De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Oorlog en vrede in de Neolatijnse literatuur in de Noordelijke Nederlanden rond 1648
| |
Een nieuwe generatie dichtersOp het einde van de maand oktober van het vredesjaar 1648 keerde Nicolaas Heinsius (1620-1681) terug naar het ouderlijk huis in Leiden, na een studiereis van enkele jaren door Frankrijk en Italië. Zijn vader Daniel Heinsius (1580-1655), een van de laatste nog levende coryfeeën van het bloeiende Noord-Nederlandse humanisme van de eerste helft van onze Gouden Eeuw, was toen nog maar een schim van zichzelf. Zijn zoon Nicolaas vertegenwoordigde een nieuwe dichtersgeneratie en zocht na thuiskomst al gauw zijn troost bij leeftijdgenoten en oude studiemakkers.Ga naar eind3. Een van hen was de jonge edelman Caspar van Kinschot (1622-1649). Deze begaafde Neolatijnse dichter was een tijdlang in Munster geweest als toegevoegd secretaris van enkele leden van de Nederlandse delegatie bij de vredesbesprekingen. Hij had daar gedichten geschreven, maar zich ook met politiek beziggehouden. Vanuit Munster had hij zijn vriend Heinsius nog een vrijgeleide bezorgd voor het onder Spaans bestuur staande Napels. Nu was ook hij terug in het vaderland.Ga naar eind4. Andere bewonderaars van Nicolaas Heinsius' gedichten waren de Delftse jurist Hadriaan van der Wal (1624-1684), de Bredase advocaat Janus Vlitius (1622-1666), en de iets oudere Deventer hoogleraar Joannes Fredericus Gronovius | |
[pagina 246]
| |
(1611-1671).Ga naar eind5. Deze knappe filoloog had nog een Latijns gedicht geschreven, toen de Nederlandse vredesonderhandelaars op weg naar Munster in Deventer samenkwamen, een Propempticon ad Legatos Ordinum Autocratores Monasterium tendentes et Daventriae coeuntes, maar hij vond zijn dichtwerk zelf ver onder de maat.Ga naar eind6. Heinsius, Van Kinschot en Van der Wal staken de koppen bij elkaar. Zij namen het niet dat het werk van de eerste niet de waardering vond die het verdiende. Het was een andere, oudere groep Neolatijnse dichters, die nog steeds de toon zette en schreef naar de smaak van het publiek. Het grote voorbeeld van de eenvoudig, klassiek dichtende Hugo Grotius (1583-1645) was vergeten. Nu klonk allerwegen de zware retorische galm van de ronkende verzen van Caspar Barlaeus (1584-1648) en consorten. Nicolaas Heinsius en zijn vrienden ergerden zich bovenmate aan hun gezwollen barokstijl met zijn gedwongen gekunsteldheid en hyperbolische beeldspraak, om maar niet te spreken van de grove fouten tegen de prosodie, die als dichterlijke vrijheden werden afgedaan.Ga naar eind7. De drie vrienden schreven nu samen een felle aanval op de oudere dichtersgeneratie, de in 1649 in Leiden anoniem verschenen Saturnalia.Ga naar eind8. Barlaeus en Constantijn Huygens (1596-1687) werden nog ontzien, maar vooral de dichters Cornelis Boey (1611-1665) en Franciscus Plante (1613-1690) kregen ervan langs. Zij hadden, aldus de bentgenoten, de Parnassus ontvolkt. De grote klassieke dichters waren weggejaagd, evenals Grotius en Heinsius senior. In een reeks epigrammen werden de barokdichters op hun veroverde Muzenberg vervolgens fel onder vuur genomen. De Saturnalia baarden even enig opzien, maar de barokpoëzie bleef overheersen. De stemmen van Heinsius en de zijnen vermochten het grote publiek niet te boeien.Ga naar eind9. | |
Caspar van Kinschot en de Vrede van MunsterIn de uitgegeven gedichten van Nicolaas Heinsius heb ik nauwelijks iets gevonden over de Vrede van Munster. Daarin bevindt zich wel een vernietigende satire op een ‘carmen facetissimum’ van Cornelis Boey, waarin deze de Staten-Generaal ten sterkste afried vrede met Spanje te sluiten. Dat kleine gedichtje staat in de genoemde bundel Saturnalia, door Heinsius geschreven, zoals hijzelf zegt in de opdracht, ‘in het voor dichters zo funeste jaar 1648’.Ga naar eind10. Als voorbeeld van een dichter die op stijlvolle wijze de Vrede van Munster bezong, heb ik dan ook gekozen voor Caspar van Kinschot. Toen deze als toegevoegd secretaris van de Nederlandse onderhandelaars in Munster was, schreef Charles Ogier, aalmoezenier bij de Franse delegatie, over hem: ‘Jeune homme de la Haye qui promet beaucoup de soi par ses poésies latines et par la connaisance qu'il a des belles-lettres.’Ga naar eind11. Helaas werd deze veelbelovende dichter niet oud. Toen zijn vriend Nicolaas Heinsius in oktober 1649 naar Zweden vertrok, was hij al doodziek. Hij stierf op 30 december van datzelfde jaar. Zijn nagelaten Latijnse gedichten werden in 1685 uitgegeven onder de titel Caspari Kinschotii Poemata.Ga naar eind12. In die bundel zitten diverse poëmata die Van Kinschot schreef toen hij in Munster was. Daaronder bevinden zich enkele gedichten over de vredesonderhandelingen, opgedragen aan belangrijke onderhandelaars. Het boekje bevat eveneens gedichten over de laatste oorlogsgebeurtenissen.Ga naar eind13. Van Kinschot schreef in Mun- | |
[pagina 247]
| |
ster ook enkele psalmbewerkingen. Eén daarvan, de tekst van Psalm 133, ‘Ecce quam bonum et quam jucundum habitare fratres in unum’, bestaat in feite uit twee parafrases. De eerste is die van Van Kinschot zelf, de tweede is geschreven door niemand minder dan de pauselijke nuntius Fabio Chigi, de latere paus Alexander VII (1655-1667), die in Munster een belangrijke rol speelde. In een aantekening bij deze parafrase staat, dat de nuntius graag verkeerde met Van Kinschot, getroffen als hij was door diens karakter en geestesgaven, en daarom met hem wedijverde in het vertalen van de genoemde psalm.Ga naar eind14. Met een groot gedicht, Pax Belgica, vierde Van Kinschot de Vrede van Munster. Een groot gedicht, ruim 530 verzen lang, beginnend met de woorden: Quam furor armorum toto procul orbe fugarat,
Aspice, Belga, Deam, quam nunc prece victa potenti
Alma Deum pietas patrio demittit Olympo.
Ja, de godin van de vrede, door het wapengeweld op de vlucht gejaagd, wordt nu weer door de genadige goedheid der goden, vermurwd door ons onweerstaanbaar smeekgebed, van de Olympus tot ons gezonden. Vreugde alom in den lande. Na zoveel jaren van bloedige strijd en lijden breken er dan toch betere tijden aan. Credimus? An dubiae fingunt sibi somnia mentes?
Optatamque vident vana sub imagine Pacem?
Kunnen we het geloven, of dromen we het maar? Denken we dat er eindelijk vrede is, maar is het een zinsbegoocheling? Nee, gelukkig, de lang verwachte vrede is gekomen en betere tijden staan voor de deur. Lang is er over die vrede onderhandeld. Nu heeft het volk der Bataven, als eens in de strijd met Rome, dan toch de overwinning behaald op het machtige Spanje, en kan het vrij en onafhankelijk aan zijn toekomst verder bouwen. I celer et totum fer gaudia nostra per orbem.
Laat dit blijde nieuws heel de wereld rondgaan. De vrede is getekend. Zonder verder bloedvergieten en zonder angst voor oorlogsmisdaden kunnen de tot nu toe oorlogvoerende volkeren in vrede verder leven. Zo eindigt dit fraaie vredesgedicht, geschreven in mooi, vloeiend Latijn, zonder het teveel aan gekunstelde mythologische verwijzingen, die de poëmata van oudere dichters vaak zo loodzwaar doen voortstrompelen. De stem van een nieuwe generatie Neolatijnse dichters, die op het einde van de oorlog de goede toon vonden om vrede en toekomst te bezingen.Ga naar eind15. | |
De feestredenaar Joannes Erasmius‘Vrydach den vijfden Juny wiert den alomme in de Vereenichde Nederlanden vreuchden teecken, met branden van Picktonnen, losbranden van geschut ende Musquetten getoont.’ Aldus onze nationale historicus Lieuwe van Aitzema (1600- | |
[pagina 248]
| |
1669) over de dag dat de vrede plechtig werd afgekondigd.Ga naar eind16. Die dag hield Joannes Erasmius (1604-1658), conrector van de Latijnse School in Alkmaar, aldaar een plechtige feestrede, getiteld De perpetua Pace inter Philippum IV, Hispaniarum Regem, et Confoederatos Ordines. Erasmius, die voordat hij in 1644 naar Alkmaar was gekomen in Harderwijk hoogleraar Grieks en retorica was geweest, had al eerder grote nationale gebeurtenissen bezongen, zoals de verovering van Den Bosch in 1629.Ga naar eind17. Vijf jaar na Erasmius' dood, in 1663, gaf de Harderwijkse boekhandelaar Parck diens nagelaten werk uit: Joannis Erasmii Opera posthuma eruditi ac jucundi argumenti. In usum illustrium scholarum. De twee deeltjes van dit boek werden meermalen herdrukt. Ze werden op de Gelderse Latijnse Scholen als prijzen uitgereikt. Het grootste deel van dit postume werkje bestaat uit korte artikeltjes over alle mogelijke onderwerpen, in het Latijn en het Nederlands, met gebruikmaking van veel klassieke gezegden en spreekwijzen. Verder staan er wat gelegenheidsgedichten in, waaronder een lofgedicht op het grote orgel in de Oude Kerk van Alkmaar, en drie toespraken, waarvan de vredesoratie er één is. Zo kon de lieve jeugd wat nader kennismaken met het Latijn en tegelijkertijd het nationale zelfbewustzijn wat bijschaven.Ga naar eind18. ‘Nobilissimis, Amplissimisque Reipublicae Alcmarianae Consulibus, (...) hanc perpetuam pacem gratulatur Janus Erasmius.’ Toen de Romeinse legeraanvoerder Quintus Flaminius koning Philippus van Macedonië had overwonnen, schonk hij bij de Isthmische Spelen de Grieken de vrijheid. Na zijn toespraak bleef het volk eerst stil, men kon het niet geloven. Toen echter de waarheid doordrong, ontstond er zo'n geweldig gejuich, dat de vogels uit de hemel omlaag tuimelden. Zo is het ook in de Republiek. Na zo'n lange tijd van oorlog, kan het volk niet geloven, dat er vrede is. Nu dat besef echter begint door te dringen, is het gejubel dan ook niet van de lucht. ‘O laetum et inexspectatum praeconium! O toties, toties sperata, toties optata, nobis alcedonia!’ Wat een heerlijk en onverwacht blij bericht! Eindelijk heerst die zo dikwijls verhoopte en gewenste rust. Het kleine Batavia heeft wederom een veel sterker en machtiger vijand verslagen. Het durfde de strijd aan te binden met de Spaanse tiran en zijn machtige legers en armada's. Hard was de strijd, en wreed, aan Spaanse zijde, maar na al het verdriet en na geweldige inspanningen kon de kleine Republiek, geleid door bekwame stadhouders, regenten en vlootvoogden, de strijd winnen. In Munster werd eindelijk de vrede getekend. Op hooggestemde toon, met voorbeelden uit de oude geschiedenis, en met citaten van klassieke auteurs, bejubelde Erasmius pagina's lang in stijlvol Latijn en geheel volgens de regels van de klassieke retorica, de nu gewonnen vrede, en dat voor een zeer gemengd gehoor van burgemeesters, regenten en pastores, schoolbestuurders en docenten, studenten en leerlingen, en vele anderen.Ga naar eind19. | |
Andere Orationes de PaceVoor dit soort publieke plechtigheden bestond grote belangstelling. Toen in 1677 Michiel de Ruyter in Amsterdam werd begraven, en de hoogleraar Petrus Francius een lijkrede in Latijnse verzen ging houden, de ‘laudatio de rostris’, was de toeloop zo groot, dat soldaten de opdringende menigte moesten tegenhouden. De com- | |
[pagina 249]
| |
mandant, de dichter Janus Broukhusius (1649-1707), selecteerde toen het publiek. Hij sprak de burgers aan in het Latijn en alleen degenen die hem in het Latijn konden antwoorden, waren verzekerd van een plaatsje in de Nieuwe Kerk.Ga naar eind20. In Utrecht woonde in 1648 de Engelse geleerde Michael Honywood (1597-1681). Deze kapitaalkrachtige geestelijke was in 1642 zijn land ontvlucht vanwege de troebelen. Hij kocht tijdens zijn langdurige verblijf in de Domstad veel, zeer veel boeken. Weer terug in Engeland, nadat in 1660 het koningschap er was hersteld, werd hij deken van Lincoln en bouwde daar de cathedral library. Bij zijn dood schonk hij zijn rijke boekenbezit aan deze bibliotheek. Tussen die boeken zaten ook een tweetal feestredevoeringen op de Vrede van Munster, geschreven en gedrukt in Leiden.Ga naar eind21. De eerste was van de hand van Daniel Heinsius, diens De pace inter Philippum IV et Foederatos Belgiae Ordines panegyricus.Ga naar eind22. De tweede was van Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1663), sinds 1632 hoogleraar welsprekendheid in Leiden, en in 1648 tevens professor geschiedenis en staatkunde als opvolger van de oude Daniel Heinsius. Ook zijn Oratio panegyrica de pace inter Philippum IV en foederatorum Belgarum ordines was in 1648 gedrukt door de Leidse drukker Lopez de Haro. Van Boxhorns redevoering verscheen ook een Nederlandse vertaling, de Oratie van de Vrede, tusschen Philippe de IV, Coninck van Hispanien, ende de Staeten der vrye Vereenichde Nederlanden, besloten in den jaere 1648. Vytghesproocken in de Vniversiteyt tot Leyden.Ga naar eind23. Ook elders werden dergelijke feesttoespraken gehouden. In Harderwijk hield Cornelius Tollius (1628-1654), hoogleraar Grieks en geschiedenis aan de daar kort tevoren opgerichte Illustere School, een Oratio de Pace, in Amsterdam in 1648 uitgegeven.Ga naar eind24. Een tijdgenoot van Tollius, Nicolaus Blancardus (1624-1703), al jong hoogleraar wijsbegeerte en geschiedenis in Steinfurt, publiceerde in 1648 in Leiden een interessante toespraak: Panegyricus Matthenesio et Pavio a stabilitata pace Monasterio reducibus sacratus. In deze feestrede huldigde hij de Nederlandse vredesonderhandelaars Johan van Mathenesse en Adriaen Pauw bij hun terugkeer in het dankbare vaderland.Ga naar eind25. Of er ook in Amsterdam in 1648 een feestrede werd gehouden, heb ik tot nu toe niet kunnen achterhalen. | |
De historiografenDe historische achtergronden en het verloop van de vredesonderhandelingen in Munster zijn ook door enkele geleerde tijdgenoten in het Latijn beschreven. Een voorbeeld daarvan is het werk, dat de Enkhuizer historicus, dichter en jurist Johan Cools (geboren in 1611) schreef, diens Templum Pacis. Cools was tijdens de vredesonderhandelingen in Munster, mogelijk met de opdracht verslag te doen van de gebeurtenissen aldaar. Zijn verhaal is in Munster gepubliceerd in de jaren 1648-1650.Ga naar eind26. Ook in geschiedwerken van meer algemene aard kwam de Vrede van Munster natuurlijk aan de orde. In ons land echter werd het nog altijd onmisbare standaardwerk over de Vrede geschreven in het Nederlands, het zeer uitgebreide en perfect gedocumenteerde Verhael vande Nederlandsche Vrede-Handeling van de diplomaat en historicus Lieuwe van Aitzema (1600-1669), al in 1650 gepubliceerd. In een ver verleden heb ik mij met het werk van deze boeiende figuur intens beziggehouden. Niet alleen als historisch verslag van eigentijdse gebeurtenissen, | |
[pagina 250]
| |
maar ook als taalkundig heel fris en knap geschreven verhaal is dit werk nadere bestudering nog altijd waard.Ga naar eind27. Wel hebben humanistische historiografen veel invloed gehad op eigentijdse schrijvers en dichters in de volkstaal. De opvattingen over ons vaderlands verleden van auteurs als Hugo Grotius, en in diens kielzog officieel aangestelde geschiedschrijvers als de zonen van de Amsterdamse hoogleraar Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), hebben de toon gezet voor de bestudering en beschrijving van onze Tachtigjarige Oorlog. In het verre verleden vonden zij de grondslagen voor de rechtvaardiging van de opstand tegen de Spaanse landsheer. Al in de Romeinse tijd hadden onze voorvaderen, de Bataven, zich verzet tegen vreemde heersers. Vanaf de oudste tijden was de democratie, het eigen gezag van steden, staten en standen, een historisch gegeven in onze gewesten. Heel de middeleeuwen door was dat zo gebleven en de Tachtigjarige Oorlog met de Spaanse landsheer was dan ook in de kern van de zaak niets anders dan de uiterste consequentie van dat vaststaande feit, de verdediging van een zeer oud en kostbaar erfgoed.Ga naar eind28. | |
Invloed van Neolatijnse werkenWerd er in Amsterdam misschien dan geen academische vredesoratie gehouden, de Vrede van Munster werd er wel uitbundig gevierd. Enkele dichters werden uitgenodigd een reeks historische voorstellingen samen te stellen. Samuel Coster, Geeraardt Brandt junior en Jan Vos schreven ieder zes ‘Vertooningen’. In gedrukte foldertjes hadden de drie dichters de ‘uitlegging’ van hun fraaie bedenksels gegeven.Ga naar eind29. Wat direct opvalt is dat die uitbeeldingen van de Vrede van Munster sterk waren geïnspireerd op het werk van de humanistische geschiedschrijvers. Op de Dam stonden drie podia, waarop historische taferelen werden uitgebeeld. De stadhouders die de oorlog hadden gevoerd werden vertoond als Romeinse goden en helden. De tweede reeks schetsen gaf klank en kleur aan verscheidene episodes uit de strijd van de Bataven tegen de Romeinen. Alleen de laatste reeks voorstellingen beeldde de eigentijdse geschiedenis uit, maar ook Jan Vos benutte de klassieke mythologie voor zijn spektakelstukken.Ga naar eind30. De Munsterse Vrede werd ook in de schouwburg gevierd. Daarvoor had Vondel al in 1647 zijn herdersspel Leeuwendalers geschreven, met als meegegeven Latijns motto ‘Pax optima rerum’. Ook in zijn Vredezang en de Getemde Mars bezong hij die vrede. Hij raakte de kern van de vreugde van zijn handelsbeluste stadsgenoten met de woorden: ‘Neering, leggende op haer sterven, / Springt ten bedde uit, en ontluickt / Met dat zy de teervlam ruickt.’Ga naar eind31. Ook Vondel stond sterk onder de invloed van het werk van de laat-humanistische geleerden. Met name de hoogleraar Vossius, die zijn persoonlijke vriend was geworden, heeft hem nieuwe wegen gewezen voor zijn werk als tragediedichter, zoals Smit overtuigend heeft aangetoond. Die invloed is ook goed merkbaar in wat Vondel schreef voor het vredesfeest van 1648.Ga naar eind32.
En daarmee is de cirkel weer rond. Ik hoop dat het weinige dat in deze inleiding aan de orde is gekomen, tenminste enige indruk kan geven van de bijdrage van de Neolatijnse schrijvers aan de viering van de Vrede van Munster. Men zong ‘al | |
[pagina 251]
| |
PAIS en VRE’, zoals Vondel schreef,Ga naar eind33. en dat deed men in de moedertaal, maar ook in het Latijn. |
|