De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |
Geleerde vrouwen als verzamelobject.
| |
Van AlmeloveenTheodorus Janssonius van Almeloveen (1657-1712), geboren in Mijdrecht, stamde van moederszijde uit een bekend Amsterdams drukkersgeslacht, de Janssonii.Ga naar eind5. Hij was zo verwant aan de Amsterdamse boekhandelaren Janssonius van Waesberge en Johannes Wolters. Aanvankelijk studeerde hij letteren en theologie te Utrecht, maar na een paar jaar koos hij voor geneeskunde. Na afronding van deze studie vestigde hij zich als arts in Amsterdam en Utrecht, tot hij in 1687 een praktijk te Gouda kreeg. Voortdurend bleef hij echter streven naar een aanstelling als hoogleraar geneeskunde aan een der Nederlandse universiteiten. In 1697 slaagde hij erin benoemd te worden tot hoogleraar te Harderwijk. Het betrof echter niet een leerstoel in de geneeskunde, maar in de letteren. In 1701 voegde hij aan deze functie het professoraat in de geneeskunde toe. Tot zijn dood in 1712 bleef hij verbonden aan de universiteit van Harderwijk. Van Almeloveens aanstelling als docent in de letteren hoeft geen verbazing te wekken. Hoewel hij in de geneeskunde gepromoveerd was, waren de letteren zijn grote liefde en had hij in 1697 op dat gebied zijn sporen verdiend. Hij had over een breed scala aan onderwerpen gepubliceerd; met name geleerdengeschiedenis en bibliografische themata hadden zijn interesse. Ook de medische werken die hij publiceerde, waren filologisch getint: hij bezorgde verscheidene tekstedi- | |
[pagina 448]
| |
ties van klassieke medische auteurs zoals Celsus en Hippokrates. In al zijn werken toonde hij zich een echte polyhistor. hij trachtte zo veel mogelijk te weten en vooral te catalogiseren over de meest uiteenlopende onderwerpen om zo een universele geleerde te zijn. In de Nederlanden trof men dit type geleerdheid rond 1700 - in tegenstelling tot de Duitse Landen - nog maar zelden aan. Daarnaast was hij een fervent verdediger van de klassieke wetenschap. Ook dit maakte hem in de contemporaine geleerdenwereld enigszins tot een buitenbeentje. Sinds de vroege jaren tachtig van de zeventiende eeuw voerde Van Almeloveen een uitgebreide correspondentie met vele geleerden in Europa. Van deze briefwisseling zijn circa 3000 brieven bewaard gebleven, gericht aan 263 verschillende correspondenten.Ga naar eind6. In deze bijzonder omvangrijke collectie bevindt zich ook de bijna volledig bewaard gebleven correspondentie met Elisabeth Koolaart-Hoofman. Deze briefwisseling vormt, met de rest van Van Almeloveens correspondentie, de belangrijkste informatiebron voor de geschiedenis van zijn geleerde-vrouwen-project. | |
Voorgeschiedenis‘Doordat de Haarlemse dichteres Elisa Hoofman mij een elegante brief waardig heeft geacht, is zij er de oorzaak van dat ik begonnen ben een lijst van geleerde vrouwen samen te stellen’Ga naar eind7., schreef Van Almeloveen op 20 mei 1695 aan zijn goede vriend, de predikant Matthaeus Gargon. In die brief van Elisabeth Koolaart is voor wie zoekt naar een motief echter weinig bijzonders te lezen. Zij bedankte in een brief van 15 mei de Goudse geleerde voor diens toezending van een presentexemplaar van zijn laatste boek, de Amoenitates.Ga naar eind8. Dit gebaar van Van Almeloveen markeerde het begin van de correspondentie tussen beiden. Elisabeth Koolaart greep nu de gelegenheid aan, om officieel om een briefwisseling te vragen en voegde eraan toe: ‘In niets schep ik meer genoegen, dan in brieven en waarachtige vrienden. Daarom ben ik terecht zeer verheugd dat ik u, die een zeer groot letterbeoefenaar bent, als vriend en mentor bij mijn studie heb getroffen.’ Als dank voor het boek en de aandacht stuurde ze enkele gedichtjes van haar hand mee.Ga naar eind9. De combinatie van de gedichten, waarover hij al eerder veel goede berichten had gehoord, en het appèl dat Elisabeth deed op Van Almeloveen als beschermheer van haar letterkundige vooruitgang, lijkt hem er toe bewogen hebben een traktaat over geleerde vrouwen te overwegen. In werkelijkheid was het echter niet Elisabeth Koolaart, maar de Duitse Sibylla Wagenseil die hem op het idee van de uitgave had gebracht. Van Almeloveen had al in 1693 contact gezocht met deze professorendochter uit Altdorf, een ‘erkende’ geleerde vrouw die in geen enkele vrouwencatalogus ontbrak.Ga naar eind10. Via haar echtgenoot Daniel Georgius Moller vroeg hij brieven of andere handschriften van Sibylla en haar al even beroemde vader. Al sinds langere tijd trachtte Van Almeloveen namelijk zo veel mogelijk nog onuitgegeven brieven van beroemde geleerden uit heden en verleden te verzamelen om ze ooit nog eens uit te geven. Het was derhalve zijn belangstelling voor geleerdengeschiedenis in het algemeen, met name voor brievenverzamelingen, die hem ertoe had gebracht om behalve werken en manu- | |
[pagina 449]
| |
scripten van mannelijke geleerden ook materiaal van en over geleerde vrouwen te gaan verzamelen. | |
Voorbereidingen: traktaten en dissertatiesNu hij eenmaal vastgesteld had dat geleerde vrouwen een uitgave waard waren, ging Van Almeloveen aan het werk om zoveel mogelijk materiaal te verzamelen. Daarvoor baseerde hij zich op de catalogi, lexica en bibliografieën en biografieën die tegen de eeuwwisseling in groten getale verschenen en geleerdengeschiedenis of geleerdheid in meer algemene zin op uiteenlopende wijze behandelden. Ook een aantal geleerde vrouwen had daarin een plaats gekregen. Zijn eerste stap was het verzamelen van de traktaten en catalogi over geleerde vrouwen, waarvan hij de titels uit de verschillende bibliografieën had opgedolven. Hij vroeg vooral hulp aan de in de Republiek woonachtige hugenootse journalisten Jacques Bernard, Henri Basnage de Beauval en vooral Pierre Bayle, die in die jaren druk bezig was met de samenstelling van zijn Dictionaire Historique en Critique, waarin hij ook aandacht besteedde aan beroemde en/of geleerde vrouwen.Ga naar eind11. Daarnaast raadpleegde Van Almeloveen enige Duitse correspondenten, die hem mogelijk in de Duitse landen verschenen dissertaties over het thema konden verschaffen. Tegenover Henri Basnage de Beauval somde hij in juli op welke teksten hij al in zijn bezit had: het al genoemde traktaat van Johan van Beverwijck, de werken van Gilles Ménage, Historia mulierum philosopharum (1690), Johann Frauenlob, Die Lobwürdige Gesellschaft der gelehrten Weiber (1631) en Chr. Juncker, Appendix centuriam foeminarum eruditione et scriptis illustriam exhibens (1692), allemaal zeventiende-eeuwse, ten dele zelfs zeer recente werken.Ga naar eind12. Hij was echter juist op zoek naar oudere en zeldzame teksten uit de vijftiende en zestiende eeuw, en naar Bocaccio's De claris mulieribus (ca. 1360), een van de oudste en invloedrijkste catalogi.Ga naar eind13. Basnage kon hem echter weinig hulp bieden. Pierre Bayle leende hem in 1696 het werk van Hilarion de Coste, Les éloges et vies de reynes, princesses, dames et damoiselles illustres en pieté, courage et doctrine, qui ont fleury de nostre temps, et du temps de nos pères (...) (1620), een werk dat hij zelf voor de samenstelling van enkele artikelen van de Dictionaire gebruikt had. Bayle deelde Van Almeloveens belangstelling voor het onderwerp en was eveneens naarstig op zoek naar allerlei voornamelijk vijftiende- en zestiende-eeuwse traktaten en catalogi. De meeste titels waren echter voor beide speurders onbereikbaar.Ga naar eind14. Van Almeloveen schafte tenslotte zelf in oktober 1696 Grenailles Bibliothèque des Dames (1641) aan.Ga naar eind15. Aan zijn Duitse correspondenten vroeg hij de dissertaties van Johann Herbinius, Duabus dissertationibus de Foeminarum Illustrium eruditione (1657) en Johann Pasch, Gynaeceum doctum, sive dissertatio historico-literaria. Vom gelehrten Frauenzimmer, (1686) uit Wittenberg, en van Chr. Haendelius, De eruditis Germaniae mulieribus (1688) uit Altdorf. Tenslotte zocht hij Johann Sauerbrey, De foeminarum eruditione (1671) en de dissertatie van Jacob Smalcius met dezelfde titel uit 1676. De Altdorfse hoogleraar Omeis stuurde in mei 1696 de disputatie van Haendel, die onder zijn auspiciën was gehouden. Andere disputaties kreeg Van Almeloveen nog veel later, maar de dissertaties van Herbinius en Pasch ontving hij ondanks zijn inspanningen en zijn goede contacten met Wittenbergse hoogleraren nooit. Zijn rondvragen had | |
[pagina 450]
| |
wel het gewenste sneeuwbaleffect: correspondenten wezen hem weer op andere auteurs die werkten aan hetzelfde thema, of reeds iets gepubliceerd hadden. | |
Kwartetten met namenBehalve op grond van deze teksten had Van Almeloveen ook namen voor zijn catalogus verzameld volgens de voorgeschreven methode: hij noteerde tijdens het lezen van elk boek passages die hem interessant voorkwamen en zijn eigen ideeën daarover. Deze aantekeningen bracht hij daarna over in aparte verzamelingen, zogenaamde Adversaria. Vaak wist hij van de vrouwen die hij op deze wijze verzamelde niet meer dan de naam. Voor zijn catalogus wilde hij echter graag ook beschikken over biografische gegevens en een specifiekere aanduiding van de geleerdheid van zo'n vrouw. Waren zij wel geleerd genoeg om in zijn index te worden opgenomen?Ga naar eind16. Als hij niet kon steunen op de catalogi die al een soort vaste canon van erkende geleerde vrouwen vormden, moest hij te rade gaan bij deskundigen. Als zodanig fungeerde vooral Pierre Bayle. De correspondentie tussen Bayle en Van Almeloveen had meer het karakter van een kwartetspel dan van een geleerde briefwisseling: over en weer werden namen genoemd die aan beider verzamelingen konden worden toegevoegd. Zo vroeg Van Almeloveen zich bijvoorbeeld af of Erasmus een dochter had gehad die even geleerd was geweest als haar vader. Wist Bayle er misschien meer over? Hij had de vraag nog niet gesteld, of Bayle schreef al weer terug dat hij over haar niets wist, maar dat hij wel een andere geleerde vrouw van naam kende. Van Almeloveens verzamelmethode toont aan dat hij niet aan dit project begonnen was met het vooropgezette doel om de geschiktheid van vrouwen voor de wetenschap te bewijzen of ontkennen. Wat hem betreft, had hij een verzameling van willekeurig welk ‘artikel’ dan ook kunnen aanleggen, zoals men tegenwoordig postzegels of sigarenbandjes collectioneert. Het ging hem erom, dat hij een duidelijk omlijnde, goed te catalogiseren groep kon samenstellen. De ‘geleerde vrouwen’ vormden slechts een van de vele collecties waaraan hij zijn hele leven werkte. Dit wordt overduidelijk bij het doornemen van zijn Adversaria, die in 32 dikke en stoffige banden bewaard worden in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.Ga naar eind17. Daarin zijn door Van Almeloveen aantekeningen en citaten op losse velletjes keurig per onderwerp verdeeld. De geleerde vrouwen nemen de delen 29 en 30 in beslag, in de vorm van een alfabetische lijst namen, met bronvermelding van de teksten waarin zij genoemd worden. Deze catalogus wordt voorafgegaan door meer algemene citaten over het ‘fenomeen geleerde vrouw’. Thema's van andere banden zijn: de klassieke goden en godinnen, het strafsysteem uit het Romeinse recht, de ziekten en doodsoorzaken van geleerden, feestdagen, allemaal op dezelfde wijze verzameld en geordend. Opmerkelijk in verband met dit artikel is band 19, waarin Van Almeloveen ook een collectie De meretricibus et pueris peritoriis ac lenonibus, verzamelde citaten over prostitutie, voornamelijk in de Oudheid, met een alfabetische namenlijst van prostituees en schandknaapjes heeft ondergebracht. Ook hier gaat het om bekende, ‘publieke’ vrouwen, maar wel van een geheel ander type. Voor Van Almeloveen hadden zij echter als verzamelobject evenveel waarde. | |
[pagina 451]
| |
Contacten met ‘echte’ geleerde vrouwen; de briefwisseling met Elisabeth KoolaartNiet alleen geleerde vrouwen uit het verleden die in de talloze catalogi waren genoemd, hadden Van Almeloveens belangstelling. Hij streefde er ook naar, nieuwe vrouwen te ‘ontdekken’ die hij als eerste aan het lijstje kon toevoegen. Daarom won hij bij zijn correspondenten ook informatie in over hun bekende erudiete vrouwen. Eind september 1695 vroeg hij bijvoorbeeld aan de Engelse arts Martin Lister of diens twee dochters, van wie hij al wist dat zij heel aardig konden tekenen, misschien het Latijn beheersten. Was dat het geval, dan waren ze het waard om in zijn index te komen.Ga naar eind18. Beheersing van het Latijn was, zo blijkt uit deze brief - de enige tekst waar iets dergelijks uit valt op te maken - een van de criteria voor de toekenning van het predikaat ‘geleerde vrouw’. De enige geleerde vrouw die hij persoonlijk kende en die hij als eerste zou kunnen toevoegen aan de ‘canon’ van geleerde vrouwen, was Elisabeth Koolaart. Zij was de dochter van een aanzienlijke Haarlemse koopman Hoofman, die haar een goede opvoeding had gegeven. Zo had zij de gelegenheid om klassieke talen te leren. Haar dichterstalent bleek al op zeer jonge leeftijd uit de versjes die ze maakte. In 1693 trouwde zij met de Haarlemse koopman Pieter Koolaart. Het was een gelukkig huwelijk, zij het dat Pieter er een zeer verkwistende levenswijze op na hield en het gezin langzaam maar zeker naar de armoede voerde.Ga naar eind19. In de periode dat Elisabeth met Van Almeloveen correspondeerde, ging het de familie Koolaart echter nog redelijk voorspoedig. In zijn eerste brief spreekt Van Almeloveen Elisabeth Koolaart aan als ‘zuster der Muzen’, waaruit valt op te maken dat hij haar dichterlijk talent als blijk van haar geleerdheid beschouwde. In veel catalogi en traktaten over geleerde vrouwen werd dichtkunst gezien als bewijs van de geleerdheid van een vrouw.Ga naar eind20. Het was redelijk bekend dat Elisabeth Koolaart wel eens gelegenheidsgedichten vervaardigde en Van Almeloveen liet dan ook geen gelegenheid voorbij gaan om er ook een te vragen. Elisabeth greep op haar beurt het contact met Van Almeloveen dankbaar aan om met behulp van een ‘leermeester’ haar (Latijnse) dichtkunst te perfectioneren en ‘geleerder’ te worden. Zij was daarom in eerste instantie graag bereid haar werk aan het kritisch oog van haar correspondent voor te leggen. Toen zij enkele gelegenheidswerkjes had gestuurd, reageerde Van Almeloveen dan ook meteen met tal van kritische opmerkingen.Ga naar eind21. Dat de arts aanmerkingen had op Elisabeths dichtkunst is opmerkelijk, aangezien hij zelf niet kon dichten en hij zich tegenover andere dichters zeer bescheiden opstelde wanneer zij hem om een oordeel over hun werk vroegen.Ga naar eind22. Elisabeth was haar correspondent echter zeer dankbaar voor de leerzame kritiek en legde in haar antwoord precies uit waarom ze voor de zinsneden had gekozen die Van Almeloveen had becommentarieerd. Ze verzocht haar mentor dan ook vooral te blijven doorgaan met zijn ‘onderwijs’.Ga naar eind23. Veel minder gelukkig was ze met de suggestie die Van Almeloveen tegelijkertijd had gedaan om haar werk eens te publiceren. Hij was van mening dat haar gedichten een grotere lezerskring verdienden en had haar een gedicht van Sibuylla Wagenseil als voorbeeld en stimulans gestuurd. Elisabeth wenste echter niet in de openbaarheid te treden als dichteres en zich bloot te stellen aan ieders kritische blik. Ze weigerde haar werk te laten drukken, ook toen Van Almeloveen haar werk in zijn uitgave wilde opnemen. Dat hij toen in het voorjaar van | |
[pagina 452]
| |
1696 zonder haar toestemming enkele gedichten voor verspreiding in kleine kring liet drukken, maakte Elisabeth alleen maar halsstarriger in haar weigeringen. Van Almeloveens aansporingen aan het adres van Elisabeth Koolaart haar gedichten te publiceren waren overigens niet ingegeven door bijzondere zorg om de achterstand van de geleerde vrouw binnen de geleerdenwereld. Zijn motto was in alles: communiceren en publiceren. Hij spoorde zonder onderscheid iedereen uit zijn vriendenkring aan, onuitgegeven maar wel klaarliggende manuscripten te publiceren, met het argument dat het dan de geleerdenwereld tot nut kon zijn. Hij gruwde van het idee dat er overal op schrijftafels en zolders nog manuscripten konden liggen, die hij goed zou kunnen gebruiken, maar die hij vanwege hun onuitgegeven staat nooit zou kunnen raadplegen. Zijn bezorgdheid hierover ging zo ver, dat hij in 1692 een catalogus samenstelde van alle boeken die ooit, met name door beroemde geleerden, beloofd waren, maar nooit waren verschenen, de Bibliotheca promissa et latens. Catalogiseren was natuurlijk een typische activiteit van een polyhistor en bij deze aansporingen zat veel eigenbelang, maar Van Almeloveens enthousiasme en geloof in het idee communicatie als ‘motor’ van de wetenschap was oprecht. | |
Het eindresultaatAl begin 1696 had het plan van de ‘geleerde-vrouwen-uitgave’ een grote wijziging ondergaan. Het idee een catalogus van geleerde vrouwen samen te stellen raakte steeds verder op de achtergrond, ten gunste van het voornemen allerlei nog nooit eerder verschenen werken van geleerde vrouwen te publiceren. Dit betrof met name gedichten van Elisabeth Koolaart en Sibylla Wagenseil, op wier werk Van Almeloveen na lang zeuren ook de hand had weten te leggen. De vondst van teksten van Proba Falconia en Sulpicia, twee dichteressen uit de klassieke oudheid, in de zomer van dat jaar deden hem definitief besluiten over te gaan tot een dergelijke tekstuitgave met commentaar. Hoofdonderwerp van zijn boek vormden nu de ‘onuitgegeven werken’ van geleerde vrouwen, zoals hij het bleef noemen, hoewel alle teksten al ooit met commentaar waren gepubliceerd, behalve die van Koolaart en Wagenseil.Ga naar eind24. Eventueel kon de namencatalogus er nog wel als appendix bijgevoegd worden, maar Van Almeloveen twijfelde steeds meer aan de noodzaak van zo'n lijst, omdat hij vaak weinig informatie aan de namen kon toevoegen.Ga naar eind25. Evenmin als de vrouwencatalogus was een uitgave van de werken van geleerde vrouwen een nieuw idee. Het was zeer gebruikelijk dat auteurs over vrouwelijke geleerdheid aan het eind van hun verhandeling ook enkele voorbeelden gaven waaruit die geleerdheid bleek. Gaandeweg besloot Van Almeloveen ook epigrammen van negen Griekse dichteressen, een ‘verzameling’ die al zeer vroeg een vaste inhoud had gekregen, in de uitgave op te nemen. Navraag bij correspondenten leverde echter maar weinig nieuw materiaal op. In december 1696 zou het boek gereed zijn.Ga naar eind26. Helaas, de winter van 1696 op 1697 was uitzonderlijk streng en van het drukproces kwam niet veel terecht. Weken aaneen was het te koud om de inktpersen te laten functioneren. Pas in maart kon er weer langzaam begonnen worden. Van Almeloveen ontving toen van diverse kanten nog aanvullingen en hij stuurde drukproeven aan zijn vrienden. | |
[pagina 453]
| |
Maar hij had zijn gedachten niet echt meer bij de uitgave, aangezien hij in april na een lange en intensieve sollicitatieprocedure tot hoogleraar in de letteren te Harderwijk was benoemd. Na zijn benoeming besteedde Van Almeloveen nog maar weinig aandacht aan het project waaraan hij twee jaar eerder zo enthousiast was begonnen. Hoewel zijn correspondenten nog af en toe wat informatie boden, reageerde hij niet meer. De trots aangekondigde uitgave, die zelfs in een internationaal geleerdentijdschrift was vermeld,Ga naar eind27. was een voortijdige roemloze dood gestorven. Vagelijk leefde het boek nog wel voort in zijn achterhoofd, als een van de vele plannetjes die hij ooit nog eens zou uitvoeren. Wat er overbleef waren de namencatalogus, verzameld in de Adversaria en de teksten en commentaren van Proba Falconia en Sulpicia.Ga naar eind28. | |
Van Almeloveen en de geleerde vrouwen: een ongelijke verhoudingUit de aanvankelijke enthousiaste reactie van Elisabeth Koolaart blijkt dat deze hoopte in Van Almeloveen een soort mentor te vinden. Haar verwachtingen kwamen echter niet uit; de bewaard gebleven correspondentie met haar omvat 52 brieven, maar van een geleerdencorrespondentie kan men nauwelijks spreken. Hoewel Elisabeth er een enkele keer wel aanzetten toe gaf, door hem bijvoorbeeld vragen te stellen over haar gedichten, beschouwde Van Almeloveen zijn vriendin klaarblijkelijk niet als gelijkwaardige gesprekspartner in ‘geleerde zaken’. Bijna zonder uitzondering staan de brieven vol onbeduidendheden zoals die ongetwijfeld ook tijdens persoonlijke ontmoetingen werden uitgewisseld. Het enige enigszins geletterde thema dat door Van Almeloveen zelf telkens werd aangesneden viel bij Elisabeth Koolaart niet in goede aarde, namelijk de wenselijkheid van een publicatie van haar gedichten. Elisabeth had volstrekt geen ambitie om een beroemde geleerde vrouw te worden, hoewel ze misschien een meer ‘geleerde’ correspondentie met Van Almeloveen best had kunnen waarderen. Toch was Van Almeloveen wel in staat zijn omgeving enthousiast te maken voor zijn geliefde letteren. Dit blijkt uit een geheel andere bron dan tot nu toe aan de orde is geweest. In dezelfde onuitgegeven bundel waarin de gedichten van Elisabeth Koolaart en Sibylla Wagenseil bewaard zijn, bevinden zich ook enkele gedichten van een derde vrouw, Suzanna Pauwelsen. Zij was de dochter van Elisabeth Janssonius (een zuster van de moeder van Van Almeloveen) en Johan van Waesberge. Suzanna was getrouwd geweest met de Hamburgse koopman Pauwelsen. Na diens overlijden huwde zij in 1686 de Amsterdamse boekhandelaar Johannes Wolters, met wie Van Almeloveen ook een hartelijk relatie onderhield. Een van de vijf gedichten die van Suzanna bewaard zijn gebleven, behandelt precies het thema waar Van Almeloveen in zijn verhouding met geleerde vrouwen en bij de voorbereiding van zijn boek met een grote boog omheen was gelopen: het recht van vrouwen op een plaatsje tussen geleerden en de vraag of een geleerde vrouw door haar geleerdheid geen afbreuk deed aan haar (christelijke) deugdzaamheid. | |
[pagina 454]
| |
Klagte en Gemoeds-ontdekking* Aan den Hoogh-geleerden HeereGa naar margenoot+
De Heer Theodorus Janssonius van Almeloveen
Artz en Hooghleraar der welsprekendheid en geschigtkunde*,Ga naar margenoot+
in 's lands opperschoole tot Harderwijk.
Mijn zeer geachte Neeve,
O Wijzheids-minnaar die door eed'len drift gedreven,
vaak in mijn bijzijn 't schoon, dier schoone hebt beschreven
in vollen luijster, met bevalligheid en zwier.
waar door gij, in mijn borst, ontstooken hebt het vier*Ga naar margenoot+
5[regelnummer]
van ijver, jookend* naar't genot dier minlijkheeden*Ga naar margenoot+
hier in bevat. ô bron der zoete nuttigheedenGa naar margenoot+
hoe zagt verlokt ge 't hart, betoverend 't gemoed
door u bekoorlijkheên: die elk eerbiedig moet
aanbidden, door zijn pligt* geprikkeld en gedreven.Ga naar margenoot+
10[regelnummer]
GodinneGa naar eind29. 'k offer u vrijwilliglijk mijn leven
ten dienst; zo lang 'er bloed of geest door d'aderen speeld:
'k omhels het werk, dat noijt den werkende verveeld,
en onder 't zwoege[n] zelfs geeft nieuwer kragt en leven.
Maar gij, die deze lust ontfonkt* hebt en gedreven,Ga naar margenoot+
15[regelnummer]
beroemde man wat reên?* beletten u? u werkGa naar margenoot+
(indien men 't vragen mag) 't handhaven? is het perk
uws bezigheids te groot? of hebben de gedagten
van and'ren u verheert?* die 't onbetaamlijk agtenGa naar margenoot+
dat 't vrouwvolk wijzheid zoekt? en met verkeerden zin
20[regelnummer]
haar doemen onbequaam voor huijs en huijsgezin
die boeken lieven?* en daar aan haar vlijt besteden.Ga naar margenoot+
'k zoud vast geloven, zo ik niet wist dat gij de reden*Ga naar margenoot+
meer plaatz gaaft; en doorzaagt met onderscheidenheid*Ga naar margenoot+
de dingen in haar zours,* maar'k dugt* dat'g ook misleidGa naar margenoot+
25[regelnummer]
door 't oud vooroordeel, van onz wisselvalligheden:*Ga naar margenoot+
waant dat'g u tijd en vlijt 't onnutten* zoud besteden.Ga naar margenoot+
't zij ver*; standvastigheid huijst binnen deze borst;Ga naar margenoot+
door geen vertwijfeling of laffigheên bemorst.*Ga naar margenoot+
'k hou vast aan 't geen dat 'k eenz met oordeel* heb verkooren*,Ga naar margenoot+
30[regelnummer]
'k heb aan de wijzheid trouw en heijligheid* gezwooren;Ga naar margenoot+
en 'k zalt gestand doen: schoon 'm ook alle hulp ontbreekt
van menschen, ijdel* ist dat men hier tegenspreekt*,Ga naar margenoot+
of midd'len aanwend, om mijn opzet* te verkeeren.*Ga naar margenoot+
'k sta pal: mij zal nog* gunst nog dreigementen deeren.Ga naar margenoot+
35[regelnummer]
'k geniet een vreugd, die alle vreugd te boven gaat,
door 's hemels gunst*; aan mij behulpig* in deez staat.Ga naar margenoot+
datz't* hulp-rijk steunzel, dat mij kan zeer ligt* doen agtenGa naar margenoot+
der tongen scherp gezweep*; dat schenden en veragtenGa naar margenoot+
van 't letterlieven, alz men vaak veragtlijk spreekt.
40[regelnummer]
hoe ijdel en onnut ist, dat 'J u hoofd dus breekt
met onderzoeken; zegt dog eenz wat nuttigheden
hier uijt ontstaan? of welk den loon uws bezigheden
zal zijn? is het eer? of rijkdom daar Je op wagt?
of waan je* dat de deugd haar luijster en haar kragtGa naar margenoot+
45[regelnummer]
hier door bekomen zal? gewis je bent bedrogen
zo 'j hier op vast gaat*. want wat aanzien of vermogenGa naar margenoot+
heeft dog geleertheid? 's is bijna geheel veragt
| |
[pagina 455]
| |
bij groot en kleên; s'is ijders gekzel*; Ja elk laghtGa naar margenoot+
met letter-lien (en zegt) zij zijnt die d'erfgebreken*Ga naar margenoot+
50[regelnummer]
opvijzelen*, al schoon zij van de deugd veel spreken:Ga naar margenoot+
't zijn rustverstoorders en eerzugtige; wat baat
der deugden kennis, dien die deugdes eijsch verzmaat.Ga naar eind30.
Strekt tot verzwaarnis*: ô 't kan bet* vernoeging* geven,Ga naar margenoot+
dat 'm in eenvoudigheid en stilheid slijt zijn leven,Ga naar margenoot+
55[regelnummer]
niet jagende na't geen 't verstand te boven gaat.
Dus redeneert men al: wat duldeloozer* zmaat,Ga naar margenoot+
en eenigs wanbedrijf*, moets* al voor misdaad strekken*;Ga naar margenoot+
alz of guijtschennis* d'eer der dappren kon bevlekken.Ga naar eind31.Ga naar margenoot+
dat duld de deugd niet; neen, ze billijkt dat elk draagt,
60[regelnummer]
den loon van 't werk, waar in hij heeft zig zelfs behaagd.
wie boozheid doet, zal wis des boozheids loon beërven.
maar deugdes roem zal noijt verflauwen nog versterven.Ga naar eind32.
Van Almeloveen lijkt bij zijn zoeken naar ‘publiceerbaar’ werk van geleerde vrouwen een verkeerde keuze te hebben gemaakt. Terwijl Elisabeth Koolaart steeds maar bleef weigeren haar gedichten te publiceren uit angst voor kritiek, was Suzanna daar, zo blijkt wel uit haar strijdbare gedicht, in het geheel niet bevreesd voor. Suzanna schreef echter niet in het Latijn, een criterium dat Van Almeloveen voor vrouwelijke geleerdheid hanteerde. Van haar werk is geen letter gepubliceerd en zij bleef als dichteres onbekend, in tegenstelling tot Elisabeth Koolaart, wier gedichten in de eeuwen daarna toch redelijk veel waardering genoten. Maar ook Suzanna maakte een verkeerde keuze door haar klacht tot de dovemansoren van haar hooggeleerde neef te richten. Deze nam vrouwen als geleerden niet echt serieus, maar beschouwde de tijd die hij besteedde aan hun geleerdheid alleen maar als aangenaam tijdverdrijf. Het verzamelen van geleerde vrouwen, op papier of in levende lijve, was slechts een van zijn vele geleerde hobby's. |
|