De Zeventiende Eeuw. Jaargang 16
(2000)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Verbeelde gewesten
| |
[pagina 4]
| |
niet langer in het buitenlands beleid. In ruil behouden ze hun voorrechten, in het bijzonder hun binnenlandse autonomie. De Provinciale Staten beheersen zoals voorheen de belastinginning, de Provinciale Justitieraden bewaken de constitutionele orde. De Blijde Intrede die de vorst aan elk gewest afzonderlijk bindt, garandeert het nieuwe machtsevenwicht. In zekere zin neemt het belang van de provincies nog toe. De Staten-Generaal worden voor het laatst in 1600 en 1632 bijeengeroepen. Daarna zijn de Provinciale Staten het belangrijkste forum waarop vorst en onderdaan met elkaar in discussie treden. Het gewijzigde verloop van de Blijde Intredes maakt dat duidelijk. De aartshertogen Albrecht en Isabella worden in 1599-1600 nog naar aloude traditie ingehuldigd. Ze begeven zich van de ene stemhebbende stad naar de andere. Ze zweren er trouw aan de lokale vrijheden, waarna de plaatselijke overheden hun onderdanigheid beloven. Het gebeuren biedt de steden de kans om hun verzuchtingen kenbaar te maken met allegorische voorstellingen zoals triomfbogen en tableaux vivants.Ga naar voetnoot1 Met deze vorm wordt gebroken wanneer Filips III in 1616 als troonopvolger wordt gehuldigd. Het aantal inauguraties wordt teruggebracht tot één per provincie. Het zijn ten andere niet langer de stadsmagistraten die de eed afleggen. Hun plaats wordt ingenomen door de Provinciale Staten of hun gedeputeerden. De ceremonie grijpt niet meer plaats in publieke ruimten zoals kerken en pleinen, maar voltrekt zich nu in het vorstelijk verblijf.Ga naar voetnoot2 Dat laatste is echter tijdelijk. Vanaf de Blijde Intrede van Karel II in 1666 keert men terug naar de publieke ruimte. Ook het gebruik van efemere architectuur komt weer in voege, maar dan wel met andere opdrachtgevers. Waar eertijds de stadsbesturen de inhoud van de allegorische voorstellingen bepaalden, leggen voortaan de Provinciale Staten het programma vast. Samen met het zwaartepunt van de besluitvorming verschuift ook de inhoud. Lokale verwachtingen maken plaats voor gewestelijke identiteit. | |
Schutspatronaat en landsheerlijkheidIn de herfst van 1677 beraden de Staten van het hertogdom Luxemburg zich over de militaire toestand. De Hollandse Oorlog is in zijn eindfase. Andermaal houdt Frankrijk grote delen van de Zuidelijke Nederlanden bezet. In die benarde omstandigheden stelt de geestelijke stand voor om Onze-Lieve-Vrouw van Luxemburg, Troosteres der Bedrukten, uit te roepen tot schutspatrones van het hertogdom. Het voorstel komt niet onverwacht en kent onmiddellijk bijval. Sinds het midden van de jaren 1620 is de ver- | |
[pagina 5]
| |
ering voor Onze-Lieve-Vrouw van Luxemburg gestaag toegenomen. Pelgrims vereren het genadebeeld, dat uit de eik van Scherpenheuvel gesneden is, in een kapel die zich op het glacis van de vesting bevindt. De jezuïeten beheren het heiligdom. De stad Luxemburg heeft zich al in 1666 onder de hoede van de Troosteres der Bedrukten gesteld. Bovendien is het hertogdom verweesd. Bij de vrede van de Pyreneeën verloor het Avioth, waar het beeld van Onze-Lieve-Vrouw Soevereine van Luxemburg bewaard wordt. Op 20 februari 1678 hechten alle leden van de Staten hun goedkeuring aan het voorstel. De tekst van de resolutie wordt geofferd op een zilveren tablet en noemt Onze-Lieve-Vrouw van Luxemburg de ‘Domina, Patrona et Protectrix perpetua’ van het hertogdom. De beslissing wordt goedgekeurd door de keurvorst van Trier en de prinsbisschop van Luik, die elk een deel van het hertogdom onder hun geestelijke jurisdictie hebben, en bekrachtigd door de Romeinse Congregatie van de Riten. Op 2 juli 1679, het feest van Onze-Lieve-Vrouw Bezoek, volgt de formele huldiging van het genadebeeld door de voltallige Staten, de Justitieraad en de provinciegouverneur. Mettertijd wordt een geëigend officium uitgewerkt, en stelt de kerkelijke overheid een bijzonder octaaf ter ere van de landspatrones in.Ga naar voetnoot3 Luxemburg is geen alleenstaand geval. In 1630 roept keurvorst Maximiliaan I Onze-Lieve-Vrouw uit tot de ‘Patrona Bavariae’. Koning João IV van Portugal schenkt de kroonjuwelen aan het genadebeeld van Villa Viçosa en stelt zijn koninkrijk in 1646 onder de bescherming van de Immaculata. Een jaar later wordt ook het aartshertogdom Oostenrijk onder haar hoede geplaatst. In 1656 vereert koning Johan II Casimir Onze-Lieve-Vrouw van Cze̦stochowa met de titel ‘Regina Poloniae’.Ga naar voetnoot4 Ook andere heiligen maken hun opwachting. Keizer Leopold I maakt zijn patroonheilige in 1663 schutsheer van alle Habsburgse Erflanden. In 1677 plaatst hij zijn dynastie en vorstendommen onder de bescherming van Sint-Jozef. Dezelfde heilige wordt twee jaar later ook schutspatroon van de gehele Spaanse Nederlanden.Ga naar voetnoot5 Een op het eerste gezicht gelijkaardige plechtigheid heeft in 1659 te Brussel plaats. Op 8 december, het feest van de Onbevlekte Ontvangenis, verzamelen de gedeputeerden van de Staten van Brabant in het dominicanenklooster. Ze begeven zich naar de kapel van de Rozenkrans, die ook als de kapel van de Spanjaarden bekend staat. De abt van Park, de erfelijke kapelaan van de Brabant, gaat voor in de dienst, waarna de jezuïet Francisco Xaverio de Fresneda over het mysterie preekt.Ga naar voetnoot6 Vervolgens beloven de gedeputeerden aan de Heilige Maagd, ‘notre Avocate et Maîtresse’, dat ze met alle middelen en ‘aussi longtemps que l'Église ne définira le contraire’ de doctrine van de Onbevlekte Ontvangenis zullen verdedigen. In ruil smeken ze om een ‘longue vie et prospérité à la Majesté de notre Roy et à nous, ses fidèles subjects, paix et salut éternel.’ In het octaaf dat op de plechtigheid volgt, trekken er dagelijks processies door de straten van de | |
[pagina 6]
| |
hoofdstad. Eén na één voeren de parochieherders hun kudde naar de kapel om er dezelfde eed af te leggen.Ga naar voetnoot7 Ter bestendiging van deze geloofsijver, richt aartsbisschop Cruesen in maart 1660 een Broederschap van de Onbevlekte Ontvangenis op in het klooster van de cellebroeders.Ga naar voetnoot8 Vijf jaar later komt er een voorstel ter tafel om de gelofte te hernieuwen en uit te breiden. Voortaan zou de Immaculata de ‘singulière Dame, Advocate et Protectrice perpétuelle, non seulement de cette province de Brabant en général, mais aussi de toutes les villes, lieux et inhabitations d'icelle en particulier’ zijn. De Staten leggen het voorstel evenwel aan de kant.Ga naar voetnoot9 Vanwaar dat verschil? Vooreerst zijn er de omstandigheden in december 1659. De Spaanse Monarchie heeft een maand eerder de vernederende Vrede van de Pyreneeën gesloten. De Zuidelijke Nederlanden hebben belangrijke gebieden verloren. Filips IV moet zijn oudste dochter, de infante Maria Theresia, ten huwelijk schenken aan Lodewijk XIV. Ze is op dat moment zijn enig volwassen kind. De koning heeft verder nog een jongere dochter en een tweejarig zoontje. Het jongetje heeft een slechte gezondheid en sterft in november 1661, precies een week voordat zijn broer, de onfortuinlijke Karel II, geboren wordt. De opvolging is dus verre van verzekerd. De kans bestaat dat de Franse erfvijand met de hele erfenis aan de haal gaat. Men zou voor minder bidden dat Zijne Majesteit nog lang mag leven. De gelofte om de Onbevlekte Ontvangenis te verdedigen kadert tegelijkertijd in een ware campagne. Het Habsburgse Huis werpt zich op als de kampioen van de Immaculata.Ga naar voetnoot10 Bij herhaling dringen de Spaanse koningen aan op een formele afkondiging van het dogma. De Heilige Stoel houdt de boot echter af. De bulle ‘Universa per orbem’ die in 1642 de verplichte kerkelijke feestdagen vastlegt, maakt geen melding van het feest van de Onbevlekte Ontvangenis. Spanje protesteert luid. Filips IV stelt een koninklijke junta samen die de afkondiging van het dogma moet bewerkstelligen. Om dat te bereiken propageert de junta de verering van de ‘patrona concepcionista’ in de hele monarchie. Steden en gewesten worden aangespoord om zich onder ede achter de doctrine te scharen. De campagne bereikt een hoogtepunt onder het pontificaat van Alexander VII (1655-1667). De resultaten blijven niet uit. Kort na zijn aantreden erkent de paus de rechtmatigheid van de cultus in Spanje. In 1665 breidt hij de viering van de Onbevlekte Ontvangenis achtereenvolgens uit tot Napels, Sicilië en Sardinië, de Nederlanden en de Franche-Comté. Dat laatste gebeurt op 26 oktober.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 7]
| |
Wanneer de Staten van Brabant het voorstel om de gelofte te hernieuwen in 1665 bespreken, is de pauselijke goedkeuring al op handen. Een hernieuwing maakt geen verschil meer. Maar dat is niet eens de kern van de zaak. In 1659 hebben de Staten een welomschreven engagement aangegaan. Ze hebben hun gelofte afgelegd in de kapel van de Spanjaarden, een ruimte die bij uitstek geassocieerd wordt met de Spaanse Monarchie. Kerkelijke plechtigheden met een specifiek Brabants karakter vinden plaats in de Sint-Goedelecollegiale. De keuze van de celebrant onderstreept het onderscheid. Niet de aarstbisschop van Mechelen, die als abt van Affligem de eerste plaats inneemt in de geestelijke stand, maar de abt van Park gaat voor. Deze laatste hoort immers als erfachtig kapelaan van Brabant bij de hertogelijke hofhouding. De Staten scharen zich met andere woorden achter de devotie van hun koning-hertog, maar ze verheffen de Immaculata niet tot schutsheilige van het hertogdom. Wanneer de jezuïeten in 1665 alsnog voor de verheffing tot patrones ijveren, haken de Staten af. Op dat moment komt het verschil met Luxemburg aan de oppervlakte. Onze-Lieve-Vrouw van Luxemburg is eigen aan het land. Daarom kan men haar ‘Domina’ noemen. De Immaculata hoort bij de universele kerk. Haar status situeert zich op eenzelfde niveau als de overkoepelende monarchie, maar verhindert dat ze de ‘singulière Dame’ van een gewest zoals Brabant wordt. De benamingen die de Provinciale Staten voor schutspatronaat hanteren, komen zo uit het leenrecht. Voor hen is een landspatroon een mede-soeverein. | |
De contractuele monarchieIn Henegouwen legt men de band tussen aardse en hemelse macht op een andere, maar even sprekende manier. Sint-Waldetrudis staat er centraal in het inhuldigingsceremonieel. De graaf is van oudsher de wereldlijke abt van het adellijke damesstift dat aan haar is toegewijd. De ceremonie begint met zijn investituur in die waardigheid. Daarna zweert hij op de relieken van de heilige dat hij de zogenaamde Charters van Henegouwen zal respecteren. Kostbare relieken vervullen ook in de andere provincies een wezenlijke rol. In Vlaanderen zoent de nieuwe graaf het partikel van het Heilig Kruis dat in de Gentse Sint-Pietersabdij bewaard wordt. In Brabant wordt de aantredende hertog gezegend met het Allerheiligst Sacrament van Mirakel, de Brabantse landsrelikwie bij uitstek. Daarnaast zijn er regalia eigen aan elk gewest: een kromstaf in Henegouwen, het staatsiezwaard en het vaandel van Vlaanderen, de standaard van Brabant en de ‘estoc’, een zwaard waarvan men denkt dat de Brabantse hertogen het eertijds gebruikten in de strijd.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 8]
| |
Relieken en regalia fungeren als zichtbare verwijzingen naar de gewestelijke identiteit. Dat geldt ook voor de ruimten waar de inhuldigingen plaatshebben. Ze hebben het aura van een sacrale ruimte.Ga naar voetnoot13 In Gent zijn dat de Sint-Pietersabdij, de Sint-Baafskathedraal en de Vrijdagmarkt. In de Sint-Pietersabdij overhandigt de abt het staatsiezwaard. In Sint-Baafs zweert de landsheer trouw aan de privilegies en vrijheden, en repliceren de clerus, de adel en de Leden van Vlaanderen met een eed van trouw aan hun nieuwe vorst. Op de Vrijdagmarkt zweren de kasselrijbesturen onderdanigheid aan de landsheer. In Brussel is er een eerste eedaflegging in Sint-Goedele. De hertog belooft er de voorrechten van de Brabantse kerk te vrijwaren. De uitwisseling van eden met de Provinciale Staten van Limburg en van Brabant gebeurt op het Balieplein, tegenover het paleis op de Koudenberg. Een ruiterstoet brengt de deelnemers van de ene naar de andere plaats. Het traject loopt steevast over de Grote Markt, waar de Provinciale Staten in het stadhuis vergaderen. De eedafleggingen gebeuren op podia. Langs de processionele route staan triomfbogen of andere allegorische voorstellingen opgesteld. Deze efemere architectuur dramatiseert de sacrale ruimte. Het iconografische programma verheerlijkt de heerser, maar wijst tegelijk op de specificiteit van het gewest. De landsheer wordt geëerd met zwaarwichtige portretten, allegorische voorstellingen van de hem toegedichte deugden, trofeeën en heraldische parafernalia. Aan Karel VI wordt bij zijn Blijde Intrede te Brussel eer betuigd door middel van zes wandtapijten die de overwinningen van zijn legers bij Turijn, Belgrado, Zaragoza, Barcelona, Timişoara en Malplaquet verhalen. De gewestelijke identiteit wordt beklemtoond door de vorstelijke successie te traceren. Te Brussel is het podium op het Balieplein bij elke inhuldiging opgesmukt met een portrettengalerij van de hertogen van Brabant. In 1666 omlijsten twee doeken deze voorstelling. Het ene toont Brabantia in een door leeuwen getrokken zegewagen. Ze onvouwt een banderol waarop de opvolging van de Brabantse hertogen opgesomd staat. Op het andere staat ze naast een boom die weergeeft hoe alle provincies van de Nederlanden ‘onder eenen heer gekomen en voorts op Carolus verstorven’ zijn.Ga naar voetnoot14 Centraal boven het podium is het | |
[pagina 9]
| |
Leo nobilissimi ducatus Brabantiae. Wapenkaart van het hertogdom Brabant, 1668-1674.
koninklijke wapenschild aangebracht. Het wordt heraldisch rechts ondersteund door een man die een adelaar en een scepter als attributen draagt. Hij stelt de heerschappij van het Habsburgse Huis voor. Tegenover hem staat een vrouw met ‘eene langhe koorde vol seghelen’.Ga naar voetnoot15 Ze is de conventionele voorstelling van de genealogie en verbeeldt hier het geboorterecht als het enige fundament van de rechtmatige regering. | |
[pagina 10]
| |
De hertogelijke stamreeks wordt erg ver in de tijd teruggevoerd. Volgens de genealogie die Butkens in 1637 in zijn ‘Trophées tant sacrés que profanes de la duché de Brabant’ heeft gepubliceerd, is Pepijn van Landen de stamvader van het Brabantse Huis.Ga naar voetnoot16 Die versie wordt ook weergegeven op de wapenkaart ‘Leo nobilissimi ducatus Brabantiae’, die omstreeks 1670 vervaardigd is.Ga naar voetnoot17 Op deze merkwaardige plaat zijn de opeenvolgende graven en hertogen in de vorm van portretmedailles aan de pels van de Brabantse leeuw gehecht. Helemaal bovenaan prijkt koning Karel II. Hij staat afgebeeld als jongeling en is in rangorde de vijfenveertigste landsheer van het gewest. Volgens Jozef van den Leene moet het mogelijk zijn om nog verder in de tijd terug te keren. Zijn in 1705 verschenen ‘Théatre de la noblesse du Brabant’ laat de genealogie van de hertogen aanvangen bij Clovis. Hij blijft echter in het vage over de bloedband tussen Pepijn van Landen en de eerste Frankenkoning.Ga naar voetnoot18 | |
Het banket van de godenGepubliceerde genealogieën en vorstelijke portretgalerijen beogen hetzelfde. Ze legitimeren de contractuele monarchie die uit de Opstand is voortgekomen. Enerzijds verbeelden ze de dynastieke continuïteit. Anderzijds vertolken ze de specifieke band met het eigen gewest. In het Antwerpse stadhuis wordt de ‘staetcamere’ in de loop van de zeventiende eeuw heringericht als portretgalerij van de hertogen van Brabant. Het is het grootste en meest prestigieuze vertrek van het stadhuis. In 1609 heeft men er het Twaalfjarig Bestand onderhandeld. Aan die bijeenkomst herinnert het doek ‘Scaldis en Antverpia’ van Abraham Janssen dat boven de haard prijkt. Centraal op de westelijke wand troont voortaan het portret van de regerende hertog onder een baldakijn van rood fluweel.Ga naar voetnoot19 De portretten wijzigen de betekenis van Janssens werk. Oorsponkelijk wees het de onderhandelaars van het Bestand op de bron van Antwerpens welvaart en de nadelige gevolgen van de sluiting van de Schelde. Na de herinrichting affirmeert het de bijzondere plaats van de stad in de dynastieke context.Ga naar voetnoot20 Een vergelijkbaar verhaal over erfopvolging en identiteit komt aan de orde bij de wederopbouw van de Brusselse Grote Markt. Het bombardement door de Franse troepen heeft in augustus 1695 een groot deel van de Brusselse binnenstad in de as gelegd. Ook de gildenhuizen op de Grote Markt zijn onherstelbaar beschadigd. Het stadsbestuur wil het plein herbouwen met uniforme gevels en een samenhangende iconografie. Alleen het stadhuis, dat minder schade heeft opgelopen, zal in zijn oorspronkelijk uitzicht | |
[pagina 11]
| |
worden hersteld. Voor de overige huizenblokken laat de magistraat imposante schermgevels ontwerpen. Het ontwerp voor het huizenblok aan de oostzijde van het plein wordt metterdaad uitgevoerd. Bij de andere loopt het echter helemaal fout. Elke gilde interpreteert de plannen anders of improviseert er maar op los. Niemand wil onderdoen voor de ander. Uiteindelijk laat de magistraat betijen. Het enige huizenblok dat volgens plan gerealiseerd is, wordt het ‘Huis van de hertogen van Brabant’ genoemd. Het ontleent die naam aan de negentien borstbeelden van landsheren die op het niveau van de eerste verdieping zijn aangebracht.Ga naar voetnoot21 De reeks is dus verre van volledig. Naar alle waarschijnlijkheid was het de bedoeling om ze over de gehele omtrek van het plein te spreiden. De vijfenveertig hertogen zouden dan bij de komende Blijde Intredes toezien hoe de ruiterstoet zich van de Sint-Goedele naar de Koudenberg begeeft. Het bombardement van 1695 heeft ook het statenkwartier in het stadhuis vernield. De wederopbouw en herinrichting krijgen hun beslag in de beginjaren van de achttiende eeuw. Voor de weelderig uitgeruste statenzaal weven de Brusselse meesters Leyniers en Reydams drie wandtapijten. Ze verbeelden Filips de Goede die de Blijde Intrede bevestigt, de troonsafstand van Karel V en de inhuldiging van Karel VI. Ze behandelen met andere woorden het moment dat Brabant volwaardig deel gaat uitmaken van de Bourgondische Nederlanden, de overgang naar de Spaanse Habsburgers en het aantreden van de Oostenrijkse tak.Ga naar voetnoot22 Het fresco op het plafond toont de kroning van Brabantia door Jupiter tijdens een bijeenkomst van de goden. Op het schilderij dat boven de haard is aangebracht, brengt dezelfde Brabantia leenhulde aan Karel VI.Ga naar voetnoot23 De aangrenzende zalen worden gebruikt voor de afzonderlijke deliberaties van de clerus en van de adel. Ze zijn gedecoreerd met in totaal acht zeventiende-eeuwse wandtapijten die samen het levensverhaal van Clovis oproepen. De zaal waar de clerus vergadert staat in het teken van religieuze gebeurtenissen: het huwelijk van Clovis met Clotildis, het huwelijksmaal, het doopsel van Clovis door Sint-Remigius en de laatste wilsbeschikking van Clovis. In de vestibule tussen deze en de andere vergaderzaal hangen twee tapijten die het aanzoek aan Clotildis en haar jawoord verbeelden. In het vertrek dat door de edelen wordt gebruikt, ziet men tenslotte de verheffing van Clovis op het schild, en de slag bij Tolbiac.Ga naar voetnoot24 Hier hangt ook een doek dat de legende van de slag van Ransbeke weergeeft. De eenjarige hertog Godfried III slaapt in zijn wieg, die in een boom is opgehangen, terwijl de trouwe adelstand zijn rechten verdedigt tegen de opstandige Berthouts. De iconografie van de Brabantse statenzalen is er niet een van onderdanigheid, maar van contractueel partnership. De wandtapijten in de vergaderzaal van de adel geven aan dat Clovis, de herstichter van de monarchie in onze gewesten, door zijn gelijken tot het koningschap verheven is. De voorstelling van de slag van Ransbeke leert dat de vorst zijn macht alleen met de steun van de adel kan behouden. De plafondschildering in de | |
[pagina 12]
| |
eigenlijke statenzaal gaat nog een stap verder. Clerus, adel en hoofdsteden zitten aan de dis van de goden. Ze zijn volwaardige deelgenoten in de macht, mede-eigenaars van het hertogdom. De erudiete geschiedschrijving treedt die stelling impliciet bij. Butkens registreert niet alleen de hertogelijke, maar ook de adellijke erfopvolging en wijst op de onderlinge verwantschappen. De latere edities en supplementen van zijn werk bevatten bovendien overzichten van de belangrijkste ambtsdragers en lijsten van de samenstelling van de schepencolleges in de vier hoofdsteden van het hertogdom.Ga naar voetnoot25 Kanselier Christyn publiceert studies over het Leuvense en Antwerpse patriciaat.Ga naar voetnoot26 Sanderus verdiept zich in de canonieke successie van de statenabdijen.Ga naar voetnoot27 Wapenkaarten zoals de ‘Leo nobilissimi ducatus Brabantiae’ verbeelden dezelfde gedachte. De met portretmedaillons bezaaide Brabantse leeuw is omgeven door de symbolen van de Provinciale Staten. Kromstaf en mijter voor de clerus, helm en banier voor de adelstand. Ter weerszijden van de opgeheven klauwen en gekrulde staart zijn de blazoenen van de vier hoofdsteden aangebracht. Heraldisch rechts van het leeuwenwapen is de clerus afgebeeld: de aartsbisschop, bisschoppen, abten, abdissen en proosten. Heraldisch links de getitelde adel: hertogen, prinsen, markiezen, graven en burggraven. Onderaan slaan de commanderijen van de geestelijke ridderorden de brug tussen beide. In de linker- en rechtermarges zijn de wapens van de smalle steden en de vrijheden van het hertogdom aangebracht. In de rand onderaan de telkens zeven patricische geslachten van Brussel, Leuven en Antwerpen. De Brabantse leeuw wordt gevormd door de som van al deze eenheden. Ze zijn en dragen de Brabantse identiteit.
In de Spaanse Nederlanden werpen de Provinciale Staten zich meer dan voorheen op als de behoeders van de gewestelijke identiteit. Na het verdwijnen van de Staten-Generaal zijn ze het belangrijkste niveau waarop de vorst de dialoog aangaat met zijn onderdanen. Het nieuwe machtsevenwicht blijkt onder meer uit de verschuiving van het inhuldigingsceremonieel naar het provinciale niveau. De gewestelijke identiteit vindt zijn uitdrukking in een verzameling beelden. Het zijn plaatsen en gebouwen, kerkelijke relieken en wereldlijke relicten, iconografische programma's en rituele handelingen. De Staten beheren die verzameling op een dynamische manier. De noden van het moment bepalen de wijze waarop de boodschap wordt voorgesteld. Op zich is de boodschap echter statisch. De gewestelijke identiteit is geen opdracht, maar een gegeven. Een zaak van rechtsverhoudingen. Ze wordt finaliter bepaald door de vermenging van de publieke en de privaatrechtelijke sfeer die het Ancien Régime tot in zijn vezels kenmerkt. Eigendom is eigenheid. | |
[pagina 13]
| |
Abstract - The Provincial States of the Spanish Netherlands acted as guardians of the regional identity. They shaped this identity in different ways. As the Southern Netherlands were a Catholic region, determining a patron saint was one of the options. The inauguration of the sovereign had particular importance for the renewal of the contractual monarchy and as a forum for temporary allegorical display. More permanent iconographical programs were equally installed during the 17th century. The message is invariably the same. Regional identity mirrors the largely privatized legal relations between sovereign and subject. |
|