De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Een geleerde en zijn tuin
| |
InleidingTijdens ernstige studentenonlusten aan de Franeker universiteit schreef de hoogleraar Sibrandus Lubbertus in april 1597 in het Latijn aan zijn Leidse ambtgenoot Bonaventura Vulcanius: Ik bouw een huis op mijn landgoed om daar, als het God belieft, mijn leven in rust door te brengen. O hoe vaak valt me in: o laud, wanneer zak ik U aanschouwen? Wanneer wordt het mij vergund om nu eens bij de geschriften der ouden, dan weer in de slaap of in ledige uren het zorgvolle leven in aangenaamheid te vergeten.Ga naar voetnoot2 Vervolgens nodigde hij Vulcanius en zijn twee Leidse collega's Franciscus Junius en Franciscus Gomarus uit om hem in de zomer te ontmoeten, ‘en dan samen in de tuin tussen vliegen en vogels van het land te genieten, gezellig te praten en misschien te filosoferen’. Veertig jaar was de auteur van bovengenoemd brieffragment hoogleraar theologie aan de Franeker academie (1585-1625). Hij gold en geldt als een van de meest strijdlustige en onverdraagzame gereformeerden van zijn tijd. De toonzetting en de inhoud van deze brief lijken te contrasteren met Lubbertus' reputatie. Zo zal het bij sommigen be- | |
[pagina 97]
| |
wreemding wekken dat Lubbertus drie vrienden uitnodigde die in godsdienstig opzicht zijn opvattingen niet deelden. Lubbertus vond namelijk niemand minder dan Franciscus Gomarus niet orthodox genoeg. Franciscus Junius was een irenisch man en de auteur van een boek waarin hij opriep tot godsdienstige eenheid. Vulcanius werd in zijn tijd beschouwd als een religieus indifferentist. In de lijkrede (1614) op Vulcanius door de Leidse hoogleraar Petrus Cunaeus (1586-1638) werd de godsdienst niet vermeld. Hierover werd vooral in Amsterdam veel ophef gemaakt.Ga naar voetnoot3 Hoewel vriendschappelijke contacten tussen personen van verschillende godsdienstige signatuur in de vroegmoderne tijd niet ongebruikelijk waren,Ga naar voetnoot4 is de vriendschappelijke verhouding tussen Lubbertus en Vulcanius op zijn minst opvallend te noemen. Hoe moeten we de in de bijlage getranscribeerde brief interpreteren? Wat bedoelde Lubbertus met zijn tuin? Wat betekende vriendschap tussen deze geleerden? Waarom waren zij onderling tolerant? Door te proberen op deze vragen een antwoord te vinden wil ik ten eerste een bijdrage leveren aan de Friese cultuur en in het bijzonder aan het academische leven in de Gouden Eeuw en ten tweede aan de studie van de vriendschap tussen twee verschillende geleerden in de Republiek der Letteren. Ik begin met een korte schets van het leven en werk van Lubbertus. Vervolgens behandel ik het ingewikkelde probleem van de Latijnse bronnen in het algemeen en van brieven van humanisten in het bijzonder. Uitgaande van Lubbertus' tuin besteed ik daarna aandacht aan de humanistische amicitia of vriendschap tussen Lubbertus en Vulcanius. Tenslotte eindig ik met enkele opmerkingen over - instrumentele - tolerantie. | |
Sibrandus LubbertusSibrandus Lubbertus werd ca 1555 geboren in het Oost-Friese Langwarden (Butjadingen ten noordoosten van Oldenburg) als telg van een Fries boerengeslacht. Hij studeerde in Wittenberg, Genève (bij Calvijns opvolger Theodorus Beza), Bazel, Marburg en Neustadt. Lubbertus ontwikkelde zich tot een geleerde van formaat. Natuurlijk was hij trilinguïst, maar hij sprák ook Grieks en Hebreeuws.Ga naar voetnoot5 Na enkele jaren ziekentrooster in Emden te zijn geweest werd hij in 1583 naar Friesland gehaald om de Friese publieke kerk te dienen. De Friezen hadden hun oog laten vallen op deze Oost-Fries vanwege de schaarste aan predikanten (‘magna raritas evangelistarum’) en in de hoop dat Lubbertus een belangrijke hulp zou kunnen zijn bij de oprichting van een seminarie te Franeker. Twee jaar later werd de Franeker academie opgericht en werd Lubbertus benoemd tot hoogleraar in de theologie. Hij gaf colleges, liet studenten disputeren en preekte voor zijn studenten. Tot zijn dood in 1625 was hij een coryfee van deze universiteit; zijn naam | |
[pagina 98]
| |
Afb. 1 Sibrandus Lubbertus. Olieverf op paneel. 1616, door waarschijnlijk Friese kunstenaar. Stedelijk museum 't Dr. Coopmanshûs, Franeker. De kroniekschrijver Abel Eppens (1534-1590) roemt in 1583 tijdens zijn verblijf als balling in Emben Lubbertus' talenkennis: ‘Dusse ys een junge man, seer geleert in hebreeuwsch, latin, griecks und wol verstandich tegen den Ubiquitisten (Lutheranen), van de borgeren believet ...’ J.A. Feith en H. Brugmans, eds. De kroniek van Abel Eppens tho Equart I (Amsterdam 1911) 472.
wordt het vaakst genoemd in de in 1985 verschenen bundel studies over de Franeker academie.Ga naar voetnoot6 Waarschijnlijk was Lubbertus een van de beroemdste van de 177 professoren die de Franeker academie tot haar opheffing in 1811 hebben gediend.Ga naar voetnoot7 Lubbertus' verzamelde werken hebben een omvang van ongeveer 5.000 pagina's: boeken die hij deels om geldelijk gewin schreef.Ga naar voetnoot8 Het oeuvre is doordesemd van de rabies theologorum. Centraal staat bij Lubbertus het idee van een zuivere kerk, een purior ecclesia;Ga naar voetnoot9 over de liefhebbers van de gereformeerde religie laat hij zich niet uit. Lubbertus polemiseerde onder meer tegen remonstranten, katholieken en socinianen.Ga naar voetnoot10 Gesteund | |
[pagina 99]
| |
door de overheid was Lubbertus in 1611 betrokken bij huiszoekingen bij studenten naar sociniaanse geschriften.Ga naar voetnoot11 Die afkeer voor de Poolse broeders deelde Lubbertus met de overheden en vrijwel de meeste theologen. Iedere vergadering van remonstranten werd aan Lubbertus overgebriefd.Ga naar voetnoot12 Lieden die in zijn ogen bijna maandelijks van geloof veranderden, konden niet rekenen op zijn sympathie.Ga naar voetnoot13 Lubbertus was zeer actief in de Friese, landelijke en internationale gereformeerde kerk. In 1594 werd hij ingeschakeld bij de invoering van de gereformeerde kerk in Groningen. Hij had vooral in Engeland een omvangrijk netwerk, tot en met koning Jacobus I. Lubbertus streed voor een strenge tucht voor de studenten. Samen met zijn vriend Johannes Saeckma (1572-1636), raadsheer in het Hof van Friesland en curator van de academie, speelde hij publiek en vooral achter de schermen een belangrijke rol bij de benoeming van de hoogleraren. De correspondentie tussen Lubbertus en deze invloedrijke raadsheer geeft onder meer een goede impressie van de internationale wereld van geleerden, de vriendschappen, de intriges, het geroddel, het geven van steun aan studenten, ziektes en het doen van aanbevelingen (‘efficere’!).Ga naar voetnoot14 Seksualiteit werd evenmin door Lubbertus gemeden; een doktersadvies kon niet achterwege blijven.Ga naar voetnoot15 Lubbertus heeft verschillende gezichten. Zo accepteerde hij de werken van Copernicus en Stevin met grotere onbevangenheid dan menig gereformeerde, als bijvoorbeeld Ubbo Emmius.Ga naar voetnoot16 Tijdens de Synode van Dordrecht was Lubbertus adviseur. Toen de vraag rees of bepaalde vergaderingen publiek dienden te zijn, ging Lubbertus nogal te keer, omdat het gehoor slechts uit vrouwtjes en onbedachtzame knapen bestond.Ga naar voetnoot17 Lubbertus vond zichzelf een irenisch man. Eigenlijk had hij, zo verklaarde hij in 1614 tegenover Hugo de Groot, nooit, uitgezonderd met de socinianen, over de predestinatie gedisputeerd.Ga naar voetnoot18 Al had Lubbertus later veel problemen met studenten, toen hij in 1597 werd genomineerd voor een hoogleraarsbenoeming in Heidelberg, voerden maar liefst drieëndertig studenten actie om hun hoogleraar voor Franeker te behouden.Ga naar voetnoot19 Hij | |
[pagina 100]
| |
ontving geregeld studenten op zijn buitenverblijf te Minnertsga.Ga naar voetnoot20 Lubbertus heeft zich, als kosmopolitisch ingestelde gereformeerde, vaak belangeloos ingezet voor ballingen, vrienden en studenten.Ga naar voetnoot21 Af en toe ging hij te ver met zijn inspanningen voor anderen. Toen hij via de vertrouweling van de stadhouder Willem Lodewijk Everard van Reyd (1550-1602) probeerde om de edelman Julius van Botnia benoemd te krijgen tot lid van Gedeputeerde Staten, werd hij door Van Reyd gekapitteld: dit was ‘praeter mos’.Ga naar voetnoot22 De Butjadinger had zich ontwikkeld tot een ware patroon en utilitair vriend. Ook hij had zijn familiaGa naar voetnoot23 en ook hij vormde als geleerde een ‘instituut’.Ga naar voetnoot24 Lubbertus heeft een slechte reputatie. Het wellicht door jaloezie ingegeven oordeel van de beroemde Leidse hoogleraar Joseph Justus Scaliger (1540-1609) over Lubbertus als een zuinig man die zelf zijn eigen appels verkocht, spookt door de geschiedschrijving.Ga naar voetnoot25 De zeventiende-eeuwse remonstrant Brandt wist allerlei slechte eigenschappen te noemen: ‘dulheit’, een ‘wangelaetenheit en oploopentheit’ en ‘ongehoorde bitterheit’.Ga naar voetnoot26 De gereformeerde historicus A.A. van Schelven, die doorgaans een trefzeker historisch oordeel had, noemde enkele van zijn ‘onaangename eigenschappen’: gierig, weinig beschaafd en driftig. Daar stonden zijn streven naar een ‘christelijke levenswandel’ tegenover en een ‘reusachtige werkzaamheid’. Als theoloog achtte Van Schelven hem meer een veelweter dan een scherpzinnig denker. Al met al maakte zijn persoon geen onverdeeld aangename indruk; hij was gewoon te twistziek.Ga naar voetnoot27 Ook is hij wel een van de lelijkste mannen van zijn tijd genoemd.Ga naar voetnoot28 Zelfs Van Deursen wist zijn inferieure positie in zijn majore studie niet te plaatsen.Ga naar voetnoot29 Ondanks de hagiografische trekken die de biografie van Van der Woude vertoont, komt ook deze auteur tot de conclusie dat Lubbertus mede door zijn scholastieke methode en zijn syllogismen geen man van nieuwe denkbeelden is geweest en de theologie ‘niet in enig opzicht vooruitgebracht’ heeft.Ga naar voetnoot30 Wat Kierkegaard eeuwen later Hegel | |
[pagina 101]
| |
verweet, geldt ook voor Lubbertus: hij enterde zich met syllogismen de hemel in. Lubbertus was een vertegenwoordiger van de tweede generatie gereformeerden die zijn voortgekomen uit de academies van Genève en Heidelberg. ‘It was a neoscholastic Protestantism which made a science out of the business of being saved ...’.Ga naar voetnoot31 | |
BronnenWie het leven van een geleerde in de vroegmoderne tijd wil bestuderen grijpt het eerst naar zijn werken, maar die zijn in het geval van Lubbertus weinig persoonlijk van aard. Ook Lubbertus schreef wel in alba amicorum, maar deze wijsheden onthullen weinig over zijn persoonlijkheid.Ga naar voetnoot32 Anders dan zijn vriend en Geneefs studiegenoot Ubbo Emmius (1547-1625), mede-oprichter en eerste rector van de Groningse universiteit, schreef hij geen itinerarium.Ga naar voetnoot33 Moeten we hier rouwig om zijn? Die itineraria zijn moeilijk te interpreteren bronnen, want hielden studenten zich doorgaans niet aan vastgestelde paradigma's? Wat hebben ze werkelijk gezien, is een vraag die menigmaal is gesteld.Ga naar voetnoot34 Zo is het opvallend dat Emmius Lubbertus niet noemt, hoewel zij elkaar in Genève hebben ontmoet.Ga naar voetnoot35 De oudste ‘biografie’ is de oratio funebris van Lubbertus geschreven door de Franeker hoogleraar Sixtinus Amama (1593-1629).Ga naar voetnoot36 Maar dat genre heeft ook bij gereformeerde schrijvers doorgaans het karakter van een exemplum of van een heiligenleven.Ga naar voetnoot37 Zo memoreerde Amama dat Lubbertus, hoewel doodziek, niet naar bed wilde, want ‘een imperator moet staande sterven’.Ga naar voetnoot38 Uiteraard begon hij 's ochtends om drie uur in zijn on- | |
[pagina 102]
| |
Afb. 2 Sixtinus Amama, hoogleraar Oosterse talen te Franeker; hij was de eerste ‘biograaf’ van Sibrandus Lubbertus. Anoniem schilderij Stedelijk Museum 't Dr. Coopmanshûs, Franeker.
verwarmd studeervertrek te werken en op zijn sterfbed zou hij Amama nog hebben bezworen om niet te toegeeflijk te zijn jegens studenten die uitspanningen als de ‘Swarte Arent’ en de ‘DrieVriezen’ frequenteerden. Wat is een geleerde zonder bibliotheek? Gelukkig hebben we een gedrukte catalogus van Lubbertus' omvangrijke bibliotheek tot onze beschikking.Ga naar voetnoot39 Lubbertus had een typische geleerdenbibliotheek. We vinden de klassieken, calvinistica, logica, werken van bestreden schrijvers, Erasmiana, enz. Ook deze bron is lastig te interpreteren. Johannes Bogerman, een bemiddeld theoloog, had ook een grote bibliotheek, maar hij heeft weinig gepubliceerd, in tegenstelling tot Lubbertus.Ga naar voetnoot40 Lubbertus heeft in tegenstelling tot Bogerman een omvangrijke briefwisseling nagelaten, die een idee geeft van zijn vijand- en vriendschappen. | |
[pagina 103]
| |
Brieven als bronOver het genre van Neolatijnse brieven is al veel gepubliceerd. Er is een heuse epistolografie ontstaan. Uiteraard was Erasmus' De conscribendis epistolis de norm. Hierin worden de spelregels voor het schrijven van de ware brief verwoord, inclusief de klassieke gemeenplaatsen.Ga naar voetnoot41 Met zijn 3.000 brieven was het epistolaire genie Erasmus uitzonderlijk.Ga naar voetnoot42 Er is wel gesuggereerd dat geleerdenbrieven nauwelijks privé-zaken onthullen, ondanks de hartelijke toon.Ga naar voetnoot43 Nu weten we dat we moeten oppassen voor gemeenplaatsen, topoi of loci communes en voor het gegeven dat het genre van de brief de inhoud soms dicteert.Ga naar voetnoot44 Een beroemd voorbeeld van een topos is de beschrijving van bloeiende tulpen in Turkije door Augerius Giselinus Busbequius, op een moment dat die tulpen zeker niet bloeiden.Ga naar voetnoot45 Lubbertus kreeg vele brieven van zijn vriend Ubbo Emmius.Ga naar voetnoot46 Vijfenzeventig procent van Emmius' brieven eindigen met raptim, in haast, de postbode wacht of de schoolbel gaat. Dit is niet waar; het zijn vormen van gespeelde spontaneïteit.Ga naar voetnoot47 Wie waarheid en verdichtsel in vroegmoderne brieven wil uiteenrafelen, kan eigenlijk snel bedrogen uitkomen. Lubbertus nodigde zijn vrienden uit voor een gastmaal op zijn buitenverblijf in de grietenij Barradeel. Convivia en gesprekken van geleerden vormden een geliefd literair thema in de vroegmoderne tijd. Die maaltijden worden vaak in verheven termen be- | |
[pagina 104]
| |
schreven, maar in de praktijk liepen ze wel eens uit de hand. Ook Ubbo Emmius noemt een voorbeeld van een dergelijke maaltijd. Met Janus Dousa en zijn zonen en met Caspar van Ewsum (getrouwd met Anna, dochter van Janus Dousa) en drie van diens zonen zat Emmius aan tafel en zij hadden met de stadhouder Willem Lodewijk ‘een uitvoerig en niet onaangenaam gesprek over de poëzie en de letterkundige studie in het algemeen’.Ga naar voetnoot48 Dat symposion heeft vermoedelijk wel plaats gevonden, maar dat de militair Willem Lodewijk over poëzie en letterkundige studie in het algemeen heeft gesproken, lijkt onwaarschijnlijk.Ga naar voetnoot49 Dit is een fraaie passage, maar het werkelijkheidsgehalte valt moeilijk na te gaan. Nu moeten we oppassen om niet in anachronistisch denken te vervallen. Die gemeenplaatsen hadden destijds wel een functie. Zij vormden een soort code, waaraan geleerden zich onderwierpen. Wanneer een historicus nu concrete informatie uit die geleerdenbrieven wil halen, heeft hij een ander doel voor ogen dan de schrijvers van die brieven destijds. Soms kunnen we wel concrete informatie uit de geleerdenbrieven krijgen. Emmius, om slechts een voorbeeld te noemen, stelde de waarheidsliefde boven alles. Maar in een brief aan een Emdenaar verzocht Emmius een brief te verbranden. In die brief had Emmius - 1614 - zich lelijk uitgelaten over een boek van Hugo de Groot. Dat zou hem schade kunnen toebrengen wegens problemen met een drukker in Leiden van zijn boek over de Friese geschiedenis, de stad waar Grotius toen woonde. Negotie en devotie stonden dus ook bij Emmius op gespannen voet.Ga naar voetnoot50 De brief maakt ook duidelijk dat die niet alleen bestemd was voor de ontvanger ervan.Ga naar voetnoot51 | |
Lubbertus' briefwisselingVan sommige geleerden ten tijde van Lubbertus zijn geestige observaties bekend: mijn vrouw heeft veertien liberos (kinderen) voortgebracht en ikzelf tachtig boeken (libros), zo deelt de grote boekenverzamelaar Isaac Vossius ons mee.Ga naar voetnoot52 Die humor heeft Lubbertus ons onthouden. Ongeveer duizend brieven van en aan de Franeker hoogleraar zijn | |
[pagina 105]
| |
Afb. 3 Frontispice van een geïdealiseerde lusthof, gegraveerd door Jan Luyken, in S.A. Gabbema's Friesche Lvst-gaarde, in 1676 gedrukt door de Leeuwarder doopsgezinde drukker en uitgever Hendrik Rintjes.
bewaard gebleven; van en aan Vulcanius zijn ongeveer 800 brieven bewaard gebleven.Ga naar voetnoot53 Veel brieven van en aan Lubbertus zijn afgeschreven door de Friese landshistorieschrijver S.A. Gabbema (1628-1688).Ga naar voetnoot54 Het aantal van duizend brieven is reusachtig en respectabel genoemd.Ga naar voetnoot55 Nuchter bekeken is dat aantal niet zo groot. Zelfs al had de Franeker theoloog die duizend brieven zelf geschreven in zijn veertigjarige loopbaan, dan spreken we over vijfentwintig brieven per jaar. In een wereld van geleerden die afhankelijk was van briefwisseling met collegae kunnen we de gebruikelijke aantallen m.i. wel omkeren: wat schreven ze weinig! We weten natuurlijk niet hoeveel epistels verloren zijn gegaan.Ga naar voetnoot56 | |
[pagina 106]
| |
De inventaris van de brieven van de geleerde Gerardus Joannes Vossius relativeert het getal van duizend wel: die telt 1.296 brieven door en 2.092 brieven aan Vossius.Ga naar voetnoot57 De correspondentie van Lubbertus is weliswaar als bron voor zijn theologische opvattingen bestudeerd, maar een meer feitelijke benadering kan nieuwe perspectieven opener. Laten we gebruikelijke woorden als humanitas, familiaritas, observantia, eruditio en sapientia achterwege,Ga naar voetnoot58 dan blijft de vraag over: welke feitelijke informatie kunnen we uit die brieven halen? Ik geef slechts twee voorbeelden. Uit Lubbertus' geschriften en brieven kunnen we zijn theologische opvattingen leren kennen, klip en klaar. Gereformeerde orthodoxie en orthopraxis vormden de norm. Maar de praktijk was soms anders dan Lubbertus wilde. In Minnertsga, waar Lubbertus zijn buitenverblijf had, was de kerkgang volgens de dorpsdominee Johannes Sylvius, een verwant van Rembrandt, zeer gering.Ga naar voetnoot59 Soms zien we een geleerde van zijn menselijke kant. Zo probeerde Lubbertus de beroemde Janus Gruterus (1560-1627) in Heidelberg naar Franeker te halen. Gruterus stond niet bekend om zijn gereformeerde sympathieën. Hij was vooral beroemd als groot kenner van de Oudheid en als Latijns dichter.Ga naar voetnoot60 Maar deze geleerde wilde behalve een hoog salaris een tuintje waarin een slang rechtuit kon liggen.Ga naar voetnoot61 Of hij aan een ringslang of een boa constrictor heeft gedacht, weten we helaas niet. Ook voor Lubbertus waren zijn buitenverblijf en de daarbij behorende tuin belangrijk in zijn leven. Zo belangrijk zelfs, dat de machtige Gedeputeerde Staten te Leeuwarden Lubbertus dwingend verzochten vaker in Franeker te resideren ten behoeve van zijn studenten.Ga naar voetnoot62 | |
De tuinWat bedoelde Lubbertus met zijn tuin? Lubbertus' uitnodiging aan zijn Leidse vrienden om hem in zijn tuin te bezoeken roept een drietal vragen op. Ten eerste: vinden we bij Lubbertus de gebruikelijke literaire topiek? Ook wie niet geverseerd is in de klassieken herkent in de verwijzing naar de tuin een toespeling op Cicero's Tusculanum. Uiteraard dacht Lubbertus aan zijn klassieken, wellicht aan het colloquium Convivium religiosum van ErasmusGa naar voetnoot63 of aan de beroemde passage over de tuin in De Constantia (1584) van de grote geleerde Justus Lipsius (1547-1606).Ga naar voetnoot64 Erasmiana zijn | |
[pagina 107]
| |
Afb. 4 Lipsius, die het zo vaak in Lubbertus' briefwisseling moest ontgelden, geschilderd door Paullus Merula, 1597. Universiteitsbibliotheek Leiden.
goed vertegenwoordigd in Lubbertus' bibliotheek, terwijl een exemplaar van Lipsius' boek evenmin ontbrak.Ga naar voetnoot65 Decennia eerder had ene Cammingha Erasmus uitgenodigd om te logeren in zijn huis en te verwijlen in zijn grote tuin in Leeuwarden.Ga naar voetnoot66 Tuinen speelden vaak een belangrijke rol in een geleerdenleven. Beroemd is de tuin van Marnix van St. Aldegonde bij zijn kasteel in West-Soubourg.Ga naar voetnoot67 Vooral de grote pompoenen van Marnix waren tijdens zijn leven onderwerp van bespreking. Verder is het verlangen naar nachtelijke studie een topos die we ook bij Machiavelli,Ga naar voetnoot68 | |
[pagina 108]
| |
Afb. 5 Franciscus Gomarus, in 1608 gegraveerd door Willem Swanenburgh. Academisch Historisch Museum Leiden.
Johannes SaeckmaGa naar voetnoot69 en bij huidige Friese dichters aantreffen.Ga naar voetnoot70 Lubbertus kende zijn klassieken als een echte humanist en was dus niet zo onbeschaafd als Van Schelven destijds meende. Ten tweede: kwamen de geleerden bij elkaar? Voorzover ik heb kunnen nagaan heeft de door Lubbertus gewenste bijeenkomst in de tuin nooit plaatsgevonden. In mei van het jaar 1597 verontschuldigde Vulcanius zich per brief. Bij de rector Gomarus en Junius was de uitnodiging in goede aarde gevallen. Gomarus wilde graag komen maar zijn ambt bracht vele verplichtingen met zich mee en bovendien was zijn vrouw zwanger. Junius had in augustus 1592 alleen wél een bezoek aan Lubbertus gebracht.Ga naar voetnoot71 | |
[pagina 109]
| |
Ten derde: kunnen we de tuin letterlijk opvatten? Ja, want de tuin duikt af en toe in Lubbertus' briefwisseling op. Wanneer bij de Emder predikant Menso Alting de bomen in zijn tuin door strenge vorst zijn bevroren, dan vraagt hij hoe het Lubbertus' tuin is vergaan.Ga naar voetnoot72 In 1618 krijgt vriend Saeckma appels uit Lubbertus' tuin toegestuurd om een ziekte te genezen.Ga naar voetnoot73 Een belangrijker gegeven is dat Lubbertus een huis op zijn landgoed wilde bouwen. Dat was voor Lubbertus een te realiseren optie, want hij bezat een woning in Franeker en Tjessinga-state te Minnertsga. Vele brieven schreef Lubbertus ‘e Tjessingano’. Hij was zelfs zo rijk dat hij heeft overwogen om een kasteel bij Lausanne te kopen.Ga naar voetnoot74 Wellicht heeft Lubbertus zijn machtspositie mede kunnen ontlenen aan zijn vermogen. Via zijn vriend, de reeds genoemde raadsheer Saeckma, kon hij de rechtsgang ten behoeve van zijn eigen proces beïnvloeden. In een ruzie over een muur met de vertrouweling van stadhouder Willem Lodewijk, Frederik van Vervou, wiens zoon Hessel nota bene acht jaar bij Lubbertus in huis had gewoond, wendde Lubbertus zijn invloed aan om zijn gelijk te halen.Ga naar voetnoot75 Saeckma hielp Lubbertus met diens belasting-perikelen. De geciteerde brief wint aan betekenis, wanneer we de verdere achtergrond kennen van de drie genodigden in de tuin van Lubbertus. De Bruggenaar Franciscus Gomarus (1563-1641) was een vermaard bestrijder van de arminianen.Ga naar voetnoot76 Het bevreemdt wellicht dat Lubbertus hem niet orthodox genoeg achtte.Ga naar voetnoot77 De Fransman Franciscus Junius (1545-1602) was in Heidelberg de promotor van Lubbertus. Hij was een verwant van Gomarus. Junius genoot in zijn tijd de reputatie een irenisch gereformeerde te zijn. Hij is de auteur van Le Paisible Chrestien, ou de la Paix de l'Eglise Catholique (Leiden 1893), waarin ‘oecumenische’ gedachten te vinden zijn.Ga naar voetnoot78 Toen in gezelschap van Franse theologen Junius werd gevraagd welk boek hij zou bewaren, indien zijn werken zouden vergaan, antwoordde hij: ‘de vreedzame christen’. Waarom nu juist dit geschrift? ‘Omdat ik de andere boeken als theoloog, en dit boek als christen heb geschreven’.Ga naar voetnoot79 Junius was het die Lubbertus trachtte te overreden om de studenten niet al te onstuimig te kritiseren.Ga naar voetnoot80 | |
[pagina 110]
| |
Afb. 6 Franciscus Junius. Anoniem schilderij. Universiteitsbibliotheek Leiden.
| |
Lubbertus en VulcaniusLubbertus correspondeerde met beroemde lieden als Isaac Casaubonus, Joseph Scaliger, Daniël Heinsius, Petrus Cunaeus en Bonaventura Vulcanius. Zijn uitnodiging aan een Fransman en twee uit de zuidelijke Nederlanden afkomstige geleerden zegt jets over de internationale wereld van deze geleerden. Plotseling dook er in Lubbertus' gedegen gereformeerde geleerdenleven een religieus indifferentist als Bonaventura Vulcanius op. Bonaventura de Smet, Vulcanius (Brugge 1538-1614), had een veelkleurige loopbaan.Ga naar voetnoot81 Zijn vader Peter de Smet (1503-1571) had destijds met Erasmus gecorrespondeerd. Vulcanius was onder meer student medicijnen in Leuven. Hij studeerde filosofie | |
[pagina 111]
| |
Alb. 7 Bonaventura Vulcanius. Anoniem schilderij (olieverf), ca. 1609. Universiteitsbibliotheek Leiden
bij de Vlaamse irenicus Georgius Cassander (1513-1566). Hij was bibliothecaris van de bisschop van Burgos, Franciscus de Mendoza (1559-1566). Vulcanius volgde eveneens een studie medicijnen in Italië. In 1574 werd hij benoemd tot hoogleraar Grieks in Keulen. Dat duurde niet lang wegens een affaire met een vrouw. Vulcanius was verder werkzaam in Genève en in Bazel. Hier zou hij zich via Janus Dousa en Petrus Datheen hebben aangesloten bij de gereformeerde kerk ‘met het oog op een benoeming te Leiden’.Ga naar voetnoot82 Ook was hij secretaris van Marnix van St. Aldegonde en eerste rector van het calvinistische gymnasium in Antwerpen. In 1578 werd hij benoemd tot hoogleraar Grieks in Leiden. De benoeming werd pas drie jaar later definitief, omdat er geruchten waren over schulden die Vulcanius zou hebben gemaakt. Bekend is Vulcanius door zijn tekstedities en filologische studies; ook is hij een ervaren codicoloog genoemd.Ga naar voetnoot83 De geplaagde geleerde - hij werd blind, doof en verlamd - moest meemaken dat reeds in 1606 in Leiden het gerucht de ronde deed dat hij was overleden.Ga naar voetnoot84 | |
[pagina 112]
| |
In zijn tijd werd Vulcanius beschouwd als een religieus indifferentist.Ga naar voetnoot85 Volgens Scaliger, een enigszins boosaardige geest, beleed Vulcanius de godsdienst van de dobbelstenen, wist hijzelf niet eens welke godsdienst hij had en kon hij geen onderscheid maken lussen de versehillende godsdiensten.Ga naar voetnoot86 In de oratio funebris door Petrus Cunaeus, als vermeld, wordt de godsdienst niet genoemd. Diezelfde Cunaeus had Lubbertus het uiterst satirische werk Gekken te koop toegestuurd, waarin de theologen op alle mogelijke manieren werden geridiculiseerd.Ga naar voetnoot87 Vulcanius' laatste woorden zouden zijn geweest: ‘Beste Cunaeus, het ogenblik nadert, dat de natuur een einde aan mijn leven maakt. Ik ben zeker, dat U mij niet weerziet’.Ga naar voetnoot88 In Vulcanius' album amicorum noernde Lubbertus zijn Leidse vriend ‘open van gelaat, spaarzaam in woorden, gesloten van geest’.Ga naar voetnoot89 In 1592 had Lubbertus Vulcanius al eerder geïnviteerd:‘Kom deze zomer weer bij ons; neem Junius met U mee, en blijf bij ons thuis logeren. We zullen gelegenheid hebben in mijn tuin over veel dingen met elkaar te confereren’.Ga naar voetnoot90 Lubbertus was een van de trouwste correspondenten van Vulcanius.Ga naar voetnoot91 Waarover schreven zij?Ga naar voetnoot92 Uiteraard tot vervelens toe over bescheidenheid. Beide geleerden wisselden verder van gedachten over tekstedities. Zij boden hulp aan al dan niet armlastige studenten. Zij probeerden een gratificatie voor de oriëntalist Johannes Drusius te verkrijgen, die toen nog niet bij Lubbertus uit de gratie was geraakt. Zoals gebruikelijk bij geleerden klaagden zij over de traagheid van uitgevers. Hun brieven waren geregeld zoek.Ga naar voetnoot93 Koop een boek voor mij en noem de prijs. En wat een ellende bracht het jaar 1598, met name de dood van Marnix. Beiden hadden zij Marnix lief, al had Lubbertus Marnix nooit ontmoet.Ga naar voetnoot94 Ook schreven zij over de politieke situatie. Een brief begint vaak met een captatio benevolentiae, zoals het aanbieden van boeken en geschenken. ‘Literair’ nieuws vormde een essentieel onderdeel van hun briefwisseling. Voor theologisch nieuws had Vulcanius weinig belangstelling.Ga naar voetnoot95 Vulcanius droeg een boek op aan de Staten van Friesland in de hoop op een geldelijke beloning. Vriend Lubbertus deed zijn best. Geldelijk gewin vormde voor deze geleerden niet alleen een persoonlijke zwakte, maar was ook nodig om hun eigen bibliotheek op te bouwen. Die eigen bibliotheek was noodzakelijk, omdat, bijvoorbeeld, de Franeker bibliotheek ten tijde van Lubbertus niets voorstelde.Ga naar voetnoot96 Uiteraard leven we over verbroken epistolaire contacten en negligentia. Over zijn twee- | |
[pagina 113]
| |
de vrouw Truycke Oosterzee schreef Lubbertus niet; zij blijft trouwens in het algemeen vrijwel onzichtbaar.Ga naar voetnoot97 Geregeld klaagt Lubbertus over het moeizame leven van een geleerde, klachten die van alle tijden zijn. De uitgever Radaeus had in 1596 geweigerd om de psalmberijming van Marnix te drukken, een werk dat Vulcanius pecuniae causa had gepacht. Verontwaardigd schrijft Lubbertus in de gebruikelijke humanistische topoi aan zijn vriend: Quam misera est res nostra! Wij brengen dagen en nachten door met studeren. Terwijl anderen slapen, om zich heen kijken, eten, drinken, spelen, leeglopen, bijten wij onze nagels van spijt, en geven de katheder op om anderen te kunnen helpen, en wanneer wij onze gedachten aan het papier hebben toevertrouwd, kunnen er nauwelijks drukkers worden gevonden, om over te schrijven wat wij hebben geschreven.Ga naar voetnoot98 Ook wisselden beide geleerden gedichten uit. Een proeve in proza van Sibrandus Lubbertus: Vulcanius, schaamt u zich om mij te bezoeken? Of wordt er met verachting van de oude vriendschap een nieuwe makker gezocht? Neemt misschien de ‘venerabilis Cyrillus’Ga naar voetnoot99 de verborgen aandrang van uw gemoed in beslag? Geloof me, deze auteur zal u aan de hoogste goden gelijk maken. Houd daarom op met uw talmen, bid ik u, en zend de auteur, die uw stijl waardig is, in de stralen de glans van het licht. Hij zal u eeuwige roem bezorgen.Ga naar voetnoot100 Justus Lipsius moest het in het bijzonder ontgelden in hun brieven. Enkele jaren eerder was hij katholiek geworden en afgereisd naar Leuven.Ga naar voetnoot101 Expliciet zijn beide geleerden in hun judicium over Lipsius' boek over de wonderen van de maagd van Halle. Vulcanius' oordeel is duidelijk: ‘Hebt U het boek over de mirakelen van de maagd Maria van Halle niet gezien? Ik weet U zult lachen om die miserabele slaaf van de jezuïeten. Want zonder hen zou hij nooit tot zo'n dwaasheid zijn gekomen’.Ga naar voetnoot102 Over die bekering van | |
[pagina 114]
| |
Aft. 8 Brief van Vulcanius aan Lubbertus, d.d. 10-9-1604. Dit is een typische geleerdenbrief. Vulcanius begint met een aanbeveling voor de student Georgius Goethals. Hij vraagt of Lubbertus hem wil opnemen in zijn Prytanaeum; een verwijzing naar de plaats in sommige Griekse steden, waar verdienstelijke burgers gratis konden eten. Vervolgens wijdt Vulcanus zich onder meer aan een uitgave van Cyrillus. Oak Lipsius moet het wederom, waarschijnlijk ten onrechte, ontgelden. Tenslotte gaat Vulcanius in op de oorlogsproblemen. Afschrift door de zeventiende-eeuwse landshistorieschrijver S.A. Gabbema. Bron: Tresoar, Ljouwert, Catalogus der briefverzameling van S.A. Gabbema (Leeuwarden 1930) 209.
| |
[pagina 115]
| |
Lipsius is Lubbertus niet minder stellig: ‘Hij is geestesziek. Hoogmoed en de ijdele hoop op een mijter hebben hem tot die dwaasheid gebracht’.Ga naar voetnoot103 Het is duidelijk dat beide schrijvers zich laten kennen als epistolaire talenten, al was Vulcanius als briefschrijver de meerdere van Lubbertus. Lubbertus’ verlangen naar rust en zijn uitnodiging aan zijn Leidse vrienden zijn wel een moment van zwakte genoemd.Ga naar voetnoot104 Deze litterae familiares vormen echter qua inhoud en topiek een mooi voorbeeld van een geleerdencorrespondentie. | |
Public enemies, private friendsGa naar voetnoot105Kan er vriendschap bestaan tussen mensen met verschillende godsdienstige overtuigingen, zo vroeg de Leidse hoogleraar Adrianus Heereboord (1614-1661) zich af.Ga naar voetnoot106 Lubbertus heeft nooit geprobeerd Vulcanius te bekeren tot het gereformeerde geloof zoals hij dat zag. Waarom nodigde Lubbertus nu drie collega's uit die sterk verschilden van zijn eigen opvattingen over het gereformeerde geloof? Waarom maakte hij geen probleem van Vulcanius' drankzucht, die bekend was in de wereld van geleerden.Ga naar voetnoot107 De afgelopen jaren is onze kennis van de religieuze coëxistentie en omgangsoecumene verdiept.Ga naar voetnoot108 Bijzonder fraai is dit aangetoond voor de Utrechtenaar Arnoldus Buchelius.Ga naar voetnoot109 Om te beginnen moesten calvinisten van verschillende signatuur met elkaar zien samen te leven. De eerste drie hoogleraren theologie aan de Franeker universiteit waren nogal verschillend. De professor primarius Martinus Lydius (ca 1539-1601) was een mild man en auteur van een Apologia pro Erasmo, waarin hij Erasmus verdedigde tegen de beschuldiging van arianisme. Tijdens zijn leven durfde Lydius het boek niet te laten verschijnen; eerst in de achttiende eeuw werd het gedrukt. Henricus Antonides Nerdenus (1546-1614) gold als een irenisch man, die als een bemiddelaar optrad in | |
[pagina 116]
| |
de vele kerkelijke geschillen. Tussen die twee wordt Lubbertus als de grote polemicus geplaatst.Ga naar voetnoot110 Van kansel en katheder werden opvattingen verkondigd en gedoceerd die de verkondigers zelt in het dagelijkse leven met in de praktijk konden of wilden brengen. In het openbaar waren predikanten en geleerden vrij geregeld elkaars vijanden, maar in de persoonlijke of epistolaire omgang konden zij vaak wel met andersdenkenden bevriend zijn. De voorbeelden zijn legio. In 1590 benoemden de Friese Staten de katholiek Suffridus Petrus tot de eerste landshistorieschrijver. De puritein William Ames werd op zijn sterfbed getroost door een katholieke arts. Zelfs de onverdacht orthodox gereformeerde Gisbertus Voetius werd op zijn sterfbed bijgestaan door een remonstrant. De katholieke schilder Wybrandt de Geest schilderde tal van gereformeerde Friese Nassaus. Bij de begrafenis van Willem Lodewijk in 1620 werd het eerste paard in de rouwstoet geleid door een katholiek edelman. De stadhouder van Friesland Willem Frederik werkte in 1645 mee om aan katholieken het stemrecht te ontnemen, maar hij dineerde geregeld met katholieke edelen. Hij ging jagen met een menist op Het Bildt en bezocht aldaar een katholieke kapel. Descartes had in 1629 in Franeker een kapel tot zijn beschikking. De gereformeerde Johannes Saeckma was bevriend met de remonstrantse geleerde melancholicus Caspar Barlaeus. In een epigram in het boek van de Amsterdamse rabbi Menasseh Ben Israel schreef Barlaeus: ‘al hebben we verschillende opvattingen, laten we leven als vrienden ter ere van God’.Ga naar voetnoot111 Deze voorbeelden kunnen met vele andere worden aangevuld.Ga naar voetnoot112 Geleerde vriendschappen doorbraken over het algemeen de grenzen van de confessies.Ga naar voetnoot113 De vriendschap tussen Lubbertus en Vulcanius past in het gebruikelijk patroon van de vriendschapscultus onder geleerden. | |
De vriendschapVanaf de Oudheid tot heden is er veel over vriendschap geschreven. Aristoteles onderscheidde drie vormen van vriendschap die klassiek zijn geworden: vriendschap gebaseerd op utiliteit, genot en waarheid.Ga naar voetnoot114 Die ideeën over vriendschap hebben een lange receptiegeschiedenis,Ga naar voetnoot115 ook in de kleine Republiek der Letteren waartoe Lubbertus behoorde.Ga naar voetnoot116 Wat was de aard van de vriendschap tussen de geleerden Lubbertus en Vulcanius? | |
[pagina 117]
| |
In de eerste plaats werd de boodschap van de brieven ook door Lubbertus en Vulcanius verpakt in de gebruikelijke vriendschapsretorica of laudatio op de amicitia.Ga naar voetnoot117 In 1595 had Lubbertus zijn strijdschrift tegen de jezuïet Rob. Bellarminus willen sturen, ‘maar, beste Vulcanius, ik breng mijn leven door bij zeer geringe auteurs en leer net zo te schrijven als zij. U echter behandelt hoogstaande schrijvers en kunt zo ook zelf als een van hen worden geacht. Daarom schaamde mijn boek zich, om naar u te gaan’.Ga naar voetnoot118 In de tweede plaats was ook deze vriendschap duidelijk instrumenteel van aard. In de zestiende eeuw werden ‘cliënt’ en ‘vriend’ doorelkaar gebruikt.Ga naar voetnoot119 Vriendschap in de vroegmoderne tijd was een kunst van overleven. Sociale cohesie was voor de maatschappij voor een deel afhankelijk van individuele relaties en vriendschappen, die doorgaans weer op familierelaties berustten.Ga naar voetnoot120 Geleerden tijdens het ancien régime waren van elkaar afhankelijk, zij hadden elkaar nodig om zich staande te houden in het kleine wetenschappelijke wereldje. Zij konden elkaar via brieven van informatie voorzien. Het uitoefenen van patronage door mogelijke kandidaat-hoogleraren aan te bevelen en voorspraak te doen doen voor studenten was een essentieel onderdeel in een geleerdenbestaan.Ga naar voetnoot121 Roddelen en geleerden belachelijk maken behoorde uiteraard tot de academische mores, evenals intrigeren, zorgen voor publicatie van boeken, geld verwerven door dedicaties, etc. Aan deze noodzakelijke epistolaire contacten in de Republiek der Letteren was de confessionele overtuiging ondergeschikt.Ga naar voetnoot122 Ten derde: werd deze vriendschap alleen bepaald door wederzijdse hulp, profijt, goodwill, eigenbelang en reciprociteit of was er ook sprake van vriendschap in de betekenis die wij er nu aan geven? Ik heb de indruk van wel, maar dat is een subjectieve uitlating, niet meer dan een vermoeden. Is behoefte aan vriendschap niet een algemeen menselijk verlangen? Het onderhouden van de vriendschap is een klopmotief in humanistenbrieven. Ook Frieslands grootste dichter uit de Gouden Eeuw, Gysbert Japix, heeft over dit thema gedicht in zijn Friesche Herder. De frjuenschip recket oon 't forkâdjen,
Oon 't kluynjen, klomjen, oon 't forâdjen,
Wenneerse naet wirt onderhâden.Ga naar voetnoot123
| |
[pagina 118]
| |
(De vriendschap raakt aan het verkoelen, verkillen en verouderen, wanneer ze niet wordt onderhouden). Het is aan de lezer om te beoordelen of het volgende citaat uit een brief van Lubbertus aan Vulcanius een uitlating is van instrumentele vriendschap of een voorbeeld van amicitia in de huidige betekenis van het woord: De vriendschap is als een lamp. Zoals deze langzaam uitdooft, als men haar niet van tijd tot tijd vult met olie, zo sterft de vriendschap van afwezigen uit, als ze niet door veelvuldige gesprekken wordt onderhouden. Ik voor mij - ik zal de waarheid zeggen - ben door uw zwijgen verward geweest.Ga naar voetnoot124 | |
TenslotteIn de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was het mogelijk dat in 1618 de Zwitserse afgevaardigde naar de Synode van Dordrecht was ingekwartierd bij een familie, van wie de vader en de zoon tot de oude moederkerk behoorden, de moeder en dochter gereformeerd waren, de schoonmoeder doopsgezind was en de broer van de vader jezuïetGa naar voetnoot125. De Republiek was in godsdienstig opzicht pluriform en tolerant.Ga naar voetnoot126 Een toegewijde lezer kan vele maanden en, zo hij of zij wil, vele jaren besteden aan het probleem van verdraagzaamheid en irenisme.Ga naar voetnoot127 Een bibliotheek over de ideeënhistorische aspecten van tolerantie kunnen we raadplegen, evenals over de praktijk op locaal, regionaal, gewestelijk en ‘nationaal’ niveau.Ga naar voetnoot128 Natuurlijk was er de pragmatische ‘knipop- de-beurs tolerantie’.Ga naar voetnoot129 Nu kunnen we niet de tolerantie-problematiek bier uitvoerig behandelen. Scheidslijnen tussen tolerantie en intolerantie zijn trouwens moeilijk te trekken. De perfectist D.V. Coornhert (1522-1590) geldt als de grootste kampioen van verdraagzaamheid in de zestiende-eeuwse Nederlanden, maar eigenlijk was hij een foxterriër, die iedereen aan de broekspijpen hing, die niet naar zijn pijpen wilde dansen.Ga naar voetnoot130 In de ogen van veel tijdgenoten was Lubbertus een onredelijk en buitengewoon intolerant man. Die onverdraagzaamheid moeten we wel in contemporain perspectief bezien. Zijn vrienden Johannes Bogerman en Goswinus Geldorpius vertaalden in 1601 het boek van Beza De haereticis a civili magistratu puniendis, waarvan de titel boekdelen spreekt.Ga naar voetnoot131 | |
[pagina 119]
| |
Afb. 9 Theodorus Beza (1519-1605), internationaal leider van het calvinisme to Genève, voor wie Lubbertus grote bewondering had.
Emmius ging in 1601 zo ver dat hij doopsgezinden het erfrecht wilde ontzeggen.Ga naar voetnoot132 Lubbertus' biograaf had wel oog voor de zwaktes van zijn gereformeerde held, maar toch roemt hij om de haverklap zijn mildheid, humanitas, liefde voor de waarheid en irenische gezindheid. Die typering contrasteert nogal met de titels van sommige hoofdstukken: ‘Controvers met Rome’, ‘Refutatie van Socinus’, ‘In oppositie tegen Vorstius’, ‘Kampgevecht met Hugo de Groot’, ‘Twist met Drusius’ en ‘Op gespannen voet met Maccovius’.Van der Woude besefte heel goed dat Lubbertus tot de Republiek der Letteren, de respublica litteraria behoorde. Dat besef deelde hij met de biograaf van Ubbo Emmius.Ga naar voetnoot133 Van der Woude beziet echter alles vanuit verheven principes: dankzij Lubbertus' geleerdheid en irenisme zou hij kunnen verkeren met de grootste geleerden van zijn tijd. Eigenlijk was Lubbertus een vertegenwoordiger van Calvijns oecoumenische ideeën,Ga naar voetnoot134 mijns inziens een anachronistische opvatting. | |
[pagina 120]
| |
Lubbertus en Vulcanius onderhielden een hartelijke vriendschap, ondanks Vulcanius' drankzucht, schulden, een vrouwengeschiedenis en godsdienstig indifferentisme. Déze Vulcanius heeft Lubbertus niettemin als een Doornroosje wakker gekust en hem heeft hij weten te inspireren tot dichterlijke ontboezemingen, fraaie topoi, geleerde samenwerking en lofzangen op de vriendschap. Maar dit is niet het hele verhaal. Er is ook een pragmatische dimensie. Zij waren als geleerden ook tot elkaar veroordeeld, wilden zij blijvend kunnen functioneren in de wereld der geletterden, voor wie de studia humanitatis centraal stond. Ik zou de vriendschap tussen Lubbertus en Vulcanius en tussen geleerden in het algemeen in de vroegmoderne tijd, naar analogie van het begrip utilitaire vriendschap, ook willen beschouwen als een vorm van utilitaire of instrumentele tolerantie. Zij leefden in een wereld vrijwel zonder kranten en recensies in wetenschappelijke tijdschriften. Zij wilden dus ook profiteren van kritiek op hun werken door andere geleerden en dus konden zij eigenlijk geen rekening houden met de confessie van hun mogelijke critici. In dat perspectief moeten we ook de vriendschap tussen de Friese theoloog en de Leidse hoogleraar bezien. Het was een vriendschap gebaseerd op affectie, eigenbelang en reciprociteit, gegevens die we onder meer dankzij antropologen kennen uit alle tijden en culturen.Ga naar voetnoot135 Abstract - Sibrandus Lubbertus was a staunch supporter of Reformed Protestantism, but was nevertheless one of the closest friends of the Leiden Professor Bonavantura Vulcanius, who was in his own time considered a religious indifferentist. The present article attempts to explain the amicitia between a so-called ‘atheist’ and a Calvinist. | |
[pagina 121]
| |
BijlageSibrandus Lubbertus aan Bonaventura Vulcanius, d.d. 8 april 1597 (autograaf).
Accepi tuas litteras una cum thesibus istic disputatis, ago gratias pro munere. Nunc non datur potestas compensandi. Brevi tamen te simili munere beabo. D. Gomarum novi juvenis Neostadii, rogo eum ex me amanter salutes. Ejus librum peri tès pronoias cupio videre.Ga naar voetnoot136 Emam eum simulatque huc allatus fuerit. Non amare eum Suffenum non miror.Ga naar voetnoot137 Qui enim bestiam recte novit, amare eam nequit. De Ambiano tristissima fama est. Videtur Deus regem istum deseruisse, simulatque ille Deum deseruit. Vos satagitis de D. Beima revocando.Ga naar voetnoot138 An plane vultis nostram scholam evertere? Ego aedifico domum in meo praedio, ut istic in otio (si Deo ita videbitur) vitam transigam. Quoties enim mihi hoc incidit? O rus, quando ego te aspiciam, quandoque licebit Nunc veterum scriptis, nunc somno, et inertibus horis Ducere sollicitae jucunda oblivia vitae. Rogo te ut una cum D.D. Junio et Gomaro me proximis CanicularibusGa naar voetnoot139 invisas. Tenta semel illorum animos, et si videbis eos ab hac peregrinatione non abhorrere, significa id mihi. Scribam ipse ad eos et invitabo quam humanissime. Ducam vos in istum hortum, ibique inter muscas et aves rusticabimur, fabulabimur, et si ita videbitur, philosophabimur. Saluta amicos, inprimis eos, quos hic nominavi. Sed heus tu, promiseras de sancto Francisco,Ga naar voetnoot140 fac ut promissa appareant. Vale Franekerae anno 97, 8. aprilis. Tuam Dignitatem diligenter colens, Lubbertus. Adres: Celeberrimo philosopho, D. Bonaventurae Vulcanio, Graecarum litterarum Doctori inclyta Leida.
Bron: Universiteitsbibliotheek Leiden, Cod. Vulc. 105, III. |
|