De Zeventiende Eeuw. Jaargang 16
(2000)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Vroegmoderne cultuurgebieden in Nederland en Noordwest-Duitsland: gedachten over behoudzucht en dynamiekGa naar voetnoot1
| |
[pagina 15]
| |
andere regio's gold, is deze Großstadt Holland nu zo sterk gegroeid, dat er nog slechts een vormloos platteland omheen lijkt te liggen. In deze door de massamedia gereguleerde stadscultuur levert ‘de provincie’ vooral een extra dosis aan authenticiteit, goed voor reisverslagen en columnisten, maar niet voor een beter begrip van de regionale veelvoud in Europa. Het historische onderzoek lijkt van dit alles een behoorlijke tik te hebben meegekregen. Vergelijkende studies over de grenzen heen zijn ook al niet populair. Voor een cosmopolitisch land als het onze is dat verwonderlijk. Nederland heeft immers tot in de negentiende eeuw deel uitgemaakt van een groter Noordwest-Europees geheel, waaruit het zich eerst heel geleidelijk heeft losgemaakt.Ga naar voetnoot4 Toch zullen weinig Nederlanders zich ervan bewust zijn dat regio's als Oost-Friesland, Lingen, Bentheim en Kleef tot in de negentiende eeuw het Nederlands als cultuurtaal gebruikten, net als de burgerij van Bremen of bijvoorbeeld het kleine Friedrichstadt in Sleeswijk-Holstein.Ga naar voetnoot5 In de zestiende en zeventiende eeuw was dit nog vanzelfsprekender. Steden als Keulen, Frankfurt, Hamburg, Dantzig, Gotenburg, Rijsel, Duinkerke en Londen herbergden invloedrijke Nederlandstalige gemeenschappen. En ook op het platteland mogen we de invloed van de Nederlandse cultuur niet onderschatten. In een brede zone van Sleeswijk-Holstein via Westfalen en het Rijnland tot in de Eifel was dit Nederlandse cultuurgoed toonaangevend. Langs de Weichsel, aan de Oostzeekust, in Brandenburg en in de Wetterau (bij Frankfurt) waren Nederlanders opvallend aanwezig.Ga naar voetnoot6 We hoeven alleen maar te denken aan de pretentieuze tentoonstelling in Oranienburg in 1999, waar de invloed van de Hollandse stadhoudersfamilie op de Brandenburgse hofcultuur | |
[pagina 16]
| |
nog eens treffend werd aangetoond.Ga naar voetnoot7 We kunnen ook wijzen op de protestantse stedelijke burgerij van East-Anglia en West-Frankrijk.Ga naar voetnoot8 Maar zelfs in het roomse Frans-Vlaanderen waren de contacten met het noorden rond 1650 nog niet geheel afgebroken, zoals blijkt uit de vestiging van tientallen West-Friese boeren in dit gebied.Ga naar voetnoot9 Tot dusverre is gesproken over ‘Nederlands’ cultuurgoed alsof dit de cultuur van het hele Nederlandse taalgebied betreft. Dat zou echter tot misverstanden kunnen leiden. Toonaangevend in de zeventiende eeuw was vooral de verburgerlijkte stadscultuur van de kustprovincies Holland, Zeeland en Friesland, waarover met name Simon Schama aanschouwelijk heeft geschreven.Ga naar voetnoot10 Maar we moeten ook daarbij de invloed van de oudere Zuid-Nederlandse beschaving niet onderschatten. Het gros van de Vlaamse en Brabantse ballingen kwam weliswaar terecht in de Hollandse steden, maar juist in de buitengewesten was hun invloed nog opvallender. In Hamburg bijvoorbeeld trok vooral het Brabantse element de aandacht. Onder deze Brabanders bevonden zich nogal wat lutheranen die zich in Holland minder thuis voelden.Ga naar voetnoot11 Daarnaast fungeerden ook de oostelijke provincies en het aangrenzende Duitse gebied, waar het Nederduits van de hanzesteden de voertaal was, als een belangrijk intermediair met het Duitse achterland. De Nederlandse immigranten in Noord-Duitsland spraken alle Nederduits, net als trouwens de leden van de Nederlandse kolonie op het eiland Amager (bij Kopenhagen) en de doopsgezinde boeren in Polen, die zich later in de Oekraïne vestigden.Ga naar voetnoot12 Hetzelfde geldt voor de meeste buitenlanders op de vloot en voor de huursoldaten in het Staatse leger. De universiteiten van Groningen, Franeker en Harderwijk waren - behalve in de eigen regio - vooral bij Noord-Duitse studenten populair.Ga naar voetnoot13 We kunnen ons zelfs afvragen hoe lang het eigenlijk heeft geduurd voor die oostelijke provincies daadwerkelijk bij de Republiek gingen horen. Men sprak en schreef er | |
[pagina 17]
| |
aanvankelijk een andere taal, men hanteerde een andere kalender, de karrensporen waren er breder en het bestuur lag gedeeltelijk in handen van een andere stadhouder, die zijn thuisbasis in de Wetterau had.Ga naar voetnoot14 Deze inleidende opmerkingen kunnen ons helpen onze blik te verleggen van het centrum naar de periferie: van Holland naar - in dit geval - het Duitse achterland. Het is nu eenmaal zo dat hedendaagse staatsgrenzen nauwelijks geschikt zijn om de vroegmoderne cultuurgebieden af te bakenen. Pas geruime tijd na het einde van het Ancien Regime maakte de geografische ordening van het oude Europa plaats voor de ons bekende nationale grootheden. | |
Centrum en periferieToen de bekende historicus Barthold Georg Niebuhr in 1808 vanuit Friesland naar het oosten reisde, was het hem direct duidelijk dat hij zich van de toenmalige beschavingscentra verwijderde. Zodra hij de grens van het Groningerland had overschreden, liet hij zich overmannen door allerlei indrukken die hem aan zijn Noord-Duitse geboortegrond deden denken. Weliswaar gold voor hem Nederland als het toonbeeld van een republikeins bestel dat beschaving en publieke welstand bevorderde. Maar in Groningen vielen hem bijzonder die zaken op, waarin de bewoners tekortschoten. Hij ergerde zich zowel aan de plat-Duitse spraak als aan de onhebbelijkheden van het gewone volk, die hem aan Holstein en Hamburg deden denken. Slechts het verbale antisemitisme van de Groningers kon hem nog een beetje amuseren. De Groninger, schrijft Niebuhr, heeft in tegenstelling tot de Fries niets van de rijzige gestalte en de krachtige blik, de uiting van kracht en zelfbewustzijn; hij heeft eerder iets slaps, iets kinderachtigs; hij lacht luidruchtig en onnozel, terwijl de Fries of de Hollander alleen maar glimlacht, of juist schaterlacht met al zijn lichaamsspieren. U zult daarin helaas veel overeenkomsten met de gewone Holsteiner vinden. En ook zijn kleding lijkt op de hunne; vanaf de Lauwers dragen de boeren blauwe hemdrokken, de Fries loopt [daarentegen] in het zwart. De klederdracht van de vrouwen is bij de grens nog zoals in Friesland, maar die komt verderop steeds minder voor, en de schoonheid van de vrouwen houdt bij de grens op.Ga naar voetnoot15 Dit harde oordeel is welhaast symptomatisch voor de vroegmoderne waarneming van beschavingsgrenzen en cultuurgebieden. Terwijl nieuwkomers zich al in Oost-Friesland door een zeker enthousiasme lieten meeslepen dat toenam naarmate zij de Nederland- | |
[pagina 18]
| |
se grens naderden, moesten de vertrekkende reizigers zich vaak over hun teleurstelling heenzetten. ‘De Oost-Friezen zijn niet meer zo goedaardig als de Nederlandse Friezen’, schrijft Knut Jungbohn Clement in 1846. De Oldenburgers zijn nog ‘tamelijk trouw en rechtschapen’, zelfs meer dan de Oost-Friezen, maar voorbij de Wezer zijn de mensen ‘listiger, niet meer zo oprecht en trouw’, om van de huichelachtige Denen maar helemaal te zwijgen. Een uitzondering maakte Clemens slechts voor zijn Noord-Friese landgenoten die sinds jaar en dag op Nederlandse schepen aanmonsterden.Ga naar voetnoot16 Dit negatieve oordeel over Noord-Duitsland heeft zich in de loop der eeuwen nauwelijks gewijzigd. Al in 1587 liet Justus Lipsius zich in uiterst denigrerende termen uit over de residentie van de graaf van Oldenburg, waar in plaggenhutten dwazen en beestmensen woonden, die zich in leven hielden met brij en varkensvlees.Ga naar voetnoot17 In de Friese kuststreken werd deze ‘Westfaalse slavernij’ dikwijls als het tegendeel van de eigen vrijheid afgeschilderd.Ga naar voetnoot18 En in Holland golden de Duitsers en Denen die daar iedere zomer het ruige werk deden, als een verachtelijk soort volk dat men straffeloos kon uitschelden voor poep, knoet of mof. De eerste term, afkomstig van het woord bube (‘knecht’, ‘boef’), duidt in de meeste dialecten tevens op de katholieke (‘paapse’) herkomst van de gastarbeiders. De tweede term staat vermoedelijk voor ‘spitsboef’ of ‘hoorndrager’ (‘kornuit’, cornutus) en de derde term geeft aan dat men deze lieden ‘muf’ vond stinken.Ga naar voetnoot19 Langs de hele Noordzeekust, van Calais tot Ribe, hebben de bewoners van de vruchtbare kuststreek neergekeken op de minder succesvolle boerenbevolking uit de achterliggende zandgebieden. Voor de Noord-Friezen golden de Denen als het meest verachtelijke volk dat men kende. De naburige grensgebieden vormden in hun ogen ‘het zwarte Jutland van heide, klompen, adders, luizen en snotziekte’.Ga naar voetnoot20 Soortgelijke patronen waren herkenbaar in vruchtbare riviervalleien, rijke akkerbouwgebieden en welvarende textieldorpen, maar ook rond havensteden en residenties, waar men zich ver verheven voelde boven de inwoners van de omliggende heidedorpen en bergstreken. De mentale landkaart van het vroegmoderne Europa was grotendeels uit zulke ecologische en economische constateringen opgebouwd. Niet politieke grenzen, maar de eigen positie in de ontluikende wereldmarkt was maatgevend voor het regionale zelfbewustzijn. Bodemvruchtbaarheid en marktgerichtheid bepaalden voor een groot deel of men nieuwste culturele trends kon volgen, dan wel of men in staat was vast te houden aan de eigen traditie. Waar beide factoren ontbraken, moest men zich eenvoudig | |
[pagina 19]
| |
neerleggen bij de fluctuaties van het internationale verkeer in goederen en ideeën. Innovatiecentra, waar nieuwe gewoonten vroegtijdig werden overgenomen, en relictgebieden, waar achterhaalde tradities extra lang stand hielden, hadden dikwijls gemeen dat de maatgevende sociale groepen door een zekere welstand ten opzichte van hun omgeving uit de toon vielen. Weliswaar kon ook armoede een zekere conserverende tendens, of omgekeerd een zekere neiging tot noodinnovaties (zoals de aardappel) bewerkstelligen.Ga naar voetnoot21 Voor de waarneming van het eigentijdse cultuurlandschap was dit echter nauwelijks van belang, omdat het idee van vooruitgang dat inherent is aan onze huidige waardering van innovatie de toenmalige mensen nog geheel vreemd was. | |
NoordzeesysteemDe Nederlanden en Noordwest-Duitsland vormden tussen 1500 en 1800 een samenhangend economisch gebied, dat weliswaar uit verschillende economische deelgebieden bestond, maar dat alleen in zijn geheel goed te bevatten is. Zo meende de nestor van het historische gebiedsonderzoek in Münster, Franz Petri, dat de hele regio een afzonderlijk historisch landschap vormt dat hij Nordwestraum heeft genoemd.Ga naar voetnoot22 Wilhelm Müller-Wille heeft gesproken over een Nordseesektor die zich als een taartpunt van Frankfurt uit over de verschillende ecologische zones tot aan de Noordzeekust uitstrekt.Ga naar voetnoot23 De historisch-geograaf Hans-Jürgen Nitz heeft een beeld geschetst à la Von Thünen, waarbij het economische centrum Holland door een serie opeenvolgende cirkels van de halfperifere kustgebieden tot in de verst afgelegen laagvlakten en hooggebergten wordt omsloten.Ga naar voetnoot24 En in Nederland was het vooral Jan Lucassen, die de regionale arbeidsmarkt als een Noordzeesysteem heeft gekenschetst.Ga naar voetnoot25 Wat deze auteurs gemeen hebben, is een geografisch perspectief dat nauw aansluit bij de ruimtelijke ordening van het landschap zoals die werd ervaren door de tijdgenoten. Natuurlijk waren er ook andere ruimtelijke factoren die van betekenis waren voor het vroegmoderne besef van ruimte. De stedelijke elites namen deel aan een netwerk van bovenregionale contacten, dat zich vooral in de Nederlanden en Zuid-Duitsland tot complete stedelijke landschappen verdichtte. De landelijke cultuur, dat wil zeggen de cultuur van de rurale bovenlaag, werd hier in verregaande mate door stedelijke | |
[pagina 20]
| |
voorbeelden gekleurd. Soortgelijke dwarsverbindingen bestonden ook in het eigenlijke Hanzegebied, maar daar werd de stedelijke invloed op het platteland tot op zekere hoogte afgezwakt door de landjonkers en grootgrondbezitters. In beide gevallen boden handwerkers, geleerden en internationale kooplieden de belangrijkste groepen, die het culturele contact tussen de wijd verspreide plattelandssteden onderhielden. Ook joodse gemeenten en kerkelijke minderheden als de hugenoten stonden met elkaar in verbinding over grote afstanden. Bovendien bestond er een hecht netwerk van persoonlijke en intellectuele contacten tussen vorstenhoven, provinciehoofdsteden, universiteiten en kerkelijke centra, dat zich vertakte tot aan de dorpspredikanten en overheidsdienaren in de verst afgelegen nederzettingen. Langs deze weg konden politieke en kerkelijke vernieuwingsbewegingen als het piëtisme zich gemakkelijk van het ene naar het andere territorium verbreiden. Tenslotte moeten we ook rekening houden met de militair-strategische en geopolitieke factoren, die het toenmalige ruimtelijke besef beïnvloedden. Sommige regio's - zoals Oost-Friesland, de oevers van de Elbe en de Nederlandse generaliteitslanden - vormden militaire bufferzone's voor de grootmachten, waardoor de plaatselijke bevolking allerlei overlast voor lief moest nemen. Andere regio's werden uitsluitend gebruikt om legereenheden op de been te houden of om de staatskas van de ene of andere bezettingsmacht te spekken. In de loop van de zeventiende eeuw werden grote delen van de Noord-Duitse laagvlakte feitelijk onder de grootmachten verdeeld en als koloniën bestuurd.Ga naar voetnoot26 Deze protestantse machtspolitiek werd gerechtvaardigd door te wijzen op de katholieke dreiging uit het zuiden, ook al werden de machtsblokken meermalen herverkaveld. Desondanks waren het vooral natuurlijke en verkeerstechnische factoren, die ruimtelijke opbouw van dit gebied bepaald hebben. Magere bodems, ontoegankelijke hoogvenen en dichtgeslibde rivierlopen hebben ervoor gezorgd dat grote delen van de Noord-Duitse laagvlakte en het aangrenzende Nederlandse gebied geen steden kenden. Bovendien bevonden zich hier weinig belangrijke domeinen of landgoederen, waaromheen een krachtig vorstendom of een machtige landadel zich kon groeperen. De proto-industriële dorpen en de stadjes in het voorgebergte werden als het ware door een sanitair kordon gescheiden van de rijke kustzone: een cordon dat uitsluitend te doorkruisen was via modderige karrensporen, de zogenaamde Hessenwegen.Ga naar voetnoot27 Waar rivierlopen een betere verbinding mogelijk maakten, bevonden zich aan de riviermonding machtige kuststeden als Antwerpen, Amsterdam en Hamburg, die de toegang naar de zee volledig reguleerden. Zelfs binnen de eigenlijke kustzone hebben deze steden een sleutelpositie ingenomen, omdat de meeste havens aan de Waddenzee en de Zuiderzee niet toegankelijk waren voor grotere schepen. Door dit alles was de regionale cultuur van het achterland vooral een landelijk feno- | |
[pagina 21]
| |
meen, dat voornamelijk aan zijn randen door stedelijke voorbeelden werd bepaald. In de kustdistricten was de grootstedelijke-burgerlijke cultuur van de Nederlanden maatgevend. Antwerpen fungeerde hier in eerste instantie als de toegangspoort, waardoor de verworvenheden van de Italiaanse renaissance in Noordwest-Europa bekend werden. Toen deze stad vervolgens in 1585 politiek en economisch vleugellam gemaakt werd, nam Amsterdam haar leidende plaats over. Daarnaast heeft de Zuid-Nederlandse vluchtelingenstroom ervoor gezorgd dat de bijbehorende levensstijl ook in de noordelijke Nederlanden en Noordwest-Duitsland werd overgenomen. Behalve de verworvenheden uit eigen land hebben de Nederlanders in toenemende mate nieuwe impulsen uit de buurstaten Engeland en Frankrijk doorgegeven, zodat men nog aan het einde van de achttiende eeuw bij hen te rade kon gaan om op te hoogte te blijven van de nieuwste ontwikkelingen in de burgerlijke cultuur. In het binnenland domineerde daarentegen de traditionele cultuur der Hanzesteden, die weliswaar uiteengevallen was in een protestants en een katholiek blok, maar van waaruit toch een conserverende werking op de omgeving uitging.Ga naar voetnoot28 Tegenover de levenswijze van de Nederlanders - ogenschijnlijk dynamisch, extrovert, cosmopolitisch, ondogmatisch en egalitair - stond daarom een culturele sfeer die sterker in zichzelf gekeerd was, beheerst door religieuze dogma's en sociale taboes. Het ideaaltypische leven van de Nederlanders speelde zich af in een reeks van overlappende sociale kringen, waarin voor eenduidige groepsdefinities geen plaats was. De macht van ambachtsgilden en buurtschappen was nogal ingeperkt, de religie was grotendeels geprivatiseerd, terwijl standsbesef en erekwesties juridisch als een privé-zaak werden gezien.Ga naar voetnoot29 In de Noord-Duitse steden en dorpen wonnen daarentegen allerlei inclusieve groepsdefinities gedurende de zestiende en zeventiende eeuw aan populariteit. De publieke claims van ambachtsgilden, buurtschappen en brandverzekeringsclubs groeiden navenant, terwijl rangordeconflicten, erezaken en uitsluitingen bij tijd en wijle tot absurde proporties werden doorgevoerd.Ga naar voetnoot30 Dit opvallende contrast is door historici nog nauwelijks onderzocht, hoewel het toch fundamenteel lijkt te zijn voor de culturele verschillen tussen Duitsland en de Nederlanden. | |
[pagina 22]
| |
Onzichtbare dynamiekDe belevingswereld van het vroegmoderne tijdvak is ons vreemd geworden. Dat hangt grotendeels samen met het feit dat de opbouw van de nationale staat in de negentiende eeuw oudere vormen van ruimtebeleving heeft doen vergeten. We mogen de fundamentele veranderingen in ons geografische wereldbeeld, die zijn ontstaan door de opbouw van een nationaal transportsysteem, de ontwikkeling van een centraal bestuursapparaat, de vorming van een uniform onderwijssysteem en de groei van een nationale identiteit, niet onderschatten. In twee of drie generaties hebben spoorrails en straatwegen een volledige omkering van de infrastructuur bewerkstelligd, waardoor eertijds perifere regio's als het Roergebied tot nieuwe economische kerngebieden zijn geworden, terwijl oude overslaghavens in een uithoek kwamen te liggen. Daarbij kwamen in Duitsland nog de grote oorlogen, die een nieuw vaderlandsgevoel opriepen dat niet meer gebaseerd was op feitelijke nabijheid of distantie, maar op het horen bij een imaginair grondgebied. Naburige regio's werden daardoor tot buitenland, terwijl men zich het lot van ver afgelegen provincies juist bewust werd. Tamelijk bekend is de grap over een Oost-Friese grootmoeder die haar kleinzoon beklaagt, omdat de arme jongen ‘helemaal in Duitsland’ werk moet zoeken. Het verhaal is geloofwaardig en klinkt desalniettemin komisch in de oren omdat ons hedendaagse ruimtebesef het bekrompen identiteitsgevoel van sommige Oost-Friezen achterhaald heeft gemaakt.Ga naar voetnoot31 Minstens zo belangrijk als deze politieke en economische veranderingen was echter het veranderde tijdsperspectief, dat ons geleidelijk van de schijnbaar onveranderbare gegevenheden van de zeventiende en achttiende eeuw heeft weggevoerd.Ga naar voetnoot32 De vroegmoderne mens was ervan overtuigd dat hij zich in een onveranderlijke wereld bevond, waarin tijdelijke voorspoed alleen maar gezien kon worden in het licht van een gevreesde terugval in primitievere omstandigheden. Vooruitgang en achterstand vormden een onlosmakelijke kluwen, die zich niet eenzijdig ontwarren liet. Kon men de vooruitgang nog - zoals Max Weber vaststelde - als een samenspel van hemelse zegen en morele zelfwerkzaamheid voorstellen, een achterstand gold daarentegen als bewijs dat men gefaald had in het navolgen van de overgeleverde morele voorstellingen.Ga naar voetnoot33 De gereformeerde Nederlanders ervoeren hun welstand als het resultaat van goddelijke uitverkiezing, de katholieke en lutherse Duitsers zagen daarentegen - zo kunnen we tenminste vermoeden - het grotere geluk van hun Hollandse beschermheren en zakenpartners vooral als straf voor de eigen tekortkomingen. In die zin heeft men de voortschrijdende integratie van de wereldeconomie wel opgemerkt, maar men reageerde juist met een versterkte betrokkenheid op de eigen omgeving. De vroegmoderne wereld kenmerkt zich door een uitbarsting van plaatselijke en so- | |
[pagina 23]
| |
ciaal begrensde tradities, met name in haar buitengewesten en voorsteden, waar de spanning tussen vertrouwde patronen en nieuwe verlokkingen het sterkste was. De oude gebruiken werden opnieuw beleefd, gereorganiseerd en vaak ook opnieuw uitgevonden, opdat de lokale samenleving zich beter weren kon tegen de negatieve uitwerking van lange afstandshandel, arbeidsmigratie en vrije uitwisseling van gedachten. We zijn geneigd deze traditionalisering van de populaire cultuur als een negentiendeeeuws verschijnsel te dateren.Ga naar voetnoot34 Maar de zestiende en zeventiende eeuw vormden juist de hoogtijdagen van een kleurrijk volksleven dat zich veelal beriep op het verleden om eigentijdse aspiraties kracht bij te zetten.Ga naar voetnoot35 Welvarende plattelandsbewoners gingen opvallende kleding dragen, waarmee ze zich van naburige bevolkingsgroepen onderscheidden. Stedelingen koesterden de gemeenschapsrituelen die hun eigen speelruimte ten opzichte van het staatsgezag nauwkeurig afbakenden. Afstammingsmythen en apocriefe kronieken, tot stand gekomen dankzij de vindingrijkheid van geleerde humanisten, werden gemeengoed bij lokale elites die hun vermeende rechten en privileges wilden staven. Arbeidsverhoudingen die pas kort geleden waren ontstaan, kregen in de ogen van ambachtsgezellen en dagloners de status van eeuwenoude verworvenheden, waaraan niet getornd mocht worden. De volkskundige Konrad Köstlin heeft deze ‘definitieve dogmatisering van de volkscultuur’ herleid tot de realiteit van kleine territoria, waarin de onderdanen worden gevangen in een steeds verder uitgesponnen web van loyaliteiten.Ga naar voetnoot36 Inderdaad hebben de landsheren steeds hun best gedaan de mensen, die losbraken uit de gefragmenteerde personele verbanden van de middeleeuwen, institutioneel en territoriaal te organiseren. Maar deze onderdanen was er ook zelf veel aan gelegen hun strijdige wensen op schijnbaar traditionele wijze te articuleren. Hoe groter de welstand, des te rijker de culturele neerslag. Hoe groter de opgeroepen spanningen, des te halstarriger en grotesker was de culturele weerslag op de sociale structuur. Traditierijke gemeenschappen als Volendam, Marken of het Alte Land bij Hamburg ontstonden uitgerekend aan rand van grote havensteden. Behoudende handwerkersgebruiken en gildevoorschriften hebben zich ook binnen die steden doorgezet, zoals het voorbeeld van Hamburg laat zien.Ga naar voetnoot37 En in het voorland van die steden ontwikkelde zich vervolgens weer een eigenaardige plattelandscultuur, die feitelijke openheid en dynamiek combineerde met een uitgesproken hang naar gestileerde symboliek. Met name in de havenstadjes, op de eilanden en in de vissersdorpen rond de Zuiderzeemonding ontstond een veelkleurige en extroverte kustcultuur die zich door opvallende kleding, bont geschilderde huizen en een rijke ornamentiek van haar omgeving onderscheidde.Ga naar voetnoot38 | |
[pagina 24]
| |
De plaatsgebonden en standsbewuste volkscultuur bereikte zijn hoogtepunt in een tijdperk, waarin de mogelijkheden voor welstandsverbetering geleidelijk terugliepen. Gedurende de lange zestiende eeuw heeft de groeiende wereldeconomie onophoudelijk nieuwe kansen geschapen, die tot in de verst afgelegen regio's doorgegeven werden. Maar de algemene economische crisis van de zeventiende eeuw en de gevolgen van de Dertigjarige Oorlog hebben de ontwikkelingen in grote delen van het Hollandse achterland sterk afgeremd. Terwijl de Hollanders open bleven staan voor vreemde invloeden, heeft men zich in het Duitse achterland meer of minder tegen nieuwe ontwikkelingen afgeschermd, blijkbaar om de eigen samenleving te beschermen tegen ongewenste effecten. Het is voor ons niet gemakkelijk een dergelijke vijandigheid tegen iedere vorm van vooruitgang te begrijpen, omdat ze helemaal tegen ons moderne tijdsbesef ingaat. De Scandinavische cultuurfixeringstheorie heeft dit conservatisme willen verklaren uit de nawerking van eerdere bloeiperioden, zoals in ons gebied de Rijnlandse gotiek en de Hollandse Gouden Eeuw.Ga naar voetnoot39 Daarmee werd echter voorbijgegaan aan het feit dat heel wat tradities achteraf uiterst productief bleken en in staat tot vernieuwing. Niet zonder reden heeft de volkskundige Günter Wiegelmann al voor jaren het vermoeden uitgesproken, dat we hier eerder met reacties te doen hebben die juist ‘voor de dynamische, prestatiegerichte samenleving van het moderne Noordwest-Europa bijzonder karakteristiek zijn’.Ga naar voetnoot40 We kunnen ons beter op sociologische verklaringen concentreren, die zich concentreren op de gespannen verhouding tussen gevestigden en buitenstaanders. Volgens dit model bedienen gevestigde groepen zich, om hun maatschappelijke kansen te monopoliseren, dikwijls van culturele uitdrukkingsvormen waar de nieuwkomers nog geen toegang toe hebben.Ga naar voetnoot41 Tussen de verschillende elites en hun concurrenten ontwikkelt zich een wedren van distinctiedrift en nabootsing, waardoor de cultuurproductie opgejaagd wordt. Innovaties ontstaan blijkbaar juist daar, waar de maatschappelijke stimuli zich ophopen. Is de keuze echter beperkt, dan heeft - zo kunnen we vermoeden - een verdere uitbouw van de traditie de voorkeur. Een dergelijk proces laat zich slechts bij benadering met E.P. Thompsons bekende begrip moral economy beschrijven. Eigenlijk wordt daarmee een systeem van morele voorschriften bedoeld, dat dient om een (fictieve) situatie van gelijke kansen te creëren. De verschillende sociale groepen rekenen erop dat de overheid garandeert dat zij ieder | |
[pagina 25]
| |
‘op een eerlijke wijze’ in hun behoeften kunnen voorzien.Ga naar voetnoot42 Niettemin zijn de definities van eer en behoefte constant in beweging. Ze veronderstellen een open samenleving, waarin de individuen gedwongen zijn te kiezen uit een voorhanden cultuuraanbod dat overeenkwam met hun mogelijkheden en aspiraties.Ga naar voetnoot43 Traditiebewuste samenlevingen zullen zich daarentegen - zo kunnen we deze redenatie vervolgen - eerder laten leiden door de retoriek van het ganze Haus (Otto Brunner), de fictieve huishouding van de landsheer. Zij eisen niet in de eerste plaats een rechtvaardig bestuur, maar het oude recht op billige Nahrung - een gegarandeerd levenspeil in overeenstemming met de eigen stand en in de beschermende gemeenschap van gilde, kerspel en vorstendom.Ga naar voetnoot44 Culturele voorwerpen en gedragswijzen dienen hier niet zozeer de sociale zelfrepresentatie, maar zijn instrumenteel voor de toegang tot afzonderlijke gemeenschappen en het aanzien dat men daarbinnen wil kopen. In plaats van culturele veelvoud en verfijning streeft men vooral overdaad en luxe na. Het bovenstaande model zal zeker niet voldoende zijn om de verschillen tussen Nederland en het Hanzegebied, tussen het economische centrum en het halfperifere voorland geheel te kunnen verklaren. De argumentatie is ongetwijfeld ook niet nieuw. Maar zo'n modelmatige aanpak heeft tenminste het voordeel dat hij de vanzelfsprekendheid van het vooruitgangsdenken achter zich laat en ons tijdelijk verplaatst in de fictieve gedachtenwereld van een onveranderlijke maatschappijstructuur. | |
De Waddenkust als historisch landschapHet gebied rond de Waddenzee kan als voorbeeld dienen van een regio, waarvan de geschiedenis niet binnen het kader van nationale grenzen kan worden geschreven.Ga naar voetnoot45 In feite vormt dit gebied een afzonderlijk historisch landschap, dat zich kenmerkte door het feit dat het een tussenpositie innam tussen de Hollandse steden en de omliggende plattelandsgebieden.Ga naar voetnoot46 | |
[pagina 26]
| |
Tot in de zestiende eeuw bestond er tussen Holland, Friesland en het Hanzegebied geen eenduidige grens. De belangrijkste cultuurgrens was degene, die Niebuhr nog drie eeuwen later opmerkte. Friesland oriënteerde zich voornamelijk op Holland en Utrecht, terwijl men zich in Groningen vooral op Westfalen en het Hanzegebied richtte. De Friese volkstaal werd hier al in de veertiende of vijftiende eeuw ingeruild voor het Nederduits. De politieke invloedssfeer van de Nederlanden was überhaupt nog niet afgebakend. Groningen werd eerst in 1536 door de Habsburgers verworven; Gelderland volgde zeven jaar later. De keizer was van plan grote delen van Noord-Duitsland in zijn greep te krijgen: hij financierde militaire expedities in Denemarken, hij maakte aanspraken op delen van Oost-Friesland en veroverde Lingen. Het beleg van Bremen in 1547 liep echter uit op een mislukking. Daarmee was de latere staatsgrens definitief afgebakend.Ga naar voetnoot47 Toch kunnen we vaststellen dat deze door de steden gefinancierde expansiedrift eerst na extra inspanningen door de armlastige rijksstanden van Noord-Duitsland geblokkeerd kon worden. Gedurende de reformatie werd het culturele onderscheid tussen Noord-Duitsland en de Nederlanden herkenbaarder. De beweging van de wederdopers, die vooral in de Hollandse en Friese kustgewesten aansloeg, heeft de Wezer nooit bereikt.Ga naar voetnoot48 Gedurende het verloop van de Tachtigjarige Oorlog werden de noordelijke Nederlanden voor een belangrijk deel gereformeerd, waarbij omvangrijke katholieke, doopsgezinde en aanvankelijk ook onbesliste minderheden overbleven. Daarentegen werd Noord-Duitsland grotendeels door de lutherse orthodoxie gekleurd, hetzij in een landsheerlijk jasje, hetzij door een stedelijke reformatiebeweging. Religieuze minderheden werden uitsluitend geduld op grond van specifieke vrijheidsprivileges. Vooral Hamburg ontwikkelde zich, ondanks het grote aantal immigranten, vroegtijdig tot een bolwerk van rechtzinnigheid. Excessen tegen buitenlanders en religieuze minderheden waren hier aan de orde van de dag. Ze hoopten zich op in de jaren na 1680, toen het publieke leven in de greep van een kleinburgerlijke protestbeweging raakte.Ga naar voetnoot49 Desondanks was de Nederlandse cultuur in het hele kustgebied maatgevend, zoals hierboven al werd aangegeven. Tot in de kleinste dorpen hebben zich Hollandse, Friese en soms ook Vlaamse immigranten gevestigd, waaronder sectariërs van allerlei richtingen. De davidjoristen bijvoorbeeld hebben hun geheime netwerk tot in de tweede helft van de zeventiende eeuw in stand weten te houden. Bovendien hebben zich rond 1550 tientallen protestantse geestelijken in Noord-Duitsland gevestigd, waar zij veelal als luthers dorpspredikant optraden. Innovaties in de veehouderij en de kaasbereiding, in de akkerbouw (koolzaadverbouw, voetploeg, wanmolen), in de molentechniek, in de | |
[pagina 27]
| |
scheepsbouw, in het kruidenierswezen en in het bakkersbedrijf hebben zich vooral dankzij de Nederlandse immigranten verbreid.Ga naar voetnoot50 Bijna alle nieuwe technieken en organisatievormen in de dijkbouw stammen uit de Nederlanden. En ook voorlopers van de Friese schuur en de stolpboerderij hebben zich tussen 1550 en 1625 vermoedelijk vanuit West-Vlaanderen en Brabant langs de Noordzeekust verbreid.Ga naar voetnoot51 Eerst in de loop van de zeventiende eeuw raakten de confessionele grenzen scherper afgebakend. Het geschreven Nederduits werd opgegeven ten gunste van het moderne Hoogduits of het Nederlands, zoals dat uit het Hollandse dialect vermengd met Zuid-Nederlandse invloeden was ontstaan. De gereformeerden en doopsgezinden hebben zich over het algemeen van deze Nederlandse schrijftaal bediend: mede hierdoor werden de Duitse grensgewesten tot een voorpost van de Nederlandse cultuur. In lutherse gewesten werd daarentegen de Hoogduitse cultuur maatgevend. Bovendien kwam ook de migratiebeweging tot stilstand, terwijl de eerder aangekomenen zich terugtrokken op hun eigen enclaves of juist assimileerden. De materiële verworvenheden van de Nederlandse cultuur bleven in zwang, maar op de Hollanders zelf begon men af te geven. Dit culturele verschil laat zich goed omschrijven als een tweezijdige conservatieve reactie. In luthers Noord-Duitsland viel men terug op starre gedragsregels en een overdadige consumptiepatroon, waarmee men zich als het ware tegen de cosmopolitische cultuur van de Hollanders te weer stelde. In de grensprovincies van de Republiek en de naburige Duitse districten bediende men zich daarentegen van dezelfde motieven om juist de versimpelde leefwijze van de gereformeerde piëtisten te omarmen. In de achttiende eeuw stonden langs onze oostgrens twee culturen tegenover elkaar: het goede leven tegenover bekrompen spaarzaamheid, publiek vermaak tegenover private gezelligheid, royale aalmoezen tegenover georganiseerde armenzorg, opdringerige bedelaars tegenover gedisciplineerde armoede.Ga naar voetnoot52 Beide culturen - luthers en gereformeerd - waren echter in essentie conservatief. En tegenover deze beide stromingen namen de minder dogmatische Noord-Hollanders en een deel van de Friezen weer een geheel eigen positie in. De kleurrijke stadjes rond de Zuiderzeemonding vormden in feite, samen met de Waddeneilanden, een in- | |
[pagina 28]
| |
termediair dat de felbegeerde objecten van burgerlijke beschaving uit Nederland aan het Noord-Duitse publiek doorgaf.Ga naar voetnoot53 Termen als centrum en periferie, stad en platteland, kust en achterland kunnen behulpzaam zijn om regionale cultuurverschillen in kaart te brengen. Het blijft voor ons echter moeilijk voor te stellen hoe men de geografische ruimte beleefde in een tijd dat termen als vooruitgang, integratie en ontwikkeling nog niet bestonden. Waar het ons vooral aan ontbreekt, zijn historisch-sociologische aanzetten die de grote omwentelingen van de laatste paar eeuwen scherper in beeld brengen. Wat we nodig hebben, is een soort historische sociografie die ons in staat stelt een brug te slaan tussen de feitelijke verbreiding van cultuurelementen en het verdwenen ruimtebesef dat mensen vroeger hadden. We zullen als het ware het gesprek met Niebuhr en zijn voorgangers weer moeten aangaan om hen beter te kunnen begrijpen. Alleen op die manier kan het regionaal getinte historische en volkskundige onderzoek de simpele kwantificering - die nog altijd opgeld doet - overstijgen. Abstract - The study of 17th-century Dutch regional culture and that of the German hinterland requires a geographical model which is capable of analysing the cultural tensions between central and peripheral regions. In fact, the economic and cultural dynamics typical of the urbanized core may be responsible for conservative reactions in peripheral regions such as Northern Germany. |
|