De Zeventiende Eeuw. Jaargang 18
(2002)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
De Sinryke fabulen (1685) van Pieter de la Court: verhulling en onthulling in een ‘verlicht’ genreGa naar voetnoot1
| |
[pagina 66]
| |
Het bijbelse verhaal, door latere commentatoren beschouwd als ‘de meest bittere ironie op het koningdom en het sterkste antimonarchistische dichtwerk uit de wereldliteratuur’ geeft Pieter de la Court de gelegenheid, zij het in verhulde vorm, nog eens zijn verontwaardiging over de gebeurtenissen van 1672 uit te spreken.Ga naar voetnoot6 De toekomst van de Nederlandse staat na de verheffing van de ‘onnutte doornstruik’ Willem III (1650-1702) tot stadhouder ziet Pieter de la Court kennelijk heel somber in - het van hem uitgaande vuur zal tenslotte niet alleen alle andere bomen, maar ook de onnutte doornstruik zelf verbranden.Ga naar voetnoot7 In dit artikel worden de opvattingen van Pieter de la Court aangaande het genre van de fabel onderzocht.Ga naar voetnoot8 Na het rampjaar en de moord op de gebroeders De Witt in 1672 - De la Court was toen overigens voor korte tijd naar Antwerpen uitgeweken - scheen het politieke klimaat in Nederland de schrijver het zwijgen op te leggen. In ieder geval zijn er geen politieke geschriften van zijn hand meer verschenen. Het genre van de fabel bood hem echter de mogelijkheid om zijn staatkundige ideeën - zij het in ‘verhulde’ vorm - nog eens voor te leggen aan het lezerspubliek. De politieke belering is dan ook een van de belangrijkste doelstellingen van zijn fabelbundel.Ga naar voetnoot9 Hier gaat het vooral om de werkwijze van de schrijver. Hij probeert de lezer te betrekken bij een communicatieproces, waarin het eigenlijke fabelverhaal aanleiding kan zijn tot het op creatieve wijze toepassen van het gebeuren op de eigen leefsituatie van de lezer. Op die manier biedt het ‘verhulde spreken’ bij monde van dieren, planten of mensen in een | |
[pagina 67]
| |
sprookjesachtige sfeer de mogelijkheid om eigen conclusies te trekken uit het verhaal. Tegelijkertijd verschaft De la Court bij iedere fabel uitvoerig uitleg over de betekenis van de handelende personages en de bedoelde politieke of filosofische strekking van de vertelling. Hij ‘onthult’ als het ware de wijze lessen die verborgen liggen onder de schijnbaar argeloze bovenlaag van de fabelvertelling. Zodoende treedt hij in een soort leerdialoog met de lezer, waarbij deze de rol vervult van de weetgierige leerling, die eerst mogelijke oplossingen mag bedenken voordat de auteur als ‘wijze’ leraar definitieve conclusies zal trekken. | |
De opbouw van de bundelHet voornemen van de auteur de lezer een leerproces te laten doorlópen komt ook tot uitdrukking in de compositie van de bundel. Pieter de la Courts verzameling Sinryke fabulen verklaart en toegepast tot alderlij zeede-lessen, dienstig om waargenomen te werden in het menschelijke en burgerlijke leeven (1685) bevat 100 fabels of althans 100 nummers, want verschillende nummers vertellen meer dan één fabel.Ga naar voetnoot10 De samenhang tussen de fabelliteratuur en het genre van de emblematiek wordt duidelijk uit de structuur van de nummers:Ga naar voetnoot11 op een Nederlands motto (bijbelcitaten, spreekwoorden, verzen) volgt een pictura die meestal de hoofdacteurs van het gebeuren weergeeft, waarbij de afbeelding zelf nauwelijks een raadselkarakter heeft. Onder de pictura volgt een Latijns motto; daarna wordt het eigenlijke fabelverhaal in proza weergegeven, dat ongeveer een tot vier pagina's beslaat. De lezer is dus op basis van de kenspreuken en de fabelvertelling in staat eigen conclusies te trekken omtrent de leerstellingen van de fabel. Vervolgens kan hij zijn bevindingen toetsen aan de uitvoerige toelichtingen die Pieter de la Court zelf bij de verhalen verschaft. Na de fabel volgt namelijk wat hij noemt de uitlegging der woorden, een verklaring van de handelende personages en hun betekenis voor de zingeving van het verhaal. De lezer wordt ingelicht over de symbolische waarde van de genoemde dingen en de rol van de handelende mensen of dieren. Er volgt een uitvoerige beschrijving van de moraal, meestal langer dan het eigenlijke fabelgebeuren. De grote variëteit aan interpretatiemogelijkheden van de verschillende fabels, die Pieter de la Court zelf in zijn Voorreden benadrukt, wordt door hem dus duidelijk ingeperkt en op een bepaalde politieke leerstelling toegespitst.Ga naar voetnoot12 De themas van de fabels komen daarbij overeen met de bekende politieke opvattingen van de schrijver - antimonarchisme, de beste, namelijk republikeinse staatsvorm en vrijheid van handel en geweten.Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 68]
| |
Pieter de la Courts opvattingen over het genreIn zijn Voorreeden tot den Leeser plaatst Pieter de la Court het nut van de fabel in een ruimer filosofisch kader.Ga naar voetnoot14 De mens heeft volgens De la Court - die in dit opzicht kennelijk geïnspireerd werd door René Descartes (1596-1650) - via zijn redelijke vermogens de kans, bepaalde ideeën duidelijk en helder in te zien. Door de werking van zijn vernuft is hij in staat hun realiteitswaarde en ethisch gehalte adequaat te begrijpen. Wanneer de vernuftige mens vervolgens alle vooroordelen van de eigen opvoeding aflegt en tevens de schadelijke hartstochten weet te onderdrukken, kan hij tot een juist oordeel komen over de hem omringende verschijnselen. Dit geldt vooral voor de inschatting van de ethisch positieve of negatieve waarde van de dingen in hun uitwerking op lichaam en ziel. Deze navorsingen kunnen vervolgens leiden tot morele én politieke consequenties, waardoor het staatkundige handelen gebaseerd wordt op een wetenschappelijk fundament.Ga naar voetnoot15 Het onderzoek naar de waarheid van de ideeën is een langdurig leerproces, waarin wij ons voortdurend moeten oefenen. Pieter de la Court nu wijst de fabels aan als leermiddelen die dit proces kunnen ondersteunen. Want met behulp van de in de fabels verwerkte beelden kunnen abstracte ethische of politieke begrippen verduidelijkt worden. Vervolgens dienen de fabelfiguren en verbeeldingen tot het aanhoudend memoreren van de ethische beginselen die we in onze geest wilden inprenten. Op deze wijze helpen fabels dus mee de in de wereld van de ideeën verborgen liggende kennis te onthullen en haar voor de menselijke geest vatbaar te maken.Ga naar voetnoot16 Het procédé van verhulling en onthulling in het fabelgenre gaat bij Pieter de la Court dus duidelijk verder dan het verbergen of blootleggen van politieke waarheden alleen. Het karakter van de fabel als leermiddel is ook bepalend voor de definitie, die De la Court van het genre geeft: Naamendlik, dat sy verhaalen gants onwaarschijnlike Saaken, met Beesten ofte Planten, ende andere spraakeloose Schepselen, te doen spreeken, eene soo korte reeden, dat die de geheugenis eenes gemeenen Mensche niet te booven gaat; ende dat daar in soo generale ofte gemeene Verbeeldingen ofte Omstandigheeden werden ter needer gesteld, dat yder Leeser die Vergelijkenissen met opgemelde Beelden, seer ligtelik maken, als ook ligtelik toepassen kan, ende gaarne wil, op soodaanige sijne ofte anderer Menschen voorvallen ende saaken, naar ende als hem dat geliefd te doen; alsoo men van alle menschelijke saaken met der Waarheid segt, dat sy twee Hand-vatten, eene regte eene slinkse hebben; ende men van alle Oude fabulen met meerdere reedenen kan seggen, dat sy ontallike veele aangreepen hebben.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 69]
| |
Volgens deze definitie is het ‘onwaarschijnlijke’, namelijk het sprekend optreden van dieren of andere ‘sprakeloze’ wezens, een belangrijk element van de fabel. Een volgend kenmerk is de ‘korte reeden’, de dialoog van de handelende fabelfiguren. In die zin wordt de fabel een beknopt dramatisch gebeuren, waarvan de handeling voornamelijk door dialogen in beweging wordt gehouden. Pieter de la Courts fabels zijn dan ook volgens een - in de Europese fabel vaak voorkomend - vierledig schema opgebouwd: aan het begin staat een korte schets van de situatie, waarin de protagonisten zich bevinden, er volgt een (talige) actio, ondernomen door (een van) de figuren, een (talige) reactio van de tegenspeler(s) die vervolgens leidt tot het resultaat van de hele handeling.Ga naar voetnoot18 De beknoptheid van de fabel heeft tot doel om de lezer het gebeuren in het geheugen te prenten en hem vervolgens in staat te stellen het gehoorde zelfstandig toe te passen op gelijksoortige voorvallen. Waarbij Pieter de la Court de verschillende interpretatiemogelijkheden die de fabels bieden, sterk benadrukt. Het zijn juist deze verschillende mogelijkheden van de uitlegging die het voor Pieter de la Court mogelijk maken zichzelf en zijn politieke bedoelingen achter het genre te verbergen. De fabel, zo weet de auteur te vertellen, ontstond namelijk onder de oude volkeren van het oosten die onder tyrannen leefden en daarom genoodzaakt waren de mensen door middel van verzonnen verhalen te beleren, zonder daardoor de verbittering van de heersers over zich af te roepen.Ga naar voetnoot19 Deze referentie aan de oorsprong van het genre is voor de auteur belangrijk, blijkbaar zijn de tijden van de oriëntaalse despoten ook thans voor hem weer aangebroken. Eigenlijk is alles nog veel erger geworden, want Pieter de la Court beschuldigt de eigentijdse gezagsdragers - in het bijzonder de vertegenwoordigers van de ‘eenhoofdige regering’ - ervan, geen fabels meer te willen gedogen. Dit zal, zo vermeldt de auteur, verschrikkelijke gevolgen voor het culturele klimaat van heel Europa hebben: Gelijk wy in gevolge van dien, om niet van oudere tijden te spreeken, konnen aanmerken, dat bysonderlik in deese onse Eewe de Eenhoofdige Regeering, soo in Kerke als in Staat, ter onderdrukkinge veeler Vrye Republiken, soodaanig is doorgedrongen, dat indien geduurende nog eene volgende Eewe, met die selfde treede by den Dwingelanden werd voortgevaaren, ook door geheel Europa alle heilsaame Kennissen, Weetenschappen, goede Konsten, Deugden ende Rijkdommen der Menschen, jaa de Menschen selfs in getaale verminderd staan te werden.Ga naar voetnoot20 Het verhulde spreken door middel van de fabelvertellingen dient dus het behoud van algemene Europese waarden als vrijheid, wetenschap en deugd - het belang van de fabel als middel van herinnering, belering en voorbereiding op de toekomst kon daarom volgens Pieter de la Court moeilijk worden overschat. | |
[pagina 70]
| |
De filosofische fundamenten van het menselijk handelenDe in de Voorreeden genoemde theoretische uitgangspunten past Pieter de la Court vervolgens toe in zijn fabelverzameling. Met het eerste en de laatste twee verhalen (nrs 1, 99 en 100) plaatst hij de fabels in een algemeen moralistisch kader dat welleven en dood van de mens omsluit. De allereerste vertelling - De Gier-valk, ende syn Gewisse - stelt het handelen van de mens onder het motto van de Gouden Regel: ‘Doe eenen andere 't gunt gy wild dat u geschiede’.Ga naar voetnoot21 Dit moet - overeenkomstig de titel van de bundel - voor het menselijke én het burgerlijke (politieke) leven gelden. Een giervalk overdenkt in deze fabel zijn leven en heeft kortstondig berouw over al de onnozele duiven, leeuweriken en nachtegalen die hij om het leven heeft gebracht. Hij besluit tot een bestaan in boete en inkeer, maar zijn aangeboren wreedheid en de spot van zijn medebroeders giervalken doen hem spoedig zijn oude levenswandel hervatten en even wreed de onnozele vogeltjes jagen als tevoren. Tenslotte wordt hij het slachtoffer van zijn eigen gierigheid, want juist bezig met het verslinden van een kleine vogel valt hij zelf in handen van de vogelaar die hem medogenloos om het leven brengt. In zijn uitleg typeert Pieter de la Court de mens als een vereniging van geestelijke en lichamelijke krachten. Daartoe dient hem het beeld van de valk, die het vermogen heeft op zijn vleugels naar de hemel te streven, maar die tegelijkertijd ook op aarde zijn vraatzucht wil bevredigen. De mens nu is geroepen tot geestelijke bezigheden en overwegingen der wijsheid Gods; niettegenstaande deze hoge roeping is hij evenwel eerder geneigd tot de verzoekingen van het vlees, die vooral bestaan in de verschillende wellusten en in heerszucht: Het is derhalven de regte sin deeser FABULE, dat de Menschen in het gemeen bequaamheid hebben om sig tot geestelike gedagten te begeeven, maar dat de Heerssugt, ende de Wellusten des Vlees, haar soodanig vervoeren, ende de gewoonten van dien soo kragtig zijn, dat sy, niet tegenstaande een laat berow [!], daar van niet konnende scheiden, haar leven seer ellendig plagten te eindigen.Ga naar voetnoot22 Hoe de mens met zijn geestelijke vermogens moet omgaan, leren de twee laatste fabels van de bundel.Ga naar voetnoot23 Allereerst is het zaak van de mens om de juiste kennis van de oorzaken van alle verschijnselen op deze wereld te verwerven.Ga naar voetnoot24 Daarbij staan de mensen | |
[pagina 71]
| |
vaak zichzelf in de weg, want vooroordelen, slechte gewoontes en onbeheerste passies maken het onmogelijk om door te dringen tot de ware grond van alle bestaan: God. Maar de echte wijsheid bestaat erin over alle dingen zo te oordelen, alsof men daarover nooit eerder een oordeel heeft geveld. Alles moet opnieuw met het oog der rede worden aanschouwd - een weerklank van Descartes' Méthode, die deze uiterste consequentie ook had geëist.Ga naar voetnoot25 Indien men deze handelwijze volgt, zullen op den duur geen geheimen meer overblijven en zullen de oude sprookjes van de werking van fortuna of avontuur afgedaan hebben en plaats maken voor een wetenschappelijke attitude: Ende is derhalven de eigentlijke Leer onser FABULEN, dat God Almagtig de eerste ende gemeene oorsprong aller geschiedenissen is. Als ook, dat, hoewel ons veele seer wonderlike Saaken, ende Geschiedenissen voorkomen, van welke wy geene bysondere oorsaaken weeten, ende welke wy, nog wel begrijpen, nog wel met woorden uitdrukken konnen, om dat wy daar toe al te onvolmaakt in kennisse zijn; wy nogtans de selve aan geene Fortuin, Avonture, ofte Gevalle, behoorden toe te schrijven; maar dat wy ons in het gemeen behoorden te verseekeren, dat daar nooit ietwes geschied is, ofte geschieden sal, dan door genougsaame oorsaaken, welke Godes oneindelike Wijsheid ende Magt daar toe geordonneerd heeft. Welke oorsaaken wy ook klaarelik verstaan, als ook anderen Menschen bekend maaken souden konnen, indien onse menschelike Wijsheid soo groot waare, als daar toe vereist werd.Ga naar voetnoot26 Zo bezien heeft Pieter de la Courts verzameling, ondanks zijn politiek scepticisme, een intellectueel optimistisch einde. | |
De schrijver in het apenlandNaast de genoemde zedelessen ‘dienstig om waargenomen te werden in het menschelijke leeven’ gaat het Pieter de la Court, als gezegd, vooral ook om de politieke belering van zijn lezers. Daarmee begeeft hij zich kennelijk op een gevaarlijk terrein, want de despotische gezagsdragers wilden en willen geen discussie over hun beleid gedogen. De schrijver plaatst zijn bundel zelf in een lange traditie van verhuld spreken, waar leraren poogden wijze lessen te verstrekken en politieke gebreken te hekelen, zonder de haat van de grote heren over zich af te roepen.Ga naar voetnoot27 Enkele voorbeelden van deze traditie zullen hier worden genoemd. Al in de waarschijnlijk oudst overgeleverde Europese fabel (7e eeuw v. Chr.) zegt | |
[pagina 72]
| |
Hesiodus: ‘Nu wil ik de vorsten een gelijkenis vertellen, ze zullen het zeker bevatten!’Ga naar voetnoot28 Hier wordt dus de politieke oorsprong van de fabelvertelling duidelijk die van meet af aan genoodzaakt was de grote heren de waarheid in de vorm van een verhullend verhaal te presenteren. Daarop zinspeelt ook Phaedrus (50 n. Chr.), wanneer hij over de herkomst van de fabel zegt: Nunc, fabularum cur sit inventum genus,
Brevi docebo. Servitus obnoxia,
Quia quae volebat non audebat dicere,
Affectus proprios in fabellas transtulit
Calumniamque fictis elusit iocis.Ga naar voetnoot29
De politieke belering blijft ook in de vroegmoderne tijden een belangrijke doelstelling van de fabelvertelling. Bekend is het engagement van Luther voor het genre, die zich er heel goed van bewust was dat de fabel niet alleen haar betekenis voor de schooljeugd bezat, maar dat ook de vorsten vaak niet anders te beleren waren dan hun door ‘Bestien mund’ te zeggen wat mensen niet durfden uit te spreken, ‘denn die Warheit ist das unleidlichste ding auff Erden’.Ga naar voetnoot30 In het zeventiende-eeuwse Frankrijk is het Jean de la Fontaine (1621-1695) die in zijn twaalf fabelboeken (verschenen tussen 1668 en 1694) een kritisch beeld geeft van het tijdperk van Lodewijk XIV (1638-1715) en niet alleen de buitenlandse politiek van de zonnekoning hekelt maar ook allerlei misbruiken van het absolutistische regime als zodanig aan de kaak stelt. Zijn fabels werden trouwens ook in Nederland gepubliceerd, in 1679 te Amsterdam.Ga naar voetnoot31 Een van de belangrijkste en meest oorspronkelijke Britse fabelauteurs was John Ogilby (1600-1676), wiens Fables of Aesop in 1651 verschenen. In zijn fabels spelen de Engelse burgeroorlogen en de restauratie van de Stuarts een grote rol; daarnaast behandelt hij ook de gevoelige politieke relaties tussen Groot-Brittanië, Frankrijk en Nederland. Op deze wijze heeft zijn verzameling een grote invloed gekregen op het Europese politieke pamflet tijdens de oorlogen van de Republiek tegen Frankrijk en Engeland in de jaren zeventig van de zeventiende eeuw.Ga naar voetnoot32 De Nederlandse strijdliteratuur uit de dagen van de Opstand wordt eveneens door karakters bevolkt die uit bekende dierenfabels afkomstig zijn. Te denken valt bijvoor- | |
[pagina 73]
| |
beeld aan een reeks prenten, in 1579 uitgegeven door de Antwerpse rederijker Willem van Haecht (ca 1530 - na 1585), waarop de politieke gebeurtenissen in de Lage Landen uitgebeeld worden met behulp van verschillende dierenkarakters.Ga naar voetnoot33 Niet ongewoon en ook uit andere strijdschriften bekend zijn daarbij de associaties van de Spanjaarden met zwijnen, van de hertog van Alva met een wolf, van de Spaanse raad met een vos of de - naar mening van Willem van Haecht - alsmaar slapende Nederlandse leeuw die nog niet voldoende zorgt voor de onderdrukte gemeente, voorgesteld als schapen of volbepakte ezels. Ook de door Pieter de la Court zo verfoeide binnenlandse politieke gebeurtenissen rond de verheffing van Willem III tot stadhouder en het einde van de politiek van de ‘ware vrijheid’ hebben hun neerslag gevonden in de fabel.Ga naar voetnoot34 Er bestaat bijvoorbeeld een pamflet uit het jaar 1673, getiteld De fabel uyt Aesopus, vande vorschen met haren koning.Ga naar voetnoot35 Verteld wordt het oude Aesopische verhaal van de kikvorssen die een koning kiezen. De kikkers hebben door het leven in het water welvaart verworven en worden omwille van hun vrije leven door iedereen benijd. Enkele ontevreden kikkers, die naar hun mening niet voldoende deel hadden aan het algemene bewind, vragen Jupiter om een koning. Die geeft hun eerst een balk tot heerser. Omdat ze hierover ontevreden zijn, wordt de boze ooievaar aangesteld. Voor de derde maal willen de kikkers hun god bidden om hun onder de ooievaar zo zwaar geworden lot te verbeteren. Maar Mercurius, die ze het eerst benaderen, raadt hun aan zich rustig te houden en niet met die derde bede een nog zwaarder lot over zich af te roepen.Ga naar voetnoot36 De fabel krijgt hier een lading, die herinnert aan een ander, door Pieter de la Court verteld verhaal, waar een oude vrouw bidt voor het lange leven van de tyran Dionysius, omdat ze van zijn opvolgers een nog wreder schrikbewind verwacht.Ga naar voetnoot37 Ook de inwoners van de Nederlanden dienen zich dus volgens de anonieme auteur van het pamflet rustig te houden en het lot van de nieuwe stadhouder-ooievaar met gelatenheid te dragen. Dat de waarheid dodelijk kan zijn voor wie haar onverhuld uitspreekt, illustreert Pieter de la Court aan de hand van een fabel die verslag geeft van een fictieve reis naar een land, waar de verdorvenheid van de regeerders even groot is als hun afkeer van het vrije woord: een Fransman en een Nederlander reizen samen naar het koninkrijk der apen.Ga naar voetnoot38 Deze onthalen de twee alleraardigst op allerlei hoofs vermaak, danspartijen, jachtstoe- | |
[pagina 74]
| |
ten etc. en vertonen ongehoorde hoofse weelde en pracht, waarin vooral de Grootaap uitmunt. De Fransman, door de Grootaap om zijn mening gevraagd en welbekend met de hoofse zeden, prijst alles wat de apen hebben gedaan en antwoordt ‘dat hij in een aards Paradijs gekomen, ende dieshalven gesind was te bidden, dat hy hier als des Konings geringste dienaar mogt werden aangenomen’.Ga naar voetnoot39 Hij wordt daarop gekozen tot de Secrete Raad van de Grootaap en krijgt een jaargeld.Ga naar voetnoot40 De Grootaap vraagt nu ook de Nederlander om zijn mening. Aangezien deze echter uit een vrij land komt, meent hij de waarheid te moeten spreken: hij zegt dat hij in het hele hof geen enkele aanwijzing voor een goede regering heeft gezien, niets dan pracht en praal, zuipen, hoereren en vuiligheid, kortom: dat een Aap niet anders als een Aap, ende alles wat hy bedreef maar Aapery, ende gants niet by het doen van reedelike Menschen te vergelijken, was. Welke waarheid, die men daar ten hove noit gehoord had, soo aanstootelik was aan den Grooten Aape ende sijnen Raaden, dat sy desen Neederlander [...] als een Land-verrader uit schoffelden ende om hals bragten.Ga naar voetnoot41 De fabel geeft Pieter de la Court de gelegenheid de gebruiken van een absolutistisch hof - de verstandige reiziger is een Fransman! - te hekelen en tegelijkertijd houdt zij een waarschuwing aan de inwoners van de vrije republieken in om hun vrijheid zorgvuldig te beschermen en van hun eigen vrije vaderland geen apenland te maken.Ga naar voetnoot42 Waar dit niettemin is geschied - zoals in de Nederlanden ná 1672 - kan een wijs mens maar liever het voorbeeld volgen van de reiziger uit een andere fabel, die zich aanpast aan de zeden van de apen en daardoor in leven blijft. Deze reiziger is een welervaren schipper die verzeild raakt op een onbekend eiland, waar hij een stel apen bij een rare bezigheid aantreft.Ga naar voetnoot43 Door onachtzaamheid is hun vuur op een stukje kool na uitgedoofd. Ze proberen nu het vuur weer aan de gang te krijgen door allerlei blinkende wormen, die zij voor vuur aanzien, op de kool te leggen en daarop een grote stapel hout te werpen.Ga naar voetnoot44 Op de goede raad van de schipper om in | |
[pagina 75]
| |
plaats van wormen droge bladeren te gebruiken en niet zinloos hout op de kool te stapelen, reageren ze verontwaardigd. Nadat de schipper gezien heeft dat ze niet tot inzicht te brengen zijn, weet hij maar één middel om zichzelf te redden. Samen met de apen blaast hij op de wormen, totdat het vuur gedoofd is en ze allen ellendig in de kou zitten - want in het apenland krijgen de apen altijd hun gelijk. Het is dus zaak de waarheid te versluieren, want naakt voorgesteld zal ze de onverstandige apen alleen maar uitdagen. De wijze trekt zich terug achter het momaanzicht van de fabel. | |
De drie eilandenZoals gezegd is het verhulde spreken evenwel niet voldoende voor de intentie van de auteur de lezer uitvoerig in te lichten over de morele en politieke leerstellingen van de door hem aangehaalde fabels. Daarom onthult de schrijver zijn politieke bedoelingen door middel van een uitvoerige beschrijving van de moraal, die in de bundel meestal meer ruimte inneemt dan het eigenlijke fabelgebeuren. In het kader van dit artikel zal maar een voorbeeld van deze werkwijze worden aangehaald. Het gaat daarbij om de juiste staatsvorm, immers het uitgangspunt voor alle politieke handelen als zodanig. Ook de staatkundige ideeën van de auteur gaan uit van de filosofische basis van het menselijk handelen, zoals deze ten grondslag ligt aan de reeds genoemde fabels nrs 1, 99 en 100.Ga naar voetnoot45 Op algemeen ethisch vlak is het dus de opgave van de mens zijn passies door middel van de rede in te tomen. De door het vernuft geleide mens heeft het vermogen om zichzelf en zijn natuurlijke omgeving in zekere mate te beheersen, wat het doel van alle menselijke handelen moet zijn. Dit geldt mede op politiek gebied, waar het staatsysteem zodanig moet worden ingericht dat het kan bijdragen tot het in bedwang houden van de menselijke hartstochten, zoals gierigheid en heerszucht. De staat moet deze affecten kanaliseren en ombuigen tot nuttige drijfveren voor het politieke handelen.Ga naar voetnoot46 Dit is principieel mogelijk in een maatschappij die het streven naar eigenbaat, dat regeerders en onderdanen nu eenmaal aan de dag leggen, weet te verbinden met het algemeen landsbelang. Tegen deze achtergrond pleit Pieter de la Court in zijn politieke geschriften voor een aristocratische constitutie die zo dicht mogelijk bij de volksheerschappij staat. Een oligarchisch stelsel, waarbij enkele regentenfamilies in de | |
[pagina 76]
| |
grote steden de lakens uitdelen, wijst hij evenzeer af als een monarchistisch systeem, waarbij de burgers moeten buigen voor een ‘eminent hoofd’. Ook een van de fabels houdt zich uitvoerig bezig met de vraag naar de beste staatsvorm.Ga naar voetnoot47 In het verhaal keert een matroos terug van een reis naar Oost-Indië. Hij vertelt daar drie eilanden te hebben gezien. Het eerste was, hoewel vruchtbaar, slechts door weinig mensen bewoond. Heer van het eiland was een geleerde ‘medicijn-meester’ die voor de verzorging van de zieken een gedeelte van alle goederen erfde die de overledenen zouden nalaten. Daarom ook wendde hij verschillende middelen aan om mensen ziek te maken en niet lang in leven te houden. Bovendien vond hij het lastig de zieken te bezoeken en liet hij het vuile werk over aan zijn bedienden. Op het tweede eiland werkten meerdere artsen. Deze geleerden kregen van de zieken een loon voor hun behandeling waarvan ze de hoogte zelf hadden vastgesteld in een artsenvergadering. Ze ontvingen trouwens van de genezen patiënten meer loon dan van de overledenen, waardoor ze er belang bij hadden om de mensen in leven te houden en tegelijkertijd ook zo veel mogelijk patiënten in huis te hebben. Ze raadden daarom de bevolking van het eiland voortdurend allerlei geneesmiddelen aan. De inwoners waren in het algemeen zwak van lichaam en kwamen, hoewel ze de adviezen van die wijze heren opvolgden, vroeg te sterven. Het derde eiland tenslotte werd niet geregeerd door geneesheren, maar door mensen ‘die met eene gemeene menschelijke kennisse, ende ondervindinge, voor haare eigene gesondheid ende leeven sorgden’. Het eiland ‘was ongemeen seer bevolkt ende van veele Menschen bewoond, ende had niet als hardvogtige, vaste ende sterkgespierde Ingeseetenen’.Ga naar voetnoot48 In zijn uitleg van de fabel wijst Pieter de la Court erop dat de mensen ook in politieke zaken steeds hun eigen voordeel zullen zoeken. De inrichting van de constitutie moet dus daarmee rekening houden. De beste regeringsvorm is een staat, waar de regenten, om hun eigen voordeel te bereiken, tegelijkertijd het voordeel van de bevolking zullen nastreven: Soo volgd hier uit seer klaarelik, dat aldaar eene goede forme der Regeeringe is, alwaar de Regenten om eigen baat te bekomen, ende Schaade te vermijden, het gemeen goed besorgen, ende het gemeen quaad afweeren moeten; Ende dat daar en teegen aldaar eene quaade forme der Regeeringe is, alwaar de Regenten haar eigen Baat niet dan in de Schaade van het Gemeen vinden konnen, ende alwaar sy haare eigene schaade niet dan door het Gemeen te beschaadigen, afweeren konnen.Ga naar voetnoot49 De grootste schade lijdt het volk in een monarchie - in de fabel verzinnebeeld door het eerste eiland met de eenzame ‘medicijn-meester’. In een aristocratie komt de interesse van de regenten af en toe overeen met de belangen van de gemeente: daarom ook houden de geneesheren op het tweede eiland de patiënten nog enigszins in leven. Echt aanbevelenswaardig is alleen een regeerwijze, waarin alle bekwame inwoners deel hebben aan de politieke macht, zoals op het derde eiland, waar de mensen allemaal voor zich- | |
[pagina 77]
| |
zelf kunnen zorgen. De staatsvorm dus die het meest van de eenhoofdige, monarchistische constitutie afwijkt, is er in de ogen van De la Court ook de meest geschikte: Ende eindelik volgd uit den selven gronde, dat in Landen ofte Steeden, daer alle Menschen, tot der Regeeringe bequaam zijnde, ook deel aan der Hooge Regeeringe hebben, sy, uit kragte der Gemeene menschelikheid, alle haar eigen baat ende schaade soukende te bekoomen ofte te vermijden, ook waarelik door het selven middel, het welvaren van het gemeen verkrijgen, ende de schaade van het gemeen vermijden sullen: om dat de meeste stemmen der Regeeringe aldaar ook de meeste Ingeseetenen, dat is het Gemeen, uitmaaken; Waar door eindelik die Landen ende Steeden ongemeen seer bevolkt werden. Sulks dit waarelik de allerbeste forme der Regeeringe is, ende de Aristokratie ofte Veel-hoofdige Regeeringe, naar sy in meer ofte min Leeden bestaat, beeter ofte min goed is, om dat alsdan het gemeen goed ende quaad, meer of min betragt of vermijd werd; als meer ofte min de Volks- Regeeringe naaderende, ende meer ofte min van de Een-Hoofdige Regeeringe afwijkende.Ga naar voetnoot50 Op deze wijze blijft tenslotte voor de lezer toch niet meer veel te raden over. Pieter de la Court stelt aan het eind van zijn leven - de Sinryke fabulen verschenen kort na het overlijden van de auteur - het publiek zijn politieke denkbeelden nog eens duidelijk voor ogen en maakt op die manier ook de belofte waar de lessen, die in de fabels verborgen liggen, voor zijn lezers duidelijk te onthullen. | |
BesluitPieter de la Court streefde met zijn fabelverzameling kennelijk naar het afbreken van vooroordelen die de menselijke rede belemmeren op haar zoektocht naar de waarheid in politieke en filosofische zin. Voor dit doel is communicatie tussen de ‘wijzen’, de aangewezen leraren en de te beleren subjecten uiteraard heel belangrijk. Ik heb in dit artikel laten zien hoe Pieter de la Court een uitweg zocht in een situatie, die hij blijkbaar als heel bedreigend voor dit soort communicatie heeft ervaren. Naar het voorbeeld van de oudere fabelvertellers - teruggaand tot de bijbelse Jotam of de Romeinse slaaf Phaedrus - kiest hij de fabel als het bij uitstek geschikte medium voor de door hem noodzakelijk geachte communicatie. De symbolische fabelverhalen moeten algemene ideeën over politiek en moraal weerspiegelen en voor de lezers de mogelijkheid open houden die ideeën toe te passen op hun eigen situatie. Zodoende zullen de lezers zich oefenen in het zelfstandig oordelen over de oorzaken van de verschijnselen in de wereld, waarmee zij geconfronteerd zijn en dus de geestelijke onafhankelijkheid van hun oude vooroordelen alsmede van de heersende meningen verwerven. In die zin is Pieter de la Courts bundel een voorafschaduwing van de verlichtingsidealen, waarin tijdens de achttiende eeuw aan de fabel een even belangrijke functie toegekend werd. | |
[pagina 78]
| |
Abstract - This article explores the ideas of the well-known republican author Pieter de la Court (1618-1685) regarding the genre of the fable. In his collection Sinryke fabulen verklaart en toegepast tot alderlij zeede-lessen (1685) the author engages his audience in a process of communication, in which the readers can creatively apply the fables to their everyday life. The author moreover aims for a direct instruction of his readers by means of the detailed explanations provided in his fables. |
|