De Zeventiende Eeuw. Jaargang 15
(1999)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
‘Men moet den bal speelen soo alsse leyt’
| |
[pagina 103]
| |
Overbeke in de brief aan zijn vrienden. Hij moet er aan boord maar het beste van maken en niet al te zeer stilstaan bij het feit dat hij meer op Icarus lijkt dan op Daedalus. Had hij immers de wijsheid van de laatste bezeten dan zou hij niet hebben moeten vluchten voor zijn schuldeisers in het vaderland en dan zou de zon hem nu niet zo op zijn ‘kruyn gescheeten hebben’. Aan het begin van de mannenbrief vertelt Van Overbeke dat hij buitengaats is geraakt en geen boom of blad, huis of dorp, malie- of kaatsbaan meer in het vizier heeft. Malie- en kaatsbanen waren banen waarop het malie- en kaatsspel, een soort balspelen werden beoefend. Den Haag was in Van Overbekes tijd een fraaie maliebaan rijk, waarop het maliespel werd gespeeld. Daarbij moest een bal met een korf over een lange baan tussen een ijzeren boog door worden geslagen.Ga naar voetnoot4 Kaatsen kan gezien worden als een voorloper van het moderne tennisspel, waarbij de bal aanvankelijk met de hand en later met en soort racket heen en weer werd geslagen. In Den Haag waren destijds diverse kaatsbanen gesitueerd, bijvoorbeeld aan de Lange Poten, aan het Buitenhof en aan De Lange Houtstraat. Kaatsbanen waren vaak te vinden in de buurt van een herberg of kroeg; in de literatuur uit de zeventiende eeuw worden ze wel geassocieerd met drank en uit de hand gelopen weddenschappen.Ga naar voetnoot5 Ook in de brief aan zijn vriendinnen refereert bon vivant Van Overbeke aan het langdurig verpozen op de kaatsbaan in gezelschap van goede vrienden. In een passage uit diezelfde vrouwenbrief beklaagt hij zich over het slechte eten en drinken aan boord en roept hij allerlei lekkernijen uit het vaderland in herinnering. Daarna gaat hij door met een vertwijfelde opsomming van genoegens uit het vaderland die hij moet missen o Kaetsbaenen, trucktafels, maillies en bollen, tours a la mode, Scheveringse weg, Voorburgse room, Rijswijckse Kievits-eijeren! o Comedien, vettekint, armadilles, Mr. Jacob de Springer, wafelkramen, lotereijen, Romeijnse spellen, ja selver Speck en Boonen!Ga naar voetnoot6 Weer de kaats- en maliespelen, nu vergezeld van het truckspel. Daarbij moest de bal op een soort biljarttafel met een lange stok onder ijzeren poortjes worden doorgestoten.Ga naar voetnoot7 Naast modieuze rondritjes door Den Haag en nog meer lekker eten roept Van Overbeke allerlei zaken in herinnering die verwijzen naar de kermis. Daar werden komedies opgevoerd, rariteiten als gordeldieren (armadilles) en vette kinderen tentoongesteld en voerde de Haagse Jacob Brouwer alias Jacob de Springer met zijn groep springkunstenaars zijn kunsten op. Ook loterijen en zogenaamde Romeinse spelen, dat wil zeggen ruiterspelen bestaande uit carrouselrijden en voltigeerkunsten op de rug van een paard, vielen op de kermis te genieten.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 104]
| |
Van Overbeke refereert in deze passage ongetwijfeld aan de Haagse meikermis, zoals hij dat ook in de mannenbrief doet. Hij schrijft daar dat zijn almanak aangeeft dat het Haagse kermis is en dat hij liever in Den Haag op het schavot zou staan dan dat hij zich aan boord bevindt. De goede verstaanders wisten dat op het Buitenhof niet alleen het schavot stond opgesteld maar ook veel kermiskramen. Het is duidelijk dat in deze passage ook het eerste niveau van de taalspelletjes en de verborgen verwijzingen meespeelt. In de mannenbrief komt een lange burleske vergelijking voor van het scheepsleven met een kermis. Daarin wordt door Duitse soldaten een klucht opgevoerd, te vergelijken met een spel op de kermis en de commandeur aan boord drilt de soldaten, hetgeen met de intocht van de schutterij wordt vergeleken. Bovendien speelt de zon voor koorddanser, fungeren zeevlooien als buitelaars en springkunstenaars en net als op alle vaderlandse kermissen vindt een opstootje plaats in de vorm van een gevecht tussen twee varkens.Ga naar voetnoot9 Concreet wordt verteld dat op het schip een spel van de verloren zoon werd gespeeld, een thema dat in veel Duitse en Nederlandstalige kluchten voorkwam. Uit journalen en reisbeschrijvingen weten we dat aan boord van VOC-schepen inderdaad ter verstrooiing soms kluchtige stukken werden opgevoerd.Ga naar voetnoot10 Van Overbeke geeft meer informatie over spel en spelen tijdens zijn reis. Hij speelt bijvoorbeeld het kaartspel lanterlu waarbij vijf duitjes werden ingezet, geldstukken ter waarde van een achtste stuiver. Dobbelen aan boord van VOC-schepen was destijds ten strengste verboden, omdat het niet zelden op vechten en messentrekkerij uitliep. Ondanks dat verbod werd er ook tijdens Van Overbekes overtocht door de matrozen gedobbeld, met de bekende gevolgen van dien. De messen werden in beslag genomen en de buit werd, zoals men dat volgens Van Overbeke op loterijen gewend was, de volgende ochtend met tromgeroffel bekendgemaakt. Als trommelstok diende een flink stuk touw en als trommel de billen van de matrozen.Ga naar voetnoot11 Een andere keer werd er een spel gespeeld dat hij ‘de beer is uit’ noemt, een soort tikkertje, en ‘negen stukken’, een eenvoudig schaakspel met negen pionnen, ook wel marellen genaamd. Wat Van Overbeke met de aanduiding ‘Hansje Pardoes’ bedoelt, is niet duidelijk. Misschien is het een verwijzing naar een springspelletje als Haasje over.Ga naar voetnoot12 Van Overbeke stond bij zijn tijdgenoten maar ook later bekend als zuiplap, veelvraat en losbol. Zo noemt een VOC-dienaar die in 1672 tegelijk met hem in de retourvloot naar het vaderland was gereisd, hem iemand met weinig kennis van ‘oorlogs saken (...), zijnde een Kortisaan en een goet Poet by de Juffers’.Ga naar voetnoot13 En dat ondanks het feit dat Van Overbeke als admiraal een retourvloot met een lading ter waarde van ruim drie mil- | |
[pagina 105]
| |
joen gulden veilig de haven van de Eems had weten binnen te loodsen, terwijl de Engelse vijand in 1672 uiteraard op de loer had gelegen. Courtisaan was precies de omschrijving waarmee Van Overbeke zichzelf met een speels binnenrijm presenteert aan het begin van de brief aan zijn vriendinnen: ‘Huijlt, pruijlt, smijt, bijt; krabbelt, grabbelt; vrijd, lijd; het scheelt mij niet een mijt, dat soete Noutje ben je quijt, dat cierlijck borsje, dat vriendlijck, actijf courtesaentje’.Ga naar voetnoot14 Natuurlijk maakt de auteur, die in Den Haag advocaat was geweest voor het Hof van Holland, een woordspeling; een courtisaan was niet alleen een hoveling, maar ook een rokkenjager. Met dit soort woordspelletjes en dubbele betekenissen zitten beide reisbrieven vol. Alle mogelijkheden om met taal te spelen worden aangepakt, dat behoort tot de stilistische uitrusting van een burlesk auteur. Wanneer Van Overbeke beschrijft hoe hij voor de grote mast aan de matrozen grappen vertelt en op zijn viool speelt, voegt hij daar aan toe ‘'t is een arm dorp, daer het niet eens of twee mael ter weeck kermis is’. Daarmee geeft hij een vrolijke variant op het spreekwoord over een arm dorp waar het eenmaal 's jaars kermis is. Verstoppertje spelen is bij Van Overbeke niet schuilewinkje spelen, maar schuilewijntje. Zijn taalgrapjes wisselen elkaar in hoog tempo af. De twee brieven behoren tot de burleske literatuur. Het woord burlesk is afkomstig van het Italiaanse burla (schets, grap, spot) en burlesco (grappig). Het burleske kent zijn oorsprong dan ook in het Italië van de vijftiende en zestiende eeuw en heeft als doel de lezer aan het lachen te maken. Het wezen van het burleske genre moet onder meer gezocht worden in een aantal stilistische kenmerken. Een rijk gevarieerd vocabulaire, familiaire, platte en grove woorden behoren daartoe, net als het zich bedienen van spreekwoorden, vreemde woorden, verschillende taalregisters en archaïsmen en neologismen.Ga naar voetnoot15 In de hele brief aan de vrouwen speelt de auteur een literaire flirt met zijn lezeressen, vol al dan niet vernuftige woordspelingen en vaak sexueel getinte dubbelzinnigheden. ‘Och hier bevinde ick eerst, wat dat een vrouw een nootsakelijck goet is, en haere qualiteiten sie ick beter, nu ickse niet en sie, als doe ick se alle dag sag’, schrijft hij aan zijn vriendinnen.Ga naar voetnoot16 En als één van de vrouwen hem met een ‘hyperbolijcke affectie is beminnende’, dan hoeft ze hem dat maar te openbaren en hij zal overkomen ‘om de conjugaele copulatie te celebreren’. Hij zal haar dan de vrouw van een lid van de Raad van Justitie maken. Van Overbeke zou in Batavia lid van de Raad van Justitie worden en het dubbelzinnige spel met het woord lid speelt hij graag. De brief aan zijn vrienden is iets minder speels en intiem van toon en soms grover wat betreft de sexuele toespelingen. Meteen aan het begin geeft hij een aanwijzing hoe het publiek zijn tekst moet lezen: Op Donderdagh, den 12. April, zijn wy des avonts buyten gaets geraeckt, met een goede Loots, hoe swaer schijnt het te zijn, om te gelooven, voor verstandige luyden, die soo wijs zijn, dat sy selfs om binnen-gaets te komen, geen Lootsman van nooden hebben.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 106]
| |
De woordspeling buitengaats/binnengaats raken met behulp van een loods lag voor de hand. Binnengaats komen heeft hier naast de letterlijke betekenis van de haven binnen varen de betekenis van geslachtsgemeenschap hebben. Daarvoor hadden zijn broeders, vrienden en bekenden geen loods nodig, laat staan om buitengaats te komen. Met de onmiddellijk volgende opmerking ‘wacht maer wat, ghy sult nog andere dingen hooren’ worden de lezers op het goede spoor gezet. Ze moeten attent zijn en de brief op verschillende niveaus lezen, er komt nog veel meer dubbelzinnigs. En inderdaad, de auteur zal nog vaak gebruik maken van het middel van de homonymie. Niet altijd zijn de opmerkingen van een extra, seksueel getinte lading voorzien, vaak is dat wel het geval. Als Van Overbeke schrijft dat hij voor het eerst zijn membrum virile laat afsnijden, is dat niet zo ingrijpend als de lezer bij eerste lezing wellicht vreest. Het gegeven dat naast hem het roggebrood werd geschoren, ofwel van een baard van schimmel werd ontdaan, geeft de oplossing; de auteur werd voor het eerst geschoren. Bovendien konden zijn lezers weten dat Cicero in zijn De finibus een baard al met een membrum virile had vergeleken en wellicht wisten ze dat in het Satyricon van Petronius Giton aan boord van een schip dreigde zijn virilia met een scheermes af te snijden.Ga naar voetnoot18 Daarnaast moet de opmerking over het afsnijden van het membrum virile ook worden gelezen als een aanwijzing dat Van Overbeke aan boord slechts een celibatair bestaan heeft geleid. Scatologische humor deed het goed in die tijd. Ook zijn vrouwelijk publiek moet dat hebben gewaardeerd. Schreef hij in de mannenbrief dat hij driemaal beter op dan af kon gaan, dus makkelijker een erectie kreeg dan dat hij zich ontlastte, in de brief aan zijn vriendinnen beschrijft hij zijn constipatie plastisch. Hij vertelt dat hem ‘de nesteling van achteren was geknoopt’ en dat er na veel wringen ‘ijets voor den dag [kwam] soo groot als een jongen hond, die negen dagen oock blind hadde geweest’.Ga naar voetnoot19 Zijn lezeressen kenden de uitdrukking natuurlijk van de geknoopte nesteling en wisten dat dat verwees naar een man die impotent was. Van Overbekes nesteling was van achteren geknoopt, inderdaad een toepasselijk taalspelletje bij een verstopping. Niet altijd is snel duidelijk dat Van Overbeke zelf in de tekst aanwezig is. Toch blijkt hij vrij vaak gebruik te maken van ironische zelfrepresentaties. Wanneer hij bijvoorbeeld in de brief aan de vrouwen vertelt dat hij aan de Kaap een zilverstuk ter waarde van 28 stuivers vindt, vervolgt hij dat hij het aan de armen schenkt ‘als mijn eerste geluk’. Inderdaad geloofde men in die tijd dat als je iets aan de armen schonk, je dat geluk zou brengen. Toch zullen zijn lezeressen al te goed geweten hebben dat Van Overbeke vanwege geldschulden zoals zovelen in die tijd op zoek naar fortuin het ruime sop gekozen had en met de armen dus zichzelf bedoelde. En wanneer hem aan boord bijna wat hammen ontstolen worden, vertelt hij in de mannenbrief dat hij er zo vriendelijk uitzag ‘of ick den heelen dagh Luytersche Psalmen hadt te koop gehadt’.Ga naar voetnoot20 De goede verstaander wist dat dit slaat op het feit dat Van Overbeke zelf een psalmberijming voor | |
[pagina 107]
| |
de Lutherse gemeenschap had gemaakt, die hij in 1663 had laten drukken. Omdat deze berijming niet officieel werd ingevoerd was hij met een grote partij onverkoopbare exemplaren en dus een financiële strop blijven zitten. Het slot van de brief aan zijn vriendinnen lijkt wel een proeve van meesterschap in het spelen van taalspelletjes. Was het in de renaissancistische poëzie gebruik om als dichter je kunde te tonen door ter demonstratie van de woordvoorraad een begrip of zaak liefst drie keer te omschrijven, Van Overbeke besluit zijn tekst tweemaal met een compleet alfabet. In het eerste drijft hij mild de spot met zijn vriendinnen en demonstreert hij zijn beheersing van de taal door veel vreemde woorden en woorden uit verschillende taalregisters te gebruiken. Als klap op de vuurpijl geeft hij in zijn tweede alfabet een laatste ironische zelfrepresentatie. Hij dicht zichzelf afwisselend goede en slechte eigenschappen toe en benadrukt met creatieve neologismen die Rabelais-achtig aandoen zijn eigen drank- en vraatzucht, zichzelf omschrijvend als een Ossifrage [bottenbrekende], Panivore [broodetende], Quartelvreta [kwartelsvretende], Roemersdrincka, Saucijs-volga [saucijsverzwelgende], Trommelbata [op de trommel slaande], Varckensbijta, Worstenswelga, Xenodochale [gastvrije], Ysselijcke, Zedige Dienaer.Ga naar voetnoot21 | |
Tot slotMen heeft Van Overbekes schrijfsels en die van andere burleske auteurs vroeger wel afgedaan als onwelvoegelijk en bestemd voor een eenvoudig publiek. Die stelling is niet houdbaar gebleken. Het gezelschap waar deze bohémien avant la lettre zich tot richt, bestond zoals hierboven reeds werd aangestipt uit Haagse en Amsterdamse advocaten en regenten. Aan dat publiek schreef Van Overbeke niet zomaar twee boertige, dubbelzinnige brieven. Door die brieven vol taalspelletjes, ironische zelfrepresentaties, verborgen verwijzingen, raadseltjes en geestigheden te schrijven, vermaakte Van Overbeke niet alleen zijn vrienden. Hij bestreed tevens zijn eigen eenzaamheid en verveling tijdens de lange zeereis en in het verre Batavia. Hij wist maar al te goed waar die toe konden leiden, het monster van de melancholie lag altijd op de loer. Zijn eigen vader was zelfs aan deze ziekte gestorven.Ga naar voetnoot22 Binnen de opvattingen der Galenische geneeskunde en de leer der humores gold literair vermaak als een belangrijk middel om depressies het hoofd te bieden. Om het gevaar van melancholie te bestrijden moest je geestige werken lezen, of van andere vormen van vermaak genieten en ook het produceren van geestige teksten gold als een heilzaam genoegen. Auteurs als Constantijn Huygens, Caspar Barlaeus, Jacob van der Burgh en Jacob Westerbaan, waar Van Overbeke mee in contact heeft gestaan, wisten hier alles van en lazen of schreven ook geestige teksten wanneer ze in een melancholieke stemming dreigden te verkeren.Ga naar voetnoot23 | |
[pagina 108]
| |
Daarnaast lijkt Van Overbeke zich met zijn ironische humor, zijn taalspelletjes en spottende zelfrepresentaties als auteur af te hebben willen zetten tegen de in zijn tijd vigerende opvattingen over het schrijverschap. Schrijvers golden als moreel hoogstaande mensen die, geïnspireerd door een goddelijke inblazing, uitspraken deden over ethische zaken. Door stilistisch en inhoudelijk met zichzelf en hun werk te spotten, verzetten burleske auteurs zich tegen de al te verheven idealen van de renaissance. Van Overbeke stond in zijn tijd zeker niet alleen met zijn toepassingen van een zogenaamde antiidealistische poetica.Ga naar voetnoot24 Abstract - In 1669 two letters arrived in Holland, written by Aernout van Overbeke, a lawyer from The Hague. They deal with his journey to the Indies and were sent home when he arrived in Batavia. One of the letters addresses a group of men, the other is to four women. It is clear from those letters that Van Overbeke sorely misses the comforts of home: he reminisces about the games he used to play in Holland. He also tells us about the diversions on board. However, what strikes us most are the risqué word play and literary jokes, inspired by a burlesque attitude towards writing. He uses his wit not only for playful communication, but also as an antidote against melancholy, the inevitable consequence of the celibate and hardly luxurious life on board. |
|