De Zeventiende Eeuw. Jaargang 18
(2002)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |
Geschiedenis is een daad
| |
[pagina 209]
| |
wat verstaan we onder Nederland en waar ligt de grens met de rest van Europa, oftewel de context? Ten tweede komen de begrippen aan de orde waarmee de auteurs de Nederlandse identiteit karakteriseren. Tot slot ga ik in op het beeld dat hun keuzes heeft opgeleverd. | |
CultuurDe aanleiding voor het ijkpuntenproject vormde de Eurotop in Hannover op 27 juni 1988: een grotere economische eenwording ging gelijk op met een sterkere zorg om de eigen identiteit. In een interview vatte Spies dit cultuurpessimisme bondig samen: ‘de angst was groot dat de Nederlandse cultuur patsboem zou verdwijnen’.Ga naar voetnoot4 Een stuurgroep van nwo werd in het leven geroepen en die zag een belangrijke taak voor de wetenschap: ‘de betekenis van cultuur voor de welvaart en het welzijn van de samenleving verhelderen’.Ga naar voetnoot5 Welbeschouwd was het ijkpuntproject dus een vlucht naar voren: Bevochten eendracht is het resultaat van de politieke wens de Nederlandse cultuur te behouden. Maar wat is het dat gered moest worden, wat is de Nederlandse cultuur? In Bevochten eendracht beginnen de auteurs met aan te duiden wat cultuur voor hen niet is. Volgens hen is cultuur niet de resultante van een productieproces: de productie van schilderijen en literatuur, oftewel de output van Cultuur met een grote C. Ze hebben ook niet gekozen voor een sociologisch, antropologisch of beleidsmatig perspectief, waarbij cultuur volgens hen de resultante vormt van componenten van politieke, economische en maatschappelijke aard.Ga naar voetnoot6 Men kan zich afvragen waarom het juist deze mogelijkheden zijn waartegen de auteurs zich afzetten; het spreekt immers voor zich dat de historicus andere interesses heeft dan de beleidsmaker met zijn specifieke invalshoek. Waarschijnlijk moet de verklaring gezocht worden in een poging tot de-politisering van hun geschiedschrijving. De vraag om het project is ingegeven door een politieke norm: de Nederlandse cultuur moet behouden blijven. De gewenste uitkomst van het onderzoek is sterk normatief getint: de betekenis van cultuur voor de welvaart en het welzijn van de samenleving moet worden duidelijk gemaakt. Ingeklemd tussen vraag en uitkomst, bestaat de behoefte om te benadrukken dat de methode in ieder geval ‘maatschappelijk neutraal’ is.Ga naar voetnoot7 Nadat de auteurs een aantal mogelijke opvattingen van cultuur verworpen hebben, komen ze met een dynamische definitie van het begrip cultuur: cultuur is zelf partner | |
[pagina 210]
| |
in het proces en is geen statisch gegeven, maar speelt zelf ook een rol ‘waarbij ze op haar beurt de grenzen van de werkelijkheid verlegt’. Hoe we ons dit moeten voorstellen, wordt nader uitgelegd: Cultureel handelen betekent: zinvolle verbanden leggen tussen verspreide en op het oog onsamenhangende elementen van de werkelijkheid. Cultuur wil zeggen: meervoudige betekenissen aan de dingen en aan het handelen geven, boven hun enge nuttigheidswaarde uit. De uitleg maakt de zaak niet veel helderder, integendeel zelfs. Cultuur kan zelf handelen, maar men kan blijkbaar ook cultureel handelen. Ik weet niet goed hoe ik dit op moet vatten. Neem nou een kapitein van een graanschip op de Zuiderzee. Aan zijn varen zou je een meervoudige betekenis kunnen toekennen: hij is niet alleen een transporteur maar ook een icoon van de Nederlandse positie in Europa. De cultuur overstijgt de oppervlakkige betekenis. Maar handelt hij ook cultureel, of doen dat eerder de schilders van de vele zeegezichten uit deze periode die het schip afbeelden? De belangrijkste actor in dit voorbeeld lijkt mij vooralsnog de historicus die de meervoudige betekenis aanbrengt.Toch kennen de auteurs cultuur een zelfstandige kracht toe die door de Nederlandse samenleving van de zeventiende eeuw waart. Ingewikkelder wordt het nog als ze stellen dat we cultuur moeten zien als ‘het web van dwarslijnen die zij bijna onzichtbaar weeft tussen de componenten van de culturele werkelijkheid en de groepen die daarbij betrokken zijn’. Met deze lastige zin raken we aan de kern van het conceptuele kader van waaruit het boek geschreven is en ik zal een aantal voorstellen doen voor interpretatie. Ten eerste kan men een groot deel van de retoriek negeren en uitgaan van een rechttoe-rechtaan interpretatie die gewoon wat eigenaardig is opgeschreven. Men wil niet alleen de elitecultuur bestuderen, op basis van de politieke structuur, schilderijen, graanprijzen, pamfletten en wat er aan bronnen nog allemaal te verzinnen valt. Ook de gewone burgers moesten aan bod komen, kortom, de samenleving als complete culturele eenheid. Dit kan door ook in te gaan op het vertoog dat de samenleving over zichzelf houdt: wat men zegt over zichzelf en elkaar. Hoe profileerde men zich toen en gaf men aan ‘hoe heerlijk het in de zeventiende eeuw was om Nederlander te zijn’?Ga naar voetnoot8 In deze interpretatie nemen we die culturele werkelijkheid met een korreltje zout. Uiteindelijk streeft elke geschiedenis na de werkelijkheid van een voorbij verleden weer te geven, al is dat bij voorbaat al een onhaalbare kaart. Dit is een angst die men wel vertrouwt. De ‘bijna onzichtbare dwarslijnen’ vormen altijd een web en we mogen dan ook lezen: het web van dwarslijnen dat zij bijna onzichtbaar weeft. Dit is echter een wat teleurstellende oplossing in de zoektocht naar de theoretische uitgangspunten van de auteurs. Het is de minst uitdagende interpretatie. De auteurs blijven dicht bij wat Schama over cultuur zegt en waar men zich in Bevochten eendracht af en toe tegen afzet: ‘an array of beliefs locked together into relational patterns and they should be treated as part of the action and not seperated from it’.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 211]
| |
Maar er is een tweede interpretatie mogelijk en misschien hadden de auteurs deze ook wel voor ogen. Stel dat de twee polen, het cultureel handelen enerzijds en het meervoudig vertoog anderzijds, daadwerkelijk verschillen als noord en zuid; twee entiteiten die afzonderlijk bestudeerd kunnen worden waarna een samenhang kan worden geconstrueerd. Stel dat we de postulaten van een culturele werkelijkheid, het web, en de bijna onzichtbare dwarslijnen niet opvatten als kunstzinnige formuleringen maar als elementen binnen deze constructie. Dan ontstaat het volgende model. Nog steeds zoekt de historicus de ‘culturele werkelijkheid’, maar hij hanteert daarvoor een tweesporenbeleid dat verder gaat dan de algemene interpretatie hierboven. In de eerste plaats vindt een reconstructie plaats op basis van alle bronnen die men maar ter beschikking heeft. Vervolgens dient dit als basis voor een nieuwe constructie van de geschiedenis, een nieuw vertoog over de zeventiende eeuw. In het bovengenoemde voorbeeld van de graanschipper kan men zich begeven op het gebied van de maritieme geschiedenis, archeologie, kunstgeschiedenis etc. en vervolgens een nieuw beeld scheppen. Het tweede spoor volgt de weg terug. Er wordt een reconstructie gemaakt van de oude vertogen die men over zichzelf hield: schreef men eigenlijk wel hoe heerlijk het was om Nederlander te zijn? Daarna is het zaak om het zeventiende-eeuwse vertoog, dat een constructie van de culturele werkelijkheid vormt, te ontrafelen en de bouwtechnieken te bestuderen. Wat voor contemporaine beelden zijn er over het graantransport, de zeevaart, het leven van de kapitein, en hoe zijn deze beelden tot stand gekomen? Zo neemt men die lastig te betrappen werkelijkheid in de tang. Deze laatste interpretatie trekt mij het meeste aan omdat die meer mogelijkheden biedt. In deze opvatting gaat de historicus de discussie aan met de beeldscheppers uit het verleden. Oude en nieuwe vertogen worden naast elkaar gelegd en gewogen, en hier beperkt het dynamisch proces zich niet tot 1650 maar strekt zich uit tot de werktafel van de historicus. Een interessant en aantrekkelijk voorstel en ik hoop dat het er staat. In dit geval is er werkelijk sprake van een web van dwarslijnen die de cultuur weeft. De dwarslijnen vormen een deel van de dynamische culturele werkelijkheid, het web wordt later geconstrueerd uit al de dwarslijnen en hoeft helemaal niet een vanzelfsprekende eenheid te zijn. Hoe inspirerend ook, dit model bergt ook de grootste problemen in zich. Het oude en nieuwe vertoog over de culturele werkelijkheid dreigen een onontwarbare kluwen te worden van constructie en reconstructie. Naast de moderne constructie, gebaseerd op een reconstructie via het bronnenmateriaal, staat de oude constructie van het contemporain vertoog, dat op zijn beurt weer gereconstrueerd wordt en waar wij een eigen constructie aan toevoegen. De historicus loopt het gevaar in cirkels rond te lopen tussen zijn reconstructie, het oude, en zijn nieuwe vertoog. Ter illustratie kan hierbij de uitspraak aangevoerd worden: ‘anno 1650 definieert de cultuur zichzelf via een voortdurende worsteling met een lange reeks discussiethema's’.Ga naar voetnoot10 In deze formulering definieert niet de cultuur maar de historicus, worstelend met constructie en reconstructie. | |
[pagina 212]
| |
Nederland en de Europese contextBij het definiëren van cultuur verliezen de auteurs zich af en toe in een lofzang op de Nederlandse cultuur: dat die zoveel rijker was dan alleen de schilderkunst waar men in de negentiende eeuw zo'n oog voor had. Dan volgt een lange opsomming van kwaliteiten van de Nederlandse samenleving die ronkt van het chauvinisme: Nederland maakte half Europa jaloers. Daarbij geven ze zelf aan dat ze voor het gemak maar even voorbijgaan aan de negatieve aspecten die de Nederlandse cultuur toen ook had. Maar door deze te karakteriseren als ‘alledaagse ergernissen’ is het wel duidelijk waar het zwaartepunt ligt en waant men zich even in de negentiende eeuw. Het is iets typisch Nederlands: van Busken Huet via Huizinga loopt er een rechte lijn naar Frijhoff en Spies wat betreft de verheerlijking van de Nederlandse cultuur, die men bij een buitenlandse auteur als Israel niet snel zal aantreffen. Je kunt je daarbij afvragen hoe Nederlands de cultuur eigenlijk is. ‘Concordia res parvae crescunt’ was het motto van de Republiek: eendracht maakt macht. Maar die eendracht was niet vanzelfsprekend en moest bevochten worden. Wanneer ‘begon’ de Nederlandse staat? Natuurlijk is een veelvoud aan antwoorden mogelijk, maar er valt veel voor te zeggen om het jaar 1648 te markeren in het wordingsproces. De Nederlanden werden bij de vrede van Münster erkend als onafhankelijke staat, en daarmee werd een belangrijke stap gezet. In Bevochten eendracht gaat men nog een stap verder door te stellen in het voorwoord dat de Republiek der Verenigde Nederlanden op dat moment erkend werd als onafhankelijke natie.Ga naar voetnoot11 Nu is het voorwoord geschreven door de stuurgroep en je kan je afvragen in hoeverre dit de mening van de auteurs weerspiegelt. Maar ook de auteurs zelf noemen de Republiek in 1650 een natie met de nodige cohesie en samenhang.Ga naar voetnoot12 Nederland als natie-staat in 1650 is een projectie achteraf die niet overeenkomt met de toenmalige realiteit.Van deze notie is pas sprake aan het eind van de achttiende eeuw op zijn vroegst.Ga naar voetnoot13 Als de auteurs Alexander van der Capellen portretteren als ‘een bestuurder uit de landgeweste die ondanks zijn verknochtheid aan Gelre de Republiek reeds als zijn vaderland beschouwde’ dan is dat gebaseerd op een bron uit 1777. Tot laat in de achttiende eeuw is het dubieus of er iets was als Noord-Nederlandse identiteit of Zuid-Nederlands bewustzijn.Ga naar voetnoot14 Maar ook aan de oostkant tussen de Nederlanden en Duitsland was er geen duidelijke grens, zowel geografisch, juridisch als in cultureel opzicht.Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 213]
| |
Niettemin poneren de auteurs een Nederlandse identiteit, tegenover andere identiteiten in de omringende landen, die de Europese context vormen. Deze identiteit is noodzakelijk als men de betekenis van cultuur voor onze samenleving wil verhelderen. Op dit punt ontstaat er onvermijdelijk interferentie tussen politieke vraag, onderzoek en uitkomst. Van de Europese context waarin Nederland geplaatst had moeten worden, komt weinig terecht.Ga naar voetnoot16 De auteurs constateren terecht dat de notie ‘Europa’ in 1650 als culturele eenheid een anachronisme is.Ga naar voetnoot17 Europa ontleende voornamelijk betekenis als verdediger van de oude christenwereld, in tegenstelling tot de Turken die een groot deel van Europa veroverd hadden in de zeventiende eeuw. Voor een beschrijving van Nederland in Europese context is deze omschrijving echter niet erg bruikbaar. Helaas laten de auteurs het hierbij. Ze betogen dat zowel de bronnen als de stand van onderzoek zo sterk uiteen loopt van land tot land, dat voor 1650 geen zinvol vergelijkingskader geconstrueerd kan worden. Een interessante uitspraak, die zicht biedt op de conceptuele kaders van de auteurs. Een situatie waarin dit probleem zich niet voordoet, zal nooit ontstaan. Moet er eerst internationaal een nog grotere berg feitenmateriaal verzameld worden voordat de vergelijking aangegaan wordt? Dit getuigt van een zeer optimistische kijk op de daadkracht van de internationale gemeenschap van historici en van een sterk geloof in de objectiviteit van de verkregen historische feiten.Ga naar voetnoot18 Op onderdelen vergelijken kan natuurlijk wel, maar dit gebeurt nauwelijks. | |
De Nederlandse identiteitUit welke kenmerken was het wezen van de Nederlandse samenleving opgebouwd? Vier sleutelbegrippen worden onderscheiden: discussiecultuur (waartoe we ook de brede participatie-, vergader- en commissiecultuur rekenen); het belang van de middengroepen als volwaardige participanten in het cultureel systeem; de neutraliteit van de publieke ruimte die culturele pluriformiteit en omgangsoecumene mogelijk maakt; en tenslotte de notie van Nederland als transport- en diffusieland, dat kennis, technieken en inzichten van andere landen en culturen overneemt, om ze zich in een creatief proces van aanpassing aan de plaatselijke omstandigheden en eisen toe te eigene, en vervolgens weer als ‘eigen’, Nederlandse waarden aan anderen door te geven.Ga naar voetnoot19 | |
[pagina 214]
| |
Ik heb dit lange citaat volledig weergegeven omdat het op de meest bondige wijze de pijlers van het boek markeert. Ik zal ze in de bovengenoemde volgorde bespreken, waarbij telkens nagegaan wordt hoe de kernbegrippen terugkomen in de diverse aspecten van de zeventiende-eeuwse cultuur. Discussiecultuur is volgens de auteurs het meest wezenlijke kenmerk van de Nederlandse samenleving. Het is een gegeven dat de andere begrippen mede bepaalt. Om een eenheid te kunnen smeden van de gewesten, die toch min of meer op elkaar waren aangewezen, moest men wel discussiëren en onderhandelen. Hier geldt weer eenheid in verscheidenheid. Ook de eindeloze bijeenkomsten - ook op zondag! - van de admiraliteitscolleges geven blijk van de vergadercultuur. Volgens de auteurs werden conflicten geslecht door overleg, inschikkelijkheid, en tolerantie. Op dit punt raakt discussiecultuur aan de neutrale openbare ruimte. Want hoe is discussie mogelijk zonder platform? Men kon uitkomen voor zijn of haar geloof zonder directe repressie, meningen ventileren in pamfletten zonder ogenblikkelijke censuur. Vrije verspreiding van denkbeelden via de drukpers was een uniek kenmerk van de Nederlandse samenleving. Het is vooral op dit punt dat de auteurs reppen van Nederland als transport- en diffusieland. De distributie van drukwerk stopte natuurlijk niet bij de grenzen en was een belangrijk vehikel voor het transport van ideeën, gekleurd door de Nederlandse cultuur. Door de uitgebreide infrastructuur en de neutrale ruimte was de discussie toegankelijk voor brede groepen mensen. Zo komen we bij het laatste sleutelbegrip; de participatie van de middengroepen in het culturele systeem. Een mooi beeld dat de auteurs van dit vlechtwerk van typeringen geven, is de trekschuit. Hier komen alle vier de sleutelbegrippen samen. Je zat met elkaar al snel een paar uur opgescheept in een kleine ruimte, en hoe kan men beter de tijd doorbrengen dan met een praatje? De trekschuit stond open voor vele rangen en standen, die elkaar hier ontmoetten op neutraal terrein. Niet voor niets hebben veel pamfletten uit deze periode de vorm van een ‘trekschuytpraetjen’. Dit voorbeeld is één van de schitterende manieren waarop de auteurs de zeventiende eeuw opnieuw tot leven roepen.
Anderzijds kan men zich afvragen hoe diep eigenlijk die discussiecultuur zit en hoe kenmerkend de bovengenoemde typeringen zijn voor de Nederlanden. Net zo vaak als de eenheid wordt geroemd, is er sprake van middelpuntvliedende krachten. De niet aflatende strijd tussen facties is daar een goed voorbeeld van. Er was wel degelijk een sterke hiërarchie; wie macht had, gebruikte die natuurlijk en stond dan gewoon sterker in de onderhandeling. Een horizontale structuur betekent niet automatisch een overlegcultuur, net zo goed als een sterke verticale organisatie discussie niet onmogelijk maakt. Ook bij ongelijke machtsverhoudingen kan uitgebreid onderhandeld worden; de positie van Amsterdam binnen Holland en ook de Staten-Generaal is hiervan een goed voorbeeld. Het is waar dat Amsterdam bijna nooit een veto uitsprak, maar de stad gebruikte al haar macht om te voorkomen dat ongewenste voorstellen überhaupt werden ingediend. Op godsdienstig gebied was er veel minder bespreekbaar dan de term discussiecultuur doet vermoeden. Wie niet gereformeerd was, kon praten als Brugman maar een overheidsambt kreeg hij nooit. Ook in het filosofisch hoofdstuk is het voort- | |
[pagina 215]
| |
durend schipperen tussen overleg en bekvechterij. Om te spreken van middelpuntvliedende krachten lijkt hier een understatement. Het debat rond de nieuwe Cartesiaanse filosofie aan de universiteiten... getuigt het van discussie of van onverholen strijd? De wilde pamfletten die over en weer vlogen, hadden een redelijke toon van overleg al snel verloren. Juist bij de geschiedschrijving van de Nederlandse universiteiten botsten twee oude epitheta knallend op elkaar: de Nederlandse tolerantie tegen de academische vrijheidsstrijd.Ga naar voetnoot20 Ook de ‘participatie van de middengroepen’ blijkt beperkter te zijn dan het programmatisch uitgangspunt doet vermoeden. Het probleem van de omvang van de participatie laat zich goed illustreren aan de hand van een voorbeeld van de auteurs zelf. In het eerste hoofdstuk wordt een poging gedaan een ‘gewone ambachtsman’ te portretteren aan de hand van enkele autobiografische gegevens. Maar de ambachtsman vindt zichzelf van een hogere klasse dan de kleine burgerij. En daar kan hij best wel gelijk in hebben, gezien de materiële steun die hij krijgt van één van de Amsterdamse burgemeesters.Ga naar voetnoot21 De term burgerij geeft in zichzelf al een beperking weer. De burgers waren een kleine minderheid. Om een burger te zijn moest je je laten inschrijven als poorter en aan je burgerplichten voldoen, dat wil zeggen, betalen. Dit loonde alleen als men een stadsambt ambieerde of opgenomen wilde worden in een gilde. De overlegcultuur was vooral een cultuur van de elite en de hogere middenklasse en het is dus twijfelachtig of ‘niemand van participatie in het debat was uitgesloten’.Ga naar voetnoot22 Bij wet waren maar weinigen uitgesloten, in de praktijk betreft het hier een minderheidscultuur van enkele bevoorrechte groepen. De publieke ruimte was de ruimte van de burgers, en zij bepaalden wie toegelaten werd. | |
Nederlandse cultuur, een overtuigend voorstel?Bevochten eendracht is een boek met lef. De manier waarop de auteurs te werk zijn gegaan wekt bewondering. Een enkele keer ontstaat de indruk dat de eendracht in het boek zelf ook bevochten moest worden. De narrativistische beginhoofdstukken staan in een voortdurende discussie met de deelthema's die afzonderlijk in de latere hoofdstukken behandeld worden. Aan de ene kant een krachtig beeld, een programma voor de interpretatie van het zeventiende-eeuwse wonder, aan de andere kant een etalage vol heerlijke hapjes waar de lezer naar believen kan van smullen. Dit zijn hoofdstukken die nuttig zijn om ook veel later nog weer eens op te slaan. Helaas komt het beeld dat eerst wordt neergezet te weinig terug in de latere hoofdstukken. De eerste hoofdstukken hebben een veel kortere houdbaarheidsdatum, maar er wordt wel een interessante | |
[pagina 216]
| |
visie in tentoongespreid. Nieuw, en toch zo vertrouwd, maar paradoxaal genoeg is het de vertrouwdheid die bevreemding wekt. Om de zeventiende eeuw dichterbij te brengen heeft men gekozen voor een modern taalgebruik. Niet alleen de Gouden Eeuw specialisten maar ook andere historisch geïnteresseerden kunnen opgaan in het verhaal. In grote lijnen staat de samenleving van de Republiek verrassend dichtbij. De auteurs zetten een neoliberaal zeventiende-eeuws poldermodel neer; een hedendaags Nederland maar dan 350 jaar geleden. De belangrijkste stut is de overlegcultuur, een netwerk van grotere en kleinere commitments. In het jaar 1650 vinden we een grote sociale cohesie, die we in onze eigen samenleving bang zijn te verliezen. De identiteit wordt neergezet in vertrouwde topoi als soberheid, gelijkheid en ondernemingszin. Aloude calvinistische waarden die welhaast in onze genen moeten zitten, waarin we ons zo graag herkennen, en waarin we voorbeelden hebben als P.C. Hooft en Michiel de Ruyter. Heel herkenbaar voor de moderne lezer is ook de beschrijving van de Hollandse steden als Randstad, die het centrum vormde van Nederland-transportland. De expansie van de voc is een klassiek voorbeeld van de gewiekste handelsgeest van de Nederlanders. Als het gaat om de slavenhandel verandert de beschrijvende vorm van actief naar passief en ‘lieten de Nederlanders zich ertoe bewegen’.Ga naar voetnoot23 Dat is pijnlijk. Het is een hoofdstuk dat we nog steeds het liefst overslaan alsof niet ook dit deel uitmaakte van de Nederlandse cultuur. Sommige aspecten van de zeventiende-eeuwse samenleving blijven ver van ons afstaan, ook al hebben we er een moderne term voor. In die gevallen zijn de beschrijvingen minder geslaagd. Bijvoorbeeld al die verschillende geloven, die je zou kunnen beschrijven als verzuiling, en waarin je zo makkelijk verdwaalt. Hoewel religie in de zeventiende eeuw erg belangrijk was en de hele samenleving doordesemde, vindt men godsdienst en geloof pas in hoofdstuk zes. Het is niet gelukt om via een hertaling dit deel van de geschiedenis dichterbij te brengen. De moderne stereotype karakteriseringen maken het tot een vreemd verschijnsel: ‘tweemaal op een zondag een preek, beide voorafgegaan door intens, traag en vooral luid psalmgezang’. Wat zagen mensen daar nou in? Voor onze moderne ogen beschrijven de auteurs godsdienst in de Republiek als een soort eigenaardige ‘nationale sport’, waarmee geen recht wordt gedaan aan het belang van religie in de toenmalige Nederlandse samenleving; op dat punt aangekomen is 1650 verder weg dan ooit.Ga naar voetnoot24 De manier waarop de auteurs de Nederlandse cultuur in Europese context voor het ijkpunt 1650 beschreven hebben, slecht de kloof die ons van de Republiek scheidt in belangrijke mate. Niet door de lezer mee te nemen naar 1650, maar door die samenleving naar ons toe te brengen. Door te verwoorden in onze woorden, te laten zien in onze beelden, wordt het opnieuw ingepast in de huidige Nederlandse identiteit. Het is maar de vraag in hoeverre de auteurs zich hiervan bewust zijn geweest. Natuurlijk is elke geschiedschrijving een product van zijn tijd. Maar door expliciet te kiezen voor een beschrijving in hedendaagse termen wordt dat effect flink versterkt. Het gevoel be- | |
[pagina 217]
| |
kruipt de lezer dat het meer over hemzelf gaat dan over de zeventiende-eeuwse voorouder. Het is als de eerste strofe van een gedicht van Remco Campert: Poëzie is een daad
van bevestiging. Ik bevestig
dat ik leef, dat ik niet alleen leef.Ga naar voetnoot25
Het overheersende theoretisch kader biedt geschiedenis als poëzie. De maatschappij van 1650 is een maakbare samenleving met terugwerkende kracht. Niet alleen wordt haar geschiedenis geschreven om te laten zien ‘hoe het was’, maar ook om te tonen ‘hoe het nu is’. De geschiedenis van de Gouden Eeuw biedt een element van eenheid in de verscheidenheid van de hedendaagse samenleving. Tenslotte is geschiedenis het verleden zo ordenen dat we er nu mee verder kunnen. Bevochten eendracht is een beschrijving van 1650, maar vooral ook een document van de Nederlandse cultuur in het twintigste-eeuwse fin de siècle. |
|