De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Constantijn Huygens en de Friese dichter Willem Staackmans
| |
[pagina 123]
| |
te lande schreef Barlaeus een vers, en Huygens kwam met een Latijnse elegie en drie Italiaanse gedichten.Ga naar voetnoot5 Toen Van der Burgh Huygens' verzen op de grafschending ontving, reageerde hij gepast met eveneens een Italiaanse compositie. Bovendien verspreidde hij het nieuws, samen met Huygens' poëzie, onder een aantal Friese dichters. Hij riep hen op om ook een bijdrage te leveren. En die kwamen er. Opgetogen schreef hij aan Huygens: ‘Ik hoop u binnenkort de resultaten onder ogen te kunnen brengen. U zult oordelen dat ze het niveau van dit sombere klimaat ontstijgen’.Ga naar voetnoot6 Een maand later ging er een zending met Friese poëzie op de ontering van Petrarca's graf vanuit Leeuwarden naar Den Haag. Van der Burgh voegde er een begeleidend schrijven bij: ‘Ziehier hoe de poëten in Friesland de misdaad aan het gebeente van Petrarca hebben gewroken. Dichters zijn zeldzaam in deze streek en wonen ver van elkaar; dat verklaart waarom de wraak zo lang op zich heeft laten wachten’.Ga naar voetnoot7 Huygens ontving het pakketje en was buitengewoon aangenaam verrast. Hij vond de stukken ‘wel lesenswaerd’, en er schuilde in Friesland, aldus moest hij erkennen, ‘meer aerdighs dan men ab aere crasso soude wachten’.Ga naar voetnoot8 Van de Friese dichters die een reactie gaven op Huygens' composities, was er één in het bijzonder die Van der Burgh becommentarieerde.Ga naar voetnoot9 Hij schrijft in de brief bij het pakketje met gedichten: ‘De heer Staackmans verontschuldigt zich door middel van een epigram dat hij voor me heeft gemaakt over dit onderwerp’.Ga naar voetnoot10 Zonder enige toelichting valt hier in deze brief uit 1630 de naam van Willem Staackmans. Dat deze Fries als enige expliciet genoemd wordt, interpreteer ik als volgt. Als men van enige dichter in Friesland een reactie kon verwachten, dan was dat wel Willem Staackmans. Ten tweede interpreteer ik dat Staackmans, anders dan van hem gewend was, in dit geval geen elegie componeerde. Bovendien concludeer ik dat Willem Staackmans, op grond van het achterwege blijven van enige toelichting, in naam en poëzie bekend was bij Huygens. Dergelijke feiten stroken volstrekt niet met de grote vergetelheid die de Friese dich- | |
[pagina 124]
| |
ter in de huidige tijd ten deel is gevallen. Wie was Willem Staackmans? En waarom mocht er van hem wel een gedicht worden verwacht, en dan in het bijzonder een elegie? Wat was zijn plaats in de respublica litteria en, in het bijzonder, zijn relatie tot Huygens? Tot nu toe onbekende verzen van Staackmans in de Universiteitsbibliotheek Leiden brengen de vergeten dichter weer een klein beetje tot leven. | |
2 Willem StaackmansWillem Staackmans, één jaar jonger dan Huygens, werd geboren in 1597.Ga naar voetnoot11 Hij was de zoon van Lambertus Staackmans, burgemeester van Franeker, en Evertje van Ghemmenich. Zijn moeder wordt in de Franeker St. Martinikerk nog herdacht met een Latijns grafschrift van haar zoon. Staackmans is in zijn geboortestad gevormd, eerst als leerling aan de Latijnse school en vervolgens aan de Franeker Academie (1612). Hier leerde hij het Grieks en Latijn beheersen, en van grote betekenis voor zijn latere loopbaan is geweest dat Staackmans zich van jongs af aan toelegde op de leer van de welsprekendheid. De studie der eloquentia leerde hem de grote historische exempla uit de hele geschiedenis, en prikkelde hem tevens tot navolging, in proza evengoed als in panegyrische verzen. Op twintigjarige leeftijd maakte hij ter afsluiting van zijn vorming een educatiereis door Frankrijk. Ook Italië had hij graag bereisd, maar het plotseling overlijden van zijn vader deed hem op aandringen van zijn moeder terugkeren naar Friesland. In ieder geval beheerste hij naast het Frans tevens het Italiaans, en van de Italiaanse auteurs lag zijn voorkeur bij de al genoemde Francesco Petrarca. Aan het einde van zijn opvoeding was Staackmans dus uitgegroeid tot een goed onderlegde, veeltalige en eloquente Fries. Dat alles vertaalde zich in het vervolg van zijn leven. Hij trad in de voetsporen van zijn vader en klom in Franeker op tot burgemeester. Ook stichtte hij er een gezin, in de echt verbonden met Phocaea Ornia (28-8-1623), dat is Foekje Ornia uit Dokkum. Staackmans' leven nam een nog hogere vlucht in de jaren dertig. In deze periode werd hij benoemd tot de Friese representant in de generaliteitscolleges te Den Haag. De Raad van State het college waar Maurits Huygens, de oudere broer van Constantijn, permanent secretaris was had Staackmans van 1632-1634 als afgevaardigde voor Friesland in de gelederen. Hierop volgde zijn benoeming in het tweede hoge college in Den Haag: na de Raad van State werd hij gedeputeerde van Friesland ter Staten-generaal. In zijn publieke functie zou hij in het bijzonder hebben geschitterd door wat hij in zijn jeugd gecultiveerd had: welsprekendheid in verscheidene talen. Zijn hoogtepunt in de Staten-generaal zou echter tegelijk het begin van het einde inluiden. In het tweede jaar van zijn termijn, toen hij met de Prins meetrok in de mislukte veldtocht door Brabant, | |
[pagina 125]
| |
kreeg hij te kampen met lichamelijke klachten die chronisch zouden blijken. Het leed dat nog draaglijk begon, bleek ongeneeslijk, verergerde in de tijd, keerde zich in volle kracht tegen medicijn en behandeling, en verwoestte zo in een vijf jaar durende uitputtingsslag zijn toch al kwetsbare lichaam. Uiteindelijk is Willem Staackmans op 43-jarige leeftijd overleden. In december 1640 is hij met veel eer in Franeker begraven. | |
3 Het netwerk van Willem StaackmansOp bestuurlijk gebied was Willem Staackmans dus beslist geen lichtgewicht in Franeker, in Friesland of in de Republiek. En datzelfde geldt voor zijn plaats in de respublica litteraria van de jaren dertig. Allereerst zijn daarvan getuigenissen te vinden in de correspondentie van P.C. Hooft. Werkend aan zijn grote geschiedkundige werk richtte de drost zich herhaaldelijk, en in uiterst verzorgd Latijn, tot Staackmans.Ga naar voetnoot12 De Friese senator in de Raad van State voorzag Hooft van onmisbare historische bronnen over de beginjaren van de Opstand. Na gebruik kreeg Staackmans ze terug, onder veel dankzeggingen én met de eerste boeken van de Nederlandsche Historiën, om er bij wijze van voorproef aan te ‘kieskaeuwen’.Ga naar voetnoot13 Hooft schrijft daar ook over aan derden, waarbij hij zijn censor Staackmans betitelt als ‘een doorluchtigh vernuft, grondigh geoeffent in de weetenschappen’.Ga naar voetnoot14 Het is om deze reden dat Willem Staackmans bij zijn dood niet alleen is geprezen om zijn bijdrage aan het besturen van de Republiek, maar ook aan het vastleggen van haar vrijheidsstrijd tegen de Spaanse tirannie.Ga naar voetnoot15 Kenmerkend voor Staackmans is dat de briefwisseling tussen hem en Hooft gevoerd werd in het Latijn. Veruit het grootste deel van zijn literaire productie is geschreven in de geleerde cultuurtaal. Het is dan ook vooral in die literaire kringen, waar het Latijn werd gebezigd, dat Staackmans van zich liet horen. Met Anna Maria van Schurman, bijvoorbeeld, onderhield hij een literaire vriendschap. Een vriendschap die niet alleen door brieven gestalte kreeg, maar ook door lofdichten. Wat daarvan in druk is verschenen, in Van Schurmans Opuscula, betreft twee brieven, één zeer breedvoerige elegie en drie epigrammen.Ga naar voetnoot16 Maar dat is slechts een selecte weergave van hun uitwisseling. Het | |
[pagina 126]
| |
beeld kan worden aangevuld met een aantal onuitgegeven brieven, en vooral met lofdichten: een twintigtal van Staackmans op de Utrechtse Minerva, en een enkele van haar op hem.Ga naar voetnoot17 Die toezending van complimenten en eloquente vergeet-mij-nietjes in de vorm van lofdichten is een tweede kenmerk van Staackmans' literaire praxis. Hij cultiveerde zijn vriendschappen door zijn adressaten regelmatig met geurige verzen te besprenkelen, waarbij het vanzelfsprekend was dat de bezongene iets van dien aard terugzond. Die bijna maniakale drang tot bezingen kan worden toegelicht met Staackmans verzen voor de Dordtse veelweter Johan van Beverwijck, bij de publicatie van diens Van de Wtnementheit des vrouwelicken geslachts. Ten eerste leverde Staackmans, overigens net als Huygens, een Latijns lofdicht in het voorwerk.Ga naar voetnoot18 En bovendien mocht hij in het werk zelf de Friezin Franske van Doyem prijzen. Dat heeft hij met verve gedaan, zingend in ‘verscheyde talen’, Frans, Nederlands en Italiaans, over een lengte van maar liefst negen pagina's.Ga naar voetnoot19 Dat was voor de tweede druk een beetje teveel van het goede. Daar werd Staackmans' bijdrage tot de helft teruggebracht, al vermeldt het titelblad dat deze druk ‘op verscheyde plaetsen vermeerdert’ is.Ga naar voetnoot20 De Friese meester van het epideiktische genre legde door middel van zijn brieven en gelegenheidsverzen contact met veel grote literatoren. Naast de al genoemde Hooft, Van Schurman en Van Beverwijck zijn uit zijn netwerk nog met name te noemen: Heinsius en Salmasius uit Leiden, Barlaeus, Vossius en Vondel in Amsterdam, en, dichtbij huis, de Franeker historicus Pierius Winsemius.Ga naar voetnoot21 Het tekent Staackmans' verdienste als lofdichter, dat zijn elegie op de dood van de Leidse hoogleraar Petrus Cunaeus werd gedrukt naast bijdragen van Salmasius, Forestus, Heinsius en Willem, Pieter en Hugo de Groot.Ga naar voetnoot22 En eveneens tekenend is dat vrijwel dezelfde auteurs, aangevuld met Barlaeus en Graswinckel, opnieuw in de pen klommen toen Staackmans zelf korte tijd later overleed.Ga naar voetnoot23 De kenmerken van Staackmans' schrijverschap zijn dus dat zijn productie in hoge mate Latijntalig was, in mindere mate Frans, Nederlands of Italiaans, dat hij een gewaardeerde correspondent was van veel geleerde literatoren in de jaren dertig, en dat hij zijn bewondering voor tijdgenoten ruimschoots en op welbespraakte wijze in meestal elegische verzen verwoordde. In de lijkrede op Staackmans, gehouden aan de Franeker Academie, werd zijn relatie met tijdgenoten dan ook als volgt herdacht: ‘Wanneer Staackmans grootheden als Heinsius, Salmasius, Vossius of Barlaeus een groet ging brengen, dan wist hij dat deze heren, net zo min als de koningen van Perzië zonder ge- | |
[pagina 127]
| |
schenk, niet zonder lovende verzen tegemoet getreden konden worden. Als hij dus aan dergelijke deuren ging aankloppen, dan componeerde hij altijd een vers’.Ga naar voetnoot24 | |
4 Willem Staackmans en Constantijn Huygens: close-up van een literaire vriendschapHoe Staackmans precies te werk ging in zijn vriendschappen met literatoren, valt heel goed af te lezen aan het materiaal dat bewaard is gebleven van zijn relatie met Constantijn Huygens. Een klein deel ervan is gepubliceerd in Worps editie van De Gedichten van Huygens; een ander deel is gepubliceerd in de Kronijk van het Historisch Genootschap Utrecht van het jaar 1855 - de manuscripten waarop die publicatie berust, heb ik niet kunnen achterhalen; en een derde gedeelte bevindt zich in manuscript in de Universiteitsbibliotheek Leiden, onder Huygens' correspondentie.Ga naar voetnoot25 De manuscripten in de Leidse UB zijn allemaal in net geschreven (dus bedoeld als geschenk voor Huygens), voor het grootste deel ondertekend met plaats en datum van compositie, en voorzien van de naam van de dichter of diens initialen G.S., Gulielmus Staackmans. Sommige zijn per brief verzonden, andere zal Huygens persoonlijk ter hand gesteld hebben gekregen, aangezien de meeste zijn gecomponeerd tijdens de Haagse jaren van Staackmans, dat is de periode 1632-1636. In aansluiting op wat eerder is gesignaleerd laat ook deze poëzie zien, dat Staackmans hoofdzakelijk in het Latijn dichtte, met een enkel Frans vers, en ook wat in het Nederlands. Een eerste groep gedichten zou thematisch kunnen worden onderscheiden als lofprijzingen op de persoon. Deze poëzie laat er geen twijfel over bestaan dat Staackmans zijn uiterste best doet om bij Huygens in het gevlei te komen. Eén elegie bezingt de secretaris van Frederik Hendrik als de standvastige held die ongedeerd terugkomt van de veldtocht met de prins. Ik parafraseer de tweede helft van het gedicht: ‘Geveld zijn mannen door het krijgstumult, door natuurgeweld of door ziekte. Zo niet Huygens. Die keert ongeschonden terug in Den Haag. Gelukkig maar, want zou hem iets ernstigs zijn overkomen, dan was zelfs de vreugde om de behouden terugkeer van de Prins, inktzwart’.Ga naar voetnoot26 Dat bewijs van vriendschap kon Huygens in zijn zak steken. Even- | |
[pagina 128]
| |
als de elegie, waarin Staackmans, gezeten aan een kabbelende stroom in een bos buiten Den Haag, de vrije loop geeft aan zijn droefheid. De reden van zijn bedrukte stemming laat zich raden: hij is op dat moment verstoken van Huygens, de Prins der Vrienden.Ga naar voetnoot27 De derde elegie is niet gericht tot Constantijn, maar tot Maurits Huygens, de secretaris in de Raad van State.Ga naar voetnoot28 Die is net vader geworden van zijn eerste zoon. Staackmans ziet kans om in de elegie beide broers geluk te wensen. Want waarom mocht Maurits Huygens zich verheugen? Omdat nu ook hij monumenta ter eigen nagedachtenis op aarde heeft gezet, net als zijn jongere broer die met constante, eeuwigdurende lof het geslacht Huygens uit handen van de dood houdt...Aardig voor de adressaat, maar voorwaar geen onsterfelijke poëzie. De intrinsieke poëtische schoonheid mag dan gering heten, de pragmatiek van de vriendschapsverzen mocht er zijn. Want al snel knoopten Huygens en Staackmans hechtere banden aan. Beide dichters gaan parallelle composities maken rond dezelfde thema's. Zo schrijft Staackmans twee Latijnse epigrammen op het verschijnen van de dichtbundel van Vincent Fabricius, terwijl Huygens nagenoeg gelijktijdig (in juli 1633) de jonge Duitse dichter bezingt met een lofdicht in het Latijn.Ga naar voetnoot29 Een tijdje later, als Barlaeus en Huygens zich uitleven in gedichten op Anna Maria van Schurman (eind '34), wil Willem Staackmans maar al te graag lezen wat zijn collega-dichters hebben gecomponeerd op de Utrechtse Minerva die ook hij in talloze verzen bezongen heeft.Ga naar voetnoot30 Weer even later (begin 1635) dichten Huygens en Barlaeus reeksen poëzie op de brand die tijdens de verjaardag van Frederik Hendrik ontstond op het Binnenhof. Opnieuw blijft Staackmans niet achter (al is dat gedicht verloren gegaan).Ga naar voetnoot31 In de zomer van datzelfde jaar zijn Staackmans en Huygens tegelijkertijd met de prins op veldtocht door Brabant. Wanneer zij hun tenten hebben opgeslagen voor de muren van Leuven, brengt de zuidelijke academiestad beider pen in beweging.Ga naar voetnoot32 Nog weer later componeren zowel Barlaeus als Staackmans gedichten tegen John Selden's infame werk Mare Clausum, en nu is het Huygens die niet achterblijft.Ga naar voetnoot33 Weer ietsje later (okt. 1636) schrijft Huygens voor Barlaeus enkele emblematische verzen op het fenomeen maansverduistering.Ga naar voetnoot34 Datzelfde thema had eerder Staackmans uitgewerkt in een gedicht dat hij per brief had toegezonden aan Barlaeus. En tot slot schrijven zowel Huygens, als Staackmans en Bar- | |
[pagina 129]
| |
laeus in januari 1637 gedrieënlijk nog gedichten op het feit dat prins Frederik Hendrik vanuit Frankrijk vereerd is met de titel Altesse.Ga naar voetnoot35 Het overzicht maakt duidelijk dat er in de jaren 1632-1636 een redelijk intensieve dichtersvriendschap tussen Staackmans en Huygens is geweest. Achterop de grote Neolatijnse tandem van Barlaeus en Huygens zong de Friese dichter zijn deuntje mee. Maar anders dan met Barlaeus, had Huygens met Staackmans ook nog een dichterlijke uitwisseling in de volkstaal. Die is geconcentreerd rond de befaamde Donne-vertalingen. Zoals bekend zond Huygens zijn zogeheten ‘Schaduwen’ ter beoordeling toe aan verschillende literaire vrienden. Willem Staackmans werd in eerste instantie jammerlijk overgeslagen. Misschien zag Huygens hem nog teveel als een vriend in het Latijn. Het is aardig om te zien hoe Staackmans maar al te graag inzage in de vertalingen wilde. Hij klopte daarvoor verschillende keren bij Huygens aan. En dat deed hij, op zijn gebruikelijke wijze, met sierlijke verzen. Het ene, nog in het Latijn geschreven gedicht luidt in parafrase: ‘U zegt ze me constant toe. Maar moet ik dát verstaan onder uw Constantia? Constant níets is het om toe te zeggen, zonder ernaar te handelen’. Onder het versje geeft Staackmans beleefd toelichting:‘U weet toch nog wel waar, wanneer en aan wie u uw Schaduwen hebt beloofd? Wie het in ieder geval weet, heet Willem Staackmans’ (gedateerd op 17 febr. 1635).Ga naar voetnoot36 De eerste zending die hierop volgde, wakkerde Staackmans' enthousiasme verder aan. Zijn taal schakelde nu om naar het Nederlands, en uitvoerig prees hij de ‘Schaduwen’, daarbij niet verzuimend om te vragen naar meer.Ga naar voetnoot37 Huygens heeft ook het tweede verzoek ingewilligd, en als Staackmans zo een vollediger beeld van de vertalingen krijgt, componeert hij een weldadige reeks Nederlandstalige lofdichten. De ‘Schaduwen’ zelf worden bejubeld, evenals degene aan wie ze opgedragen zijn (Tesselschade), en uiteraard de vertaler.Ga naar voetnoot38 Wel moet Staackmans bekennen dat het werk voor hem niet eenvoudig te lezen is: ‘De trecken, Heer, uws handts ons wel te voorschijn comen: 't Inwendigh siel-geheym werdt niet terstondt vernomen’. Maar sierlijk als hij is, wijt Staackmans dat aan de beperkingen van de lezer, die in Huygens' verzen keek als ‘een Esel in een Apotheek’. Staackmans laat het niet bij lofverzen. Hij waagt zelfs de stap naar de hoogste vorm van bewondering, de imitatie, en kiest een enkel thema uit de vertalingen om daarop te variëren. Het betreft Huygens' Drij-dobbele geck, dat is John Donne's Triple foole. Het spel van verdubbeling en verdrievoudiging van de dwaas wordt bij Staackmans in lichte variatie overgenomen. Bovendien voorziet hij de vondst van wat couleur locale. De anonieme dwaas verliefde minnaar-dichter van Donne en Huygens wordt in de nieuwe versie een Derde-half Vries.Ga naar voetnoot39 Met zijn Neder- | |
[pagina 130]
| |
landstalige poëtische reactie nam Staackmans een aanzienlijk risico, dat hij ook zelf onderkende. Ten eerste vatte hij, zoals geciteerd, het inwendig ‘Siel-geheym’ niet altijd, en ten tweede beschouwde hij zich als de mindere van Huygens. Zo vurig als hij lofzong van Huygens' vertalingen, zo koel sprak hij dan ook over zijn eigen verzen. Aan het einde van de gedichtenreeks op de ‘Schaduwen’ volgde een bescheiden Wensch, waarvan de eerste twee verzen genoeg zeggen: ‘Och dat mijn beste Schilderij maer d'omtreck van uw Schaduw zij!’Ga naar voetnoot40 En een sierlijke Toemaet kenschetste in de laatste strofe nog maar eens het verschil tussen beide dichters:Ga naar voetnoot41 Al coomt uw wijsheit mij genaecken,
En pooght mijn hersen te doen blaecken
Met d'heylighe brandt
Van uw verstandt:
IckVries ick vries bij sulck een vijer oock.
De Nederlandstalige en Latijnse uitwisselingen tussen Staackmans en Huygens duurden van 1632 tot 1637. Dat is grofweg de periode waarin de Fries vanwege zijn ambt veelvuldig in Den Haag verbleef. Het heeft er alle schijn van dat zijn vertrek het dichterlijke contact verminderd heeft. De geografische afstand vormde toch een probleem in het onderhouden van deze vriendschap. Drie jaren bleef het stil, totdat eind 1640 het bericht kwam van Staackmans' overlijden. Huygens componeerde toen nog een fraai Latijns grafschrift, waarmee hij zijn Friese dichtersvriend, evenals veel anderen bij deze gelegenheid deden, een laatste saluut bracht. In vertaling:Ga naar voetnoot42 Hier ligt, vreemdeling, begraven in vaderlands bodem
Wat van Staackmans bij wetten van de dood ter aarde kon vallen.
Verneem wat een grootheid hij was: Friesland is ziek van rouw,
Misgunt het hem om zijn grootheid onder haar eigen aarde te verbergen,
En wenste dat deze man al wat iemand aan eer
In kunsten, genie en vroomheid kan dragen, was blijven dragen.
Hij had alles bereikt en zegde toen alles vaarwel. Treurt gij dan, Fries,
Dat deze man u door de bittere dood is ontnomen?
| |
[pagina 131]
| |
Hem wachtten de sterren. Waarom zou wie hier niets meer
Te bereiken had, zich niet haasten tot God?
Zo eindigde de vriendschap in letteren tussen Staackmans en Huygens, een vriendschap die wat omzichtig was begonnen met beleefde vriendschapsbewijzen, maar die uitgroeide tot een vrij intensief, zij het kortstondig gezamenlijk optrekken in dichterlijke wedijver. | |
5 En toch vergetenHet hier geschetste beeld van de Friese staatsman-dichter Willem Staackmans leidt ten slotte tot de vraag waarom hij na zijn dood nagenoeg vergeten is. Een eerste belangrijke factor is dat noch hijzelf noch anderen een editie van zijn poëzie hebben verzorgd. Er is welgeteld één op zichzelf staande publicatie van dichtwerk van Staackmans, een panegyrie op de Franeker Academie. Verder zijn enkele van zijn lofdichten opgenomen in het werk van anderen. De andere belangrijke reden is toch wel gelegen in de aard en functie van Staackmans poëzie. Het overgrote deel van zijn gedichten staat niet op zichzelf, maar verbindt zich individueel aan individuele vrienden of hun werken. Het zijn eigenlijk eloquente telefoontjes. Staackmans lijkt slechts een zeer beperkt publiek aan de andere kant van de lijn te hebben beoogd, en ook te hebben bereikt. Een vers aan Barlaeus ondertekende hij eens met de veelbetekende zelftypering: dando petere solitus, het is mijn stijl om verzen gevend verzen te ontvangen.Ga naar voetnoot43 En dat motto heeft zich onder het nageslacht gewroken. Want geven deed Staackmans slechts aan zijn tijdgenoten. Bij leven van zijn vrienden was zijn naam gevestigd, maar toen ook die overleden, was het met de herinnering aan de welbespraakte Fries snel gedaan. Abstract - Willem Staackmans (1597-1640): the man of small stature from Franeker, who rose from Burgemeester to Frisian representative in the governmental colleges of The Hague, who wrote poetry while accompanying the Prince on his ill-fated campaign through Spanish Brabant, and who exchanged verses with all great literary men of his age. At his burial he was praised by many colleagues and poets, but since he has sunk into silent oblivion. This article revives Staackmans and his literary friendships with poets from the Dutch Republic on the basis of poetry and correspondence. His relationship with the great poet-courtier Constantijn Huygens will be studied in particular. Hunccine tu raptum funere, Friso, doles?
Sidera restabant: quid ni properasset, adire
Qui nihil hic ultra posset, adire Deum?
| |
[pagina 132]
| |
BijlageZelfstandig verschenen poëzie van Willem Staackmans Staackmans Gulielmus Panegyris academica, quam pauculis elegis repraesentabat, Franeker, excudebat Fredericus Heynsius, 1626.
Werk van Staackmans in contemporaine edities Beverwijck, Johan van, Van de Wtnementheyt des vrouwelicken geslachts, Dordrecht 1639, fol. *5r en p. 146-54. (2e dr. Dordrecht, 1643, p. 77-83). Cunaeus, Johannes (ed.) Viri Cl. Petri Cunaei J.C. Varii Argumenti [etc]. Leiden 1640, p. 309-311. Schurman, A.M. van, Opuscula (ed. 1652) p. 189-190 (brief van Van Schurman aan Staackmans, Utrecht, 9 juni 1640); p. 304 (epigram van Van Schurman op Staackmans); p. 326 (brief van Staackmans aan Van Schurman; Den Haag, sept. 1636); p. 327-333 (Staackmans' elegie en twee epigrammen). Verscheyde Nederduytsche Gedichten (ed. 1659), p. 71: Op 't overlijden van Juffr. Geertruyd Hooft. Winsemius, Pierius, Oratio habita ... 6. Eid. Dec. A0 1636, cum ab Ordinibus Frisie, ad ordinariam Historiarum & Eloquentioe Prof. vocatus, a Legatis Ordinum ... introduceretur. Franeker, ex off. Ulderici Balck, 1637, bevat een panegyrie van Staackmans op de Franeker Academie.
Recentere publicatie van Staackmans' werk Kronijk van het Historisch Genootschap Utrecht (1855) publiceert: 1 brief van Van Schurman aan Staackmans, d.d. 9 mei 1629 (p. 202); 1 lofdicht op Staackmans (p. 203); een twintigtal lofdichten op Van Schurman (p. 205-14); verscheidene gedichten voor Huygens (p.215 e.v.)
Poëzie van Staackmans in manuscript Een twintigtal gedichten (Lat. Fr. Ned.) in UB Leiden, sign. Hug. 37 s.v. Staeckmans
Brieven van Staackmans in manuscript UB Leiden bewaart brieven van Staackmans aan Caspar Barlaeus (UBL sign. PAP 2), David le Leu de Wilhelm (UBL sign BPL 293 A), Petrus Cunaeus (UBL sign CUN 2), Constantijn Huygens (UBL sign. Hug. 37). Tresoar bewaart brieven aan Johannes Saeckma en Wibrandus Geldorpius. UB Utrecht bewaart een brief aan Anna Maria van Schurman (hs. 837; gepub. in Opuscula, p. 326, d.d. 15 okt. 1636).
Brieven aan Staackmans Tresoar bewaart brieven aan Willem Staackmans van Hector Bouricius, Ludwig Camerarius, Daniel Heinsius, R. Honerdus, Laurens Reael, André Rivet, Bernardus Schotanus, Anna Maria van Schurman, Petrus Valens, Pierius Winsemius. Brieven van Hooft aan Staackmans gepubliceerd in de ed. Van Tricht (n. 12). |
|