De Zeventiende Eeuw. Jaargang 16
(2000)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
MededelingDe Nederlands-Spaanse Historische colloquia, 1984-?Het derde Nederlands-Spaanse Historische colloquium te Avila en het vierde te Leiden, waarover hierna sprake is,Ga naar voetnoot1 behoorden tot wat een traditie van tweejaarlijkse Spaans-Nederlandse ontmoetingen had moeten worden. In het raam van het Cultureel Akkoord tussen Spanje en Nederland dat in 1978 was ondertekend, hadden de respectieve Ministeries van Buitenlandse Zaken immers beslist tweejaarlijkse ontmoetingen te organiseren tussen delegaties van tien Spaanse en tien Nederlandse historici. Het Spaanse Comité voor Historische Wetenschappen stelde iedere keer zijn delegatie samen en coördineerde haar activiteiten, terwijl aan Nederlandse zijde een Organisatiecomité aan de Leidse Universiteit aldaar die taak op zich nam. Op het eerste Nederlands-Spaanse Historisch Colloquium, dat van 1 tot 5 mei 1984 te Leiden doorgang vond, waren de thema's: ‘De Opstand van de Nederlanden en zijn gevolgen’; ‘De 17de eeuw in haar economische en sociale aspecten’ en ‘De koloniale expansie van Spanje en de Republiek’. Twee jaar daarna volgde in Segovia van 20 tot 24 mei het tweede colloquium over ‘Economie, samenleving en politiek in Spanje en de Nederlanden tijdens de 16de en 17de eeuwen’ en over ‘Spanje en de Republiek na 1648. Beeldvorming en betrekkingen’. In 1988 was het opnieuw de beurt aan de Universiteit Leiden. Het initiatief dreigde toen evenwel reeds een eerste maal te stranden. Het Instituut voor Nieuwe Geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen sprong op de valreep bij en organiseerde samen met het Leidse comité het derde Nederlands-Spaans colloquium te Molenhoek op 10-13 november 1988. Voor het eerst kon toen ook Nijmegen van de Nederlandse delegatie deel uitmaken en er waren negen jonge onderzoekers als ‘waarnemers’ uit drie Nederlandse universiteiten aanwezig. Comparatieve lezingen werden gehouden rond twee centrale thema's, namelijk: ‘De staatsvorming in Spanje en in de Nederlanden tijdens de 16de eeuw’ en ‘Het liberalisme in Spanje en Nederland tijdens de 19de eeuw’. In verband met het Wereldcongres van Historische Wetenschappen in 1990 te Madrid werd het vierde colloquium op 18-20 november 1991 te Avila gehouden. Het volgende colloquium had dan weer aan de Universiteit Leiden plaats van 17 tot 20 november 1993. Van meet af aan had zich weliswaar het probleem gesteld van de uitgave der handelingen, maar het bleef bij goede voornemens en de lezingen verdwenen verspreid in tijdschriften en andere publicaties in de respectieve landen of bleven ergens in een lade liggen. In samenwerking met het Comité van Historische Wetenschappen te Madrid is het Nijmeegse Instituut voor Nieuwe Geschiedenis er dan toch met veel moeite in geslaagd in 1993 een tiental lezingen van de eerste drie colloquia te Leiden, Segovia en | |
[pagina 68]
| |
Leiden-Nijmegen boven water te krijgen en te publiceren.Ga naar voetnoot2 De uitgave van enige lezingen, gehouden op de colloquia te Avila en te Leiden, volgde daarentegen vrij snel in 1995.Ga naar voetnoot3 Onlangs verschenen onder redactie van A. Alvar de handelingen van de zesde bijeenkomst in 1995, die aan de Universitat de Barcelona doorging. Het centrale thema hiervan was: ‘Stedelijke ruimten en werelden van stedelingen in de 16de-18de eeuw’.Ga naar voetnoot4 Het lijkt erop dat de bijeenkomst van Barcelona het laatste in de reeks is geweest. In het woord vooraf van de handelingen over Avila-Leiden had deVoorzitter van het Leidse Organisatiecomité nochtans de zekerheid uitgesproken ‘que con el nuevo Presidente [d]el Comité, don Manuel Espadas Burgos, que ha vivido la historia de nuestros coloquios desde el primer momento, seguiremos por el mismo camino, compartiendo amistad y afanes intelectuales’.Ga naar voetnoot5 In de eerste maanden van 2000 wachten en hopen Prof. dr Espadas Burgos en zijn jonge enthousiaste opvolger Prof. dr Alfredo Alvar Ezquerra echter nog steeds op een uitnodiging uit Leiden voor het zevende Spaans-Nederlandse Historisch Colloquium, dat in 1997 zou worden gehouden. Dit is niet alleen gênant, maar ook jammer, juist nu een aantal jonge Spaanse en Nederlandse wetenschappers zich begon te interesseren voor elkaars geschiedenis en gemeenschappelijke onderzoeksthema's begon aan te snijden. Hun kennis van respectievelijk het Nederlands en het Castiliaans lost bovendien het onderlinge communicatieprobleem tijdens de vorige colloquia op. Zou het bestuur van het Nederlands Historisch Genootschap, de officiële vertegenwoordiger van het Internationale Comité voor Historische Wetenschappen in ons land, in dezen geen initiatief moeten nemen?
H. de Schepper |
|