De Zeventiende Eeuw. Jaargang 17
(2001)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Tronies toegeschreven aan Pieter Bruegel
| |
[pagina 175]
| |
te sien de schoonheydt in haere Tronien uyt-ghebeeldt, ende te-samen de Affectien, ende in-wendighe Herts-tochten van een lijdende Ghemoedt. [...] In welckers Tronie [Nicodemus] is een soodanigen Devote-wesen uytghedruckt, dat men de Passie, der veel-geleden pijnen, daer-in schijnt te sien: [...].Ga naar voetnoot3 Maria, Maria Magdalena en Nicodemus uiten gevoelens van verdriet. Op het linkerluik danst Herodiana voor Herodes. Zij vertoont boosaardigheid, een natuurlijke karaktertrek: ‘Hier siet men in de Trony een boose neygingh; [...]’.Ga naar voetnoot4 Op het rechterluik ziet men een beul met een oubollige tronie die de wreedheid eigen aan zijn aard tot uitdrukking brengt: Het vier onder den Ketel (die op een Trefter staet) schijnt brobbelende Olij op-te-iaeghen, t'er wijl eenighe Beulen om't Vier te stoken doende zijn, ende eenen met een Gaffel den mutsaert onder den ketel is douwende, in welcker, ou-bollighe, en versierighe Tronie men een natuerelijcke wreedtheydt, siet uyt-ghedruckt.Ga naar voetnoot5 Van Fornenbergh prijst de expressie van ‘het Ghemoeds, ofte Lijdens, inde Tronyen’.Ga naar voetnoot6 Expressie betreft enerzijds voorbijgaande gemoedsbewegingen of affecten als verdriet en smart en anderzijds duurzame karaktertrekken als boosaardigheid en wreedheid.Ga naar voetnoot7 De opzet van deze studie is de interpretatie van tweeënzeventig tronies toegeschreven aan Pieter Bruegel. In een ruimere samenhang is dit onderzoek ook een bijdrage tot een beter begrip van de notie ‘tronie’ als de karakteristieke weergave van het hoofd | |
[pagina 176]
| |
van een type. Dit is tevens een poging om dit soort tronies als een bijzondere werkcategorie of typus in schilder-, teken- en prentkunst nader te omschrijven. Deze studie impliceert ook een historische schets van deze werkvorm. | |
Tronies toegeschreven aan Pieter BruegelArnoldus Buchelius maakte in 1622 na zijn bezoek aan de verzameling van graveur en kalligraaf Cornelis Boissens in Leiden de volgende aantekening in zijn dagboek: ‘Noch teyckeningen ibidem gesien van Maubius, ende twee tronikens seer aerdigh in waterverwe van Lucas van Valckenborg, als Boissens meende, hoewel sij gedruckt sijn opden naeme van Bruegel’. Hij zag twee tronies in waterverf, mogelijk gouaches, door kunstkenner Boissens aan Lucas van Valckenborch toegeschreven. Prenten van deze tronies waren uitgegeven als werk van Pieter Bruegel. Wanneer Buchelius wat later bij Hieronymus de Bakkere de Jonge in Leiden deze prenten blijkbaar te zien kreeg, schreef hij: ‘Vidi apud eundem [de Bakkere] [...]. De oude tronikens in prent vuytgegaen ende diemen Bruegel toeschrijft, waer van ic twee principaele van waterverwe seer aerdich gesien hebbe bij Boyssens te Leyden, meende de selve Boyssens te sijn Joachim Patenier van Dinant’. De waterverftronies in het bezit van Boissens zouden het werk zijn van Patenier, zo luidt het nu.Ga naar voetnoot8 De prenten met tronies die Buchelius zag, zijn haast zeker de wellicht door Joannes en Lucas van Doetecum omstreeks 1564-1565 in Antwerpen voor een onbekende uitgever gegraveerde reeks hoofden naar ontwerpen toegeschreven aan Pieter Bruegel. Deze serie telt zesendertig bladen met tweeënzeventig paarsgewijs geschikte hoofden van boeren, boerinnen, drie moren en een wildeman. Dit betekent dat op de rectozijde van elk blad telkens twee hoofden voorkomen. Elk hoofd is gevat in een ovaalvormige omlijsting. De ontwerptekeningen zijn niet bewaard. De Leidse verzamelaar Johannes Thysius kleefde omstreeks 1650 deze reeks of de niet gedateerde editie van Claes Jansz. Visscher (voor 1652) ter afsluiting in zijn album Snaeckeryen van brugel en andere, een collectie merendeels humoristische en erotische genreprenten. In 1658 verscheen nog een derde editie: Toonneel des Wereldts Ontdeckende De Ongestuymigheden en Ydelheden in woorden ende wercken deser verdorvene Eeuw. Op-gepronckt met aerdige, en zin-rijcke Versen, benevens twee-en-tseventigh snaeckse Tronjen, getekent door den Konstigen Schilder P. Breu- | |
[pagina 177]
| |
Afb. 1. Toonneel des weereldts [...], Weesp, 1658, blad 1 (Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel, Prentenkabinet).
gel. En seer net in 't Coper ghesneden door C.J. Visscher. Gedruckt tot Weesp, by Albert Elias van Panhuysen, woonende in de Marcus-straet. Anno 1658 (afb. 1). In deze uitgave is in hoogdruk boven ieder hoofd een schertsnaam aangebracht. Op de versozijde van het blad tegenover het corresponderende koppel tronies staan telkens twee zesregelige gedichten, een gedicht per hoofd.Ga naar voetnoot9 Over deze schertsnamen en gedichten later meer. Het is wel be- | |
[pagina 178]
| |
Afb. 2. Verscheijde aardige boeren en boerinnen [...], 1642, blad 1 (Copyright Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel, Prentenkabinet).
langrijk dat in deze verzen het auteurschap van Bruegel tweemaal wordt bevestigd (blad 5vo, 35vo). In 1642 was al een spiegelbeeldige selectie van twaalf platen met vierentwintig hoofden in ovalen op de markt gebracht, initieel gesigneerd ‘p. Breugel Inventor’ ‘A. Brower in. et fec.’ Deze uitgave verscheen vier jaar na Brouwers dood samen met vijf prenten van Hendrick Hondius, onder andere ‘De twee doedelzakspelers’ en ‘De epileptici van Molenbeek’ naar tekeningen van Bruegel (afb. 2). Clemendt de Jonge publiceerde de reeks zonder de naam van Brouwer. Frederik de Wit verzorgde de editie als Verscheijde aardige boeren en boerinnen, door A. Brouwer en P. Breugel.Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 179]
| |
Fysionomie en de paarsgewijze juxtapositie van troniesEr bestaat eensgezindheid over de indruk die deze ‘snaakse tronies’ of ‘snakerijen’ maken. In de kunsthistorische literatuur worden de hoofden bestempeld als ‘expressions diverses’ en ‘physiognomies très caractérisées’,Ga naar voetnoot11 ‘Karikaturen’,Ga naar voetnoot12 ‘Charakterfiguren’ en ‘Charakterköpfe’.Ga naar voetnoot13 Verder zijn de wezenstrekken van de hoofden ‘so dass sich ihre geistlose Triebhaftigkeit zugleich erschrickend und amüsierend offenbart’. Opmerkelijk zijn verder de ‘gespannte Komposition, humorvolle Einstellung und karikaturhaft lebendige Ausdruckskraft’.Ga naar voetnoot14 Dit eenparige oordeel is een aanzet tot nader onderzoek. Karikaturen in de strikte betekenis van het woord zijn deze tronies niet. De ‘caricatura’, het overdreven weergeven van de kenmerkende gelaatstrekken van historische personen, van individuen, zijn immers een vondst van Annibale en Agostino Carracci in Bologna rond 1600.Ga naar voetnoot15 Wel kunnen de tronies het best omschreven worden als types met karaktervolle gelaatsexpressies en bijgevolg als fysionomische studies. De fysionomist leert uit de observatie van het uiterlijk, de lichaamshouding en -beweging, de kleding, vooral de kenmerken van het hoofd het eerder duurzame karakter en de meer vluchtige gevoelens of hartstochten kennen. Elke tronie vertoont de expressie van een karakter of een aard; elke tronie is de uitdrukking van passies of gemoedsbewegingen. De aan Bruegel toegeschreven tronies zouden dan getuigen van zijn belangstelling voor de fysionomie en expressie. De verdwenen originele tekeningen waren in deze zin misschien wel fysionomische studies ter voorbereiding van de grote geschilderde boerentaferelen omstreeks 1566-1568.Ga naar voetnoot16 Dit spoor opent zeker perspectieven om deze tronies beter in kaart te brengen. Enkele hoofden van De boerenkermis en De boerenbruiloft (Wenen, Kunsthistorisches Mu- | |
[pagina 180]
| |
Afb. 3. Johannes ab Indagine, Chyromantia. Ende dit boec leert van drie naturlike consten als Chiromantia, Astrologia naturalis, Phisiognomia, Antwerpen, Jan Roelants, 1554 (Antwerpen, Stadsbibliotheek).
seum) zijn vergeleken met sommige houtsneden die de oudste geïllustreerde fysionomische verhandelingen illustreren, het tractaat van Johannes ab Indagine, Introductiones apotelesmaticae elegantes, in chyromantiam, physiognomiam, astrologiam naturalem, complexiones hominum, naturas planetarum (1522) (afb. 3) en het werk van Bartholomaeus Cocles, Physiognomiae & Chiromantiae compendium (1534) (afb. 4). Deze vergelijkingen zijn echter te oppervlakkig.Ga naar voetnoot17 De Nederlandse vertaling van ab Indagines werk die in Antwer- | |
[pagina 181]
| |
Afb. 4. Bartholomeus Cocles, Physiognomiae & Chironmantiae compendium, apud Ioannem Albrecht Argentorati, 1534 (Heverlee,Abdij van 't Park).
pen verscheen (1554),Ga naar voetnoot18 maakte nog gebruik van de oorspronkelijke eenvoudige houtsneden die te schematisch waren om Bruegel te helpen bij zijn geslaagde natuurobservatie. Hoe dan de fysionomie in verband brengen met de prentenreeksen op naam van Bruegel? De personages op de boerenbruilofttaferelen van de Verbeeck-groep bieden een aanknopingspunt. Zij zijn meestal fysiek lelijk of misvormd. Hun dikwijls buitenmaatse, dikke of magere gezichten vertonen een idiote grijns, een stompzinnige expressie of | |
[pagina 182]
| |
een grimas. Deze lui roepen, loensen of gluren. Velen gedragen zich onhandig of zijn lam of gebocheld. Zulke personages komen ook voor op andere werken van de schilders Verbeeck. Hun overdreven tekorten, gebreken en fysische misvormingen werden om komisch-satirische redenen uitgebreid getoond. Dit was de manier om het moreel slechte karakter van de protagonisten voor te stellen. De grondslag van deze voorstellingswijze was de eigentijdse fysionomie. De fysisch misvormde boer is lelijk, gedraagt zich onmatig, is daarom verwerpelijk en tegelijkertijd voorwerp van lach en spot.Ga naar voetnoot19 De esthetiek van het lelijke en een verwerpelijke ethiek zijn deterministisch met elkaar verweven. Zoals bekend sluit Bruegels boereniconografie aan bij deze van de schilders Verbeeck. Wel is het zo dat Bruegel ‘deformitas’ en ‘turpitudo’, het overdreven misvormde en het lelijke sterk afzwakte, zeker in zijn schilderijen De boerenkermis en De boerenbruiloft. Hij bracht de fysionomie van de boer meer in overeenstemming met directe natuurobservatie en met een blijkbaar mildere komiciteit. Verder zijn er de meestal halflijfse figuren in het werk van Quinten Metsijs, zijn zoon Jan Massys, Pieter Huys en Jan Sanders van Hemessen. Het gaat om figuren in schilderijen met als thema's ‘De oude verliefden’, ‘De ongelijke liefde’, ‘Het vrolijk gezelschap’, ‘De doedelzakspeler en zijn vrouw’ en ‘De verloren zoon’.Ga naar voetnoot20 Tot deze groep behoren ook de halflijfse figuren in schilderijen als ‘De belastingpachters’, ‘De geldwisselaars’ en ‘Het advocatenkantoor’ van Jan Massys, Marinus van Reymerswaele en Jan Sanders van Hemessen.Ga naar voetnoot21 Deze personages zijn minder grotesk dan deze van de schilders Verbeeck, maar gebaren, houdingen en grimassen getuigen van een bijzondere aandacht voor de fysionomie. In de Doetecum/Visscher-reeks toegeschreven aan Bruegel toont elk blad een paarsgewijze juxtapositie van twee hoofden. Telkens gaat het om de hoofden van een man en een vrouw, slechts een keer van twee mannen (blad 3). Deze tronies zijn in driekwart, uitzonderlijk ook in profiel en in vooraanzicht weergegeven.Ga naar voetnoot22 Dit schema is in al zijn eenvoud een belangrijk kenmerk. Deze schikking verklaart misschien waarom Boissens twee tronies in zijn collectie had.Ga naar voetnoot23 Vier tronies toegeschreven aan Pieter Bruegel, o.a. ‘Een gaper’, bevonden zich in het sterfhuis van Rubens (1640). De nrs 195-196 vormden blijkbaar een paar: ‘Twee klyne tronien in schuynsrondekens, door den ouden | |
[pagina 183]
| |
Breugel. Deux petits visages en rondeaux, du vieux Breugel’.Ga naar voetnoot24 In 1658 signaleerde Alexander van Fornenbergh twee kluchtig lelijke tronies, een man en een vrouw, door Quinten Metsijs in het bezit van de Aalster burgemeester Smidts: ‘Van hem sijn oock eenighe ouw-bollighe Monstreuse Tronyen te sien, Mans en Vrouwen, waer-van daer twee waren, by d'Heer Borgher-meester Smidts tot Aelst’. Ook in dit geval ligt een paarsgewijze schikking voor de hand, zoals het geval was met De Oude Vrouw (Londen, National Gallery) naar een tekening van Leonardo en De Oude Man (New York, part. verz.).Ga naar voetnoot25 De elf ruwe houtsneden van Hans Wechtlin in de eerste geïllustreerde verhandeling over fysionomie, ab Indagines Introductiones apotelesmaticae elegantes, tonen eveneens paarsgewijs, antithetisch en contrastrijk telkens twee hoofden, meestal in profiel. Zij maakten de fysionomie voor iedereen aanschouwelijk. De illustrator van Cocles' compendium, wellicht Hans Weiditz, gebruikte hetzelfde illustratieschema, zodat ook hij door contrastwerking de specifieke gelaatsdelen van achtentwintig hoofden die in de tekst gekoppeld worden aan karaktereigenschappen, kon verbeelden. Slechts een hoofd is in dit compendium afzonderlijk afgedrukt. Het schema van de paarsgewijze juxtapositie der hoofden werd later ook overgenomen door Giambattista della Porta (1586).Ga naar voetnoot26 De overeenkomst tussen het schema van de houtsneden van Wechtlin en Weiditz en sommige van Leonardo da Vinci's fysionomische tekeningen is zo opvallend, dat men met reden aanneemt dat de oudste geïllustreerde fysionomische verhandelingen dit illustratieschema ontleenden aan het voorbeeld van Leonardo. Leonardo, die drie jaar voor ab Indagines publicatie overleed, confronteerde in sommige van zijn fysionomische tekeningen namelijk ook koppels met contrasterende fysionomische karakteristieken, zodat hij de kijker met des te meer nadruk de natuurlijke verscheidenheid of ‘varietas’ ter overweging kon tonen.Ga naar voetnoot27 Betekent dit nu dat het beeldschema van de tronies toegeschreven aan Bruegel schatplichtig is aan de fysionomische illustraties in de boeken van ab Indagine of van Co- | |
[pagina 184]
| |
Afb. 5. Amigo Aspertini (?) naar Leonardo da Vinci, ‘Grotesk koppel met een koppelares’ (Londe, © British Museum, Department of Prints and Drawings).
Afb. 6. Agostino Veneziano (Agostino dei Musi) naar Amigo Aspertino, ‘Grotesk koppel met een koppelares’ (Londen, Warburg Institute).
| |
[pagina 185]
| |
Afb. 7. Hieronymus Cock naar Agostino Veneziano, ‘Grotesk koppel met een koppelares’ (Wenen, Albertina).
cles? Dit is niet absoluut uit te sluiten, maar wel erg twijfelachtig. Bruegel kan op een meer voor de hand liggende manier kennis gemaakt hebben met fysionomische modellen van het voornoemde type, namelijk rechtstreeks of onrechtstreeks met het werk van Leonardo zelf. Metsijs kende zeker enkele fysionomische tekeningen van of naar Leonardo. Hij ontleende aan hem ook de paarsgewijze koppeling van mans- en vrouwentronie, getuige de twee schilderijen De oude vrouw en De oude man die hij als pendants concipieerde.Ga naar voetnoot28 De invloed van Metsijs op zijn zoon Jan Massys en op het werk | |
[pagina 186]
| |
van Huys, Van Reymerswaele en Sanders van Hemessen is manifest. Sommige van Leonardo's tekeningen of gravures naar deze tekeningen waren bekend in het Antwerpse milieu van prentenuitgevers. Hieronymus Cock, de belangrijkste uitgever van Bruegels prentenontwerpen, publiceerde wellicht in de jaren '50 een spiegelbeeldige versie van een gravure van Agostino Veneziano (Agostino dei Musi) met een oud paar en een koppelares naar een tekening uit de omgeving van Leonardo (1516) (afb. 5, 6, 7).Ga naar voetnoot29 In de nagelaten goederen van Volcxken Diericx, de weduwe van Cock, werd een koperplaat als volgt omschreven: ‘Een coperen plaetken van eenen Pleysant ende twee Oude Wyffs’ (1 maart 1601).Ga naar voetnoot30 Omdat deze omschrijving aansluit bij de iconografie en het onderschrift van de prent is de veronderstelling gewettigd dat het de koperplaat van de bekende prent betrof. Hans Liefrinck, die ook prenten naar ontwerpen van Bruegel uitgaf, ontleende niet alleen sommige hoofden aan de fysionomische studies van Leonardo (afb. 8, 9), maar hij nam ook diens compositieschema over, inclusief het contrast van tegengestelde fysionomische kenmerken. Zijn editie van twee prenten met elk twee paar hoofden van grijsaards en een moor toont de tronies in driekwart of in profiel (afb. 10, 11).Ga naar voetnoot31 Bruegel leerde de paarsgewijze juxtapositie van de tronies van vooral oude man- | |
[pagina 187]
| |
Afb. 8. Francesco Melzi naar Leonardo da Vinci, ‘Vier groteske hoofden’ met een karikatuur van Dante (Windsor, Royal Library. The Royal Collection ©2001, Her Majesty Queen Elisabeth II).
Afb. 9. Francesco Melzi naar Leonardo da Vinci, ‘Een lelijke oude vrouw’ (Windsor, Royal Library The Royal Collection © 2001, Her Majesty Queen Elisabeth II).
| |
[pagina 188]
| |
Afb. 10. Hans Liefrinck naar Leonardo da Vinci, ‘Viergroteske hoofden Sordida...’ (Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen).
nen en vrouwen dus zeer waarschijnlijk kennen dankzij Leonardo's tekeningen of dankzij schilderijen of prenten naar deze tekeningen, zoals de schilderijen van Metsijs en de prenten van Veneziano of van zijn uitgevers Cock en Liefrinck. Overigens moet worden opgemerkt dat Veneziano niet de enige Italiaanse prentenmaker was, die zich van dit beeldschema bediende. Eind vijftiende- begin zestiende eeuw circuleerde de houtsnede ‘De Moor en de Morin’, twee tronies in profiel.Ga naar voetnoot32 | |
[pagina 189]
| |
Afb. 11. Hans Liefrinck naar Leonardo da Vinci, ‘Vier Groteske Hoofden Deformes...’ (Stedelijk Prentenkabinet Antwerpen).
(afb. 12a-b) Martino Rota publiceerde duidelijk onder invloed van Leonardo een blad met acht grotesk lelijke hoofden in profiel. Zes van deze hoofden zijn als contrastrijke paren, telkens een godin en een god, aan elkaar gekoppeld, bijvoorbeeld ‘La divina Venere’ en ‘Il bello Adonis’ (voor 1583) (afb. 13).Ga naar voetnoot33 Deze tronies zijn een satire op de cultus van de antieke schoonheid. Antonio Tempesta gebruikte dit beeldschema nog voor zijn groteske reeks Twaalf beroemde Romeinse Helden en Heldinnen (voor 1640) (afb. 14).Ga naar voetnoot34 De antithese van koppels bleef behouden in de zeventiende-, achttiende- en zelfs ne- | |
[pagina 190]
| |
Afb. 12a-b. Anoniem, zestiende eeuw (Italië), ‘De Moor en de Morin’ (Milaan, Civica Raccolta delle Stampe Achille Bertarelli).
gentiende-eeuwse tekeningen en prenten van groteske hoofden naar Leonardo.Ga naar voetnoot35 De invloed die is uitgegaan van Leonardo's groteske hoofden moet belangrijk zijn geweest. Onder anderen Metsijs, Cock en Liefrinck ontleenden groteske hoofden aan | |
[pagina 191]
| |
Afb. 13. Martino Rota, ‘Groteske hoofden’ (Firenze, Gabinetto Disegni e Stampe degli Uffizi).
Afb. 14. Antonio Tempesta, ‘Il bello Narciso - La belissima Diana - Twaalf beroemde Romeinse Helden en Heldinnen’ (Parijs, cliché Bibliothèque Nationale de France).
| |
[pagina 192]
| |
zijn werk. Bruegel gebruikte zoals Leonardo, Metsijs, Cock en Liefrinck en later ook Rota en Tempesta de paarsgewijze juxtapositie, maar zo dat de contrastwerking van de fysionomische kenmerken minder nadrukkelijk is en de tronies meer levensnabij lijken. Zijn hoofden zijn niet grotesk, maar blijven binnen de grenzen van de waarschijnlijkheid en zijn overtuigende fysionomische studies. Eens te meer blijkt het vermeende belang van de illustraties in de boeken van ab Indagine en Cocles voor De boerenkermis en De boerenbruiloft van Bruegel in het licht van dit alles wel erg relatief. De paarsgewijze juxtapositie van tronies verschafte Bruegel een schema om hoofden systematisch te observeren in een poging hun wezen tot expressie te brengen. De prentenreeks toegeschreven aan Van Doetecum en de latere uitgaven zijn dan het resultaat van ‘naer 't leven’ getekende tronies. Dit moeten tekeningen geweest zijn met autonome kwaliteiten, onafhankelijk van de vraag of zij ook oefenmateriaal vormden ter voorbereiding van schilderijen als De boerenkermis en De boerenbruiloft. Slechts zo worden ook de fysionomieën van zwarten en van een wilde betekenisvol (bladen 34-35). Hun aangezicht, gelaatskleur, kapsel en haartooi golden als karakteristiek.Ga naar voetnoot36 De ontwerper van de Doetecum-prentenreeks modelleerde de fysionomie van de boeren in vergelijking met deze van de schilders Verbeeck op een meer natuurgetrouwe en komische wijze. De bekende anekdote over Bruegel die met zijn vriend Hans Franckert als boer vermomd boerenfeesten en- bruiloften zou hebben bezocht om de deelnemers te kunnen observeren, krijgt zo meer betekenis. Deze anekdote getuigt dan van Bruegels fysionomische interesse die hem in staat stelde de boer met een afstandelijke en superieure, stedelijk burgerlijke blik waar te nemen.Ga naar voetnoot37 Hij observeerde het wezen, karakteristiek geachte bezigheden, gelaatskleur en kleding: Hier hadde Brueghel zijn vermaeck, dat wesen der Boeren, in eten, drincken, dansen, springen, vryagien, en ander kodden te sien, welck dingen hy dan seer cluchtigh en aerdigh wist met den verwen nae te bootsen, [...]. Dese Boeren en Boerinnen op zijn kempsche en anders wist hy oock seer eyghentlijck te cleeden, en dat Boerigh dom wesen seer natuerlijck aen te wijsen, in dansen, gaen, en staen, oft ander actien. [...] een Boeren Bruyloft van Oly-verwe, die seer aerdigh is, alwaer men siet der Boeren tronien en naeckten, gheel en bruyn, als van de Son verbrandt, en leelijck van huydt wesende, den Stee-luyden niet ghelijckende. [...] een Boeren Kermis, en Bruyloft, daer veel drollighe bootsen in zijn te sien, en t' rechte wesen der Boeren: onder ander, daer sy de Bruydt begiften, is eenen ouden Boer, hebbende t' buydelken aen den hals, en is doende met in zijn handt t' gheldt te passen, [...].Ga naar voetnoot38 Nog een opmerking in dit verband. Het is opvallend hoe kunstenaars zoals Leonardo, Metsijs en zijn navolgers, Bruegel en later nog vele zeventiende-eeuwse kunstenaars zoals Abraham Bloemaert gefascineerd waren door de fysionomie van ouderen.Ga naar voetnoot39 Hun | |
[pagina 193]
| |
fysionomische interesse was in die zin eenzijdig. In de Doetecum/Visscher- prentenreeks komen slechts vijf adolescenten voor: de drie moren en het gelaat van de man en de vrouw op blad 25. Hun gezicht is nog niet gegroefd door zorg, ziekte en ouderdom. | |
Observeren en grimassen makenTerug naar de anekdote over Bruegels bezoek aan boerenfeesten. Leonardo gaf al de raad de fysionomie te bestuderen zonder dat de betrokkenen er zich van bewust waren. Hij liet zijn leerlingen ter voorbereiding van een gepland schilderij met boeren een festijn organiseren. De gepaste modellen bracht hij met grappen aan het lachen om zijn fysionomisch onderzoek beter te kunnen voeren. Hun reacties en expressie tekende hij na hun vertrek alsof ze hem nog voor ogen stonden.Ga naar voetnoot40 Franz Joseph Gall beschreef nog rond 1800 de werkwijze voor zijn frenologisch onderzoek in verwante termen. Bij hem thuis bracht hij zijn simpele proefpersonen samen. Met wat geld, wijn en bier won hij het vertrouwen van huurkoetsiers en loopjongens. Een keer aan de praat geraakt, leidde hij het karakter van de betrokkenen af uit hun verhalen. Dan kon hij zijn craniologische opmetingen beginnen.Ga naar voetnoot41 Leonardo, Bruegel en Gall verwerven zo een plaats in | |
[pagina 194]
| |
de geschiedenis van een afstandelijke observatie van de mens, een manier van kijken waarvoor de fysionomie hun het denk- en werkkader verschafte. Dat dit denken beperkt bleef door het determinisme eigen aan de fysionomische leer - met name de niet in vraag gestelde relatie tussen esthetische en ethische categorieën - is duidelijk. Dit mag ten overvloede blijken uit wat Samuel Van Hoogstraeten schrijft: Wilt gy een onverstandich mensche, onleerzaem, en van schelmachtigen en verradersen aert, onkuis en lichtvaerdich, jae van alle ondeugden samengezet, te bert brengen, zoo schildert een groven dikkop, met hair, als zwijneborstels, met groote scheeloogen, met hangende wangen, met een breed ingebogen neus, met omgekrulde dikke lippen, met zwarte tanden, voor en achter gebult, korte dikke kromme beenen, of ten minsten mank gaende; en laet dan vry een Physiognomus uw meening spellen, ik wedde dat hy zeggen zal, dat gy 't rechte wit getroffen hebt. En nochtans wort Sokrates zoodanich beschreven, die door 't overwinnen van zijn wederwaerdige natuer, eyndlijk zoo ver gekomen is, dat hy door Apollos orakel, den wijsten onder alle menschen is genoemt geworden. Dat dan Sokrates, Esopus, en dergelijke, uit dezen konstregel worden uitgezondert; en ons ten prikkel dienen, om onze aengebore gebreeken ook te wederstaen.Ga naar voetnoot42 Zeventiende- en achttiende-eeuwse biografen prezen genreschilders nadrukkelijk om de natuurlijke weergave van het wezen of de wezenstrekken, het karakter of de aard, de (gemoeds-) beweging en de hartstocht. Hoe slaagden zij daarin? Volgens dit literaire bronnenmateriaal precies door de handelingen, de kleding en vooral de tronies, inbegrepen de gelaatskleur, overtuigend, komisch natuurgetrouw weer te geven. Toetsen we deze informatie aan de fysionomische leer dan blijkt dat genreschilders stilzwijgend als fysionomisten werden gekenmerkt. Met dien verstande dat zij het gelaat opvatten als de spiegel van het wezen of het karakter, van blijvende karakteriële eigenschappen, en als spiegel van voorbijgaande gevoelens, gemoedsbewegingen, affecten, hartstochten of passies (zie de bijlage). Ook al is deze literatuur postuum aan de levens van de betrokken kunstenaars, toch releveert ze twee artistieke procédé's die deze schilders gebruikten. De eerste manier van werken wordt aanbevolen door Leonardo: observeer boeren, bedelaars, kortom lui verstoken van ‘civilitas’; doe dit zonder dat ze er zich van bewust zijn; maak rake schetsen en werk deze dan later in het atelier uit, zodat ze eventueel in schilderijen kunnen verwerkt worden. Het is deze werkwijze waarin Bruegel zich bekwaamde (bijlage, doc. 1). Dit behoorde naar verluid ook tot de praxis van Brouwer. Hij schetste soldaten tijdens hun kaartspel, prentte hun fysionomie in zijn geheugen en voltooide zijn schilde- | |
[pagina 195]
| |
rij enkele dagen later (bijlage, doc. 5).Ga naar voetnoot43 Philips Wouwermans en Jan Steen bekwamen volgens hun biograaf Arnold Houbraken op die manier ‘een sprekende gelijkenis’ (bijlage, doc. 7, 8).Ga naar voetnoot44 Johann Caspar Lavater zou later in zijn commentaar bij een portret van Steen, zonder deze echter bij naam te noemen, beweren dat dit portret een sprekende gelijkenis was; de voornaamste fysionomische onderdelen van het gelaat zouden hem duidelijk maken dat dit een natuurlijk getalenteerde schilder was: Al dat in dit gelaat is, toont den geboorenen, door de hand der natuur onmiddelyk gevormden kunstenaar. Voorhoofd en oog en neus en mond en kin - het hair zelf - ieder alleen ware spreekend! - Hoe spreekend alles te samen in deeze overeenstemming! Het oog in 't byzonder mogt ik een specificum voor het kunstuitdruksel, een cyfer der kunstvaardigheid noemen.Ga naar voetnoot45 Het tweede procédé is overgeleverd in de levens van Joos van Craesbeeck, Abraham Diepraam en Egbert van Heemskerck. Zij trokken grimassen in een spiegel om de extreme variatie van hun fysionomische expressies te observeren en te imiteren (bijlage, doc. 3, 9, 13).Ga naar voetnoot46 Deze manier van werken leidde bij Diepraam niet tot de zo gewenste verscheidenheid, maar slechts tot het hernemen van stereotiepe fysionomieën: ‘[...] ook ziet men dat de meeste tronietjes op zijn konststukjes een groote overeenkomst hebben met malkanderen’. Bekend is dat Frans van Mieris de Oude voor een beperkte reeks schilderijtjes met luimige karakters zijn eigen voorkomen als uitganspunt koos.Ga naar voetnoot47 Het | |
[pagina 196]
| |
gebruik van een spiegel als instrument voor de studie van de hartstochten werd alleszins aanbevolen door Van Hoogstraeten. Volgens hem moet de schilder zich bij de weergave van de hartstochten vooral oefenen door zich in een spiegel te observeren: Wilmen nu eer inleggen in dit alleredelste deel der konst, zoo moetmen zich zelven geheel in een toneelspeeler hervormen. Ten is niet genoeg, datmen flaeuwelijk een Historye kenbaer make, Demosthenes was niet ongeleerder als anders, toen hem het volk walgelijk den rug toe keerde: maer sedert Satyrus hem Euripides en Sophokles vaerzen met beeter toonen en bevallijker bewegingen had voorgezeyt, en hy hem zelven met een half geschooren hooft somtijts drie maenden opgesloten, en geheel den komediant leeren nabootsen hadde, sedert, zeg ik, hoordemen hem als een orakel der welsprekentheit. Dezelve baet zalmen ook in 't uitbeelden van diens hartstochten, die gy voorhebt, bevinden, voornaemlijk voor een spiegel, om te gelijk vertooner en aenschouwer te zijn. Maar hier is een Poëtische geest van noode, om een ieders ampt zich wel voor te stellen. Die deeze niet en gevoelt, tree vry te rugge; want hy en zal de zaek niet machtich zijn; ten waer hem eenich Godt of Poëet de hulpige hand bood. Het gelaet des aengezichts wort wel te recht den spiegel van het hart genoemt; [...].Ga naar voetnoot48 Het loont de moeite hier een vergelijking te maken met het procédé van Franz-Xaver Messerschmidt. Eenzaam en geestesziek werkte de beeldhouwer enkele jaren voor zijn dood (1783) in Bratislava aan zijn postuum als ‘Charakterköpfe’ bestempelde hoofden (afb. 15). De schrijver Friedrich Nicolai slaagde erin het vertrouwen van de geesteszieke kunstenaar, die zich achtervolgd wist door de jaloerse geest der proportie, te winnen en werd zo een zeldzame ooggetuige. De geest der proportie bezorgde Messerschmidt pijn in verschillende lichaamsdelen. Omdat de beeldhouwer beweerde op de hoogte te zijn van de mysterieuze relaties tussen bepaalde lichaamsdelen en sommige delen van het gelaat, kneep hij zichzelf hier en daar en trok dan de gepaste grimas voor de spiegel om zo de kracht van de boze geest te breken. Over de arbeid aan het eenenzestigste hoofd van de vierenzestigdelige reeks bericht Nicolai: ‘Er sah dabey jede halbe Minute in den Spiegel, und machte mit grösster Genauigkeit die Grimasse, die er brauchte’. Zijn sommige ‘Charakterköpfe’ dan zelfportretten? Hoe verhouden deze ‘Charakterköpfe’ zich tot de Physiognomische Fragmente zur Beförderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe van Lavater (1775-1778) en zijn meest scherpzinnige criticus Georg Christoph Lichtenberg? Experimenteerde Messerschmidt soms, conform sommige middenachttiende-eeuwse theorieën, met extreme spierbewegingen als schrikwekkende demonstratie van de uiterste mogelijkheden van de deformatie van het menselijke gelaat? Messerschmidt wees alvast met de meest extreme grimassen van zijn ‘Schnabelköpfe’ de classicistische stijl van zijn vroegere portretbustes af. Hij verbande zijn hallucinaties door deze om te zetten in apotropaeïsche beelden. Wou Messerschmidt met zijn ‘Charakterköpfe’ ook zijn medemensen bezweren of treffen? Hijzelf bespotte de menselijke verhoudingen en conventies alleszins. Deze houding is vanuit zijn geïsoleerde positie - ziek, afgewezen, vernederd, achtervolgd en eenzaam - verklaarbaar. Zijn achterdochtig en spottend gemoed was misschien het fundament van het grotesk-komische karakter van de reeks. Het rade- | |
[pagina 197]
| |
Afb. 15. Franz-Xaver Messerschmidt, ‘Die Einfalt im höchsten Grade’ - Charakterköpfe (nr 9), 1770-1783, bruin albast, 41,3 cm. (Historisches Museum der Stadt Wien).
loos zoeken naar een interpretatie en de sensatiezucht opgeroepen door de vreemde grimassen leidden postuum zelfs tot een wel erg merkwaardige opstelling. In 1812 werden wasafgietsels van de hoofden, in natuurlijke kleuren beschilderd en als poppen aangekleed, als ‘sprekende beelden’ opgevoerd in een toneelkraam op het Prater in Wenen.Ga naar voetnoot49 Bekwaamden schilders zich voor de spiegel als toneelspelers in de weergave van de hartstochten tot zij ‘een sprekende gelijkenis’ bereikten, dan doken de ‘Charakterköpfe’ van Messerschmidt postuum als ‘sprekende beelden’ op in een gemakkelijk toegankelijk en goedkoop soort toneelamusement.
(wordt vervolgd) | |
[pagina 198]
| |
Abstract - It is assumed that in 1564 or 1565, Joannes and Lucas van Doetecum may have engraved seventy-two heads formerly attributed to Pieter Bruegel. This series, which was still being reprinted in the seventeenth century, forms the cornerstone of a study that aims at a better understanding of the notion ‘tronie’, i.e. the characteristic representation of the head of a certain type. This study also attempts to interpret this kind of heads as a specific ‘typus’ in painting, drawing and graphics. This implies a historic sketch of this ‘typus’. | |
BijlageTronies, fysionomie en expressie in zeventiende- en achttiende-eeuwse biografieën van genrekunstenaars
1. Karel van Mander, Het Schilder-boeck waer in voor eerst de leerlustighe Ieught den grondt der Edel Vry Schilderconst in verscheyden deelen wort voorghedraghen. Daer nae in dry deelen t' leven der vermaerde doorluchtige Schilders der ouden, en nieuwen tijds [...], Haarlem 1604. Met desen Franckert gingh Brueghel dickwils buyten by den Boeren, ter Kermis, en ter Bruyloft, vercleedt in Boeren cleeren, en gaven giften als ander, versierende van Bruydts oft Bruydgoms bestandt oft volck te wesen. Hier hadde Brueghel zijn vermaeck, dat wesen der Boeren, in eten, drincken, dansen, springen, vryagien, en ander kodden te sien, welck dingen hy dan seer cluchtigh en aerdigh wist met den verwen nae te bootsen, soo wel in Water als Oly-verwe, want hy van beyden seer uytnemende was van handelinghe. Dese Boeren en Boerinnen op zijn kempsche en anders wist hy oock seer eyghentlijck te cleeden, en dat Boerigh dom wesen seer natuerlijck aen te wijsen, in dansen, gaen, en staen, oft ander actien. [...] Daer is oock t'Amsterdam tot den Const-liefdigen Sr. Herman Pilgrims, een Boeren Bruyloft van Oly-verwe, die seer aerdigh is, alwaer men siet der Boeren tronien en naeckten, gheel en bruyn, als van de Son verbrandt, en leelijck van huydt wesende, den Steeluyden niet ghelijckende. [...] Daer zijn oock te sien twee doecken van Water-verwe, by den Constliefdighen Heer Willem Iacobsz by de nieuw Kerck t'Amsterdam, wesende een Boeren Kermis, en Bruyloft, daer veel drollighe bootsen in zijn te sien, en t'rechte wesen der Boeren: onder ander, daer sy de Bruydt begiften, is eenen ouden Boer, hebbende t'buydelken aen den hals, en is doende met in zijn handt t'gheldt te passen, en zijn seer uytnemende stucken.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 199]
| |
2. Alexander van Fornenbergh, Den Antwerpschen Protheus, ofte Cyclopshen Apelles; dat is; Het Leven, ende Konst-rijcke Daden, des Uyt-nemenden, ende Hoogh-beroemden, Mr. Quinten Matsys: Van Grof-Smidt, in Fyn-Schilder verandert [...], Antwerpen 1658. Nu het tweede Stucksken [van Quinten Metsijs] by d'Heer Stevens, in sijn Konst-kamer te sien, is eenen Wisselaer, hebbende voor hem ligghen eenen hoop Geldt, over den anderen uyt-ghestort, ende is soo net ghedaen dat-men de Munten daer op bekennen kan; inde slincke handt houwt hy een Schaeltjen weghende eenigh Goudt, ende schijnt met de rechter handt veerdigh, om daer weer een ander in te leggen: t'schijnt datmen in sijn Tronie siet eenen besigen yver, met een gierigheyt t'samen gemenght. Neven hem staet sijn Vrouwe, soet-wesigh van Aensicht, vremt gehult, [...]. Ick, hebbe van hem [Quinten Metsijs] ghehadt een borst-stucksken, Tronien soo groot als 't leven, wesende eenen ouden Verliefden, die (met een grenickende wesen) een jongh Meysken een ghesloten ghevulde borse met Geldt laet sien, welck hy seer sorgh-vuldigh tusschen beyd' sijn handen bewaert, ende schijnt te rugh te trecken, wijl het Meysken de snoeren ghevat heeft met de eene handt, ende met d'ander hem omhelsende, schijnt natuerlijck te lacchen. Hier saghmen de eygentlijcke inwendighe Passien, der weer-sijdsche begeerlijckheydt, uyt-wendigh inde Tronyen spelen; [...]. Van hem sijn oock eenighe ouw-bollighe Monstreuse Tronyen te sien, Mans en Vrouwen, waer-van daer twee waren, by d'Heer Borgher-meester Smidts tot Aelst. Oock tot Brussel eenighe Bedelaers naer 't leven, schijnende aen-dachtelijck te lesen, met Pater-nosters in de handt.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 200]
| |
3. Cornelis De Bie, Het Gulden Cabinet vande Edel Vry Schilder Const Inhoudende den Lof vande Vermarste Schilders, Architecten, Beldthouwers ende Plaetsnyders, van dese Eeuw, Antwerpen 1661-1662. Sulcken ende meer ander cluchtighe trecken heeft desen [Joos van] Craesbeeck in sijn leven uytghewerckt, en om datmen naer sijn doodt sou sien uyt de af-beldinghe van sijn wesen wat leven hy heeft gheleyt, emmers van wat conditie oft natuer hy is gheweest en heeft hy met geen beschrijf vande pen, maer met de pinceelen ghethoont in sijn poertret, daer hy sijn selven niet en flateert met schoonheydt, maer meer mismaeckt schilderde als hy in sijn selven was, sijnde somwijl gheschildert gapende, andermael spouwende oft maeckende eenighe grillen en treckinghen in't aensicht door het tongh-bijten vanden annijs, op eenen anderen tijt met een plaester op de een ooghe, [...].Ga naar voetnoot3 4. Arnold Houbraken, De Groote Schouburgh der Nederlantsche Konstschilders en Schilderessen. Waar van 'er veele met hunne Beeltenissen ten Tooneel verschynen, en hun Levensgedrag en Konstwerken beschreven worden: zynde een vervolg op het Schilderboek van K.v. Mander, 3 dln, Den Haag 1753 (editio princeps Amsterdam 1718-1721). Van [Adriaen van] Linschotens Konst sprekende, wist hy [Pieter van Ruiven] te zeggen, dat hy het voorval 't geen den Apostel Petrus met de dienstmeit des Hoogenpriesters is ontmoet, zoo natuurlyk had afgemaalt, en de gestalte des gemoets in de wezenstrekken zoo konstig verbeeld, dat zeker Predikant daar zulk een welgevallen in had, dat hy hem verzogt, ook het berouw van Petrus, tot een weergâ daar toe, op een ander doek te schilderen.Ga naar voetnoot4 5. Idem. Hy [Adriaen Brouwer] schilderde een gevegt tusschen Boeren en Soldaten, ontstaan (zoo 't scheen) uit het spelen met de kaart, waar van de bladen alzins over den grond verstrooit lagen. Hier slaat de een den anderen met een bierkan op den kop, daar leit 'er een op den grond geslagen, die de doodverf al gezet heeft, egter zig schynt te willen wreeken door zyn degen, welken hy tragt onder 't worstelen uit de scheê te trekken. Aan den anderen kant ziet m'er een in volle gramschap, met het mes in de vuist van zyn stoel opryzen, als wilde hy tusschen de kampioenen indringen. In 't verschiet ziet m'er een in allen haast met een tang in de hand den trap afkomen, enz. Alles was zoo natuurlyk naar den aart der hartstogten, in de wezenstrekken verbeeld, en zoo verwonderlyk vast geteekent, en los geschildert dat het wel tot een proefstuk van zyn Konst kon verstrek- | |
[pagina 201]
| |
ken.Ga naar voetnoot5 [...] Brouwer was niet traag om zig tot een begin te schikken, en 't geval wilde dat hem een voorwerp in 't oog kwam waar van hy zig bediende. Sommige Spanjaarden die zig om een hoek neerzetten om een kaartje te spelen, plaatsten zig juist zoo dat zy hem tot model verstrekten, van welke hy straks een affschetzing maakte, (den yver in 't spelen, en den ernst der wezenstrekken prente hy voorts in zyne gedagten) en voorts met de penceel aan 't werk in weinig dagen een konstig tafereel voltooide, waar in de Hertog groot gevallen had; om den ernst dien zy in 't speelen betoonden, en de natuurlyke verbeelde magere getaande Spaansche troonien. En inzonderheid om een die in 't verschiet zat te kakken, waar in het drukken, als wilde het zig niet gemakkelyk ontlasten, zoo natuurlyk en potsig vertoont was, dat men 't zelve zonder te lachen niet konde aanzien.Ga naar voetnoot6 6. Idem. Boere hutjes, keetjes, stalletjes, inzonderheid binnehuisjes, met al hun bouwvalligen huisraad. Herbergjes en kroegjes, met hun gantschen toestel, heeft hy [Adriaen van Ostade] zoodanig geestig en natuurlyk weten te verbeelden, als ooit iemant gedaan heeft. Als ook de beeltjes in hunne bekleeding, en allerhande bedryven, zoo natuurlyk boers en geestig, dat het om te verwonderen is, hoe hy 't heeft weten te bedenken. Met een woord, hy heeft het gantsche boere leven zoo natuurlyk door 't penceel, als L. Rotgans door de pen afgemaalt.Ga naar voetnoot7 7. Idem. Ik heb verbeeldingen van strooperyen en plunderingen van dorpen, en gehugten van hem [Philips Wouwermans] gezien, waar in de moedwil der soldaten, de schrik en bedeestheid der overrompelden, zoo natuurlyk, zelf in de wezens was waargenomen, dat de zelve schenen te spreken; dat een bewys is, dat hy alles met groote opmerkinge verrigt heeft: [...].Ga naar voetnoot8 8. Idem. Daar en tegen die [zoals Jan Steen] boertig van geest is, bedient zig van allerhande voorwerpen, dewyl dit behoort tot de regte bootsemakery, dat men alles even natuurlyk, zoo wel droefheid als vreugt, bedaartheid als toorn, met een woort, alle Lichaams bewegingen, en wezenstrekken, die uit de | |
[pagina 202]
| |
menigerhande gemoedsdriften ontspruiten, weet te verbeelden, en na te bootsen.Ga naar voetnoot9 [...] Ik kan niet voorbygaan te melden den inhoud van een groot stuk ('t geen lang aan myn huis gestaan hebbende, naderhand aan den Vorst van Wolfenbuttel verkogt is) waar in afgebeeld stond een Bruidegom en Bruid, twee oude Luiden en een Notaris. Deze beelden waren elk zoo natuurlyk in hunne verrigtingen afgebeeld, als of men 't zelve wezentlyk gebeuren zag. De oude luiden scheenen met den grootsten ernst hunne meening te beduiden aan de pleitvos, die met de pen op 't Papier, schryfree met aandagt toeluisterde. De Bruidegom stond (als ten uitersten hier over misnoegt) in een postuur, even of hy van spyt stond te stampvoeten, hoed, en trouwteeken tegens den gront geworpen, schouder en handen opgetrokken. Hy ziet zyn Bruid op zy aan, als of hy de schult daar van aan d' oude wilde wyten, en zig voor haar ontschuldigen; die daar by met de tranen op de wangen bedroeft staat te kyken. Dit alles was zoo klaar en duidelyk uit de wezenstrekken, als deGa naar voetnoot⋆ gesteltheid der Figuuren beelden, en andere omstandigheden te zien, als of 'er by geschreven waar geweest.Ga naar voetnoot10 [...] Terwyl ik van begraven melde, schiet my in gedagten de verbeelding van een Kwakers Lykstatie, zoo geestig en potsig van toestel, en de wezens zoo naargeestig verbeeld, of hy de modellen daar toe uit het Simpelhuis geleent had; zulks men het niet kon aanzien zonder lachen.Ga naar voetnoot11 9. Jacob Campo Weyerman, De Levens-Beschryvingen der Nederlandsche Konst-Schilders en Konst-Schilderessen, met een Uytbreyding over de Schilder-Konst der Ouden, 3 dln, Den Haag 1729 (dl 4, Dordrecht 1769). [...] en hy [een kunstkenner] wiert gewaar dat den Schilder [Abraham Diepraam] gestadiglijk zulke misselijke tronien trok als een bezeten Roomsche bedrieger, die overgooten wort met Wywater. Hy verbeelde zich dat Diepraam met hem spotte, en hy stont op het punt om hem met een handvol gevoelige vermaaning te beschenken, toen hy zag dat'er een stukje spiegelglas ter groote van een bakerschelling in zijn palet was vastgehegt, waar in hy zich gestadiglijk spiegelde, en aldus zijn eyge tronie in onderscheyde gelaatstrekken uytschilderde voor dronke boeren of voor vegtende | |
[pagina 203]
| |
pluggen: ook ziet men dat de meeste tronietjes op zijne konststukjes een groote overeenkomst hebben met malkanderen.Ga naar voetnoot12 10. Idem. Hy [Balthasar van den Bossche] schilderde doktooren, Barbierswinkels, gezelschappen van Heeren en Dames, ook Boerenwinkels, als van 's gelyken Kwakzalvers, Maskeraden, en alzulke aangenaame ordonnantien. Die voorwerpen schilderde hy konstiglyk en fix, en wist de hartstogten van zyne persoonaagien al vry natuurlyk uyt te drukken, en daar by den medicinaalen huysraad der respektieve Apotheekers en Dorpartsen zo vermaakelyk na te bootsen, dat het een lust was die konsttafereeltjes, (want hy schilderde kleyne beelden) te beschouwen.Ga naar voetnoot13 11. Idem. Hy [Jan Thomas van Kessel] tekende de boeren zo grappig, verbeelde derzelver hartstogten, kenbaar uyt derzelver tronien en gebaarden, zo natuurlijk, schilderde en koloreerde dezelven zo meesterlijk, benevens de daar toe behoorende bywerken, en dat alles uyt den geest en zuyvere eygen vinding en gedachten, dat men verbaast stont te kyken over de vroegrype konstvrugten van dat geestrijk aardmanneke; doch die deugden duurden niet lang, want de verkens liepen al vroeg by hem in 't koren.Ga naar voetnoot14 12. Idem. Ik zal den Leezer een korte schets geeven van zeeker Konststuk, by dien Burgerhoutsen Brouwer [Daniel Boon] geschildert op zyn hongergalei, dat namaals twaalf pond sterling mogt ophaalen op een verkoping, doch by den eigenaar wiert opgehouden. Dat tafereel verbeelde Paris Oordeel, welke Jongeling stont te leunen tegens een ouden waterwillig, met het Air van Pierrrot uit Gerardis Italiaansch Tonneel. Aan zyn linker zy hong een Bedellier, zyn eene hand leunde op een staf, en hy had in stee van den Gouden Appel, een uitgeblaazen Paaschey in de rechter vuist gevat. De persoonaadgie welkeVenus verbeelde, was zo lang als een Haagsche Meiboom, doch zo schraal en doorschynende, gelyk als de voorhuis lanttaren eens afgezants. Juno in tegendeel was zo vet als een Vlaamsche Waardin, en blonk gelyk als een versch verlooide Oosterhoutsche kruik. Maar Minerva had hy gepenseelt na het uithangbort van Modde van Gompen, scheel en scheef, gebugchelt en verdraait, en zo krom als een Turkseboog. Alle de tronien van die persoonaadgien waaren zo oubollig, so byster kluchtig, en zo uitdermaate vreemt gekarakteriseert, dat de Engelschen dachten te barsten door 't lagchen. Niettegenstaande dat hy den grond van het doek had laaten doorspeelen op onderscheide plaatsen, echter waaren de Beelden mals in de verf geschildert, fix geteekent, en de koleuren konstiglyk doorbrooken. In 't kort, het was en ten deelen, en genomen in zyn geheel, een Kabinetstuk waardig de zy te beslaan van een Tafereel van Adriaan Brouwer, geschildert in zyn beste eeuw.Ga naar voetnoot15 [...] In het Jaar duizent zeven hondert zes ofte zeven, was 'er een Schoorsteenstuk te zien in een Bedelaars Doelen, genaamt the Beggars Cellar, dat is, den Schooijers Kelder, geordonneert en geschildert by dien konstryken en kortswyligen Daniel, wel waardig het gezigt en de aandacht aller konstbeminnars. Dat stuk verbeelde een Feest van Bedelaars en Bedelaressen, zo vrolyk van vinding, zo geestryk van zamenkoppeling, en zo natuurlyk van karakters, dat zelfs een stuursche Heraklietsgezinde het niet kon bezien, zonder het ontfronssen der wynsbraauwen, en luidkeels te schateren.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 204]
| |
13. Idem. Dikmaals konterfyte hy [Egbert van Heemskerck] zyn eigen Tronie, by behulp van een stuk Spiegel-glas vastgeheght op zyn Palet. Zyn beelden zyn fraai getekent, en de Troniën aardig gekarakteriseert; doch zyn koleuren vallen wat duyster, om niet te zeggen bemorst.Ga naar voetnoot17 14. Jan Baptist van Gool, De Nieuwe Schouburg der Nederlantsche kunstschilders en schilderessen: Waer in de Levens- en Kunstbedryven der tans levende en reets overleedene Schilders, die van Houbraken, noch eenig ander Schryver, zijn aengeteekend, verhaelt worden, 2 dln, Den Haag 1750-1751. Een stuk voor allen is ons genoeg, om 's Mans kunstvermogen aen te tonen, verbeeldende een Boerekermis vol gewoel van beelden, die om en door de koek- en andere kramen zwieren, en eenige, die by een Quakzalver staen te gapen; terwyl Hansworst het Volk met zyne gekkernyen lokt, word eene jonge Boeremeit, in 't zondagspak uitgedoscht, en met Kees, haer Vryer, zich onder den hoop mengende, de beurs gelicht: Een andere gaeuwert staet te loeren, om, onder dit gewoel, mede zyn slag waer te nemen met het besteelen van de een of andere kraem. Daer vegt en slaet men malkanderen met vuisten om de ooren, om het recht van 't een of ander spel. Wat verder zit een paer zo dertel te vryën, dat de eene hant, onder het draejen van de schort, zich in 't splitgat der rokken verliest. Kortom, alles is zo geestig en natuurlyk van vinding, dag en schaduwe, en zo levent en eigentlyk naer den aert, zeden en kleding der Lantluiden, geschikt, dat het de goetkeuring van alle kundige Liefhebbers wegdroeg. Dit stuk had hy [Cornelis Dusart] geschildert in 't jaer 1702.Ga naar voetnoot18 |
|