De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
Een deftige diplomaat en een malende meester
| |
[pagina 300]
| |
grote mannen niet voor elkaar onderdoen, hadden ze medelijden met hem? Daar kwam bij dat zijn geesteszwakte geen beletsel vormde voor officiële opdrachten: hij kalligrafeerde bijvoorbeeld gedichten van Vondel en Huygens voor de Burgemeesterskamer van het Amsterdamse stadhuis, thans Paleis op de Dam.Ga naar voetnoot2 Toch was deze verwarde hoerenloper van betrekkelijk lage komaf voor Constantijn Huygens (1596-1687) niet iemand om bevriend mee te zijn. Hoe kwamen beiden dan met elkaar in contact? Coppenol had ongetwijfeld proeven van zijn kalligrafie aan de diplomaat, die belangstelling had voor de schone kunsten, gezonden. Wellicht schaarde de Haagse hoveling zich in de rij van de andere letterkundigen. Hoe het ook zij, Huygens vervaardigde twee gedichten voor hem, gedateerd 4 dec. 1655. Beide gedichten hebben als thema de jeugdige kracht van de oude Coppenol, van wie Huygens zich afvraagt of diens pen nu of vroeger sneller ging: Voor N. Coppenol
Dits Coppenol sijn' oude hand
Haer jeughdighe betrachten.⋆Ga naar margenoot+
Wangunstighe, slijpt ghij den tand
Van nijdighe gedachten:
Doet eerst een' proeve van uw' krachten;
Indien ghij Coppenol vermant⋆Ga naar margenoot+
Soo komt hem vrij verachten.
Voor Coppenol.
De veer die dit papier soo vlugg heeft overtogen⋆Ga naar margenoot+
Vloogh eertijds over Land en water door de Locht
Slaet beide vluchten gae; 'k wilt geerne wat U docht,
Of sij nu beter vlieght of eertijds heeft gevloghen.Ga naar voetnoot3
Enige band tussen Coppenol en Huygens, die niet eens diens voornaam kende, blijkt niet uit deze gedichten. Coppenols biograaf Wijnman tekent erbij aan: ‘Sympathie van den deftigen Hagenaar voor den halfwijzen schoolmeester is [...] nauwelijks te verwachten’.Ga naar voetnoot4 Wel maakte Huygens van diens diensten gebruik. In 1657 schreef de diplomaat en dichter Mr. Jacob van der Burgh aan zijn geachte collega: ‘Wat uw lompe Coppenol betreft, zal ik zo spoedig mogelijk gelegenheid vinden hem te herinneren aan zijn plicht en zijn belofte’.Ga naar voetnoot5 Wat die plicht en belofte inhielden, is niet zeker, maar het is niet ondenkbaar dat Huygens in zijn hogere kringen graag zijn eigen gedichten liet zien, gekalligrafeerd door de kundige Lieven van Coppenol. Een week voor Van der Burgh had | |
[pagina 301]
| |
Afb. 1. The Pierpont Morgan Library, New York. RvR 395.
Constantijns zoon Christiaan Huygens aan Coppenol geschreven ('s-Gravenhage, 16 november 1657) naar aanleiding van het zenden van een Latijns gedicht. Ook Christiaan maakt melding van des schoolmeesters diensten aan de diplomaat. Voor wat, hoort wat: Monsieur Coppenol, | |
[pagina 302]
| |
Het Latijnse vers waar Christiaan op doelt en dat ondanks de ziekte van vader Huygens niet eens zo beroerd uitviel, was verloren gewaand. Dankzij de kunsthistorica Stephanie Dickey is het teruggevonden. Het is aan een prent toegevoegd van Rembrandt, die gewoonlijk ‘de grote Coppenol’ wordt genoemd, en wel aan het exemplaar dat zich in de Pierpont Morgan Library bevindt. Het opschrift, kennelijk gekalligrafeerd door Coppenol en ondertekend met Constanter, is gedateerd 1661, zodat er vier jaar tussen vervaardiging en gebruik van het gedicht liggen:Ga naar voetnoot7 In Effigiem Laevini Coppenollij Scriptoris Celeberrimi
Divinae Graphices hoc non laudabilis autor,
Quod summa Laudis culmen excedunt suae,
Verus hic est, non verus hic est Coppenollius, olim
Fortis juventâ, nunc Senecta fortior.
Si Laevi videas dextram volitare papyro,
Non hanc senectus, dixeris, manum gravat;
Turget in hoc senio primae vis viva juventae,
Nec ista cani tempora aut rugae decent.
Tolle manum, Pictor, non est pote Protea, non est
Istum referre nescio juvenem an senem.
Op het portret van de beroemde kalligraaf Lieven van Coppenol.
De beoefenaar van de goddelijke kalligrafie is hierom niet genoeg te prijzen
omdat de toppen van de roem die hij verdient hoger liggen dan de roem die hij rijgt.
Dit is de echte en toch ook weer niet de echte Coppenol, die vroeger
krachtig was in zijn jeugd, nu in zijn ouderdom nog krachtiger.
Als je zijn hand over het gepolijste papier ziet vliegen
zou je niet zeggen dat de ouderdom op zijn hand drukt.
In deze oude man zwelt nog de levenskracht van de jonge jeugd,
op die slapen passen geen grijze haren of kraaiepootjes.
Haal je hand maar weg, Schilder, het is niet mogelijk, nee, deze Proteus
weer te geven, van wie ik niet weet of hij jong is of oud.
Huygens heeft zich in dit vers uitgeleefd in hexameters, afgewisseld met iambische trimeters. Dit is de zogeheten tweede dactylisch-iambische epode, het metrum van Horatius' Epode 16.Ga naar voetnoot8 In de eerste twee regels neemt de dichter een aanloopje naar de naam | |
[pagina 303]
| |
Van Coppenol door hem ‘beoefenaar van de kalligrafie’ te noemen met als bepaling daarbij ‘onvolprezen’ (non laudabilis), onvolprezen omdat de toppen van de roem die hij zou moeten krijgen nog boven de lof uitsteken die hem al wordt toegezwaaid om zijn prestaties (laus kan zowel ‘roem’ als ‘roemrijke daad’ zijn). In de regels 3 en 4 stelt Huygens dat de kalligraaf op de afbeelding eigenlijk te oud lijkt. In vers 5 is het gebruik van het woord Laevi briljant. Het heeft drie functies: het kan komen van levis glad, gepolijst, een gebruikelijke toevoeging bij papier; het functioneert in een woordspel met dextra (laevus - dextra ‘links’ - ‘rechts’) en het assoneert met de naam Lieven (in het Latijn Levinus). In regel 9 wordt Van Coppenol vergeleken met de god Proteus: beiden veranderden steeds van gedaante: de schrijver verjongde. Het thema moet de twee jaar oudere Huygens zelf ook hebben aangesproken. Is het vers speciaal voor ‘de grote Coppenol’ geschreven of als algemeen lofdicht voor de schrijfkunstenaar gemaakt en later bij de prent gevoegd? De prentkunstenaar blijft immers een anonieme pictor. En dat voor de man die Rembrandt van Rijn een grote toekomst voorspelde.Ga naar voetnoot9 Of is het voor de prent van Visscher gemaakt? Ook in de Nederlandse gedichten bij deze prent blijft de kunstenaar anoniem (‘snijder’, ‘schilder’, zie onder). Het is heel goed mogelijk dat Huygens zonder rekening te houden met het gebruik ervan bij een specifieke prent zijn krachten eens wilde beproeven op een vers in dit dactylisch-iambische metrum en het als niet meer dan een literair kunststukje beschouwde. Overigens is het nergens elders gedrukt en ook het handschrift is voor zover bekend niet bewaard door de dichter die over het algemeen geen snipper papier weggooide. Heeft de deftige diplomaat dit gedicht verworpen? Het Latijnse vers past bij de Nederlandse gedichten die Huygens maakte bij de prent van Cornelis Visscher, naast de reeds vermelde die er eveneens bij werden afgedrukt. Telkens is het thema de verbazingwekkend jeugdige snelheid van de oude Coppenol: OP DE PRINT VAN MR. LIEVEN VAN COPPENOLLE
De tijt lieght, of mijn oogh, of die dit ijser dreef,
De man die meer bedrijft dan hij oyt jongh bedreef
Vindt in dit afbeeldt yet van sijn ontjongert⋆Ga naar margenoot+ wesen
En schijnt het seste Cruijs ten naesten bij te wesen⋆Ga naar margenoot+:
Maer lett ick op de drift van sijn verstaelde pen,
Is < 't kloecker jongeling dan ick geboren ben.
Eij, Snijder, scheiter uijt; ghij sult noyt eer beerven
Aen Coppenols gesicht; sijn' hant sal steets bederven
Watgh' aen sijn hooft verdient. 'Tis waer in dit gelaet
Is ijet dat op den aert van sijn vergrijsen slaet:
Maer siet weer op sijn' Veers⋆Ga naar margenoot+ onwedergaelick swieren,
'T is jonger zen'wen werck en onbejaerder spieren.
Eij, Snijder, scheiter uijt, blijft hij doen wat hij kan,
't Is binnen jaer en dagh een heel nieuw ander man.
Nocte aeger. 4.9ber (Nov.)
| |
[pagina 304]
| |
OP DE SELVE.
Dit's Coppenol; wie kent den naem niet?
De veeren diemen aende faem siet
Zyn uyt deselve wieck gelicht
Daer syn' uyt is, daer 't al voor swicht.
'T was eene vlucht⋆Ga naar margenoot+ daeruijt sij quamen,
En daerom vliegens' altoos t'samen.
eod.
OP DESELVE.
De Schilder had gelyck, die de gesonde kaecken
Van Coppenol aenviel, en liet de rest ondaen⋆Ga naar margenoot+:
Hy wist wel, het geleeck geen menschelick bestaen,
Die wond're rechter hant met eeren naer te maecken.
Bij gebrek aan betere argumenten om de grote, maar dwaze Coppenol te eren, tamboert Huygens op de vaardige hand van de meester. Dat doet hij zowel in zijn Nederlandse als in zijn Latijnse vers. In het laatste permitteert hij zich een toespeling op de Griekse mythologie die in de Nederlandse gedichten ontbreekt. Veel genegenheid spreekt er niet uit de gedichten, alleen waardering voor de vaardigheden van de kalligraaf. Geen wonder: de streng-Calvinistische hoveling Constantijn Huygens zal verder niet veel van de in alle opzichten simpele schoolmeester moeten hebben gehad die ook de diplomaat zijn diensten aanbood en hem zijn verzoeken om gedichten deed. Abstract - Lieven van Coppenol, calligrapher and teacher at the French School, regularly commissioned portraits of himself and then asked prominent poets to write accompanying laudatory poems. Constantijn Huygens wrote some of these verses, one of them in Latin. This verse was considered lost, but has been found again with the help of the art historian Stephanie Dickey. This article edits and comments on the Latin verse, presenting it in its proper context. |
|