1654 viel Brazilië definitief in handen van de Portugezen. In hoeverre de praatjes uit 1649 deze gang van zaken daadwerkelijk beïnvloed hebben, valt onmogelijk hard te maken.Ga naar voetnoot48 Maar gegeven de aantrekkelijke en geraffineerde presentatie hadden zij in elk geval wél de potentie om een breed lezerspubliek te mobiliseren voor de anti wic-politiek die Amsterdam voorstond. Abstract - During the year 1649 seven pamphlets appeared, written in the form of fictional conversations about a most topical question. Should the insolvent West Indian Company (wic) still receive financial and material support in rescuing its trade territory in Brazil, which was increasingly threatened by the Portuguese? In this paper it is argued that the literary form of the conversation gave these pamphlets the power to mobilize a broad group of readers, and thus to influence the political decision process concerning the destiny of the wic and Brazil. |
|