De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
De verbouwing van de Amsterdamse Schouwburg (1663-1665) in relatie tot het repertoire, het publiek en de toneelorganisatie
| |
De Schouwburg van 1637: theaterruimte en toneeldecorHoewel van maar weinig zeventiende-eeuwse theaters zoveel gegevens bekend zijn als van de eerste Schouwburg te Amsterdam, blijft het lastig om een duidelijk beeld van dit theater te schetsen. Slechts de inrichting van de theaterruimte is eenduidig (afb. 1 en 2). De hele theaterruimte was 70 bij 20 meter, terwijl de zaal alleen een afmeting van 14 | |
[pagina 286]
| |
Afb. 1. Plattegrond van de eerste Schouwburg van Jacob van Campen (1637) door P. Vingboons, 1658. Collectie W.M.H. Hummelen.
Afb. 2. Het auditorium van de eerste Schouwburg door S. Savry. Collectie Rijksmuseum-Stichting, Amsterdam.
meter en 7 meter diep had. De hoogte van de vloer tot het plafond betrof 8,5 meter: het tongewelf in het dak van de zaal reikte zelfs tot twaalf meter.Ga naar voetnoot3 Het toneel was gelegen tegen één van de vier muren. Het had een hoogte van 1,40 meter en moet zeer breed zijn geweest (ongeveer veertien meter). Recht tegenover dit toneel bevond zich een tribune in de vorm van een halve maan. Zoals gebruikelijk voor een publiek theater kende het een indeling naar sociale klasse. Het gewone volk moest genoegen nemen met een staanplaats in de parterre (meer authentiek ‘bak’ genoemd) of op één van de vier rijen banken, terwijl voor notabelen langs de muren van het theater twee rijen loges opgesteld stonden (in totaal eenentwintig: elf boven en tien beneden). De deur naar de gang kon op slot, terwijl de opening naar het toneel met een gordijn was af te | |
[pagina 287]
| |
Afb. 3. Het toneel van de eerste Schouwburg door S. Savry. Collectie Rijksmuseum-Stichting, Amsterdam.
schermen. Hierdoor waren de loges te gebruiken voor vergaderingen of om de liefde te bedrijven. Boven de loges bevond zich een galerij waar een hoog oplopende rij zitbanken was aangebracht. Het theater was zijn tijd ver vooruit: de tribune begunstigde niet de centraal gelegen plaatsen zoals in baroktheaters gebruikelijk was, maar gaf door haar vorm een groot deel van het publiek uitstekend zicht op het toneeldecor.Ga naar voetnoot4 Dit toneeldecor bestond uit compartimenten van in breedte en hoogte opgezette stellages, eerst in schuine richting achterwaarts en dan loodrecht op de achtergrond. Op een plattegrond van de architect Philips Vingboons is te zien dat tussen de compartimenten AB/A'B', BC/B'C', DF/D'F', HK/H'K' en KK' decorschermen konden worden geplaatst (afb. 3). Tussen AB bestond de mogelijkheid tot het plaatsen van een scherm met daarop een deur en een raam of een tot het plafond reikend scherm, dat boven de deur eerst een raam of een nis met een beeld vertoonde. Voor het gedeelte tussen BC waren twee schermen beschikbaar met daarop portretten of een typisch Italiaans landschap.Ga naar voetnoot5 Het compartiment kon tevens naar achteren worden geschoven, zodat het publiek beter zicht had op wat zich in het aangrenzende portaal CDEF afspeelde. Voor dit portaal was aan de achterzijde DF een scherm met stadsgezicht en landschap beschikbaar en aan de voorzijde CE een scherm met een raam boven een deur. Met behulp van gordijnen en een deur tegen de achterwand DF waren in het portaal interieurscènes te spelen. In het midden van de toneelfaçade bevond zich het compartiment EHH'E' in de vorm van een portiek waarin een troon kon worden opgesteld. Door het wegnemen van zowel de troon als de portiek werd het centrale portaal KK' zichtbaar dat toegang gaf tot de ruimte achter het toneel. Dit portaal diende voor het neerzetten van een interieur. Aan beide kanten bevonden zich nissen met daarin beelden van Thalia en Melpomene. Tussen deze beelden zat een met deuren af te sluiten opening. Vóór deze opening was speelruimte op het balkon dat zich boven de troon bevond. Dit alles geeft aan dat de theatra- | |
[pagina 288]
| |
le ruimte van de eerste Schouwburg de mogelijkheid bood om verschillende, duidelijk van elkaar te onderscheiden plaatsen van handeling voor te stellen. Sinds Wybrands in 1873 als eerste een deel van zijn onderzoek naar het Amsterdamse toneel tussen 1617-1773 aan het toneeldecor van de eerste Schouwburg wijdde, verschenen er verschillende studies over de vraag of het toneeldecor polytopisch (meerdere plaatsen van handeling tegelijkertijd) of monotopisch (één plaats van handeling) kon worden bespeeld. Achtereenvolgens hielden Kalff en Worp zich met de interpretatie van de toen beschikbare bronnen bezig.Ga naar voetnoot6 In de loop der tijden leidde de ontdekking van nieuwe bronnen tot nieuwe inzichten, waardoor hun werk achterhaald en deels zelfs misleidend is geworden. Van groter belang zijn daarom recentere studies, zoals die van Hunningher, Hellinga, Albach en Hummelen.Ga naar voetnoot7 Hunningher meende dat wat betreft de bespeling van het toneeldecor naar keuze eenheid of veelheid van plaats mogelijk was.Ga naar voetnoot8 Eenheid van plaats werd volgens hem bereikt door toepassing van gelijksoortige schermen tegen de compartimenten van het achtertoneel. Zo is op een schilderij van Jurriaenszoon van Baden het toneeldecor van de Schouwburg te zien met aan weerszijden Italiaanse stadsgezichten (afb. 4).Ga naar voetnoot9 Bij de tweede mogelijkheid werd voor ieder compartiment een ander scherm gehangen, zodat een nevenstelling van een groot aantal verschillende plaatsen ontstond. Hiermee werd de polytopische traditie van de rederijkers gevolgd, waarbij een soortgelijke opstelling van verschillende plaatsen van handeling tegelijk en naast elkaar mogelijk was. Hellinga stelde echter dat het toneel een revolutionair karakter had dat juist gericht was op het breken met de simultaantraditie van de rederijkers. Volgens hem kon het toneel in de Schouwburg, afhankelijk van het openen of sluiten van het gordijn dat het voortoneel van het achtertoneel scheidde, steeds één plaats van handeling tegelijk voorstellen, afwisselend na elkaar op het achtertoneel en voortoneel.Ga naar voetnoot10 Hummelen wees in eerste instantie de these van zowel Hellinga als Hunningher op basis van onvoldoende feiten van de hand. Volgens hem werd het toneel uitsluitend polytopisch bespeeld. Een monotopische opstelling achtte hij nog te modern.Ga naar voetnoot11 Voor hem betekende dit dat de toneelbouw was gericht op nevenstelling van verschillende plaatsen, voorgesteld door met gordijnen af te sluiten compartimenten en schermen. Hiermee konden allerlei vertoningen worden onthuld. Pas later nam Hummelen aan dat het toneel in de Schouwburg van 1637 verregaand aangepast kon worden aan de behoef- | |
[pagina 289]
| |
ten van uiteenlopende toneelspelen en
Afb. 4. Toneelscène in de eerste Schouwburg door Hans Jurriaenszoon van Baden. Collectie Theater Instituut Nederland.
dus ook monotopisch kon worden gebruikt.Ga naar voetnoot12 Speelde een toneelstuk op één plaats van handeling, dan was het volgens hem mogelijk om het decor eenvoudig aan te passen aan een monotopische bespeling door het gebruik van identieke of neutrale schermen.Ga naar voetnoot13 Geconcludeerd kan worden dat de literatuur niet eenduidig is wat betreft de vraag of het toneeldecor meerdere plaatsen van handeling of slechts één plaats tegelijk kon verbeelden. Waarschijnlijk was het mogelijk om het toneel zowel polytopisch als monotopisch te bespelen. In ieder geval kon het toneeldecor worden veranderd door middel van verschillende schermopstellingen, waarbij de schermen zelf te verwisselen waren. Overigens kon al in de eerste Schouwburg gebruik worden gemaakt van zogeheten kunst- en vliegwerk. Zo was sprake van een toestel om personages uit de hemel te laten neerdalen en een kabel waaraan mensen door de lucht konden zweven. Ook zaten er in de toneelvloer twee zinkluiken om verdwijningen te kunnen realiseren. | |
De Schouwburg van 1665: verbouwing, theaterruimte en toneeldecorsMet de verbouwing in de jaren 1663-1665 kreeg de Schouwburg een modern coulissentoneel. Hiertoe werd de nieuwe Schouwburg uitgebreid van de Keizersgracht af, waaraan de toegangspoort stond. Zoals op een plattegrond aangegeven (afb. 6) werd een andere aanbouw in de tuin van het theater gerealiseerd en een doorbraak in de westelijke muur. Hierin kwamen vertrekken voor de toneelspelers en een stookkamer. Volgens Ottenheym had deze aanbouw een omvang van ongeveer 18 meter diep en 12 meter breed. Aan de zuidzijde kwam nog een aanbouw van 12 bij 6 meter.Ga naar voetnoot14 Ook is de nieuwe ingang in de oostelijke muur zichtbaar. Door deze aanpassing kwam de toegang tot het auditorium voortaan recht tegenover de poort aan de Keizersgracht te liggen. De oude ingang werd gedicht. Door de verbouwing lag de architecturale hoofdas van het theater niet langer in de | |
[pagina 290]
| |
Afb. 5. Plattegrond (met uitleg kunsten vliegwerk) van de nieuwe Schouwburg. Collectie Gemeentearchief Amsterdam
breedte, maar in de lengte. Voor een correcte kijkrichting werd de tribune een kwartslag gedraaid en kreeg zij de vorm van een hoefijzer (afb. 6). Net als bij zijn voorganger werd de nieuwe Schouwburg naar sociale klasse gedeeld. Maar waar voorheen iedereen de voorstelling goed kon volgen, daar begunstigde de nieuwe tribune nu alleen nog de centraal gelegen plaatsen. Hier bevond zich een regentenloge ‘welke regt op het toneel ziet’,Ga naar voetnoot15 de rest bood een vertekend zicht op het perspectiefdecor. Verder kwamen vóór in de zaal tien rijen banken met daarachter een zeer kleine ruimte voor wat staanplaatsen.Ga naar voetnoot16 Tegen de muren van het auditorium verrezen in u-vorm twee galerijen boven elkaar. De onderste galerij bestond aan één zijde uit loges, terwijl de andere zijde drie rijen banken had. De bovenste galerij had in het midden vijf en aan de zijkanten drie banken achter elkaar. De theatrale ruimte van de nieuwe Schouwburg kreeg met de verbouwing vier paar in perspectief beschilderde decorschermen, waarvan niet duidelijk is op welke manier deze konden worden verwisseld. Mogelijk gebeurde dit aan de hand van een systeem van gleuven in de toneelvloer, waaronder de schermen in verbinding stonden met een wagentje dat op een rail liep. Hiermee waren de schermen snel het toneel op en af te rijden. In de nieuwe Schouwburg stond het eerste vier paar decorschermen schuin opgesteld ten opzichte van de voorkant van het toneel. Dit moest voor voldoende ruimte zorgen om ook de rest van het toneeldecor in de aanbouw op te kunnen stellen, aangezien achter deze vier coulissen zich nog eens drie zijschermen en een achterdoek bevonden. Voor dit coulissentoneel werd een aantal nieuwe decors ontworpen. Tot het domein van het coulissentoneel behoorden ook verscheidene kunst- en vliegwerken, die door middel van het decor en de inrichting van de toneelvloer konden worden bereikt (afb. 5). Een aantal kunst- en vliegwerken kwam uit de eerste Schouwburg, maar deze konden thans beter dan voorheen worden gebruikt voor spectaculaire effecten. Het decor en de toneelmachinerieën kregen in de nieuwe Schouwburg welhaast de hoofdrol toebedeeld. | |
[pagina 291]
| |
Afb. 6. Plattegrond op schaal van de eerste en nieuwe Schouwburg door Ottenheym. Ottenheym (1989), p. 140.
| |
Het repertoire van de SchouwburgSmits-Veldt & Teusink waren van mening dat toneelteksten die deel uitmaakten van het repertoire van de eerste Schouwburg de mogelijkheid boden om tot een nadere precisering van het gebruik van het toneel in dit theater te komen.Ga naar voetnoot17 Om haar standpunt te toetsen zou een uitgebreide analyse van het repertoire van de Schouwburg nodig zijn. Dat is binnen de grenzen van dit artikel niet mogelijk. Aangezien het ‘ernstige’ drama tot nog toe grondiger is onderzocht dan het komische toneel, spitst dit artikel zich op het eerste toe. Het komische toneel is buiten beschouwing gelaten. Het Schouwburgrepertoire bestond voor een groot deel uit spannende, blij-eindigende toneelspelen óf toneelstukken met veel geweld en gruwel. Ze kenden een diversiteit aan scènes en ter bevordering van de spanning en afwisseling, stomme vertoningen. Deze laatste waren een typische uiting van rederijkerskunst die al sinds de Middeleeuwen bestond, maar toen vooral onder erepoorten bij vorstelijke intochten, op wagens in optochten en als versiering van straattonelen. Het gaat bier om zogeheten tableaux vivants, waarin gebeurtenissen op het toneel door levende personen werden uitgebeeld, maar zonder gesproken tekst en met minimale handeling.Ga naar voetnoot18 Hogendoorn vroeg aan de hand van een exemplaar van Vos' Beschrijving der Vertooningen in Beleg en Ontset van Leyden aandacht voor de opvoering van tableaux vivants in de eerste Schouwburg. Het ging hier om een uitgave uit 1729, waaraan Van Domselaers Beschryving der Sieraden van het Tooneel, Met de Verklaaring derzelver Zinnebeelden, en Vertooningen in het Beleg en Ontset van Leyden voorafgaat. De vertoning van deze tableaux vivants vond plaats op het middentoneel in het centrale portaal KK'. Hiervoor werd het hemeltoestel vervangen door een scherm met een poortje en het balkon afgesloten door een balustrade. Het voortoneel werd een lusthof met priëlen en ingangen van wandelpaden. Dit speelvlak liet ruimte voor de nodige beweging, zoals het oprijden | |
[pagina 292]
| |
van wagens of het voortschrijden van personages. Daarachter speelden zich drie grote en twee kleine vertoningen met historische taferelen af. In feite was er dus sprake van een open voorgedeelte met daarachter de compartimenten. Wat hier over de opvoering van tableaux vivants uiteen is gezet, lijkt in overeenstemming met de stelling van Hellinga. Hij was van mening dat het toneel van de eerste Schouwburg een revolutionair karakter had, waarbij afwisselend op het achter- en voortoneel steeds één plaats van handeling tegelijk werd voorgesteld. Deze monotopische manier van bespeling kan worden beschouwd als voorbode voor de toneelinrichting van de nieuwe Schouwburg, waarvan de hoofdas immers in de lengterichting ligt en het toneel in de diepte werd gebruikt. Toch mag niet worden voorbijgegaan aan het feit dat tableaux vivants, met aan weerszijden verschieten, in de eerste Schouwburg een polytopische opstelling vereisten. Hellinga's stelling is echter niet aanwijsbaar. Tot deze conclusie kwamen Smits-Veldt & Teusink in haar onderzoek naar de voorstelling van de gespeelde ruimte in de eerste Schouwburg. Zij waren van mening dat het door hem onderzochte toneelstuk Gysbrecht van Aemstel hierop een uitzondering vormt.Ga naar voetnoot19 In werkelijkheid werd zelfs nog geruime tijd met succes tegen centraliserende eenheden geconcurreerd. Volgens Hogendoorn bood de Schouwburg van 1665 nog lang de mogelijkheid het toneel op de traditionele, polytopische ouderwetse manier te bespelen. Hij veronderstelde zelfs dat de door Vos aan Beleg en Ontset van Leyden toegevoegde tableaux vivants eveneens geschikt waren voor opvoering in de nieuwe Schouwburg. De betrekking tussen de eerste Schouwburg en de opvolger hiervan uit 1665 is echter niet alleen terug te voeren op de veronderstelde mogelijkheid tot het polytopisch bespelen van toneel in de nieuwe Schouwburg. Niet mag worden uitgesloten dat de toneeldecors in de Schouwburg ook vóór de verbouwing van dit theater regelmatig opeenvolgend ná elkaar werden toegepast, hoewel het gebruik van afwisselend het achter- en voortoneel te verwerpen is. Anders kwam de overgang van een overwegend polytopische bespeling van het toneel in de eerste Schouwburg naar een volledig monotopisch coulissensysteem wel erg uit de lucht vallen.Ga naar voetnoot20 In verschillende toneelspelen werden pogingen ondernomen om te komen tot een betere illusie van de werkelijkheid, waarvoor de eerste Schouwburg verscheidene keren werd aangepast. Hierdoor was het toneel zowel polytopisch als monotopisch te bespelen, waarmee het verregaand was aan te passen aan de behoeften van uiteenlopende toneelspelen. Zo zag Jan Soet als een van de eerste auteurs af van het tot dan toe gebruikelijke simultaantoneel waarin het toneeldecor op hiërarchische wijze verschillende naast elkaar opgestelde plaatsen voorstelde. In zijn Clorinde en Dambise (1640) was sprake van een zogeheten décor successif, waarbij het toneel achtereenvolgens drie verschillende gespeelde ruimten verbeeldde. Hoe dergelijke decorwisselingen op het statische toneel van de eerste Schouwburg tot stand kwamen, is moeilijk te zeggen. Zelf reikte Soet de mogelijkheid van de ‘changement de face’ aan, waarbij het hele toneeldecor als één plaats van | |
[pagina 293]
| |
handeling tegelijk werd voorgesteld en de verschillende decors elkaar bij beurten voor de ogen van het publiek opvolgden. Het idee hierachter was dat het op deze wijze verwisselen van het decor zou zorgen voor een meer natuurgetrouwe benadering van de uitgebeelde realiteit. In de eerste jaren van de Schouwburg is dus direct al sprake van een hang naar een modernere, illusionistisch voorgestelde eenheid. Dit werd mogelijk bevorderd doordat pantomimes werden opgevoerd in monotopische setting, waarmee het decor immers nog sneller kon worden verwisseld dan met een polytopische setting. Overigens is het onduidelijk in hoeverre het eerder besproken kunst- en vliegwerk bijdroeg aan meer illusie van de werkelijkheid. Smits-Veldt stelde dat deze toneeleffecten vooral ten behoeve van vertoningen met veel actie werden aangewend.Ga naar voetnoot21 Volgens haar was het ook aannemelijk dat deze toneeleffecten vooral in combinatie met een monotopische bespeling werkten, waarin decorwisselingen sneller dan in een polytopische bespeling waren te bewerkstelligen. Toch bleek de monotopische bespeling niet ideaal. Het toneel werd tussen 1637 en 1664 zelfs regelmatig vertimmerd. De architecturale hoofdas van de Schouwburg bleef echter in de breedte liggen: ‘Het tooneel was veel te breedt en te ondiep, ook door zijn zwaarte en vastigheyt niet t'elkens met gezwintheyt lichtelijk, na den eysch der spelen te veranderen’.Ga naar voetnoot22 Hierdoor was het gebruik van in perspectief geschilderde decors met een centraal verdwijnpunt uit den boze. Dit bracht veel verlies aan dramatisch effect met zich in het streven naar een zo natuurgetrouw mogelijke weergave van de uitgebeelde realiteit. Dit laatste was zelfs met de ‘changement de face’ niet te ondervangen. Hier kwam nog bij dat in de Schouwburg het voorgestelde slechts met een aantal ‘realistische elementen’ kon worden aangevuld. Zo werd een bos voorgesteld door wat takken en aarde op het toneel.Ga naar voetnoot23 Over het geheel genomen bleef het toneel van de eerste Schouwburg, in de bewoordingen van Worp, ‘bijzonder onpractisch’.Ga naar voetnoot24 Toch tonen de pogingen om tot een monotopische bespeling te komen aan, dat de transpositie naar een volledig monotopisch te bespelen theater niet uit de lucht kwam vallen, maar dat het een geleidelijke overgang betrof. | |
Het Schouwburgpubliek: groeiende smaak voor visueel en muzikaal vertier?De eerste Schouwburg zal vooral zijn bezocht door de naar verhouding grote middenklasse. Aan de hand van de verhouding tussen de inkomensstructuur en de groei van de bevolking is een toename in de omvang van deze middenklasse vast te stellen. Aan de bovenkant hiervan bevonden zich middelgrote zakenlieden als bierbrouwers en wijnkopers, maar ook academici als artsen en predikanten, terwijl de onderkant uit kleine winkeliers als leerlooiers en bakkers of chirurgijns en klerken bestond. Geregeld kwa- | |
[pagina 294]
| |
men echter ook mensen van de brede burgerij en het patriciaat naar de Schouwburg. Onder hen bevonden zich regenten van het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis, die eigenaar van de Schouwburg waren. Voorts werden voorstellingen gegeven voor de Amsterdamse magistraat en hoogwaardigheidsbekleders uit het buitenland. De middenstanders hadden overwegend plaats in de parterre en op de bovenste galerijen, terwijl de loges voor de leden van het patriciaat waren. Hogendoorn is van mening dat de middenstand een voorkeur had voor visueel spektakel: ‘Dutch theatre in general reflected the taste of the ‘burghers’, with a distinct preference for strong didacticism based on spectacular pictorial effects. The continuous popularity of tableaux vivants as a part of drama performances is clear evidence of this preference’.Ga naar voetnoot25 Zo zijn veel toneelspelen uit het repertoire van tableaux vivants voorzien, waarmee de allegorische lering in een toneelstuk kracht werd bijgezet. Albach meende dat in de tableaux vivants iets te zien en te horen moest zijn geweest wat beantwoordde aan de behoeften van de tijd.Ga naar voetnoot26 Volgens hem brachten ze alles waar het publiek naar verlangde: spanning, sensatie, actie, gruwel en erotiek. Het belang van dit soort spectaculaire taferelen voor het repertoire van de Schouwburg is ontegenzeggelijk. De Vertooningen van d'Engelse Vreede in juni 1654 haalden een gemiddelde opbrengst van ongeveer 302 gulden. De Vertooningen van de Nassausche Huwelijken brachten op 26 en 27 mei 1642 respectievelijk 287 en 205 gulden op, terwijl een reguliere voorstelling als Lukretia (1642) van een anonieme auteur in dezelfde maand hoogstens 150 gulden op een avond wist op te halen. De Vertooningen vande Vreede leverden bedragen van tussen de 262 en de 381 gulden op. De beroemde Vertooningen bij 't Ontset van Leyden door Jan Vos haalden in 1660 zelfs het aantal van 24 opvoeringen, waarbij de opbrengst geregeld boven de vierhonderd gulden uitkwam: 463 gulden op 30 maart, 406 op 31 maart, 428 gulden op 1 april 1660, 435 op 5 april en ten slotte nog 401 gulden op 19 april. Mogelijk kwam men met het inlassen van tableaux vivants in toneelspelen inderdaad tegemoet aan de groeiende smaak voor visueel en muzikaal vertier. Hierover is echter niets met zekerheid te zeggen zolang niet eerst grondig onderzoek verricht is naar de relatie tussen vertoningen en theatertrucs die door middel van verwisselbare perspectiefdecors en toneelmachinerieën konden worden bereikt. Alleen dan is vast te stellen in hoeverre deze zuiver visuele middelen bepalend waren voor het succes van de stomme vertoningen. Dit geldt zowel voor de statische tableaux vivants als de pantomimeachtige scènes. Thans vormt alleen de verbouwing van de Schouwburg het bewijs dat in toneelspelen visueel spektakel van toenemend belang werd. | |
[pagina 295]
| |
De invloed van de toneelorganisatieWelke rol speelde het beleid van de toneelorganisatie? De Schouwburg stond onder leiding van een dagelijks bestuur dat op voordracht van de regenten van het Burgerweeshuis en het Oudemannen- en vrouwenhuis aangesteld werd door de burgemeesters van Amsterdam. Deze betaalden de bouw van de Schouwburg waarvan de opbrengst in de kas van deze filantropische instellingen vloeide. De reden voor deze financiering ligt in het feit dat het patriciaat van adellijke en burgerlijke regenten (in Amsterdam op slechts een paar honderd mensen geschat en samen met hun naaste familieleden nog niet één procent van de bevolking uitmakend) de sociale plicht had om voor minderbedeelden in de samenleving op te komen. Het dagelijks bestuur bestond overwegend uit kleine industriëlen, handelaren en chirurgijns die zich door hun hobby in de theaterwereld hadden weten te onderscheiden. Ze komen in ieder geval niet voort uit het patriciaat en zijn dus ook geen regenten zoals vaak ten onrechte is verondersteld.Ga naar voetnoot27 Het bestuur vergaderde tweemaal in de week in de bovenkamer van het voorgebouw. Tot hun taken behoorden: het verordenen, overlezen en overzien alle Treur- en Bly-speelen, Vertooningen en Cluchten, al eerze op 't Tooneel vertoont worden, en nemen achtinge, dat'er niets te voorschijn komt, met woorden of werken, waar door de wettelijke Regeering van staat of stadt, de Kerk, noch eenige Godts-diensten, of yemant in 't bezonder gelastert of bespot wordt. De geyle en dertele ongebondtheden, al te onkuys en lichtvaerdig voor de Ieugt en andere tedere ooren, verbannen zy van 't Toneel.Ga naar voetnoot28 Voorts regelde het bestuur geldzaken voor de Schouwburg. Zo werd na afloop van elke voorstelling de opbrengst geteld. Hiervan moesten de gemaakte kosten worden betaald. Het overschot werd driemaal per jaar aan het Burgerweeshuis en het Oudemannenhuis overhandigd. Daarnaast had het bestuur de toneelspelers onder hun hoede: ‘Zy verordenen ook elk Speelder zijn rol, en met wat kleederen en toestel by op 't Tooneel zal verschijnen, geven last op wat wijze het Tooneel, na den eysch der speelen zal gestelt, en t'elkens verandert worden.’Ga naar voetnoot29 Een hoofd was dus niet alleen directeur van de Schouwburg, maar ook regisseur en dramaturg van het bijbehorende toneelgezelschap. Dit bestuur bepaalde in sterke mate het artistieke beleid van het theater. De aanstelling van dit dagelijks bestuur hield verband met de wens de Schouwburg winstgevend te maken. In het licht van de zorgplicht van het patriciaat voor de minderbedeelden in de samenleving is de vraag gelegitimeerd waarom de regenten van het Burgerweeshuis en het Oudemannen- en vrouwenhuis niet rechtstreeks geld aan de filantropische instellingen schonken. Het is welhaast uitgesloten dat de regenten deze instellingen niet uit eigen zak konden financieren of minder konden missen dan het be | |
[pagina 296]
| |
drag dat de Schouwburg jaarlijks opbracht.Ga naar voetnoot30 Grote vermogens trof men in die tijd juist onder Amsterdamse regenten aan.Ga naar voetnoot31 De Schouwburg werkte echter volgens hetzelfde principe als loterijen of kansspelen die worden opgezet om geld voor het goede doel in te zamelen. Hiermee wordt niet alleen het nodige geld opgehaald, maar tegelijkertijd wordt ook vermaak geboden. Hier komt nog bij dat een snelgroeiende en weelderige handelsstad als Amsterdam een representatief cultureel centrum nodig had. Het bekijken van voorstellingen door buitenlandse gasten van de Amsterdamse burgemeesters in de Schouwburg werd beschouwd als visitekaartje van de eigen macht. Het betrof bijna altijd voorstellingen die al op het programma stonden. Worp vermeldt dat dit slechte dagen voor de beide Godshuizen waren: ‘De gewone bezoekers werden dus geweerd of vervangen door genoodigden. Datzelfde had plaats, wanneer voornamelijk vreemdelingen, b.v. gezanten, eene voorstelling bijwoonden’.Ga naar voetnoot32 Zo bezocht op 6 augustus 1646 (opbrengst niet vermeld), 21 oktober 1649 (opbrengst: 85 gulden) en 7 februari 1660 (64 gulden) een Deense vertegenwoordiger en op 11 oktober 1657 de Franse gezant De Thou een voorstelling in de Schouwburg (opbrengst slechts 60 gulden).Volgens Worp werd de Schouwburg bij vorstelijk bezoek zelfs geheel en al voor publiek gesloten en alleen bezet door genodigden.Ga naar voetnoot33 In het licht hiervan kan de verbouwing van de Schouwburg beschouwd worden als een poging nieuw elan te geven aan het machtsvertoon van de burgemeesters. Het is niet onwaarschijnlijk dat de Schouwburghoofden aan ontwerper Philips Vingboons beslissende aanwijzingen gaven hoe het nieuwe theater moest worden ontworpen.Ga naar voetnoot34 Zij waren immers zelf actief in de theaterwereld en moeten op de hoogte zijn geweest van de ontwikkelingen in Frankrijk en Italië met betrekking tot de bouw van baroktheaters. | |
De betrekking tussen de eerste en nieuwe Schouwburg herzienDoor verschillende studies in dit artikel bijeen te brengen is het beeld van de nieuwe Schouwburg van 1665 en zijn voorganger als op zichzelf staande structuren herzien. De aandacht is vooral gericht op de veranderingen die schuilgingen achter de transpositie in de inrichting en het gebruik van de Schouwburg, zowel vóór als na de verbouwing. In het bijzonder zijn de ontwikkelingen onderzocht ten aanzien van het repertoire, het publiek en de toneelorganisatie van het theater. | |
[pagina 297]
| |
Geconcludeerd kan worden dat deze verschillende factoren elkaar in onderlinge wisselwerking versterkten. De eerste Schouwburg en diens opvolger uit 1665 stonden in verhouding tot elkaar door de mogelijkheid die beide theaters boden tot polytopische bespeling. Deze opstelling werd gebruikt voor de enscenering van tableaux vivants, waarin bepaalde scènes als een ‘schilderij’ werden vertoond. Hiermee werd geruime tijd geconcurreerd tegen mogelijkheden tot een meer centraliserende bespeling, waarbij afwisselend het achter- en voortoneel van de eerste Schouwburg werd gebruikt. Er bestaan ook aanwijzingen dat de Schouwburg van 1665 nog op deze traditionele, polytopische manier te bespelen was. Maar de toneeldecors konden ook vóór de verbouwing opeenvolgend ná elkaar worden toegepast. Dit toont aan dat de transpositie van de Schouwburg tot een volledig monotopisch te bespelen theater een geleidelijke overgang betrof. Waarschijnlijk werd tot de monotopische manier van bespeling overgegaan om vertoningen op een meer bewegelijke manier te kunnen hanteren. Hierdoor maakten ze beter deel uit van de fictieve werkelijkheid en traden minder buiten de toneelwerkelijkheid. Ook werd voor deze pantomime-achtige vertoningen kunst- en vliegwerk aangewend dat vooral in een monotopische setting werkte. Hiermee waren decorwisselingen sneller te bewerkstelligen dan met een polytopische bespeling. Het repertoire bestond grotendeels uit toneelspelen die berustten op een visueletheatrale aanpak, waaronder stomme vertoningen en overdadig gebruik van kunst- en vliegwerk. Dit kan als direct gevolg worden gezien van een groeiende op visueel vertier beluste smaak van het publiek. Zelfs de burgemeesters van Amsterdam kozen voor een bezoek aan de Schouwburg het liefst een spannend en afwisselend toneelstuk. Zij namen regelmatig hoge buitenlandse gasten mee naar een voorstelling die al op het programma stond. De Schouwburg kan worden beschouwd als een soort machtsmiddel van het stadsbestuur, waarmee de zin en functie van de Schouwburg niet alleen is te bezien als massavermaak, maar ook als representatief cultureel centrum voor de snelgroeiende en weelderige handelsstad Amsterdam. In het licht hiervan kunnen vertimmeringen om de snelheid en veelheid van het toneeldecor van de eerste Schouwburg te perfectioneren, worden gezien als een poging om meer elan aan dit machtsvertoon van de burgemeesters te geven. Toch zouden deze aanpassingen niet ideaal blijken. Niet alleen bleef de architecturale hoofdas van de eerste Schouwburg in de breedte liggen, waardoor het gebruik van in perspectief geschilderde decors uit den boze was, maar ook was het voorgestelde in de eerste Schouwburg slechts aan te vullen met een aantal ‘realistische elementen’, zoals takken om een bos te suggereren. Dit bracht veel verlies aan dramatisch effect met zich in het streven naar een zo natuurgetrouwe mogelijke benadering van de uitgebeelde realiteit. Uiteindelijk werd de eerste Schouwburg grondig verbouwd. | |
[pagina 298]
| |
Abstract - This article revises the relationship between the Amsterdam Municipal Playhouse of 1637 and its successor from 1665. The relationship between the two theatres is based upon the possibility of playing the stage poly-topically. Before the renovation, however, it had also already been possible to use the stage set consecutively. The transposition of the Playhouse to a theatre that could be performed in entirely mono-topically was therefore a gradual development. This development was influenced by a middle class taste for visual spectacle, which required a mono-topical setting. It was not only economic concerns that inspired this transposition, however. The Amsterdam burgomasters regularly invited important guests to performances. The playhouse cannot therefore be seen simply as a place for mass entertainment, but it must also be seen as a representative cultural centre. The renovation itself can thus be regarded as an attempt to furnish it with a greater degree of élan. (Translation: P C. Evans). |
|