[Deel 1]
Van de redactie
Op 27 augustus 1999 vond te Tilburg het jaarlijkse congres van de Werkgroep Zeventiende Eeuw plaats, in dit geval in samenwerking met het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en de Leerstoel Cultuur in Brabant. Het onderwerp, ‘Regionale culturen in de zeventiende-eeuwse Nederlandse Republiek’, werd vanuit verschillende invalshoeken belicht. Een selectie van de gehouden voordrachten is in dit themanummer van De zeventiende eeuw opgenomen.
L. Duerloo beschrijft hoe in de Spaanse Nederlanden de Provinciale Staten als de behoeders van de gewestelijke identiteit fungeerden, bijvoorbeeld via de keuze van een schutspatroon. Hij laat aan de hand van de functie van Blijde Inkomsten zien dat de regionale identiteit als de spiegel van de grotendeels geprivatiseerde rechtsverhoudingen tussen vorst en onderdaan kan worden beschouwd.
O. Knottnerus veronderstelt dat economische en culturele ontwikkelingen in de Republiek verantwoordelijk moeten worden gehouden voor conservatieve reacties in het Duitse achterland.
N. Moser brengt de populariteit van de ‘plaatsgebonden naamgeving’ van rederijkerskamers in verband met de algemene opbloei van lokaal chauvinisme in Holland in de periode tussen circa 1590 en 1640.
F. van Boheemen en Th. van der Heijden constateren een opmerkelijke concentratie van rederijkerswedstrijden in de regio Delfland tussen 1675 en 1678. De Oranjegezinde teneur van deze spelen wordt bezien in het licht van de actuele politieke situatie.
B. Jacobs merkt op dat het recht in de zeventiende eeuw ten gevolge van de gewoonterechtelijke ontwikkeling van rechtsregels een grote lokale en regionale verscheidenheid kende. Het recht in Brabant in deze periode vormde een mengsel van eigen rechtsregels en vreemd recht, ontleend aan andere plaatsen en streken. De doorwerking van het Romeinse recht en de invloed van het canonieke recht op bepaalde terreinen deed een ius commune, en algemeen geldend recht, ontstaan.