De Zeventiende Eeuw. Jaargang 18
(2002)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Als retorica regeert
| |
[pagina 18]
| |
jongemannen werden opgeleid in het Latijn, de intellectuele lingua franca. In die taal leerden ze te converseren en zich uit te drukken. Ze oefenden zich door middel van de onderwijstechniek van de disputationes in het verwoorden en verdedigen van hun gedachten en opinies. Al doende maakten ze zich bovendien standaardkennis eigen. | |
Retorica en eer: Leiden 1588Regels rond taalgebruik en onderlinge omgang worden in de praktijk ontwikkeld en voortdurend getoetst. Zo werden in 1588 de leden van de gerenommeerde Leidse rederijkerskamer De Witte Ackoleyen geconfronteerd met de vraag of het bespotten van stedelijke functionarissen wel in overeenstemming was met wat de regels van de retorica voorschreven. Die vraag werd door twee prominente leden van de Leidse kamer De Witte Ackoleyen, Cornelis van der Morsch en Jacob van Noorden, opgeworpen bij hun poging publiekelijk hun eer - hun door een medebroeder ontroofd - door alle betrokken partijen te laten herstellen. De goede naam en faam van Cornelis van der Morsch, Jacob van Noorden en Pieter Jans als stadsboden van Leiden was naar hun zeggen in het openbaar aangetast in een refrein dat de rederijker Cornelis Bouwensz van Simpel publiek had voorgedragen, opgehangen en rondgedeeld.Ga naar voetnoot3 Een op die manieren verspreide literaire tekst was een uitgelezen medium om de positie en reputatie van vooraanstaande figuren ter discussie te stellen of zelfs aan te tasten. Peter Burke heeft in een artikel over belediging en godslastering in het vroeg-moderne Italië de functie en betekenis van beledigingen aan de orde gesteld. Een veelgebruikt medium vormden de in openbare plaatsen opgehangen smaadschriften en spotdichten, die graag mikten op de eer van hogergeplaatsten. Ook in de Nederlandse samenleving vervulde beledigende taal een belangrijke sociale en politieke functie, zoals het voorbeeld uit Leiden in 1588 laat zien.Ga naar voetnoot4 Op 25 februari 1588 lieten de drie Leidse stadsboden Cornelis van der Morsch, Pieter Jans en Jacob van Noorden de notaris Willem van Oudevliet een akte opmaken waarin ze protest lieten aantekenen tegen Cornelis Bouwensz van Simpel en alle broeders van de rederijkerskamer De Witte Ackoleyen. In de akte lieten de stadsboden vastleggen dat Van Simpels optreden indruiste ‘jegens den aert van retorica’. Het was nu de vraag of de rederijkers er althans publiekelijk ook zo over zouden denken. De drie boden machtigden de notaris om in hun naam bij de kamerbroeders te informeren of dit refrein hun werk was en of ze misschien ook achter de inhoud stonden. In dat geval zou | |
[pagina 19]
| |
Van Oudevliet protest moeten aantekenen vanwege alle ‘iniurie, scaden en interessen’ die de drie boden door het refrein hadden geleden en kreeg hij de opdracht de kamer nadere stappen aan te kondigen. Mochten de broeders niets met het refrein te maken hebben dan zouden ze hun goede wil kunnen tonen door de drie boden een kopie van het refrein te leveren. De notaris moest dan van hen eisen dat de beledigende partij, Van Simpel, als een onwaardig lid van de kamer van retorica zou worden geweerd zolang hij zich niet verontschuldigde en zou worden gestraft ‘naer 't gebruyck in alle cameren van rethorica onderhouden’.Ga naar voetnoot5 Nadat zo de strategie die tot openlijk eerherstel moest leiden in de akte was vastgelegd togen de vier heren naar de rederijkerskamer, waar zeven broeders waren vergaderd. Daar tekende de notaris, vergezeld van de drie boden en drie getuigen, uit de mond van de prins op dat de kamer zich distantieerde van het refrein. Het refrein was niet hun werk en de kamer had er ook niets mee van doen. De kamer beschikte evenmin over een kopie van het refrein. De omzichtige formulering van de verklaring van de prins doet vermoeden dat het refrein wel degelijk eerst ter kamer was voorgedragen voordat het verder was verspreid. In elk geval wist hij te melden dat een aantal broeders een voordracht van de gewraakte tekst had meegemaakt. Nadat de kamer zich openlijk aan de zijde van de beledigde partij had geschaard, en daarmee te kennen had gegeven dat een dergelijke beledigende tekst niet binnen haar concept van de vrijheid van retorica viel, begaven de notaris en de beledigde partij zich naar het huis van Van Simpel aan de Hooigracht. Op hun verzoek beloofde Van Simpel dat hij de volgende dag een kopie van het refrein aan de keizer van de kamer zou overhandigen. Op 25 februari was het eerherstel van de drie stadsboden in volle gang. Het is mogelijk dat Van Simpel zich heeft moeten onderwerpen aan een interne rechtsgang binnen de kamer, de afloop van dit proces van eerherstel is echter niet bekend.Ga naar voetnoot6 | |
Scholen van welsprekendheidHet conflict rond Van Simpel speelde zich nadrukkelijk af tegen de achtergrond van wat men volgens de regels van de retorica betamelijk vond. Daarover kon in de praktijk voortdurend discussie ontstaan, al bestond er binnen de rederijkerskamers al sinds de vijftiende eeuw uitgebreide regelgeving voor de onderlinge omgang. Vooral in de verstedelijkte gewesten Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland verenigden zich vanaf de vroege vijftiende eeuw mannenclubsGa naar voetnoot7 onder de noemer van retorica. Zij hadden de pretentie hun leden te oefenen in welsprekendheid en wijsheid. Deze instellingen stonden bekend als kamers of scholen van retorica. Hun leden noemden zich in be- | |
[pagina 20]
| |
scheiden buien gezellen of scholieren van retorica en in een wellicht ambitieuzer geestestoestand ‘retoricinen’ of ‘retorikers’. In 1587 omschreef de Amsterdamse Eglentier de taak van de kamers als ‘ghemene land taals scholen voor allen bejaarden kunstlievenden menschen tot oeffening van alle vermakelijcke ende land-nutte wetenschap opgerecht’.Ga naar voetnoot8 Deze bondige Amsterdamse opvatting paste in een lange traditie. Hoewel rederijkerskamers geen traktaten produceerden waarin ze hun doelstellingen uiteenzetten, blijkt uit institutionele documenten dat ze zich zagen als een onderdeel van het scholingswezen. Algemeen schaarde men de beoefening van retorica door de kamers onder het propedeutische curriculum van de ‘zeven vrije, liberale, prijswaerdige konsten’, zoals de oprichters (twee Leuvense alumni en een schoolmeester) van de kamer van het Zeeuwse Kapelle in 1508 verklaarden.Ga naar voetnoot9 Als legitimatie van de beoefening van retorica haalde men soms de gedachte aan dat daarmee de melancholie bestreden kan worden. Ook daaruit blijkt dat rederijkerskamers zich met hun activiteiten een positie toedachten in het intellectuele veld. De melancholie werd algemeen beschouwd als een intellectuele ziekte, die door muziek, humor en intellectuele activiteiten kon worden voorkomen en genezen.Ga naar voetnoot10 Het intellectuele programma van kamers werd niet uitgevoerd in het Latijn, maar in de volkstaal. Men onderkende een breed scala aan effecten van rederijkersactiviteiten. Om te beginnen kon een rederijker zijn elementaire schrijftechniek verbeteren,Ga naar voetnoot11 hij leerde zelfstandig teksten te schrijven en trainde zich in het redelijk gebruik van het verstand,Ga naar voetnoot12 oefende zich in spreekvaardigheid, leerde inzichten en kennis te verwerken | |
[pagina 21]
| |
en verwierf al doende een bepaalde mate van wijsheid.Ga naar voetnoot13 De meest ambitieuze van de eindtermen van de rederijkersvorming formuleerde men in Ophasselt in 1482: evenknie te worden van universitair geschoolden.Ga naar voetnoot14 Dat een in rederijkerscultuur gevormde leek die status kon bereiken bewees de in 1482 gestorven Anthonis De Roovere uit Brugge, die de titel van ‘Vlaams doctor’ verwierf.Ga naar voetnoot15 | |
De wekelijkse oefeningTussen 1480 en 1700 kon men vooral in Hollandse en Zeeuwse steden en dorpen op zondag, na de middag, een enkele man door de straten zien gaan op weg naar het huis of de zaal waar het rederijkersgezelschap zijn bijeenkomst hield. De man was gekleed met een hoed en een mantel of een tabbaard, op zijn borst hing een penning of hij had op zijn mouw een devies gestikt, en wie weet had hij een bundeltje papieren in de hand. Wanneer hij de vergaderruimte betrad ging hij zitten, tenzij er al leden van het gezelschap aanwezig waren. In dat geval nam hij met een zwierige beweging zijn hoed af, en sprak hij zijn begroetingswoorden, in rijm.Ga naar voetnoot16 Misschien antwoordde de aanwezige voorzitter, de prins of zijn plaatsvervanger, met een soortgelijk rijmpje waarna onze rederijker zijn plaats in de banken of op zijn stoel innam.Ga naar voetnoot17 Dit begroetingsritueel herhaalde zich bij elke nieuwe bezoeker en diens eventuele introducés. Daarmee werd de toon voor de bijeenkomst gezet, de bezoeker van de vergadering was een mondelinge | |
[pagina 22]
| |
literaire cultuur binnengetreden waar bepaalde regels golden. Binnen die cultuur heerste de prins, die door het klingelen met zijn belletje sprekers het woord gaf of ontnam. De rederijker deed tijdelijk afstand van zijn gewoonlijke sociale positie. Als symbool voor hun intrede in een imaginaire literaire wereld namen rederijkers een nieuwe naam, hun zinspreuk, aan. Deze spreuk drukte een religieus, maatschappelijk of filosofisch idee uit, gaf uiting aan hun eruditie en zinspeelde soms indirect op hun afkomst, of hun sociale of economische positie; alles volgens de regels van het literaire spel.Ga naar voetnoot18 Met de cultuur van rederijkersvergaderingen, van de intieme besloten bijeenkomsten in kamers en zalen tot de grote festivals op markten en pleinen, zitten we midden in de alledaagse educatieve praktijk van retoricale training. Deze training was niet gericht op Latijnse maar op Nederlandse welsprekendheid, communicatie- en presentatietechnieken. De retoricale oefening werd op verschillende manieren ingevuld. Op de wekelijkse bijeenkomsten, de colven,Ga naar voetnoot19 vond de basale training plaats, die al begon met het literaire begroetingsritueel. De colve werd meestal georganiseerd door twee gastheren, leden van de kamer die twee aan twee in alfabetische volgorde aan de beurt kwamen. Ze werden colveniers, colfmeesters of colfheren en in Holland soms ook waarden genoemd. In Zeeland bestond het gebruik dat de twee colveniers in tabbaard naar de kamer kwamen, en er een gedicht voordroegen, dat niet persé eigen werk hoefde te zijn.Ga naar voetnoot20 Volgens traditie namen de aanwezigen hun hoed af voor de prins wanneer hij in dichtvorm werd aangesproken, iets wat in bijna elk refrein wel gebeurde.Ga naar voetnoot21 Na deze verplichte training in de kunst van de voordracht, die men thuis kon voorbereiden, gaven prins of gastheren in Holland een term op aan de aanwezigen waarop ieder op zijn beurt zoveel mogelijk rijmwoorden moest opnoemen. Deze training van het vocabulaire kon worden uitgebreid met de opdracht om met de genoemde rijmwoorden voor de vuist weg een lopend vers te maken.Ga naar voetnoot22 Na afloop van dit onderdeel, | |
[pagina 23]
| |
dat termen werd genoemd, zette men de bijeenkomst op informeler manier voort. Er werd bier of wijn gedronken en soms werd er gemusiceerd. Ook dan kon elke aanwezige via de prins de aandacht vragen en een tekst voordragen of een lied zingen. De prins zelf kon leden een opdracht geven. In Gouda was het gebruikelijk dat men zijn buurman bij het uitbrengen van een dronk met enkele dichtregels toesprak.Ga naar voetnoot23 Een rederijker oefende tijdens de zondagse bijeenkomst zijn (rijm)woordenschat, hij trainde zich in het memoriseren en voordragen van teksten en speelde zijn rol mee in een literair vormgegeven onderlinge omgang. Hij moest ervoor zorgen altijd wel een aantal teksten ter beschikking te hebben. In het Zeeuwse Sommelsdijk ging de opgave erg ver. Men verlangde in 1580 van elkaar dat men tijdens een vergadering op verzoek van de prins een geleerd refrein en een ongeleerd rondeel diende te kunnen voordragen en wel iedere keer een ander.Ga naar voetnoot24 | |
Openbare optredensDeze zondagse bijeenkomsten werden ook gebruikt om spelen die in het publiek zouden worden opgevoerd te oefenen en vermoedelijk ook samen met de schrijver of schrijvers de dialogen uit te werken. Rollen werden verdeeld, en voor iedere speler apart uitgeschreven. Deze bezigheid was een uitgelezen manier om de technische en motorische vaardigheden van het schrijven verder onder de knie te krijgen, en werd vermoedelijk ook algemeen zo beschouwd. Met het oefenen van de rol op de kamer trainde de speler zijn voordrachtskunst, zowel in spreken als in houding, gebaren en gelaatsuitdrukking. De tekstschrijver - factor genoemd -, de prins of de keizer - als bestuurders - waren verantwoordelijk voor rolverdeling en oefening.Ga naar voetnoot25 Een spelende rederijker zal zich hebben moeten wennen aan de onderlinge kritiek die ongetwijfeld deel uitmaakte van de oefenbijeenkomsten. Een publiek optreden was een prestigekwestie voor kamers. Rederijkerskamers kenden een sterk ontwikkelde regelgeving rond alles wat met toneelopvoering te maken had. Spelers waren verplicht te zwijgen over de inhoud van het spel, ze moesten de repetities bijwonen, de hun toebedachte rol aanvaarden of tijdig voor een vervanger zorgen. De geschreven rollen en eventuele attributen moesten ze zorgvuldig bewaren en teruggeven na afloop van de voorstelling.Ga naar voetnoot26 | |
[pagina 24]
| |
De structuur van zinnespelen vertoont opmerkelijke overeenkomsten met de manier waarop universitaire disputationes werden gehouden. Vanaf het begin was een deel van de leden van kamers universitair opgeleid, dus de kunst van de disputatie was hun zeker niet vreemd. Een zinnespel is een gedramatiseerd betoog, waarin door vraag en antwoord, de deelnemers en toeschouwers zich - na een zoektocht langs verschillende allegorisch verbeelde argumenten - een bepaald idee, een inzicht of kennis eigen konden maken.Ga naar voetnoot27 Deze dialogische structuur, gericht op de vinding, verwerking en beoordeling van een antwoord op een vooraf gestelde vraag, werd op allerlei manieren toegepast in de rederijkerscultuur. Schrijvers van ernstige dialogen oefenden zich in het verwerken en presenteren van bepaalde inhouden, het allegorisch vormgeven van voor en tegens van bepaalde standpunten. Komische dialogen boden een uitgelezen mogelijkheid om ergens de draak mee te steken. De verschillende gelegenheden waarvoor teksten werden geschreven en de verschillende daarvoor bedoelde genres vroegen om eigen taalregisters. Dialogen schrijven was een training in argumentatietechnieken en een goede stijloefening, in het schrijven van spitsvondige, grappige, verheven, belerende, spottende of lyrische teksten. Het regisseren van het geschreven werk was ongetwijfeld nog een extra training van de verbeeldingskracht van de verzinner van het spel. Voor de spelers gold dat ze zich tijdens het spelen evenzeer de inhoud eigenmaakten, zich met posities vereenzelvigden en zo heel praktisch dialogen leerden voeren. Bij een publieke opvoering werd hun voordrachtskunst op de proef gesteld. Ze kregen de kans zich voor een groter en onbekend publiek staande te houden, hun stemregister te leren gebruiken en allerlei trucs uit te halen om het publiek voor zich te winnen. Een rol spelen was een uitgelezen manier om meer taalbeheersing te verwerven en presentatietechnieken te verfijnen. Dit waren ook de redenen waarom humanistisch gezinde Latijnse schoolmeesters hun leerlingen klassiek of eigengeschreven toneel lieten opvoeren. Toneelspel werd gezien als een uitstekend middel om een breed scala aan retorische vaardigheden op te doen. Bij publieke optredens werden de verantwoordelijken voor de opvoering van scholieren tegelijk ook de intellectuele instructeurs van hun publiek.Ga naar voetnoot28 | |
PrijsvragenEens in de drie maanden organiseerden veel kamers een interne dichtwedstrijd. Een van de leden, de winnaar van de vorige wedstrijd bijvoorbeeld, schreef een prijsvraag | |
[pagina 25]
| |
uit en maakte die publiek via de kaart. De organisator stelde een jury samen, soms uit leden die niet zouden deelnemen of uit deskundige plaatsgenoten. Een week of wat na het uitschrijven van de vraag leverden de leden hun antwoorden in bij de jury en droegen ze hun teksten voor tijdens de vergadering. Daarna kwam de jury met zijn oordeel, dat gebaseerd was op de inhoud van de antwoorden, hun stilistische kwaliteit en de voordrachtskunst van de schrijvers.Ga naar voetnoot29 In het midden van de zeventiende eeuw werden in Middelburg de prijswinnaars uitgebreid toegesproken. De eerste prijswinnaar ontving een lauwerkrans, er werden dronken uitgebracht en erewoorden gewijd aan degene die de prijsvraag had uitgeschreven.Ga naar voetnoot30 Zo'n ritueel, waarbij opnieuw alle retorische staaltjes uit de kast werden getrokken, zullen we ons bij meer van dergelijke dichtwedstrijden moeten voorstellen. Een dichtwedstrijd daagde de deelnemers uit hun antwoord op de prijsvraag te beargumenteren of hun commentaar op een voorgestelde regel te verwoorden.Ga naar voetnoot31 Ze leerden hun mogelijke schroom overwinnen door hun antwoord rechtstreeks voor te dragen voor jury en medebroeders. Ze onderwierpen zich aan de kritiek, leerden daarmee omgaan en die eventueel pareren. Met deze interne competities werkten kamers aan de vorming van een eigen groep van prijsschrijvers, die inzetbaar konden zijn op publieke festivals.Ga naar voetnoot32 De grotere en kleinere festivals van kamers vervulden een vergelijkbare functie. De uitdaging zich te verbeteren, die interne wedstrijden aan individuele leden stelden, verplaatste zich tijdens de festivals naar het niveau van de groep van prijsschrijvers van kamers. Het was ongetwijfeld een eer om namens de kamer met een bijdrage uit te komen op een festival. Wie het zover schopte mag wel beschouwd worden als een volleerd rederijker. Voor de spelers van drama dat als antwoord op een prijsvraag werd opgevoerd gold eens te meer dat ze zo de gelegenheid kregen zich sprekend en spelend te vertonen aan een groot, onbekend en kritisch publiek. De festivals vormden op die manier een belangrijke stimulans voor het lokale rederijkersleven. Ze daagden de kamers uit hun activiteiten serieus te nemen en hun leden op zo hoog mogelijk niveau te brengen. De festivals waren manifestaties van de expressieve kunst van het presenteren zoals die in de rederijkerscultuur werd ontwikkeld. De dialogische structuur van de vele kameractiviteiten werd rijkelijk overgenomen in de structuur van de festivalbijeenkomsten. Men begon veelal met een welkomstritueel van aankomst, voorstellen, wederzijd- | |
[pagina 26]
| |
se toespraken, de uitnodiging tot het spelen aan elke individuele kamer, voordragen of zingen van de antwoorden op de vragen. Ook hier oordeelde een onafhankelijke jury, die zijn rapport nog tijdens de bijeenkomst voordroeg. Men nam afscheid met een uitgebreid ritueel vol toespraken en liedjes.Ga naar voetnoot33 | |
Beheerst, elegant en minzaam: kamerregels voor de onderlinge omgangOm deze literaire cultuur te laten functioneren moesten de bezoekers van bijeenkomsten en festivals zich aan een aantal randvoorwaarden houden. Die vinden we omschreven in regelgeving van kamers. De onderlinge competitie en kritiek op kamers, de prestatiedruk en de eergevoeligheid van publieke optredens zorgden samen voor een behoorlijke hoeveelheid conflictpotentieel tussen de broeders rederijkers. Het is bovendien goed voorstelbaar dat rederijkers sowieso leden onder een verhoogde eergevoeligheid. Het kamerleven stimuleerde de ontwikkeling van het individu, het kweekte zelfbewuste en welbespraakte mannen en publieke optredens bevorderden de sterallures van leden. Een zeker individualisme, een stevig gevoel van eigenwaarde en een bepaalde ongezeglijkheid, vergelijkbaar met die van de studenten van universiteiten, zal veel actieve rederijkers niet vreemd geweest zijn. Daarom trachtten kamers met een juiste sfeer de voorwaarden voor een soepele oefening, onderlinge vorming en kritiek te creëren. Daarvoor gebruikte men om te beginnen middelen die de onderlinge band bevorderden en de groepsidentiteit versterkten, zoals maaltijden en feesten, de devotie tot een heilige in de periode voor de Reformatie, het bijwonen van huwelijken en priesterwijdingen van leden, en het ten grave dragen van de overledenen.Ga naar voetnoot34 Maar er werden veel meer middelen ingezet om de juiste sfeer te scheppen. Zo werd de toegang tot het gezelschap afhankelijk gesteld van een aantal criteria. In veel kamers zal een aspirant enkele vergaderingen hebben moeten bijwonen, waar de leden zijn manieren en zijn sociale vaardigheden konden beoordelen. De ledenvergadering had het laatste woord in de toelating van nieuwe leden, soms op het stadsbestuur na. Een nieuwe broeder moest van onbesproken gedrag zijn, en vrienden hebben van goede naam en faam.Ga naar voetnoot35 Dergelijke criteria zorgden er natuurlijk voor dat de recrutering van kamers sterk afhing van de sociale en culturele codes van de leden. Uit het soort gedrag dat zij zich op de kamer wensten blijkt welke codes dat waren. Er waren natuurlijk de basale regels voor hecht onderling sociaal verkeer. Geweld, fysiek of verbaal, was vanzelfsprekend uit den boze. Wanneer er conflicten ontstonden, wat met het soort activi- | |
[pagina 27]
| |
teiten op kamers gemakkelijk mogelijk was, en de zaken liepen uit de hand dan hadden bestuur en kamerleden het recht in te grijpen, te bemiddelen en een bindende uitspraak te doen, waaraan de twistende partijen zich te houden hadden. Halsmisdaden mochten vanzelfsprekend niet binnenskamers worden afgehandeld en moesten voor het stedelijk gerecht gebracht worden. De uiterste sanctie waarover kamers beschikten was royement. In Kapelle besloot de kamer in 1508 de mogelijkheid open te laten dat men bij probleemgevallen een naburige kamer om een advies zou vragen voordat een broeder zou worden geroyeerd.Ga naar voetnoot36 Voor het beledigen van medebroeders of het nu vanwege het rederijkersleven was of om andere redenen werden boetes opgelegd. Schunnige, vuile, onkuise, onbehouwen, schandelijke of oneervolle taal en vloeken of zweren bij God, heiligen of duivelen werden niet gewaardeerd. Net zo min als roddelen of iemand op andere manieren van zijn goede naam en eer beroven, zoals door het geven van bijnamen. Allerlei onzinnige taal, geroep en gescheld kon men ook maar beter voor zich houden.Ga naar voetnoot37 Dat gold ook voor onbehouwen en boers gedrag. Een bezoeker van een rederijkersvergadering diende zich waardig, hoffelijk en elegant te gedragen. Hij kwam binnen met een hoffelijke groet. Tijdens de vergadering bewoog hij zich kalm en vermeed hij ongecontroleerde bewegingen die ertoe konden leiden dat hij schalen, bekers of glazen brak.Ga naar voetnoot38 Hij vermeed gulzigheid in eten en drinken.Ga naar voetnoot39 Drankgebruik was toegestaan, en was vanzelfsprekend onderdeel van het vergaderritueel en de gezelligheid daarna. Bij het drinken vulde men elkaars bekers niet overvol.Ga naar voetnoot40 Het inschenken van de drank behoorde men beheerst te doen. Wie bijvoorbeeld scheuten drank morste, meer dan hij met zijn voet, de palm van zijn hand of een schotel kon bedekken werd in verschillende kamers beboet.Ga naar voetnoot41 Drankspelen waren verboden en allerlei dobbel-, kaart-, bal-, of schietspelen waren evenmin toegestaan.Ga naar voetnoot42 | |
Regels ter bevordering van aandacht en concentratieBinnen de kamers poogde men een beminnelijke, hoffelijke, elegante en intieme sfeer te scheppen. Zo zou elk lid tot zijn recht kunnen komen en kon het gezelschap zich | |
[pagina 28]
| |
naar binnen en naar buiten toe waardig presenteren. Zo kon men zich met ernst concentreren op de kunst wanneer daarom werd gevraagd. Regels rond sociaal gedrag vormen in de overgeleverde kamerregelgeving een opvallend onderdeel. Dat springt in het oog wanneer we een kleine vergelijking maken met gildebrieven van andere instellingen. Schuttersgilden kenden echter ook een vergelijkbaar aantal gedragsregels voor onderlinge omgang en gedrag op de schietbaan. Daarmee hebben we ook de sleutel tot het grote aantal van zulke regels in handen. Zowel op de schietbaan als in de rederijkerskamer was beheerst en waardig gedrag onderdeel van een professionele houding ten opzichte van de uit te voeren handelingen.Ga naar voetnoot43 Op de schietbaan moest de motoriek beheerst worden en dienden de bewegingen geconcentreerd te zijn op het dodelijke wapentuig en het schot. In de kamer moest de aandacht gericht worden op de voordracht. Een aantal regels in kamerdocumenten was daarom gericht op het stimuleren van de concentratie. Wanneer de prins om stilte vroeg door op tafel te kloppen of met zijn bel te luiden, om iemand zijn kunst te laten spreken, dan moest ieder zwijgen. Men mocht niemands voordracht van refrein, rondeel of wat dan ook onderbreken, niemand in de rede vallen door geklap, geroep, gelach of andere vormen van relschopperij.Ga naar voetnoot44 Omgekeerd mocht de spreker in zijn voordracht niemand provoceren, geen onkuise taal gebruiken, niemand beledigen of bespotten. Gedichten met een dergelijke inhoud konden in Kapelle in 1508 geen prijs winnen.Ga naar voetnoot45 Sprekers moesten aandacht besteden aan hun taal, rijm en uitspraak. Na het Leidse reglement van 1578 vinden we steeds vaker regels die het gebruik van vreemde, ‘onduitse’, woorden moeten tegengaan.Ga naar voetnoot46 Op die manier concentreerde men de aandacht op zuiver spreken, in morele en grammaticale zin. Tegelijk dwong men de toehoorders tot aandachtig luisteren.Ga naar voetnoot47 Toch zijn er nogal wat rederijkersteksten overgeleverd waarin wel degelijk wordt gespot, geschimpt en ongemanierde taal wordt gebezigd.Ga naar voetnoot48 Een regel in het fusiestatuut van de Veerse kamer Missus Scholieren uit 1530 doet vermoeden dat men in bepaalde situaties en sommige gevallen allerlei onparlementaire taal kon toestaan.Ga naar voetnoot49 De regel begint met een opsomming van gebruikelijke taalzonden, maar eindigt met het formuleren van een uitzondering. | |
[pagina 29]
| |
Van den voorss. Gilbroeders en zullen spreeken eenege dorpelijcke woorden van vrouwen oft man, noch andere vuijle oft onnutte woorden, noch rampen, noch vloecken den anderen, noch zweeren, noch egheen vilonnye noch onnutschap voortstellen, op de boete van een oortken, zo dikwils het gebeurde, ten waere dat de Camere open waere, oft orlof hadden van Prince ende Dekens, oft dattet in dichte, oft Rieme zoe quame. Deze vrijheid om, - onder voorwaarden en wanneer het zo uitkwam - oneervol taalgebruik te bezigen in dicht of rijm, verdween in het nieuwe geprotestantiseerde reglement van 1608.Ga naar voetnoot50 In het rederijkersleven bleven spot, geschimp, gescheld en allerlei andere beledigende taal gewoon in gebruik wanneer dat nuttig was. Niet elke situatie vroeg om verheven taal en in een conflict kon het bijzonder effectief zijn om op de persoon te spelen. | |
BesluitVanzelfsprekend wilden de drie Leidse stadsbodes hun reputie publiek zuiveren. Kwesties als die rond Van Simpel, door de betrokkenheid van drie rederijkers ook een interne kameraangelegenheid, stimuleerden de kamers tot het ontwikkelen van regels om het aantasten van de eer in rijm, dicht, twistgesprek of conversatie tegen te gaan. Deze regelgeving was vooral betrokken op het kamerleven zelf, en niet op individuele optredens van leden buiten het kamercircuit om. Elke belediging schortte de concentratie en aandacht binnen de kamer tijdelijk op. Een ruzie-achtige atmosfeer kwam de competitief ingestelde oefencultuur van kamers, waar stilte, aandacht en concentratie vereist waren, niet ten goede. Binnen de kamers werd een poging gedaan met een verheven en waardige sfeer een informele leeromgeving te scheppen, die weliswaar omwille van de kunst zelf kortstondig opgeheven kon worden, maar die toch de regel was. Zo konden de zwakkere en sterkere broeders zich in alle concentratie wijden aan de oefening in de kunst van retorica. Daardoor hoefde de persoonlijke ambitie en ontplooiing van de een niet ten koste te gaan van de positie van anderen. Kamers boden zo essentiële vaardigheden aan voor een effectief communicatief optreden in het openbare leven. Ze hebben ongetwijfeld generaties jongemannen afkomstig uit diverse groepen sociaal, intellectueel en communicatief gevormd. Wie een jaar of langer actief was geweest in een rederijkerskamer was beter toegerust om zich te weren in vergadercircuits of zich als publiek of als auteur te mengen in de Nederlandse discussiecultuur.Ga naar voetnoot51 Vooral uit de groep van de prijsschrijvers, die actief waren in interlokale wedstrijden, kwam een groot aantal schrijvers van pamfletten en tractaten naar voren. Deze talenten, die gevormd werden binnen de kamers, weerden zich zowel namens het collectief van hun kamers als op eigen kracht in de levendige publieke debatten die de Nederlanden kenden. De Leidse Van Simpel was zo iemand, hij gebruikte zijn rederijkers- | |
[pagina 30]
| |
vaardigheden om het optreden van enkele publieke figuren aan de schandpaal te nagelen. Daarmee stimuleerde hij op lokaal niveau een klein debat over zijn goed recht een beledigende tekst te produceren. Gezien de reactie van de beledigde partij had zijn tekst lokaal stof doen opwaaien. Rederijkers als Van Simpel wisten dat hun publieke spreken aan regels gebonden was, en dat het verbreken of oprekken van die regels tot sancties kon leiden. Abstract - There is still relatively little information on the daily routine of rhetorical education. The same applies to the weekly training in rhetoric which over two hundred Chambers of Rhetoric offered their members from the 15th to the 18th century, in the towns and larger villages of the (south-western part of) the early modern Netherlands. It is not usual to relate the literary activities of the Chambers of Rhetoric to the classical rhetoric of the trivium. Regular routine in the Chambers, however, had a pedagogical function, in theory as well as in practice. In their meetings and in public performances (of drama and poetry) members - who in majority came from modest backgrounds - trained themselves in conversation, discussion, and in methods of public performance and communication. Much attention was devoted to eloquence and vocabulary as well as to the development of gentlemanly behaviour. This stimulated a vivid culture of conversation and ensured that public performances were to proceed in professional dignity. Chambers of Rhetoric created rules for the usage of language, which were meant to avoid insults, cursing and mockery among fellow Rhetoricians. Chambers stimulated the correct meeting manners, like asking for the chairman's permission to speak or the duty to listen politely when a fellow member was talking, without interrupting him. These rules furthered concentration on the rhetorical exercises. They helped Rhetoricians - in the competitive atmosphere of Chamber's meetings - to master their own sense of honour and to consider that of others. Chambers of Rhetoric promoted crucial abilities for a fruitful communicative performance in social and public life. During the 15th, 16th and 17th centuries these literary institutions provided a social, communicative and intellectual education to generations of young men from different backgrounds. Chambers were in fact vernacular Schools of Rhetoric training literate men of honour. |
|