De Zeventiende Eeuw. Jaargang 15
(1999)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Plaatjes en praatjes
| |
[pagina 119]
| |
Deze spreek- en gespreksvormen bewegen zich van de eigenlijke tekst van het kunstwerk via zijn textuur tot diverse parateksten. Hiernaast kennen wij allen een nog verder van het kunstwerk verwijderde manier om over kunst te praten: een conversatie waarbij kunstwerken alleen nog praetext zijn, om de geestigheid van de spreker te tonen of het gesprek gaande te houden. Deze conversatie is doel op zichzelf, zij dient zoals andere spelletjes (zolang men niet in de fout vervalt beslist te moeten winnen) om gezelligheid (niet ‘Gemütlichkeit’ maar ‘societas’) te onderhouden.Ga naar voetnoot3
Daarmee ontstaat een geweldige vrijheid: de betekenis van de dingen is niet meer duidelijk in een geordende wereld vastgelegd en in encyclopedie of kunstkamer weerspiegeld. De geest en de geestigheid van de spreker ordenen en herordenen betekenissen en onderwerpen. Daarin tonen zij niet zozeer wijsheid (sapientia) als scherpzinnigheid en geestigheid (argutezza). Niet de theoloog of de filosoof, maar de hoveling beheerst dit gezelschap, hij heeft geen overtuigingen maar meningen.Ga naar voetnoot4 Karakteristiek voor de nieuwe hoofs-hoffelijke gespreksretoriek is het verdwijnen van het argument voor de argumentatie, het overheersen van lexis boven logos, van de alleen woorden betreffende elocutio als decoratief deel van de redevoering tegenover de logisch-inhoudelijke (op zaken betrekking hebbende) delen van de redevoering, inventio en dispositio. Wel oefende en beoefende men deze nieuwe spreekkunst volgens de oude retorische regels, die de kennis van res en verba met behulp van imagines (verbeeldingen en plaatjes) onderwees. Zij zijn in de memorie-theaters voor dispositio en memoria net zo belangrijk als in ekphrastische beeldbeschrijvingen voor de elocutio. Maar de plaatjes zijn nadrukkelijk hulpmiddelen, zij steunen de retor, zoals alle vergelijkingen van redekunst met het schildersvak de ambachtelijke aspecten willen illustreren. (Pas vindingrijke humanisten hebben deze deelvergelijkingen voor de statusverhoging van het schilderen gebruikt.)Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 120]
| |
Afb. 1 Figuren voor het conversatiespel, bladzijde uit Andrea Ghisi, Il laberinto..., Venetië 1607.
Middelen worden zelfstandiger. Of moderner: medium becomes message. Dat laat zich aan de hand van kaartspelletjes illustreren, die niet alleen dienen om de bittere pil van het leren te vergulden, maar die ook gewoon plezierig, curieus of interessant zijn. Juist de grote hoeveelheden van ‘geestelijke’ interpretaties voor de (soms) geestige spelletjes kunnen dat bewijzen: van Aretino en de geestelijke kaartspelen van Jezuïeten tot de smartlap ‘Het spel kaarten’, dat de zanger Cowboy Gerard in de vroege jaren zeventig populair maakte. Hij gebruikt dezelfde allegorisatie, die al Aretino en de emblematici uit de zeventiende eeuw kenden. Zo spreekt Poirters in Het masker van de wereldt afgetrocken van ‘het kaertspel, den boek van 52 bladen’ in dezelfde zin als Bredero zegt:‘Den Bybel van 52 blaeren die heb ick op mijn duym’.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 121]
| |
Afb. 2 Beelden voor een memoriasysteen, Johannes Romberch, Congestorium artificiose memorie, Venetië 1533 (naar Yates, Art of memory, afb. 6 b).
Johan Praetorius zet zijn Neu-erfundene kunst-, sinn- und lehrreiche Antiquiteten Karthe (Nürnberg 1662) weliswaar tussen ‘Rex’ en ‘Terminus’, maar hij geeft eindeloze mogelijkheden de geleerde afbeeldingen speels te combineren.Ga naar voetnoot7 Nog aanmerkelijk willekeuriger is het Laberinto... dat Andrea Ghisi in 1606 aan Francesco Gonzaga van Mantua opdraagt en dat tien jaar later met veranderde illustraties opnieuw wordt uitgebracht (afb. I, vgl. afb. 2). Hier moeten eenvoudige afbeeldingen van naturalia en artificialia, | |
[pagina 122]
| |
van historische, mythologische of allegorische figuren volgens een willekeurig schema in een volgorde gezet worden. De opdracht van de tweede druk aan de doge Giovanno Bembi legt dit combinatorische spel zonder diepere zin uit:Ga naar voetnoot8 Als je in alle menselijke handelingen genoegen neemt met geluk en scherpzinnigheid (‘fortune’ en ‘ingegno’) zoals de grote filosofen zeggen, dan hebben anderen terecht geconcludeerd dat het leven een spel is. Zo'n formulering lijkt op de bekende topos van de wereld als speeltoneel, maar ze is aanmerkelijk verstrekkender en radikaler: het is een spel zonder hogere regie (waarin de mens mogelijk slechts als marionet optreedt) maar het leven is aan het toeval van de menselijke scherpzinnigheid overgelaten.Ga naar voetnoot9 Het lijkt me dat je de bijna gelijktijdig ontstane Sinnepoppen van de Amsterdammer Roemer Visscher met Ghisi's mixtum compositum van goden, allegorieën, historische personen, naturalia en artificialia kunt vergelijken. Evenals in zijn andere werken, legt hij de nadruk op eenvoud, vermaak en maatschappelijke pragmatiek:Ga naar voetnoot10 Dit werck had ick doen conterfeyten of malen in sekere pampieren bladen, doch sonder eenighe uytlegginge oft glose, om tot vermaeckelijcheyt van mijn sinnen te gebruycken, ende voort die altemet een goedt Vriendt te vertoonen, met de mondt beduydende wat mijn meeninge was: dan om dat de Drucker daer wel toe gesint was, om die voor alleman gemeen te maken, heeft sommige goede vrienden opgemaeckt, die my gebeden, ja geboden hebben, eenighe kleyne glosekens of bedietselen daer op te willen geven, het welck ick met onlust gedaen hebbende, mijn self niet heb konnen vernoegen: dan 'tis soo het is, Bancket voor goede vrienden wort nimmermeer ghelaeckt of mispresen... Ook andere werken van Roemer Visscher hebben een dergelijke oorsprong in de praktijk van de conversatie, zoals zijn raadsels of de Nederlandse vertalingen van de Disticha Catonis die op tafelborden geschreven, het gesprek vooruit moeten helpen. Daartoe dienden ook de op kaartjes getekende zinnepoppen, die in hun nieuwe en eenvoudige voorwerpen voor veel en velerlei uitleg vatbaar zijn zoals zijn slotplaatje bewijst. Daarbij gaat het erom - zo kunnen wij uit de praktijk van dit soort spelletjes afleiden - elkaar te overtreffen.Ga naar voetnoot11 | |
[pagina 123]
| |
Afb. 3 Claes Jansz Visscher, Vier voortekeningen voor de Zinnepoppen, Glasgow University Library, Stirling Maxwell Collection (SM 1891 A).
Afb. 4 ‘Schauplatz...von der Welt Eitelkeit’, G.P.Harsdörffer, Frauenzimmer Gesprächsspiele, dl III, p. 175.
Bij de wedstrijd die met de oorspronkelijke kaartjes van de zinnepoppen gespeeld moet zijn, verzonnen de deelnemers geestigheden en vermaakten zij zich met de geestige vondsten van anderen, net zoals afbeeldingen op medailles, tegels, borden of plafonds spitsvondige conversaties konden inspireren. Roemer Visschers geestigheden worden | |
[pagina 124]
| |
Afb. 5. Toneel van een ars memoriaetheatrum, Robbert Fludd, ‘Ars memoriae’, in: idem, Utriusque cosmi...historia, dl II, Oppenheim 1619 (naar Yates, Art of memory, afb. 19 b).
Afb. 6 Dezelfde ‘Schauplatz’ als in afb. 3, maar nu aangekleed met tapijten met ‘Sinnbildern’, Harsdörffer (vgl. afb. 3), p. 212.
juist bij eenvoudige en moderne dingen verzonnen. Die zijn opener voor diverse en originele interpretaties en nog niet symbolisch (over) gedefinieerd zoals traditionele beelden of ingewikkeldere composities. Roemer Visscher legt zíjn duiding van de dingen vast, anderen mogen dat anders doen - daartoe worden zij uitdrukkelijk uitgenodigd. Zo'n uitnodiging zou zinloos zijn, als men ervan uit zou gaan, dat de wereld en haar onderdelen in een definitieve ordening vastgelegd zouden zijn.Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 125]
| |
Afb. 7 Roemer Visscher, Zinnepoppen, Amsterdam 1614, p. 92.
Afb. 8 Gesprekken in een galerij, frontispice in: Madeleine de Scudéry, Conversations nouvelles des divers sujets, Amsterdam 1685.
Ook de volgorde van de zinnepoppen is - afgezien van enkele herkenbare sequenties en duidelijke openingen en slotemblemen - vrijblijvend. Zo kan Roemers dochter Anna in haar uitgave nieuwe zinnepoppen toevoegen. Voor de onbekende achttiendeeeuwse eigenaar van de oorspronkelijke tekeningen (die nu in de Glasgowse Stirling Maxwell Collection bewaard worden) is een dergelijke openheid kennelijk een probleem. Hij ordent de kaartjes min of meer in ‘Sachgruppen’ en herstelt daarmee weer een ontologische hiërarchie (afb. 3).Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 126]
| |
Anderen, die de Sinnepoppen citeren, gebruiken de vrijheid, die Roemer Visscher voor ogen staat. De veelschrijvende Jezuïet Aegidius Albertinus neemt tenminste tien van Roemers emblemata op in zijn Hirnschleifer. Die is natuurlijk niet bedoeld om zo maar geestigheid te oefenen (zoals de Wetsteen der vernuften van Johan de Brune de Jonge) maar onderwijst de mens in de kennis van God. Minstens tien zinnepoppen worden daarvoor van bijbels geïnspireerde bijschriften voorzien.Ga naar voetnoot14 Een ‘hoger’ doel heeft eveneens Georg Philip Harsdörffer, maar dat probeert hij in de vorm van heel programmatisch zo genoemde Frauenzimmer Gesprächsspielen te bereiken. In deze achtdelige verzameling van conversatiespelletjes beschrijft hij in ‘Von der Welt Eitelkeit’ hoe een ‘Schauplatz’ - duidelijk een traditioneel theatrum memoriae - met verschillende figuren, waaronder ook zes van Roemers zinnepoppen, gevuld wordt (afb. 4, 5, 6, 7). Heel anders dan een generatie eerder worden die nu alle als tekens van vanitas geduid. Maar de plaatjes mogen uitdrukkelijk niet overgeïnterpreteerd worden, zoals Harsdörffer dat - ook nu nog behartigenswaardig voor beeldduiders - formuleert:Ga naar voetnoot15 Man muss auch in diesen Sachen nicht gar zu weit gehen; dann sonsten die vermeinten Geheimnissen fast lächerlich, in dem die Deutungen bey den Haaren herbeygezogen werde. Een dergelijk gebruik van res ten bate van verba laat zich ook elders aantonen. Bij voorbeeld wanneer in iconologische handboeken de hiërarchische orde van de scheppping (die wij nog in Van Manders Wtbeeldinghe zien) in de willekeurige orde van het alfabet versplinterd wordt (zoals dat al eerder bij Ripa gebeurde). Of wanneer theologische encyclopedieën steeds praktischer worden en in een opsomming van weetjes en apophtegmata uiteenvallen, die als ‘didacitas’ (net zoals de langere ‘cavallatio’) in het repertoire van de goede verteller thuishoren. Zij alle leggen niet de wereld uit, maar dienen om het gevaar van de verveling (‘taedium’) te bezweren, die elke redenaar bedreigt maar die in de gezellige conversatie dodelijk is.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 127]
| |
Zo worden in het hoofdstuk over de schilderkunst in de populaire encyclopedie Essay des merveilles de nature et de plus nobles artifices van de Franse Jezuïet Etienne Binet naturalia en artificialia beschreven als wonderen van de goddelijke schepping en middelen om God te leren kennen. Maar tegelijk zijn ze wonderbaarlijke objecten van menselijke curiositas, geschikt vooor de redenaar, om een schat van ‘gevallen’ en exempla te vinden. De Antwerpse bisschop Beyerlinck heeft weinig later een gelijksoortig, eveneens alfabetisch geordend, verzamelwerk geschreven dat in zeven foliobanden de schepping wil representeren.Ga naar voetnoot17 Binets collectie is meer praktisch en minder omvattend (dat wil zeggen, zij bevat vooral een goede keuze van wetenswaardigheden en conversatieonderwerpen). Zij blijkt zo handig te zijn, dat grote passages omstreeks het midden van de eeuw door de verder onbekende schilder Pierre LeBrun bijna letterlijk worden overgenomen. Naast technische weetjes beschrijft hij ‘la façon de parler des beaux tableaux’ en ‘la façon de louer les statues’ en geeft een ‘traité touchant les plus excellens peintres de l'univers’. Dit hoofdstuk behandelt op twee bladzijden summier uitvindingen en prestaties van de belangrijkste schilders van de oudheid, het geeft een lijst van grote Italianen, noemt Rubens en een reeks van Franse tijdgenoten met aan hun hoofd Charles Le Brun (voorzover bekend geen familie).Ga naar voetnoot18 Het hieraan voorafgaande negende hoofdstuk bevat in tien alinea's korte kunstoordelen, waarmee je in de conversatie van salon of galerie geen gek figuur hoeft te slaan. Zonder elke theoretische achtergrond wordt hier vooral de bedriegelijke levendigheid van het onderwerp geprezen. De afsluitende verwijzing ‘Philostrate en ses tableaux est excellent en cecy, et vous fera riche en ceste matière’ noemt een antiek voorbeeld, waarbij het niet om de kunstwerken zelf ging, maar om een retorische oefening.Ga naar voetnoot19 In een verzameling van voorbeeldige conversaties, de Morale du monde, ou conversations van de door haar salon beroemde Madame de Scudéry, vinden wij de praktische toepassing van dit soort weetjes (afb. 8). In een galerij converseren drie heren en drie dames, met de Timagone, de heer des huizes, die zich als volmaakte connoisseur ontpopt, terwijl voor anderen eenvoudige conversatieweetjes voldoende zijn: Pour moy, dit Melanire, sans rien sçavoir en ce bel art, on m'assure que je m'y connois assez bien; car je prens pour unique régle de ma connoissance, qu'en cas de tableaux ceux où l'on voit que l'imitation de la nature est la plus parfaite, ne peuvent manquer d'être bons. | |
[pagina 128]
| |
Ericlée, die een spoedcursus LeBrun geeft, vindt al te veel geleerdheid zelfs alleen maar hinderlijk: ... pour vous parler sincérement, je ne m'occupe qu'à connoître le monde vivant, & je laisse la fable & l'Histoire pour les Scavants, qui veulent apprendre à vivre parmi les morts. Even later vindt een conversatiegids het vooral nodig wat kunsttermen uit allerlei vakken (waarin de Gentleman nog een soort basisopleiding kreeg) paraat te hebben, om ze ‘onder onze verhalen over verschillende onderwerpen te mengen, of het nu over schilderkunst, beeldhouwkunst, oorlog of scheepvaart gaat’.Ga naar voetnoot20 Dat is een basisregel van de galante conversatie: de onderwerpen worden niet al te zeer au serieux genomen, ze bewegen zich in een middengenre en dienen er vooral voor om de conversatie zelf te onderhouden. Degene die niets zegt, sluit zichzelf uit, net zoals degene, die alles (beter) weet. Met beiden valt niet te praten. Kunst is voor dit soort gesprekken als doel op zichzelf een ideaal onderwerp: de werkelijkheid is in de afbeelding al op een afstand gehouden en werkelijk engagement is eigenlijk uitgesloten. Kunstgalerijen en verzamelobjecten zijn ideale gelegenheden om ‘ongeïnteresseerde belangstelling’ (zoals Kant dat later zou noemen) te demonstreren en zich daarmee als man van de wereld te manifesteren. En waarschijnlijk dienen embleemboeken, en ook emblematische decoraties van architectuur, ditzelfde doel: zij zijn onderwerpen van conversatie, veelduidige ‘vaeck-verdrijvers’ en ‘tijd-korters’ (om twee titels van dergelijke verzamelingen van weetjes en vermakelijkheden te citeren).Ga naar voetnoot21 Dit soort gesprek is het kenmerk van de conversaties van galeriebezoekers en connoisseurs, vrije ‘galante’ conversaties die in de achttiende eeuw karakteristiek worden voor een heel genre. Watteaus Uithangbord voor de kunsthandelaar Gersaint (1720, Schloss Charlottenburg, Berlijn) toont de mogelijkheid van zo'n vrije omgang met kunstwerken, tussen de afkeer van de grote historie en de zelfbespiegeling.Ga naar voetnoot22
Met de Revolutie wordt alles weer serieus en betekenisvol, de lichtvoetige conversatie verstart tot legitimatie van de ‘Bildungsbürger’, zoals die in Detmolds Die Kunst in drei Stunden ein Kunstkenner zu werden gekarikaturaliseerd is. Of de topoi sterven in het bur- | |
[pagina 129]
| |
gerlijke onbegrip van idées recues, de oude loci communi, die nu niet meer als illustratie van een argument geciteerd worden, maar zich als (dood)slaande argumenten verzelfstandigd hebben: elocutio zonder inventio, loquacitas, het geklets van alledag. Flaubert heeft daarvan het woordenboek geschreven, waarin de traditionele bijzonderheid van de kunstenaar evenals zijn overbodigheid te boek worden gesteld: ART: Ça mène à l'hôpital.
ARTISTES: Il faut rire de tout ce qu'ils disent. Tous farceurs...
vat hij in zijn Dictionnaire des idées reçues (1881) de vox populi samen. Zijn helden Bouvard en Pécuchet hebben zich onder meer als kunsthistorici en archeologen bezig gehouden en een heuse professor had aan deze vrije-tijd-intellectuelen de bevestiging van hun zekerheden als programma meegegeven:Ga naar voetnoot23 C'est à souhaiter qu'on ne fasse plus des découvertes, et même l'Institut devrait établir une sorte de canon, prescrivant ce qu'il faut croire. Een eeuw later maakt Thomas Bernhard deze rekening op ten koste van de professionele kunstpraters, de kunsthistorici. Door hun gepraat barrikaderen zij de toegang tot de kunst en doden haar, terwijl de leek (de ‘Ahnungslose’ uit ons motto) in zorgvuldige open beschrijving het werk toegankelijk laat:Ga naar voetnoot24 Die Kunsthistoriker sind die eigentlichen Kunstvernichter [...] Die Kunsthistoriker schwätzen so lange über die Kunst, bis sie sie zu Tode geschwätzt haben. Von den Kunsthistorikern wird die Kunst zu Tode geschwätzt. [...] denn die Kunsthistoriker sind die eigentlichen Kunstvernichter und wir sollten uns die Kunst nicht von den Kunsthistorikern als Kunstvernichtern vernichten lassen. Wenn wir einem Kunsthistoriker zuhören, wird uns übel [...] in dem wir einem Kunsthistoriker zuhören, sehen wir, wie die Kunst, die er beschwätzt, vernichtet wird, mit dem Geschwätz des Kunsthistorikers schrumpft die Kunst und wird vernichtet. | |
[pagina 130]
| |
Abstract - In the preface to his Sinnepoppen (1614), the Amsterdam poet Roemer Visscher points out the social practice which forms the basis for his publication: the practice of commenting on scenes depicted on a kind of playing cards. These drawings, ‘poppen’, could be interpreted in many ways - the printed text is only one among many possible comments. |
|