De Zeventiende Eeuw. Jaargang 14
(1998)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
‘De Christelijcke leeringhe met vermaeck gevat’
| |
De jezuïeten en de katholieke reformatieDe jezuïetenorde is ontstaan als een groep die zich wilde wijden aan een vernieuwing van de Kerk. Na verloop van tijd zag zij het als een van haar taken om zich in dienst te stellen van de Contrareformatie, in de zin van reagerend op de protestanten, hen bestrijdend en weerleggend. In katholieke landen, waar geen protestanten waren om tegen te ageren, bleef zij de katholieke reformatie dienen. Tot de katholieke landen hoorden sinds de capitulatie van Antwerpen in 1585 de Zuidelijke Nederlanden. In dat jaar waren zij bijna volledig voor de Spaanse kroon en daarmee voor het katholicisme heroverd, en konden de besluiten van het concilie van Trente (1545-1563) er worden doorgevoerd. In de katholiek gebleven en in de voor het katholicisme teruggewonnen landen richtte het offensief zich niet zozeer tegen de protestantse reformatie, die hier nauwelijks (meer) te duchten was, alswel tegen onwetendheid en bepaalde verwordingen. ‘Al die landen waren homogeen katholiek, zelfs homogeen kerks, maar slechts heel dunnetjes kerks, kerks in een zeer slappe concentratie. Er was behoefte aan christelijkheid in een veel sterkere concentratie.’Ga naar eind3. Er wordt wel gezegd dat aan de vooravond van de Hervorming de doorsnee West-Europeaan slechts oppervlakkig was gekerstend; pas de hervormingen van de protestantse reformatoren en die van Rome zouden tot de werkelijke kerstening van de massa's hebben geleid.Ga naar eind4. De jezuïeten werkten op allerlei manieren mee aan deze kerstening: door middel van catechismusonderricht, prediking, vastenmeditaties, het veertigurengebed, de maandelijkse communie, de ‘sodaliteiten’ of Mariacongregaties, en het | |
[pagina 120]
| |
schrijven van boeken. Een belangrijk middel waren de colleges, waar behalve aan de klassieke talen ook aandacht werd besteed aan de religieuze vorming van de leerlingen. Bij dit alles richtten de jezuïeten zich niet alleen tot het verstand, maar werkten zij ook in op het gemoed, wetend dat een in het hart geworteld geloof dieper zit en langer blijft dan wanneer men er alleen met het verstand kennis van heeft genomen.Ga naar eind5. Een van de middelen waarmee men op het gemoed kon inwerken was het beeld, dat in diverse soorten van onderricht en godsdienstige vorming een rol speelde. | |
De katholieke reformatie en het beeldDe Reformatie had het beeld in opspraak gebracht. Denken we aan de beeldenstormen in de jaren '60 van de zestiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, de zuivering van de kerken door de protestanten in de Noordelijke Nederlanden sinds 1572, de verwijdering van de beelden uit de kerken in Antwerpen tussen 1581 en 1585. Maar terwijl de Heidelbergse Catechismus in 1563 de beelden uit de kerken bande, waar ze niet eens als boeken der ongeletterden mochten functioneren, koos het concilie van Trente in datzelfde jaar principieel voor het beeld. Dit zou een stimulans betekenen voor het gebruik van beelden als catechetisch en apostolisch middel. Maar het concilie had slechts algemene richtlijnen gegeven en de concrete uitvoering overgelaten aan de plaatselijke bisschoppen. Dezen stonden wat dit betreft nog wat met lege handen. Om in deze leemte te voorzien schreef de Leuvense hoogleraar theologie Johannes Vermeulen of Molanus (1533-1585) in 1570 zijn De picturis et imaginibus sacris, opgedragen aan Petrus Cunerus uit Brouwershaven, sinds 1569 bisschop van Leeuwarden. Het boek is in het Latijn geschreven, omdat het zich richtte tot de religieuze gezagsdragers en niet tot de kunstenaars.Ga naar eind6. Molanus maakt geen principieel onderscheid tussen woord en beeld. De ‘gesta’ van God en de heiligen kunnen op twee manieren worden overgebracht: via het woord van de prediking en via het beeld. Deze twee middelen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Het beeld is niet alleen maar bestemd voor analfabeten, maar ook voor hen die kunnen lezen. Met iets in contact komen via boek én beeld is beter dan alleen maar via boek of beeld. Het beeld heeft bepaalde dingen voor op het woord: het is directer en werkt meer in op het gemoed. De overdracht van de christelijke boodschap geschiedt via het woord en het beeld. Zij functioneren in het kader van de Kerk, die over beide waakt.Ga naar eind7. De decreten van Trente worden in de komende decennia niet alleen door theologen als Molanus uitgewerkt, maar ook door lokale kerkvergaderingen. Voor wat betreft de Zuidelijke Nederlanden kan gewezen worden op de nadere bepalingen van de synodes van de kerkprovincie Mechelen van 1570 en 1607, en die van de diocesane synode van Antwerpen van 1610. Overigens blijken de opvattingen van Molanus in de uitspraken van deze kerkvergaderingen door te werken.Ga naar eind8. | |
[pagina 121]
| |
Afb. 1. Titelprent van Joannes Steegius, De Christelycke leeringhe verstaenelycker uyt-geleyt door eene beelden-sprake, Antwerpen 1647.
| |
De jezuïeten en het beeldZoals gezegd gebruikten de jezuïeten ook de beeldende kunst in hun apostolaat. De kerken die zij bouwden werden van beelden en schilderingen voorzien, de boeken die zij schreven - wetenschappelijke, catechetische en vroomheidsliteratuur - konden worden geïllustreerd. We beperken ons hier tot het geïllustreerde boek. Vaak gaat het om boeken die tot het genre van de emblematiek gerekend kunnen worden, in het bijzonder de religieuze emblematiek. Deze laatste speelde in de zestiende eeuw niet zo'n grote rol, maar in de zeventiende eeuw is zij, mede onder impuls van de jezuïeten, heel belangrijk geworden. Dit geldt met name de religieuze liefdesemblematiek. Het embleem nam een belangrijke plaats in in alle werken van de orde: onderwijs, catechese en geestelijke vorming. Wat betreft het onderwijs: in de Zuidelijke Nederlanden hebben vooral de jezuïeten en de augustijnen de emblematiek in hun pedagogisch-didactische werk betrokken. Een voorbeeld is Typus mundi (Antwerpen 1627),Ga naar eind9. het werk van een groep rhetorica-studenten van het Antwerpse jezuïetencollege. In dit boek wordt de tegenstelling tussen de wereldse en de goddelijke liefde uitgewerkt. Aldus vingen de leerlingen twee vliegen in één klap: ze leerden Latijn en vroomheid. Een ander voorbeeld is Occasio Arrepta. Neglecta (Antwerpen 1605)Ga naar eind10. van Joannes David, een werk dat op twee manieren eenzelfde stof behandelt: in de vorm van emblemen, en van een toneelstuk. Ook dit boek verwijst naar de praktijk van de je- | |
[pagina 122]
| |
zuïetencolleges, waar immers zowel de emblematiek als het toneel werden beoefend.Ga naar eind11. Wat het godsdienstonderricht betreft noem ik hier Veridicus Christianus (Antwerpen 1601),Ga naar eind12. eveneens van Joannes David, voortgekomen uit diens catechetische praktijk. De emblemen dienen hier om aan jeugdigen de grondslagen van de christelijke leer over te dragen en om ze aan te zetten tot deugdbeoefening.Ga naar eind13. De jezuïeten gebruikten zowel geleerde, Latijnse emblemen, als populaire emblemen in de volkstaal. Het laatste gebeurde vooral in het kader van de geestelijke vorming. Typerend is hoe Adriaen Poirters de Typus Mundi omzet in Het masker van de wereldt afghetrocken (Antwerpen 1646),Ga naar eind14. geschreven voor kloosterlingen, begijnen en kloppen, en wereldlijke lezers.Ga naar eind15. Hoe de jezuïeten (kunst)theoretisch dachten over het beeld, blijkt in eerste instantie uit hun zielzorgelijke, missionaire en didactische praktijk.Ga naar eind16. Hun houding tegenover het beeld had iets pragmatisch: het was een middel om een bepaald doel te bereiken. Het beeld was uitgangspunt van meditatie, het diende om de inhoud van het geloof op overtuigende wijze te brengen, om aan te zetten tot navolging van Christus en de heiligen, en het had een cultische functie. Uitgebreide (kunst)theoretische beschouwingen heb ik in het door mij onderzochte materiaal niet aangetroffen.Ga naar eind17. De jezuïeten gebruikten het beeld zoals zij zo veel andere ‘natuurlijke’ middelen gebruikten om hun doeleinden te verwezenlijken. Al staat, zeker aanvankelijk, de praktijk voorop, toch hebben ze hier en daar het waarom van het gebruik van afbeeldingen onder woorden gebracht. Wat kunnen we hierover vinden in de voorwoorden en inleidingen in geïllustreerde, door jezuïeten geschreven boeken? | |
‘Vier profijten die uyt de Beelden komen’Pedro de Ribadeneira en Heribert Rosweyde laten hun Generale legende der heylighen (Antwerpen 1619) voorafgaan door een voorrede, waarin zij onder andere aandacht besteden aan afbeeldingen van heiligen. In dit kader komen ook de functies van dergelijke afbeeldingen (‘vier profijten die uyt de Beelden komen’)Ga naar eind18. ter sprake. Om te beginnen de didactische functie. In dit verband wordt Gregorius de Grote geciteerd: ‘'tghene dat de schrifture gheeft den lesenden, dat gheeft de schilderije den ongheleerden aensiender’. In de tweede plaats wordt aan de herinnerende functie gerefereerd: ‘'tblijkt dat de memorie ververscht wordt door 't aensien der schilderijen’. In de derde plaats is sprake van wat men de empathische functie zou kunnen noemen: de beelden bewegen het gemoed. In de vierde plaats wordt aandacht besteed aan de cultische functie: Christus en de heiligen kan men eren in de beelden. | |
Tot lering en vereringDit zijn traditionele motieven, waarvan men vanaf paus Gregorius de hele Middeleeuwen door hoort.Ga naar eind19. Het is te verwachten dat men ook uitdrukkelijk verwijzingen vindt naar de uitspraken over beelden van het recente concilie van Trente (welke uitspraken overigens geheel in de lijn van de traditie liggen). Zo'n | |
[pagina 123]
| |
Afb. 2. Thomas Sailly, Thesaurus precum et exercitiorum spiritualium, Antwerpen 1609, tegenover pagina 1. De Heilige Drievuldigheid. (VU Amsterdam Bibl.)
verwijzing vinden we in de geïllustreerde catechismus, Necessaria ad salutem scientia (Antwerpen 1653), die Judocus Andries in opdracht van de aartsbisschop van Mechelen schreef. In de opdracht aan de aartsbisschop, voorin in het boek, citeert Andries het concilie, dat voorschreef dat de bisschop ervoor moest zorgen dat het volk door geschilderde ‘historiae’ onderricht zou worden. Ook Cornelius Hazart verwijst in zijn Beelden-dienst (Antwerpen 1664) naar het concilie: Het H. Concilie van Trenten... leert datmen de Beelden van ‘Christus, de alderheylighste Maghet, ende andere Heylighen magh hebben... inde Kercken, ende dat men die zal achtervolghen met behoorlijcke eere... Niet om dat-men ghelooft dat in haer besloten is eenighe Godlijckheydt, ofte cracht, om de welcke sy moeten ghe-eert worden; oft dat-men yet van haer moet vraghen, oft dat-men eenigh betrouwen op de Beelden moet stellen, ghelijck eertijds ghedaen wierde vande Heydenen, die hare hope stelden inde afgodische Beelden: maer om dat de eere, de welcke haer wordt bewesen, toeghedragen wort aen de | |
[pagina 124]
| |
voorbeelden, die door de Beelden uytghedruckt zijn. Soo dat wy door de Beelden, die wy cussen, ende voor de welcke wy het hooft ontdecken, ende nedervallen, Christum self aenbidden, ende de Heylighen eeren, vande welcke de Beelden de ghelijckenisse voeren.’Ga naar eind20. De didactische en cultische functie waar Andries en Hazart het over hebben, zijn de belangrijkste waarvan in de traditie sprake is. Joannes Steegius gaat nader in op de didactische functie van beelden in de ‘voor-reden’ van zijn catechismus. De titel van dit boek luidt: De Christelycke leeringhe verstaenelycker uyt-geleyt door eene beelden-sprake noodigh soo voor kinders, als groote die niet kunnen lesen, gherievigh voor een ieder om beter te vatten ende t'onthouden (Antwerpen 1647).Ga naar eind21. Uit de titel blijkt al dat het een catechismus in de vorm van een prentenboek is, bestemd voor ieder die niet lezen kan. Steegius staat hiermee in de lijn van Gregorius de Grote. De titelprent (afb. 1) illustreert hoe het catechismusonderricht in de zondagsschool in zijn werk kon gaan. Het concilie van Trente had voorgeschreven dat de kinderen op zondag catechismusles zouden krijgen. Ook de jezuïeten wijdden zich aan dit apostolaat. Zo weten wij dat Joannes David, tussen 1590 en 1595 werkzaam te Brussel, op zondagmiddag tussen één en twee uur les gaf in de Sint Goedele. De jongens en de meisjes zaten van elkaar gescheiden. De arme kinderen hurkten op de grond, de kinderen van meer gegoede ouders zaten op banken. De les begon met het zingen van de Twaalf Artikelen en het Onze Vader. Daarna moesten enkele kinderen de les opzeggen. Vervolgens gaf de pater instructie, onderbroken door ondervragingen.Ga naar eind22. Ook de illustraties in devotieboekjes zijn dienstbaar voor degenen die niet kunnen lezen. Een voorbeeld is La devotion des predestinez van A. Parvilliers (Luik 1696), een boekje met meditaties over het lijden van Christus, waar in het voorwoord te lezen is: Si vous ne sçavez pas lire... si vous avez les Images des Stations, voyez & considerez ce que chacune vous represente, (car tout le monde lit bien dans les Images, chacun voit & reconnoit ce qui est dans une Image)... | |
Het oog effectiever dan het oorMensen die niet kunnen lezen, kunnen soms ook het gehoorde niet begrijpen. Ook hier biedt het beeld uitkomst. In verschillende opzichten is het oog effectiever dan het oor. De reeds genoemde Steegius verwijst in zijn ‘voor-reden’ naar de missionaire praktijk van zijn medebroeders in Paraguay. Hij was nog maar net begonnen met het schrijven van zijn catechismus, of in de refter werd een verhaal voorgelezen over missionarissen die zich in de bossen van ‘Paraquarien’ hadden begeven om daar het heil aan de mensen te verkondigen. Maar ‘Sy waren plomp ende hart om iet te vatten... hunne ingheborene bot-sinnigheyt bleef haer aen...’ Via het gehoor lukte de prediking niet. De tekst vervolgt: Men heeft se hen moeten aen dienen door hunne ooghen: want den wegh hier door tot inwaerts kortter ende sekerder is; ende het ghemoedt hem lichterlijcker laet beweghen door de verbeeldinghen der saken. Hierom schilderden sy de hooft-stucken van de Christelijcke wet op tafereelen. Daer wiert vaster inghedruckt het vier der Hellen door sijne vertoonde | |
[pagina 125]
| |
De missie in Paraguay wordt ook gememoreerd in de Afbeeldinghe van d'eerste eeuwe der societeyt Iesu (Antwerpen 1640):Ga naar eind23. 'tSelve [het dopen] ghebeurt in Peru, in Chili... in Paraquarien, ende andere barbarische landen, daermen de wilde mensch-eters gaet naeiaghen, ende met alderhande lieffelijckheyt ende fraeyigheyt uyt hunne holen en moort-kuylen locken, om die tot het ghebruyck van reden ende de kennisse der Christelijcke waerheyt te brenghen.Ga naar eind24. Met de lieflijkheid en fraaiigheid waarvan hier sprake is, zijn wellicht ook ‘plaatjes’ bedoeld.Ga naar eind25. Steegius beriep zich niet alleen op de ervaring van tijdgenoten, maar ook op de antieke wijsheid, wanneer hij HoratiusGa naar eind26. citeert: Min wort beweeght den moedt door 't ghen' de oir ingaet,
Dan door dat sienelijck voor de trouw' ooghe staet.
| |
[pagina 126]
| |
Het voorbeeld uit de praktijk dat Steegius geeft is een goede illustratie van datgene waar Molanus in zijn traktaat over de beelden op wees: het beeld is directer dan het woord en werkt meer in op het gemoed. | |
Tot lering en vermaakBeelden kunnen, behalve leerzaam voor de geest, ook aangenaam zijn voor het oog. Zo lezen we in het voorwoord van Steegius' catechismus dat met behulp van het beeld ‘de Christelijcke leeringhe met vermaeck soude ghevat worden’ en beter in het geheugen zou blijven hangen, vooral van kinderen, ‘die doch seer gheerne Beelden sien’. Soms leest men, zoals in de opdracht van Andries' catechismus Necessaria ad salutem scientia, dat de illustraties door de beste kunstenaars zijn verzorgd opdat ze des te aanlokkelijker zouden zijn. Iets dergelijks vinden we ook in de opdracht aan paus Clemens VIII in het nog nader te bespreken geïllustreerde meditatieboek van Nadal (Antwerpen 1593-94): Indien de prenten gemaakt zouden zijn door mindere kunstenaars, zou men er gauw genoeg van krijgen. Dan zou het doel, namelijk de geestelijke vrucht van de zielen, niet worden bereikt. De schoonheid van de prenten zou, te zamen met de verhevenheid en de heiligheid van de voorstellingen, tot meditatie moeten uitnodigen. Het was daarom nodig dat de beste kunstenaars voor zo'n uitnemend werk, namelijk nieuwe en levendige afbeeldingen bij het evangelie, zouden worden aangewend, hetgeen niet mogelijk was zonder grote moeilijkheden en grote kosten...Ga naar eind27. Het is opmerkelijk dat in dit citaat niet alleen het argument van de aanlokkelijkheid geldt, maar ook dat van het decorum, de uiterlijke waardigheid, die overeenkomt met de innerlijke waarde van de te illustreren teksten. Het motief van de aanlokkelijkheid van de beelden komt vooral ter sprake in embleemboeken. Zo lezen we in de ‘voor-reden’ van de Afbeeldinghe van d'eerste eeuwe der societeyt Iesu dat na de diverse hoofdstukken ‘eenighe dichten ende sinne-beelden... tot verlustinghe’ zullen worden toegevoegd.Ga naar eind28. Zelfs het ontmaskeren van de wereld geschiedt, in Poirters' Het Masker van de wereldt afghetrocken (Antwerpen, 1646), ‘tot vermaak en profijt’, zoals we kunnen lezen in de verklaring van de titelprent.Ga naar eind29. | |
De Geestelijke OefeningenDe argumenten om afbeeldingen bij de tekst te voegen en de functies die worden onderscheiden met betrekking tot het beeld liggen in de lijn van de eeuwenoude traditie en, meer in het bijzonder, van de richtlijnen van het concilie van Trente. Hadden de jezuïeten, gezien hun eigen spiritualiteit, hierbij nog bijzondere motieven om hun boeken te illustreren? Men heeft in dit verband vaak gewezen op de ‘plaatsvoorstelling’, waarmee Ignatius van Loyola zijn meditaties in de Geestelijke Oefeningen laat voorafgaan.Ga naar eind30. De ‘plaatsvoorstelling’ bestaat hierin dat men ‘met zijn innerlijk aanschouwingsvermogen de concrete plaats ziet | |
[pagina 127]
| |
Afb. 4. Joannes David, Duodecim specula, Antwerpen 1610, pagina 26, plaat 3. Spiegels die brand veroorzaken. (VU Amsterdam Bibl.)
waar zich afspeelt wat men wil beschouwen’.Ga naar eind31. Zo moet men in een meditatie ‘de plaats zien... Met mijn innerlijk aanschouwingsvermogen de synagogen, steden en vestingen zien waar Christus onze Heer predikte’.Ga naar eind32. In de beschouwing over de menswording moet men ‘de plaats zien... de grote omvang en omtrek van de aarde... met zo vele en zo verschillende mensen. En daarna in het bijzonder het huis en de vertrekken van Onze-Lieve-Vrouw in de stad Nazaret in de provincie Galilea’.Ga naar eind33. Het gaat hier om een soort fantasievoorstelling in de geest van de mediterende. Deze voorstelling kan zich vormen naar aanleiding van een afbeelding, bijvoorbeeld een prent. Ignatius zelf spreekt in zijn Geestelijke Oefeningen niet van dergelijke afbeeldingen, maar blijkens latere getuigenissen moet hij zelf gebruik hebben gemaakt van visuele voorstellingen bij de meditatie over de mysteriën van het leven van Christus.Ga naar eind34. Verder heeft Ignatius het in zijn Geestelijke Oefeningen over de ‘applicatio sensuum’: het toepassen van de zintuigen op meditatiestof waarmee men tevoren al met de ‘geestelijke’ vermogens bezig is geweest. Men ziet met het innerlijk aanschouwingsvermogen, men hoort met het gehoor wat de personen zeggen, men ruikt met de reuk en men proeft met de smaak de zachtheid en de lieflijkheid van | |
[pagina 128]
| |
de godheid, men betast met de tastzin, men omarmt en kust de plaatsen waar de personen lopen.Ga naar eind35.
Het is niet verwonderlijk dat meditatieboeken die volgens de ignatiaanse methode zijn opgezet van illustraties worden voorzien.Ga naar eind36. In 1609 verscheen in Antwerpen Thesaurus precum et exercitiorum spiritualium, een boek met gebeden en meditaties, geschreven door Thomas Sailly voor de leden van de Mariacongregatie van het Brusselse college. Het boek opent met een ‘praefatio’, waarin een korte beschrijving wordt gegeven van de gang van zaken bij de meditatie volgens de methode van Ignatius. Aan de eigenlijke overdenking gaat de ‘representatio vel imaginatio’ vooraf. In de ‘representatio’ stelt men zich de plaats van handeling en de handelende personen voor ogen: Wanneer je bijvoorbeeld mediteert over de kruisiging van Christus, moet je je de Calvarieberg voorstellen, hoe Christus aan het kruis wordt genageld, hoe een grote menigte aanwezig is, zoals dit alles door schilders wordt weergegeven.Ga naar eind37. De meditaties worden dan ook ingeleid met een prent. Zie bijvoorbeeld pagina 1 (afb. 2): deze prent hoort bij de meditatie over de Heilige Drievuldigheid. Op pagina 3 en 4 wordt gesproken over de ‘compositio loci’: stel je het ‘empyreum’ voor, met daarin een schitterende troon, waarop de Allerheiligste Drievuldigheid gezeten is, vergezeld door de engelen. Aldus kun je je dwalende gedachten bij het onderwerp houden.Ga naar eind38. Deze woorden zouden als ondertitel van de prent kunnen gelden. De prent dient als ondersteuning van het werk dat de geest van de mediterende verricht gedurende de fase van de ‘compositio loci’. | |
Woord en beeld door middel van letters met elkaar verbondenIn de Evangelicae historiae imagines, adnotationes et meditationes (Antwerpen 1593-94)Ga naar eind39. van Jerónimo Nadal zijn woord en beeld op een bijzondere wijze met elkaar verbonden. Het werk is de vrucht van een opmerking van Ignatius dat het de moeite waard zou zijn als iemand voor de jonge jezuïeten in opleiding een serie meditaties zou schrijven over de evangelies van de zondagen met enig commentaar erbij en het boek zou laten verluchten met prenten.Ga naar eind40. Het werk bestaat uit twee ‘delen’. In 1593 verschenen de prenten (‘imagines’), in het jaar daarop de exegetische aantekeningen (‘adnotationes’) en de eigenlijke meditaties. De tekst van de ‘adnotationes’ wordt door middel van letters verbonden met de platen. Bij wijze van voorbeeld wordt hier prent 5/vii gereproduceerd (afb. 3). Het onderwerp is de ‘Circuncisio Christi’. Op één blad zijn verschillende handelingen weergegeven, ook al hebben ze niet op hetzelfde moment plaatsgevonden. De diverse episodes worden met elkaar verbonden doordat ze alle in een en dezelfde ‘setting’ - het tempelgebouw, het landschap op de achtergrond - zijn geplaatst. Men spreekt wel van een ‘Simultanbild’. Dit principe kwam in de Middeleeuwen al voor. Maar dan zijn de figuren die zich in de verte bevinden te groot weergegeven | |
[pagina 129]
| |
Afb. 5. Antonius Sucquet, Den wech des eeuwich levens, Antwerpen 1643, plaat 5, tussen pagina 258 en 259. Vanitas-symbolen. (VU Amsterdam, Bibl.)
in vergelijking met die op de voorgrond. In de renaissance evenwel houdt men rekening met de perspectivische verkorting. Letters bij de verschillende figuren en scènes verwijzen naar de onderschriften.Ga naar eind41. Op onze prent zien we hoe, na de besnijdenis (A-D), de naam van Jezus door de engelen, de stervelingen en de zielen in het vagevuur geëerd wordt (F-I). Op de achtergrond is te zien hoe de ster de wijzen uit het oosten de weg wijst (E) en hoe Maria en Jozef met het kind terugkeren (K). De letters in de voorstelling en in het onderschrift keren terug in de ‘adnotationes’, waar nadere uitleg wordt gegeven. Het belang dat de afbeeldingen voor Nadal hadden blijkt uit het feit dat hij oorspronkelijk alleen maar dacht aan de publicatie van de ‘imagines’ en de ‘adnotationes’.Ga naar eind42. Verder waren de ‘imagines’ ook afzonderlijk verkrijgbaar.Ga naar eind43. Ze verschenen trouwens een jaar eerder (1593) dan de ‘adnotationes’ en ‘meditationes’ (1594). In feite hadden de ‘imagines’ meer succes dan de Latijnse, omvangrijke tekst. Vooral in de missiegebieden bewezen de prenten hun dienst.Ga naar eind44. Reeds vóór Nadal bestonden geïllustreerde meditatieboeken. De illustraties waren echter algemeen van aard en niet zo nauw verbonden aan de tekst als bij Na- | |
[pagina 130]
| |
dal. Bovendien zijn bij Nadal de prenten het uitgangspunt van de meditatie en geen min of meer toevallige plaatjes achteraf bij de tekst. Reeds eerder in de zestiende eeuw waren woord en beeld via letters met elkaar verbonden, in verhandelingen waar tekst en illustratie wezenlijk op elkaar betrokken waren.Ga naar eind45. De onderschriften vormen een belangrijk onderdeel van de prenten van Nadal. Wij leggen thans de nadruk op de autonomie, zowel van het woord als van het beeld. Destijds ging het echter om de boodschap zelf, die zowel door het woord als door het beeld werd meegedeeld. Beide werkten samen om het ene doel te bereiken.Ga naar eind46.
Ook in boeken van Vlaamse jezuïeten worden woord en beeld op elkaar betrokken via letters.Ga naar eind47. Hier zij verwezen naar Duodecim Specula (Antwerpen 1610)Ga naar eind48. van Joannes David,Ga naar eind49. en Den Wech des Eeuwich Levens (Antwerpen 1620)Ga naar eind50. van Antonius Sucquet. Bij wijze van voorbeeld wordt hier uit het eerstgenoemde boek prent III gereproduceerd (afb. 4). De afbeelding wordt verklaard via de letters bij de verschillende taferelen op de prent, bij de onderschriften en in de kantlijn van de tekst. Hier worden allerlei brand veroorzakende spiegels geïllustreerd: A) een concave spiegel, B) Archimedes die met een dergelijke spiegel de schepen van de vijand in brand steekt, C) de transparante spiegel, die brand veroorzaakt, D) een jongen die zich aan brandnetels brandt, E) een basiliskGa naar eind51. met zijn dodelijke blik, F) het oog van een onkuise vrouw, G-H) het hart van een man die verbrand wordt door de aanblik van de onkuise vrouw en door het aanblazen van de duivel. Uit het boek van Sucquet nemen we als voorbeeld pagina 258 en de daarbij behorende prent (afb. 5). De prent wordt uitgelegd via letters bij de diverse figuren en in de ‘aen-merckinghe op het beeldt’. Hier wordt een collectie vanitas-symbolen geboden die we vaak in de zeventiende eeuw tegenkomen: Vader Tijd (A), een zandloper (B), rook, een zeepbel, een pijl, een schip, een vogel, een hert, een bloem (C). In de begeleidende tekst lezen we verder: wy worden af-ghemaeyt gelijck het [D] koren in de ooghst; ende uyt-gebluscht gelijck een [E] keersse door het minste blasen. Dus moeten wy waeken, want de bijl [F] staet aen den wortel. Die wijs is sal dese leeringe onder-houden ende leven: ende hy sal alle sijne wercken in sulcker voegen doen, als oft dese [G] ure de laetste ware, soo den Enghel vermaent; waer naer terstont de [H] eeuwichheydt volght, gheluckich oft ongheluckich.Ga naar eind52. We hebben gezien hoe de afbeelding een wezenlijk onderdeel van het boek kan zijn en niet een achteraf toegevoegde illustratie. Soms dient de gebruiker van het boek te beginnen met naar de illustratie te kijken en is de tekst uitdrukkelijk een toelichting bij de afbeelding. De afbeeldingen in Het duyfken op de steen-rotse van Adriaen Poirters (Antwerpen 1657)Ga naar eind53. worden verklaard door de tekst op de tegenoverliggende bladzijde: ‘Sin en bedietsel Van het Beeldt’. Dit is ook het geval in Den Wech des Eeuwich Levens van Antonius Sucquet (Antwerpen 1620), waar iedere afbeelding wordt verklaard door een tekst onder het kopje ‘Aen-merckinghe op het beeldt’. | |
[pagina 131]
| |
Enkele conclusiesHier volgen ten slotte enige conclusies. Wat we een enkele maal in voorwoorden en dergelijke van geïllustreerde boeken van jezuïeten uit de zeventiende eeuw aantreffen met betrekking tot de functie van de afbeeldingen zijn geen kunsttheoretische verhandelingen, maar opmerkingen die gemaakt zijn naar aanleiding van de praktijk van het geïllustreerde boek. De genoemde boeken functioneren in het kader van opvoeding, catechese, morele en geestelijke verheffing van jeugd en volwassenen, ontwikkelden en minder ontwikkelden. Ook de afbeeldingen functioneren binnen hetzelfde kader. De opmerkingen sluiten aan bij de uitspraken van het concilie van Trente. Vervolgens zijn ze gekleurd door de eigen spiritualiteit van de orde. Uitgangspunt zijn hier de Geestelijke Oefeningen, die gegroeid zijn uit de persoonlijke ervaring van Ignatius. Afbeeldingen nemen soms een belangrijke plaats in in de behandelde boeken, maar ze dienen niet als autonome kunstwerken beschouwd te worden. Ze zijn gelieerd aan een tekst. Beide, woord en beeld, staan weer in dienst van iets anders: de geestelijke en spirituele vorming van de mens. Omdat het heel de mens is die aangesproken moet worden - verstand, geheugen en wil - wordt ook het beeld gebruikt, omdat dit op een directe wijze een boodschap over kan dragen en omdat het op een effectieve manier de affecten kan prikkelen en emoties kan oproepen. Dit alles is niet nieuw: ook in de Middeleeuwen zijn de herinnerende en de empathische functie van het beeld onderkend en worden afbeeldingen bewust gebruikt. Maar in de jezuïetenboeken gebeurt een en ander heel methodisch. De afbeeldingen illustreren vaak evangelieteksten, die aan de lezer ter overdenking worden voorgehouden. In de geest van het concilie (en van het humanisme) wordt apocrief bijwerk vermeden, men houdt zich zoveel mogelijk aan de zuivere tekst. Verder is sprake van ascetische literatuur, gegoten in de vorm van het moderne genre van de religieuze emblematiek. Het merkwaardige is dat hier de oude, middeleeuwse symbolieken nog lang voortleven, denk bijvoorbeeld aan de dodende blik van de basilisk. De emblematiek is nog doordrenkt van het middeleeuwse religieus gefundeerde analogische denken.Ga naar eind54. Alles bevat een morele les, alles verwijst naar de Schepper. Dit laatste gold ook voor een wetenschapper als Athanasius Kircher, die in de voorrede van zijn D'onder-aardse wereld (Amsterdam 1682) schreef: Ik heb mijn plicht gedaan volgens 't Talent van den Vader der Lichten, my toevertrouwd. Niemand moet denken dese dingen tot een ander einde geschreven te zijn, dan tot eere Gods, die wonderlijk is in syn werken. Er is gezegd dat de Contrareformatie een nieuwe bezieling van oude idealen betekende.Ga naar eind55. De manier waarop men de nieuwe bezieling trachtte te bereiken laat een merkwaardige mengeling zien van nieuw en oud. |
|