De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Wobbelke en de strofische heuristiek
| |
[pagina 84]
| |
Ik meen in deze verzen enige ongerustheid over het voortbestaan van Gysberts liederen te bespeuren, maar dat kan ook retoriek zijn. In elk geval moet er actie worden ondernomen om dit klinkende erfgoed levend te houden. Gysbert is immers de aartsvader van de Friese poëzie, die het Friese volk verbindt, en dat ervaart men ten volle in de samenzang van Gysberts verzen. De herdenkers spreken zelf van ‘ús grutte foarsjonger’ (onze grote voorzanger), refererend aan de nevenfunctie die de muzikale onderwijzer in de Martinikerk vervulde. Na dit programmatische begin weerklonken vele van Gysberts verzen door diezelfde Martinikerk, afgewisseld met toonzettingen en voordracht van hedendaagse Friese dichters. Sjongploech (lekenzanggroep) Auke Roukes zong Wobbelke en andere liederen van Gysbert, overgezet in hedendaags Fries, en verzen van latere dichters. Het Keamerkoar Littenseradiel deed hetzelfde op kunstige koorzettingen vervaardigd door twintigste-eeuwse componisten van serieuze muziek. Camerata Trajectina bracht geestelijke en wereldlijke liederen van Gysbert in het originele Mid-Fries, begeleid op authentieke instrumenten, volgens de regels van de muziekhistorische uitvoeringspraktijk. Als hun zanger Jaap Hoekstra niet onverhoopt ziek was geworden, was hij de derde geweest die die middag Wobbelke zong. Als klap op de vuurpijl waren er fragmenten uit de grootste publiekstrekker van het herdenkingsjaar, de rockmusical Gysbert Gysbert door de popgroep Reboelje. Op post-Dylaniaanse klanken luidde deze het Gysbertjaar uit. Ik beschrijf dit alles met enige uitvoerigheid voor de niet-Friese lezer om aan te geven waar Gysbert en zijn poëzie in Friesland voor staan. Deze middag vierde Friesland zijn Fries-zijn - althans, dat deden enkele honderden Friezen die hun Fries-zijn hoog in het vaandel dragen. Bij zo'n gelegenheid ervaart men van dichtbij dat een natie een mentale constructie is die met behulp van rituelen wordt gehandhaafd. Al wordt de dichter tegenwoordig ‘meer geprezen dan gelezen’, in de woorden van Philippus Breuker, er was anno 2003 kennelijk nog voldoende Gysbert in het collectieve geheugen van Friesland aanwezig om deze herleving succesvol te laten verlopen. Dit alles in een gemoedelijke sfeer, wars van demonstratief nationalisme - eerder riep het gebeuren nostalgische gevoelens op bij uw randstedelijke scribent. Pogingen om media van buiten de provincie te interesseren hadden weinig resultaat gehad. Gysbert bestaat alleen in Friesland. | |
De receptie van Gysberts liederenGysberts verzen zijn niet altijd zo populair geweest. In de zeventiende eeuw zullen zijn liederen slechts in beperkte kring zijn gezongen. Gysbert was zeker niet de populairste Friese liederendichter van de Gouden Eeuw; dat predikaat verdient Jan Janszoon Starter. Diens Friesche Lusthof (1621) werd tenminste zeven keer herdrukt en wat meer zegt: Starters liederen zijn vele tientallen malen aangehaald als wijsaanduiding voor nieuwe liederen van andere zeventiende-eeuwse dichters. Voor een deel is dat te verklaren uit zijn Engelse afkomst en zijn antenne voor hitgevoelige muziek: hij introduceerde nieuwe Engelse melodieën in de Republiek, die op zijn woorden snel populair | |
[pagina 85]
| |
werden.Ga naar voetnoot2 Hierbij steken Gysberts scores mager af. Diens postuum gedrukte Friesche Rymlerye (1668) beleefde in de zeventiende eeuw één heruitgave (1681).Ga naar voetnoot3 Veelzeggend is Gysberts totale afwezigheid in de contrafactuur: er is niet één lied van hem bekend waarop door anderen een nieuwe tekst is gedicht. Nu was Gysbert in zijn melodiekeuze geen trendsetter zoals Starter; hij koos voor zijn liedteksten melodieën die in Holland al populair waren. Belangrijker echter is het verschil in beider omgang met de Friese dimensie. Voor Starter bood de Friese herkomst van zijn - Nederlandstalige - verzen de gelegenheid zijn bundel op de Hollandse markt een lokale kleur mee te geven, juist op het moment dat daar in de Nederlandse literatuur belangstelling voor aan het ontluiken was.Ga naar voetnoot4 Voor Gysbert was de Friese dimensie echter geen modieuze verpakking maar de kern van de zaak. Zijn Friese verzen waren alleen bedoeld voor Friezen en konden slechts worden genoten door intellectuelen die het belang van de ontwikkeling van het Fries tot literaire taal inzagen. De receptie van zijn poëzie zal in de zeventiende en achttiende eeuw vooral in kringen rond de universiteit van Franeker moeten worden gezocht.Ga naar voetnoot5 Mogelijk zijn Gysberts liederen door studenten gezongen, maar tot een zangcultuur met nieuwe Friese liederen lijken ze niet te hebben geïnspireerd. Pas in de negentiende eeuw, wanneer de Friese beweging zich gaat inzetten voor de Friese taal en volkscultuur, stijgt Gysberts ster en groeit hij uit tot de klassieke Friese dichter. Diverse heruitgaven van zijn Rymlerye zien het licht. Regionalisten zoals de gebroeders Halbertsma eren hem als de grondlegger van de Friese literatuur. Zij werkten mee aan 's dichters eerste herdenkingfeest in 1823. Eeltsje Halbertsma voer zelfs over de Friese wateren in een jacht dat de ‘Gysbert Japicx’ gedoopt was.Ga naar voetnoot6 Ook in zulke kleine dingen zien we hoe Gysbert werd verweven in het nationale vertoog van de Friese beweging. Postuum blies hij zijn partij mee in het bouwwerk van de Friese identiteit dat werd opgetrokken uit de bouwstenen taal, geschiedenis en volkscultuur.Ga naar voetnoot7 Daartoe behoorde ook het Friese zangrepertoire dat in die tijd ontstond. Hoe vreemd het ook moge klinken, tot aan de negentiende eeuw is er nauwelijks in het Fries gezongen - het liedoeuvre van Gysbert was een opmerkelijke uitzondering geweest. Een Fries volkslied gebaseerd op een eeuwenoude mondelinge overlevering | |
[pagina 86]
| |
Afb. 1 Oak in kleine dingen werd Gysbert verweven in het Friese nationale vertoog. Beppe vindt in de lappenmand van schoenmaker Gabe oude rijmpjes en versjes die de gebroeders Halbertsma's later zouden uitgeven onder de titel Lapekoer van Gabe skoer. De beeltenis van de (fictieve) schoenlapper aan de muur vertoont opmerkelijke overeenkomst met het enige bewaarde portet van Gysbert door Matthys Harings (1637). Illustratie van Ids Wiersma uit 1918 voor de Rimen & Teltsjes van de gebroeders Halbertsma.
Afb. 2 Gysberts liefdeslied Wobbelke op een anonieme negentiende-eeuwse melodie. Uit: Fryslân sjongt (1942), p. 92.
bestond eenvoudigweg niet. De gebroeders Halbertsma en andere dichters moesten het Friese zangrepertoire vanaf de grond opbouwen, waarbij ze zich spiegelden aan de Duitse liedtraditie van de Romantiek. Men dichtte nieuwe Friese liederen op melodieën van klassieke componisten als Mozart en Mendelssohn; andere liedteksten werden door inheemse componisten getoonzet. Ze werden gebundeld in It Lieteboek (1876) in een tijd dat, volgens de samenstellers, de liederen van de Halbertsma's alweer in vergetelheid dreigden te raken. In het Ny Frysk Lieteboek (1886), waaraan onder andere Piter Jelles Troelstra meewerkte, werd voor het eerst een lied van Gysbert opge- | |
[pagina 87]
| |
nomen: Wobbelke.Ga naar voetnoot8 Het was op muziek gezet door een componist wiens naam door de samenstellers van de bundel niet meer achterhaald kon worden. Wobbelke is present in een goedkoper bundeltje met Frieslands meest populaire zangen, het Frysk lieteboekje foar eltsenien (1902) en het lied zou nog vele decennia nadien gezongen blijven op de sentimentele melodie uit het Ny Frysk Lieteboek. In bundels voor de volkszang verschenen later andere liederen van Gysbert op hun zeventiende-eeuwse wijzen. Voor Wobbelke had men de oorspronkelijke muziek echter niet kunnen vinden. Eind jaren zeventig kreeg het lied een nieuwe melodie van de hand van Jan Slofstra.Ga naar voetnoot9 Om die zeventiende-eeuwse wijzen te vinden was onderzoek nodig geweest. In 1956 verscheen een uitvoerige studie van Jacob Jansen naar de melodieën van Gysberts liederen, waaraan hij meer dan vijftien jaar had gewerkt.Ga naar voetnoot10 Jansen verrichtte zijn werk in een tijd dat er nog geen Nederlands Volksliedarchief bestond. Hij moet honderden liedboekjes hebben doorgenomen op zoek naar de wijzen die Gysbert boven zijn liederen had vermeld. Voor het overgrote deel van Gysberts tweeëndertig wijzen kon Jansen de originele melodie terugvinden. Slechts drie liederen gaven problemen. In twee gevallen kon hij toch een min of meer bevredigende oplossing vinden, alleen Wobbelke bleef een raadsel. Van de betreffende wijsaanduiding, ‘Daer vond ick heymelijck’, ontbrak elk spoor. | |
Op zoek naar de melodie van WobbelkeHet Gysbert Japix Comité dat de herdenking van 2003 organiseerde, had ruim tevoren Camerata Trajectina uitgenodigd een productie rond de liederen van de dichter te verzorgen. Bij de voorbereidingen bleek hoe grondig Jacob Jansen zijn werk had gedaan. Zijn identificatie van de melodieën bleek bij de huidige stand van het onderzoek correct en de lacunes waar hij tegenaan was gelopen, waren nog steeds niet oplosbaar. Dat wil zeggen, noch in het uitgebreide kaartregister van het Nederlands Volksliedarchief noch in de inmiddels veel omvangrijkere Nederlandse Liederenbank bleken de door Japix bedoelde melodieën te vinden.Ga naar voetnoot11 Het leek erop dat ze voorgoed van de aardbodem waren verdwenen.Ga naar voetnoot12 Vooral voor het aantrekkelijke Wobbelke was dat een kwellen | |
[pagina 88]
| |
de gedachte. Nu is er voor dit soort gevallen nog de strofische heuristiek, die in het melodie-onderzoek op het Meertens Instituut als een bezemwagen fungeert wanneer de traditionele zoekingangen via beginregels, refreinen en wijsaanduidingen geen soelaas bieden De strofische heuristiek maakt gebruik van de overeenkomst in vorm van liedteksten die op eenzelfde melodie werden gezongen. Door strofen te vergelijken kan men de melodie van een liedtekst alsnog op het spoor komen. De bijbehorende methodologie is in mijn proefschrift uitvoerig uiteengezet.Ga naar voetnoot13 Bij het beschrijven van liederen ten behoeve van de Nederlandse Liederenbank, in het Repertorium van het Nederlandse lied tot 1600 en bij recent onderzoek naar de melodieën van het Antwerps liedboek is de strofische methode veelvuldig en met succes toegepast.Ga naar voetnoot14 We onderwerpen Wobbelke dus aan een strofisch onderzoek en bekijken de eerste strofe: Stemme: Daer vond ick heymelijck, &c.
Myn hert dat trillet my, it iz nin rôy!
Mijn ljeafste Wobbelke,
Mijn swietste Wobbelke,
Mijn wirdste Wobbelke,
Het biste moy!
Rap gaat mijn harteklop, nu droef, dan blij.
Mijn liefste Wobbelke,
mijn zoetste Wobbelke,
mijn dierste Wobbelke,
hoe mooi ben jij!
(metrische vertaling: Douwe Tamminga)Ga naar voetnoot15
Het is een karakteristieke liedstrofe, met zijn verschillende verslengten en (quasi-)herhalingen. Het eerste vers telt 5 heffingen (accenten), het laatste 2. Bij het tweede tot en met het vierde vers laat het aantal heffingen zich niet direct bepalen; -ke is op zichzelfeen zwakke lettergreep, maar zou op een metrisch sterke positie kunnen staan. Uit de volgende strofen (zie bijlage 1) blijkt echter ondubbelzinnig dat we drie accenten moeten lezen. Gecombineerd met het rijmschema wordt het strofeschema dan .5A.3B=3B=3B.2A in de notatie van de Nederlandse Liederenbank, waarbij de hoofdletters staan voor mannelijke rijmklanken. Met de is-tekens wordt aangegeven dat het tweede, derde en vierde vers in beginsel gelijk zijn; ook dat blijkt duidelijker uit de vervolgstrofen. | |
[pagina 89]
| |
Wanneer men het aldus vastgestelde schema in de liederenbank opzoekt, kan men binnen één seconde vaststellen dat de strofevorm uniek is, temidden van de meer dan 30.000 strofevormen die er in zijn opgenomen. Dat is een tegenvaller, maar er is nog hoop: men kan in dergelijke gevallen doorzoeken naar variante strofen. Liederen die op dezelfde melodie worden gezongen hoeven namelijk niet precies dezelfde strofevorm te hebben, er zijn allerlei variaties mogelijk. Om die te vinden moet men de parameters van de strofe een voor een uitschakelen. Men kan bijvoorbeeld het rijmgeslacht negeren of het aantal accenten per versregel. Het is een moeizame en omslachtige methode die vaak tot onzekere resultaten leidt, maar voor Wobbelke moeten we iets over hebben. Na lang proberen vond ik slechts één strofevorm met formele overeenkomsten. Het betreft een lied van Stalpart van der Wiele op de heilige Antonius van Padua.Ga naar voetnoot16 Nu is het niet erg aannemelijk dat de gelovige calvinist Gysbert heiligenliederen van protestantenhater Stalpart heeft gezongen, laat staan dat hij er een contrafact op heeft gemaakt. Maar een indirect verband is niet uitgesloten: beide dichters zouden hun liedtekst onafhankelijk van elkaar naar hetzelfde liedje kunnen hebben gemodelleerd. De dateringen staan dat toe: het lied op Antonius ontstond uiterlijk in het jaar van Stalparts dood (1630) maar mogelijk tot zo'n vijftien jaar eerder, Wobbelke uiterlijk in 1646 of 1647 toen Junius aantekeningen maakte op het handschrift, maar mogelijk al een jaar of tien eerder.Ga naar voetnoot17 Ik plaats de strofeschema's ter vergelijking onder elkaar: Wobbelke . 5A. 3B= 3B= 3B. De formele overeenkomsten zijn evident, maar er zijn ook verschillen: ten eerste heeft Stalparts Antonius een vers meer dan Gysberts Wobbelke, ten tweede zijn Stalparts arijmen vrouwelijk in plaats van mannelijk en tenslotte zijn bij Stalpart de B-verzen onderling niet gelijk zoals bij Wobbelke. De verschillen zijn echter alleszins overkomelijk. Ze kunnen heel goed het gevolg zijn van strofische transformaties die ook elders zijn gedocumenteerd.Ga naar voetnoot18 Zo kan de extra versregel bij Stalpart worden verklaard uit de herhaling van de eerste muzikale frase met nieuwe tekst. Tekst en melodie luiden in Stalparts bundel als volgt: | |
[pagina 90]
| |
Stel dat Wobbelke op dezelfde melodie werd gezongen, dan zou daar de eerste frase met inbegrip van de tekst moeten worden herhaald.Ga naar voetnoot19 Dat kan probleemloos. Het tweede verschil, dat tussen het mannelijke en vrouwelijke rijm, kan soms weerbarstige tekstplaatsingen opleveren, maar bij Stalparts melodie blijkt het moeiteloos op te lossen door twee noten onder één boog te brengen. Het verschil met de herhaalde verzen tenslotte heeft geen enkele consequentie voor het passen van de tekst op de melodie. We plaatsen nu Wobbelke op Stalparts melodie (zie p. 91). Het resultaat klinkt uitstekend. Met name de (quasi-) herhalingen van Wobbelke komen op deze melodie mooi tot hun recht. Voor een zo uitzonderlijke en karakteristieke strofevorm is dit resultaat - met zo weinigingrijpende transformaties - ruim voldoende om er bewijskracht aan te ontlenen.Ga naar voetnoot20 | |
[pagina 91]
| |
Wanneer we de wijsaanduiding van Stalparts lied (Boerinnetje, als ghy gaet water halen) er bij betrekken wordt deze identificatie alleen maar geloofwaardiger. De tekst van dit liedje werd teruggevonden in een handschrift in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, gedateerd omstreeks 1635:Ga naar voetnoot21 Boerinneken, als ghy gaet waterken halen, (2 maal)
waerom en wilt ghy my niet een woort vertalen
waer me dat ghy my doet (3 maal)
mijn sinnekens dwalen?
Men ziet de door ons veronderstelde herhaling van de B-verzen bevestigd: bij het vers ‘waer me dat ghy my doet’ is aangegeven dat dit driemaal moet worden gezongen. Stalpart heeft de herhalingen kennelijk door nieuwe woorden vervangen. Maar het Boerinneken biedt ook een inhoudelijke sleutel tot Wobbelke. De meisjesnaam Wobbelke doet eerder aan een boerenmeid denken dan aan een stadse juffer. Bij de Halbertsma's is Wobbel een bijdehante boerendochter die op de Bolswarder markt een verlegen vrijer aan de haak slaat.Ga naar voetnoot22 Piter Terpstra liet in zijn historische romans over Gysbert de jonge dichter vrijen met de dienstbode van de grietman, Wobbelke geheten.Ga naar voetnoot23 De filologie leert evenwel dat Gysbert het lied hoogstwaarschijnlijk voor zijn eigen vrouw Syke, dochten van een notaris, schreef.Ga naar voetnoot24 ‘Wobbelke’ zal dus een plagend | |
[pagina 92]
| |
Afb. 3 Boalserter merke (Markt in Bolsward), illustratie van Ids Wiersma uit 1918 bij het gelijknamige lied uit de Rimen & Teltsjes van de gebroeders Hal bertsma. De vrouw in het midden is de mooie boerendochter Wobbel, die de verlegen zanger van het lied verschalkt.
koosnaampje zijn geweest, inderdaad zoiets als ‘boerinnetje’. Gysbert, een rasimitator in renaissancistische zin, kan zich heel goed voor zijn Friese Wobbelke door het Hollandse Boerinneken hebben laten inspireren; de liedjes ademen dezelfde plagerig-verliefde sfeer. Een merkwaardige complicatie is nog dat Gysberts (en Stalparts) verzen alleen goed passen op de eerste strofe van het Boerinneken; de vervolgstrofen zijn langer (zie bijlage 2). Ik heb dat eerder verklaard uit een mondelinge overlevering van het lied, waarbij de eerste verzen van de eerste strofe verloren moeten zijn geraakt.Ga naar voetnoot25 Andere notaties van deze vrij gangbare melodie hebben aan het begin steeds twee frasen meer dan Stalpart, en zo ook alle bekende contrafacten, waaronder P.C. Hoofts Ach Amaryllis. Op die langere melodie passen de vervolgstrofen van het Boerinneken inderdaad. Dat verklaart de zeldzaamheid van Wobbelkes strofe: het betreft kennelijk een orale variant van de eerste strofe die alleen door Stalpart en, naar nu blijkt, Gysbert is opgepikt.Ga naar voetnoot26 | |
BesluitDeze ingewikkelde oefening in de strofische heuristiek heeft een melodie opgeleverd waarop Wobbelke zich uitstekend laat zingen.Ga naar voetnoot27 Bovendien bleken er voldoende argumenten te vinden om aannemelijk te maken dat het inderdaad de melodie betreft die Gysbert bij het dichten van zijn beroemde minnelied door de oren zweefde. Het bericht dat Wobbelke haar oorspronkelijke melodie had teruggekregen werd in Friesland met enthousiasme ontvangen. Het nieuws haalde de regionale televisie. | |
[pagina 93]
| |
Hindrik van der Meer bewerkte de ‘nieuwe’ melodie voor zijn sjongploech en Bernard Smilde componeerde er een fluit- en orgelbegeleiding bij, in hoogbarokke stijl, ten behoeve van zijn muziekuitgave van Gysberts liederen, die nog juist in de laatste weken van het betinkingsjier werd gepresenteerd. Die geestdrift hoeft ons inmiddels niet meer te verbazen: er zijn een kleine twee eeuwen van Friese natievorming aan voorafgegaan, inclusief de verering van Gysbert Japix, met Wobbelke aan zijn zijde. Abstract - In the 17th century, Gysbert Japix's songs seem to have been sung by a select group of people, certainly in comparison to the songs of his popular compatriot Jan Jansz. Starter. Gysbert came to fame in the 19th century, when the Frisian Movement regarded him as the godfather of Frisian literature. His amorous song Wobbelke became popular on a new melody, since it proved impossible to recover its original music. Due to the method of strophic heuristics and the Dutch Song Bank of the Meertens Institute (Amsterdam), however, we were able to find the melody: Boerinneken, als ghy gaet waterken halen, notated by Stalpart van der Wide (1634), which most likely served as Gysbert's model both musically and with respect to content. | |
Bijlagen
Bijlage 1 Wobbelke
Stemme: Daer vond ick heymelyck, &c.
Myn hert dat trillet my, it iz nin rôy!
Mijn ljeafste Wobbelke,
Mijn swietste Wobbelke,
Mijn wirdste Wobbelke,
Het biste moy!
Ick fiel oon 't kreauweljen, ljeaf, het my dert,
Mijn gouden Ingelke,
Mijn gouden Ingelke,
Mijn gouden Ingelke,
Du biste' ijn 't hert.
O! 't hert ontfljuecht my beyd' mijn eagen trog.
Ja 't rint uwt my ijn dy,
It tjocht uwt my ijn dy,
It ljeapt uwt my ijn dy,
Az ick dy sjog.
Ick kin naet wezze fen dy, swiete Djier,
AEf ick môt stearre ljeaf,
AEf ick môt stearre ljeaf,
AEf ick môt stearre ljeaf,
Dat 's inckel wier.
| |
[pagina 94]
| |
Help Ljeafste', ô litste my ijn docken quea,
Paetke my swiete Tuwt,
Paetke my swiete Tuwt,
Paetke my swiete Tuwt,
AEt ick bin dea.
Naar Gysbert Japix, Een keuze uit zijn werk, ed. Ph. Breuker, Leeuwarden 2003, p. 87. Mijn hart dat trilt mij, het is buitengewoon!
Mijn liefste Wobbelke,
Mijn zoetste Wobbelke,
Mijn waardste Wobbelke,
Wat ben je mooi!
Ik voel aan 't kriebelen, lief, wat mij deert,
Mijn gouden engeltje,
Mijn gouden engeltje,
Mijn gouden engeltje,
Jij bent in 't hart.
O! 't hart ontvliegt mij allebei mijn ogen door.
Ja, 't loopt uit mij in jou,
Het trekt uit mij in jou,
Het springt uit mij in jou,
Als ik jou zie.
Ik kan niet bij jou vandaan zijn, zoete liefste,
Of ik moet sterven, lief,
Of ik moet sterven, lief,
Of ik moet sterven, lief,
Dat is enkel waar.
Help, liefste, o laat je mij in zulk een kwaad,
Kus mij, zoete lieveling,
Kus mij, zoete lieveling,
Kus mij, zoete lieveling,
Of ik ben dood.
Letterlijke vertaling door A. Feitsma, van de cd Gysbert Japix - Lieten/ Liederen door Camerata Trajectina, Globe GLO 6055. | |
[pagina 95]
| |
Bijlage 2 BoerinnekenBoerinneken, als ghy gaet waterken halen, (2 maal)
waerom en wilt ghy my niet een woort vertalen
waer me dat ghy my doet (3 maal)
mijn sinnekens dwalen?
Als ghy dan thuys compt (2 maal)
blozende als een godinne,
bevangen ben ick dan met uwer minnen,
waer me dat ghy my doet (3 maal)
breken mijn sinne.
O schoon ionck vrouwe, als een kersouwe
syde gy in u visagie;
ick en sach mijn dagen noch schoonder personagie,
waer me dat ghy my doet (3 maal)
maecken couragie.
Tis al de dage, dat ick beclage
om te lien aen die fonteyne,
het is al om u claer aenschijne,
d' welck my mijn hert verheucht, (3 maal)
dat is certeyne.
U blosende wanxkens, u borstjens blancxkens
staen soo schoon menschen hert mocht lusten,
wat sout u schaden oft ghijt eens blusten?
Comt stelt u kruycxken neer, (3 maal)
compt by my rusten.
Ick ongesonden, ja, heel deurwonden,
bidde u wilt my toch aenschouwen
wat ick hier lijde om een schoon jonckfrouwe;
dat ick, mijn leven lanck (3 maal)
haer mach behouwen.
Princerse vol weerden, al my begheren
is om u te helpen dragen
de melck cruycke by nacht en by dage;
dus, bidde ick u, mijnen dienst (3 maal)
laetten u behaghen.
Anoniem, ca 1635; naar F. van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied, dl 1 (1903), p. 629. |
|